Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
De winterkoning is herkenbaar in één oogopslag: bolvormig lijf, nauwelijks een hals en een korte parmantig opgerichte staart. Hij is een bezig baasje, altijd druk in de weer. Daardoor is het soms moeilijk om zijn fraaie roodbruine bovenzijde en delicaat gestreepte onderzijde te zien. Hoewel het één van onze kleinste tuinvogels is, kan de winterkoning een fikse keel opzetten. Zijn schetterende trillende zang draagt honderden meters ver en heeft wat van een wekker. Niet slecht voor ‘klein Jantje’, zoals ze hem in de volksmond noemen. Meestal zit hij dan ergens verscholen tussen wat takken die op de grond liggen, zelden poseert hij op een paal of in de top van een struik. Hij kan zelfs blijven zingen terwijl hij vliegt, een truc die weinig tuinvogels hem na doen. De manier van vliegen is ook heel typisch: laag bij de grond, rechttoe rechtaan in een snorrende vlucht, net een reuzenhommel.
Het nest van een winterkoning is perfect op maat van zijn lijf gemaakt. Hij heeft de vorm van een rechtopstaand ei en is voorzien van een zij-ingang, vandaar de wetenschappelijke naam ‘Troglodytes’, wat zoveel wil zeggen als holbewoner. Het mannetje winterkoning is een echte uitslover. Hij maakt een hele batterij nesten als ‘showrooms’ voor het vrouwtje en zij pikt daar één nestje uit. Op die manier merkt het vrouwtje dat haar mannetje voldoende energie heeft én kan ze de beste nestplaats uitkiezen. Een doorsnee mannetje bouwt 6 nesten in één seizoen, maar het record staat op naam van een Nederlandse winterkoning-man; die bokste op 4 jaar tijd maar liefst 40 nesten ineen, een heuse bouwondernemer. Ze broeden op de vreemdste plaatsen: een kerkgordijn, in de met vlijmscherpe tanden bezaaide bek van een opgezette snoek, in een jaszak van een vogelverschrikker of in een versleten schoen, veel gekker kan het haast niet. Of toch … samen met het roodborstje heeft hij de twijfelachtige eer om als enige vogel in een menselijke schedel te hebben gebroed. Als die nestplaatsen de voorkeur van hun vrouwtjes genoten, vragen we ons af welke andere nesten de mannetjes in de aanbieding hadden.
Is de winterkoning koning van de winter? Niet bepaald; hij is eerder de pineut van de winter.
Zijn korte ronde vleugels verraden al dat het om een standvogel gaat. De winterkoning is een rasechte insecteneter, ook als het koud is. We zien hem vrijwel nooit opduiken op de voederplaats. Zelfs bij sneeuw en ijs moet hij erin slagen om kleine beestjes te vinden. Het is voor zo’n lilliputter niet gemakkelijk om een lichaamstemperatuur van pakweg 40°C aan te houden. Na een ijskoude nacht kan hij een beetje onderkoeld zijn en zit hij bijna door zijn beperkte energiereserves heen. Om de kou beter te kunnen trotseren kruipen ze ’s nachts wel eens lekker warm tegen elkaar aan, soms ook in een nestkastje. Het record staat op een slaapgroep van 20 winterkoningen, een gezellige bende. Dat neemt niet weg dat als een winterkoning na zo’n ijzige nacht tegen de middag geen eten heeft gevonden, het al te laat kan zijn. Een strenge winter kan het aantal winterkoningen sterk doen dalen. Voor een winterkoning is onze tuin daarom best niet al te netjes. Een rommelhoekje, een takkenhoop en wat dicht struweel bieden het hele jaar de beste garantie op voldoende voedsel.
De winterkoning-familie is in België bijzonder klein. Er is geen enkele zeer nauwe verwant. De enige Europese soort die ook tot die familie behoort is de waterspreeuw, een juweeltje van de Ardense rivieren. Hoewel die veel groter is, verraden zijn bolvormige lijf, de korte vleugels en een staart die kan worden opgericht, zijn verre verwantschap met ‘onze’ winterkoning. Dit is de enige zangvogel die onder water kan zwemmen. Hij zoekt voedsel op de bodem van heldere rivieren met veel keien. Zijn platte ogen lijken op een duikbril en laten hem toe onder en boven water te zien. Hun verenpak is waterdicht en ze kunnen hun oor- en neusopeningen afsluiten.
De klimaatopwarming door onze uitstoot van broeikasgassen gaat zo snel dat veel dieren zich niet kunnen aanpassen. De biodiversiteit zal daardoor verschralen.
De dinosaurussen dachten ook dat ze tijd genoeg hadden. Deze mastodonten stierven 66 miljoen jaar geleden uit na een komeetinslag. De enorme knal veroorzaakte zo snel zo veel veranderingen in hun leefmilieu dat ze zich niet meer konden aanpassen. Wetenschappers zien een analogie met wat wij nu met de planeet doen.
Onze gigantische uitstoot van broeikasgassen veroorzaakt zo'n snelle stijging van de gemiddelde aardtemperatuur dat efficiënte aanpassingen voor veel dieren en planten zo goed als onmogelijk zijn. Het proces van darwiniaanse natuurlijke selectie, van geleidelijke genetische wijzigingen in functie van veranderende leefomstandigheden, loopt dikwijls te traag om de gevolgen van de temperatuurstijging op te vangen. Onze impact op de wereldtemperatuur kun je vergelijken met een komeetinslag. Voor veel dieren en planten wordt het een catastrofe.
Om de problematiek te onderbouwen, stapelen wetenschappers gegevens op over een brede waaier aan dieren en planten. Een overzicht in het vakblad Nature Communications – meer dan 10 000 studies werden tegen het licht gehouden – besluit: 'Doorgaans zijn dieren in staat om op klimaatveranderingen te reageren. Maar voor de huidige snelle temperatuurstijgingen zijn hun reacties over het algemeen te beperkt’. Dikwijls reageren dieren op een klimaatverandering door de timing van hun activiteiten bij te sturen. Ze gaan bv. vroeger broeden of migreren. Ze kunnen ook geschiktere leefmilieus zoeken. Dat lukt niet altijd. Vooral soorten die een specifiek leefmilieu nodig hebben of die al zo zeldzaam zijn dat hun aanpassingsmogelijkheden gelimiteerd zijn, zullen het extra moeilijk krijgen.
De kans is reëel dat onze opwarmende wereld er één zal zijn met minder soorten maar meer exemplaren van succesvolle soorten. Dat zullen vooral kleine insecteneters zijn, die snel leven, zich snel voortplanten en geen hoge eisen stellen aan hun leefgebied. Spitsmuizen en bepaalde zangvogels vallen in die categorie. Ook echte opportunisten als kraaien en eksters zullen het goed doen.
Een andere studie in Nature Communications besluit dat dieren het door morfologische aanpassingen beter kunnen doen in warmere condities. Ze zullen over het algemeen wat kleiner worden. Uit fossiele gegevens blijkt dat zoiets vrijwel altijd gebeurt als het klimaat in een warmere modus gaat: grote dieren zijn beter bestand tegen koude maar verbruiken meer energie. De gemiddelde grootte van vooral zoogdieren daalt al een tijd: de laatste 130.000 jaar zijn ze gemiddeld 14% kleiner geworden. Deze eeuw zouden ze door de opwarming nog eens met ¼ krimpen.
Doordat kleinere diertjes hogere overlevingskansen krijgen – zo blijkt uit een studie in Oecologia – is een Zuid-Afrikaanse bergkwikstaart de laatste kwarteeuw al een beetje gekrompen. Een studie in Ecological Entomology laat zien dat vooral de vleugels van boswespen in Spanje de laatste eeuw kleiner geworden zijn. Mogelijk worden de diertjes in warmere omstandigheden sneller volwassen, waardoor ze ook minder groeien. En kleinere wespen eten kleinere prooien, zodat de verandering een golf van effecten door een ecosysteem kan jagen.
Een kleinere gestalte kan ook nadelen hebben. KU Leuven-biologen Julie Verheyen en Robbie Stoks tonen in Environmental Science & Technology aan dat waterjuffers in warmere omstandigheden krimpen maar ook gevoeliger worden voor pesticiden – nog zo'n drama dat onze grootschalige activiteiten in de natuur creëren. Experimenten wezen uit dat dezelfde dosis van een pesticide schadelijker is bij hogere temperaturen. Bij 20°C stierf ongeveer 20% van de larven, bij 24°C al meer dan de ½. Omdat veel 'pestsoorten' beter gedijen bij hogere temperaturen, verwachten de wetenschappers dat de opwarming ook het pesticidegebruik zal stimuleren. Dat zal ook voor andere soorten funest zijn.
In het noordpoolgebied, dat sneller opwarmt dan de rest van de planeet, zijn er al ecologische effecten zichtbaar. Veel trekvogels, zoals plevieren en andere steltlopers, leggen elk jaar grote afstanden af om er veilig te broeden – in koude regio's zijn er minder roofdieren. Maar een grootschalige studie in Science heeft aan het licht gebracht dat de laatste kwarteeuw tot 70% meer eieren van broedvogels verloren zijn gegaan. De oorzaak: toegenomen predatie door onder meer vossen en jagende vogels. Roofdieren kunnen verder noordwaarts trekken door de opwarming. Die verstoort bovendien de levenscyclus van hun voornaamste prooi, in dit geval lemmingen, zodat ze verplicht zijn over te schakelen op andere prooisoorten.
En zo maakt de klimaatopwarming van het noordpoolgebied een schoolvoorbeeld van een ecologische val: broedvogels denken er veilig te zijn, maar belanden in een situatie waaraan ze niet zijn aangepast. Er zijn ook aanwijzingen dat broedende wilde ganzen er in de problemen komen: omdat ijsberen niet meer efficiënt in de zee kunnen jagen, gaan ze systematisch ganzenkolonies plunderen. Veel soorten zullen het moeilijk krijgen, voorspelt een studie in Proceedings of the National Academy of Sciences, doordat ze in conflict moeten gaan met soorten die hun verspreidingsgebied of gedrag op de klimaatverandering afstemmen. Het sterke broeikaseffect op het noordpoolgebied kan zelfs een wereldwijde biologische impact hebben. Verantwoordelijk daarvoor is een van de zogenoemde positieve terugkoppelingen waarvoor wetenschappers zo beducht zijn: gevolgen van de klimaatopwarming die haar nog versnellen. Een typisch vb. van zo'n terugkoppeling is het vrijkomen van methaangas door smeltende permafrost – na CO² is methaan het belangrijkste broeikasgas. Het gedrag van piepkleine draadwormen (van nog geen mm groot) in de arctische bodem kan zo wijzigen dat ze extra CO² in de atmosfeer loslaten.
Dat melden Nederlandse onderzoekers in Nature. Wij denken automatisch dat de tropen de hoogste aantallen dieren huisvesten, maar de arctische gebieden spannen de kroon als het om leven in de bodem gaat. Schattingen wijzen uit dat er 57 miljard keer meer draadwormen in de bodem zitten dan er mensen op aarde zijn. Door de opwarming worden de diertjes actiever. Ze verorberen steeds meer bacteriën en schimmels. Zo maken ze veel voedingsstoffen vrij, waardoor de afbraak van het veen in de toendra versnelt, met extra CO²-uitstoot tot gevolg.
Een studie in Functional Ecology toont aan dat pimpelmezen in Zweden negatieve effecten ondervinden van de opwarming. Ze lijden vooral onder de hittegolven die ermee gepaard gaan. Vorig jaar raakten veel ouders oververhit, waardoor ze kleinere jongen grootbrengen die minder kans hebben om te overleven tot ze zelf aan voortplanting toe zijn. De hardwerkende ouders haalden in een hittegolf lichaamstemperaturen tot 45°C - 4 graden meer dan normaal.
In zuidelijk Afrika zal de Kalahariwoestijn tegen het einde van deze eeuw zo warm zijn dat veel vogelsoorten er niet meer kunnen overleven. Dat laat een studie in Proceedings of the National Academy of Sciences weten. Een andere studie in dat blad stelt dat het aantal vogels in de Amerikaanse Mojavewoestijn nu al sterk afneemt: door de opwarming hebben ze nu al 10 tot 30% meer water nodig dan vroeger, maar door diezelfde opwarming vinden ze er niet genoeg meer. In Australië kostte een hittegolf vorig jaar het leven aan 1/3 van een populatie zeldzame vliegende honden (grote fruitetende vleermuizen). Zulke dramatische aantallen kunnen rechtstreeks leiden tot het uitsterven van een soort.
Ook de relatie tussen dieren en planten komt onder druk te staan. Bv. die tussen het wildemanskruid en twee soorten metselbijtjes die er de bevruchting van verzekeren. Door de opwarming komt de plant elk jaar vroeger tot bloei, leert een studie in Public Library of Science ONE, maar de bijtjes volgen niet. Het moment waarop de plant bevrucht moet worden, raakt zo losgekoppeld van de activiteit van de bevruchters. Als beide partijen hun relatie op korte termijn niet opnieuw stroomlijnen, kunnen ze in de problemen komen. De bijtjes zullen dan minder nectar ter beschikking hebben en dus minder kroost kunnen grootbrengen.
In de insectenwereld beweegt er veel. Zuiderse soorten rukken op naar het noorden, wat niet altijd gunstig is voor noordelijke soorten: het kan de competitie versterken. Zo kopte een Natuurbericht van Natuurpunt recent: 'Hete zomers brengen bijen in beweging'. Het ging om de blauwzwarte houtbij en de breedbandgroefbij, twee opvallende grote soorten die hun areaal in Vlaanderen uitbreiden als reactie op de toenemende hete zomers. Andere bijen doen het minder goed. Bijna de helft van de Europese hommels zal tegen het einde van deze eeuw zijn leefgebied met 50 tot 80% zien krimpen door de opwarming.
Bijna 1/3 krijgt met een reductie van meer dan 80% te kampen. Die dramatische cijfers staan in een rapport uit 2015. Hommels hebben het graag wat koeler, slechts een paar Europese soorten zouden profiteren van de opwarming. En omdat hommels belangrijke bevruchters van planten zijn, delen landbouwgewassen in de klappen – boven op de hitte en de droogtestress die ze al te verwerken krijgen.
Het landverhaal lijkt nog beheersbaar als je vergelijkt met wat er in de oceaan gebeurt. Zeedieren zijn kwetsbaarder voor de klimaatopwarming dan landdieren, besluit een studie in Nature. Hun temperatuur bereikt sneller dodelijke limieten. Ze hebben ook minder plekken met geschiktere temperaturen waarnaar ze kunnen uitwijken. Daardoor sterven er plaatselijk dubbel zo veel soorten uit in zee dan aan land. Vooral in tropische zeeën is de situatie acuut.
Het mariene zoöplankton (piepkleine diertjes die een belangrijke rol in de voedselketen spelen) is wereldwijd aan het veranderen, stelt een andere studie in Nature. De soortensamenstelling evolueert: warmteminnende soorten nemen de plaats in van soorten die het liever wat kouder hebben. Ook die laatste moeten zich verplaatsen. Hoeveel nadeel zal het plankton als geheel hebben van de opwarming en hoezeer zal het mariene ecosysteem dus in de problemen komen? Dat blijft de hamvraag.
Het goudhaantje, een piepend bolletje uit verre streken
Geraadpleegde bron: Natuurblad december 2015 [Gerald Driessens]
Wie denkt dat het winterkoninkje onze kleinste vogel is, heeft het goudhaantje nog niet gespot. Met hun luttele 9.5 cm van snavelpunt tot staartpunt zijn ze toch een volle cm kleiner. Ondanks hun naam hebben goudhaantjes niets gemeen met andere haantjes. Ze zijn er wel, maar wellicht heb je er al talloze keren overgekeken. Als ze zich tonen, komen ze zelfs erg dichtbij en dan zie je dat hun veertjes wel haartjes lijken. En net dat maakt onze goudhaantjes zo kwetsbaar, want slecht weer en strenge winters spelen zwaar in op hun conditie.
Vandaag doen ze het goed. Terwijl ze enkele decennia geleden vooral in de grote naaldbossen in het oosten van het land broedden, tref je ze nu haast overal broedend aan. Tot aan de kust zelfs. In het najaar zakken noordelijke en oostelijke goudhaantjes soms massaal af naar onze streken.
Groenig verenpakje, vleugelstreepje, kraaloogje en triestig ogend zwart mondstreepje laten geen twijfel. Tel daarbij het zwart met geel kruinstreepje en het goudhaantje is onmiskenbaar, maar vooral heel mooi. Ze fladderen vaak ter plaatse bij een blad (bidden) en hangen soms acrobatisch aan de blaadjes van bomen. Hun voortdurend ietwat schrille gepiep trekt dan de aandacht.
In de broedtijd vallen goudhaantjes niet erg op, tenzij je hun zang kent. Ze foerageren meestal vrij hoog in naaldbomen en in die dichte kruinen is het soms lang zoeken voor je zo’n goudhaantje kan vinden. Het is gemakkelijker tijdens de najaarstrek. Dan foerageren ze overal waar ze voedsel kunnen vinden. Goudhaantjes zijn helemaal niet schuw en soms naderen ze jou tot op minder dan een meter. Vooral tijdens de trek zijn de hongerige diertjes soms dermate geconcentreerd op zoek naar kleine insecten, dat ze geen aandacht hebben voor ons.
Buiten de broedtijd zijn goudhaantjes erg sociaal. Ze schuimen dan samen met mezen, tjiftjaffen of boomkruipers de buurt af, niet zozeer naar de voedertafel, maar op zoek naar vliegjes, mugjes, larfjes en rupsjes op bladeren en tussen de schors van bomen.
Om te nestelen, hebben goudhaantjes nood aan naaldbomen. Net daar ligt een grote verklaring voor hun toename in vergelijking met de jaren ’80. Op vele plaatsen zijn naaldbomen oud en volgroeid geraakt en daardoor erg geschikt als nestplaats. Het nestje is een klein kommetje van mos en haren, dat tussen de dennentakken en -naalden wordt geweven. Goudhaantjes zijn trouwens ook erg productief; nog een sleutel van hun succes.
Garanties op een verdere groei zijn er evenwel niet echt. Goudhaantjes hebben het niet zo met strenge winters. Een strenge winter met veel sneeuw kan het aantal goudhaantjes decimeren. Meerdere strenge winters na elkaar hebben een desastreuze impact op hun populatie. Klimaatopwarming lijkt op zich dus een welkome verandering voor het beestje, maar we weten ondertussen dat de opwarming globaal wordt gemeten. Op plaatselijke schaal staat die verandering vooral garant voor meer grillen in het weerbeeld. Daarbij horen ook stormen en strenge winterpieken. Het blijft afwachten hoe ons goudhaantje daarop zal reageren.
Recent kwam men in West-Europa tot een nieuwe, verrassende vaststelling. Tussen de duizenden goudhaantjes werden nu en dan vogels gezien met een opvallender grijs kopje en groenere rug. Het digitale netwerk van vogelkijkers in Groot-Brittannië wierp snel enig licht op de zaak. Goudhaantjes van de ondersoorten ‘coatsi’ en ‘japonensis’, inderdaad uit het heel verre oosten, vertonen die kenmerken. Het is niet gezegd dat die vogels echt heel die weg hebben afgelegd, want het blijkt een kenmerk te zijn dat van west naar oost steeds opvallender wordt. Wél wordt hiermee aangetoond dat een deel van die goudhaantjes van veel verder komen dan we tot nu toe hebben aangenomen.
Dankzij geringde exemplaren weten we dat najaars-goudhaantjes uit de Scandinavische bossen komen, maar er zijn ook meldingen van vogels uit de Baltische staten en Rusland. Wanneer het voedselaanbod in het broedgebied schaars is, kunnen ze zeer ver uitwijken. Soms zijn die trekkende goudhaantjes zo verzwakt en uitgeput dat ze door roofdieren als een welkome snack van de grond worden geplukt.
Terwijl een 10-tal jongen opgroeit in het nest, begint het vrouwtje al aan een tweede legsel van een 10-tal eieren. Het mannetje neemt vanaf dan de zorg voor het eerste legsel op zich. Met een 20-tal jongen per jaar gaat het natuurlijk snel vooruit.
In onze streken leven 2 soorten goudhaantjes: naast het gewone goudhaantje is er ook het vuurgoudhaantje. Ook die soort broedt in België. Ze zijn nog opvallender gekleurd en door hun oog loopt een zwarte oogstreep, die de felle witte wenkbrauwstreep extra accentueert. In de nek zit een roestbruine band. Mits wat ervaring hoor je ook het verschil in zang. Op vlak van gedrag en grootte is er echter geen verschil merkbaar en ze worden ook wel eens samen gezien.
Op de foto’s van natuurfotograaf, Wim Dekelverzie je een goudhaantje in bad en een vuurgoudhaantje aan de waterkant.
Er leven verschillende soorten raven op de wereld, maar onze gewone raaf is met zijn lichaamslengte tot 65 cm en een spanwijdte van 120 tot 150 cm de grootste uit de reeks.
Het is een geheel zwarte vogel, zo groot als een buizerd, die wordt gekenmerkt door een lange gewelfde snavel, lange kop en nek en wig- of ruitvormige staart. Door zijn lange kop en nek heeft hij in de vlucht een duidelijker kruisvormig silhouet dan de andere kraaien, terwijl de vleugels lang zijn, met gespreide handpennen en vaak een knik in de pols. De keelveren zijn puntig en kunnen worden opgezet tot een ‘baard’ vooral tijdens het roepen.
We vinden de raaf over het hele noordelijke halfrond; een holarctische soort noemen we dat. De soort te zien krijgen, is echter een redelijke uitdaging, zeker in Vlaanderen. Toch zou dat in de nabije toekomst kunnen veranderen: samen met de oehoe is het een van de Ardennensoorten die stevig in opmars is en langzaam westwaarts opschuift. Al gaat het voor de raaf net iets trager en vooral onopvallender.
Als grootste Europese zangvogel is hij doorgaans merkbaar groter dan de al grote zwarte kraai waarmee we allen goed vertrouwd zijn. De diepkeelse roep – een luid, haast krakend ‘krokk krokk krokk ‘ – is doorgaans de eerste aankondiging en vormt een bruikbare bevestiging dat er eentje in de buurt zit. Waarnemers die vertrouwd zijn met de roep zullen de soort sneller met zekerheid opmerken.
Het formaat, het voedsel, de biotoop en de leefgewoontes van de raaf doen eerder denken aan een middelgrote roofvogel. Meer dan kraaien mijden raven liever de stedelijke omgeving; de aanwezigheid van bossen is een belangrijke voorwaarde. In België althans, want in Nederland zien we al vaker ‘landelijke raven’, die zich hebben aangepast en in meer open landschap verschijnen. Daar zoeken ze, net als meeuwen, voedsel in het spoor van ploegende tractoren of op pas bemestte akkers. Ze eten ook een verkeersslachtoffer zoals buizerds doen of van prooiresten die door roofvogels zelf werden achtergelaten. Net als andere kraaien zijn raven hoofdzakelijk aaseters. Hun hogere ranking in de voedselpiramide (ze kunnen grotere kadavers aan dan kraaien) verklaart meteen waarom ze een pak minder talrijk zijn dan de grotere opportunisten die veel andere kraaiachtigen zijn.
In landen waar grote zoogdieren leven, zijn raven de vaste concurrenten van steen- en zeearenden, wolven, veelvraten of zelfs bruine beren die van kadavers komen eten. ‘Concurrenten’ mag zelfs een wat ongelukkige woordkeuze zijn, want raven ontdekken meestal als eerste een kadaver en worden door arenden als leidraad gebruikt om een dood dier te lokaliseren. De raaf heeft de roofvogel dan weer nodig om door het taaie vel van grotere dieren te geraken.
Huginn en Muninn zijn wellicht de beroemdste raven uit de geschiedenis. We gaan daarmee terug naar de Noorse mythologie. Huginn en Muninn (het geheugen en de gedachte) zijn de twee raven van de Noorse oppergod Odin. Dagelijks vliegen zij van Asgard de wijde wereld in en doorkruisen daarbij iedere dag de 9 werelden. Tegen de avond keren ze terug naar Asgard en zetten ze zich op de schouders van Odin. Met hun bijzondere opmerkzaamheid vertellen ze Odin alles wat ze die dag zien. Zo blijft Odin op de hoogte van wat er zich in de 9 werelden afspeelt.
En inderdaad in die mythe schuilt een zekere realiteit: raven behoren net als andere kraaiachtigen tot de slimste vogels uit het dierenrijk, ze kunnen zeer goed onthouden. Ze moeten niet onderdoen voor intelligente soorten als dolfijnen en chimpansees. In groep tonen raven extreme interacties en sociale patronen, echte karakters zou je kunnen zeggen. Ze zorgen goed voor elkaar en zijn zelfs in staat om dingen aan te wijzen met hun snavel, zoals mensen dat doen met hun vingers. Gekend zijn de proefopstellingen waarbij raven bepaalde handelingen moeten uitvoeren om aan het verstopte voedsel te geraken. Soms lukt hen dat zelfs binnen de 30 seconden.
Vóór 1842 was de raaf een vrij algemene broedvogel in ons land, maar kraaien zijn altijd de dupe geweest van talrijke vooroordelen. Zwarte vogels werden in die tijd vaak als onheilsprofeten gezien en vormden dus een voedingsbodem voor angst en bijgeloof. Een intense vervolging veegde de raaf volledig van de Belgische kaart. De laatste broedgevallen voor Vlaanderen dateren van1862. Ornitholoog, Jacques Delvaux startte in 1970 een herintroductieproject op in de provincies Luik en Luxemburg. Tussen 1970 en 1980 werden 50 jonge raven uitgezet. Dat lukte: in 1980 broedde de raaf voor het eerst weer in de vrije natuur in Herbeumont. In 1990 was er al sprake van 18 bekende nestplaatsen en in het begin van deze eeuw telde de Waalse broedpopulatie al minstens 85 ravenparen. Vandaag kan je op sommige plaatsen in Wallonië weer groepjes raven spotten, meestal in de buurt van storten of op plaatsen waar resten van dode dieren liggen.
Raven zijn in essentie standvogels, wat van natuurlijke uitbreiding een traag proces maakt en aldus een spontane terugkeer van de soort bemoeilijkt. Noordelijke populaties zijn mobieler dan zuidelijke populaties. Jonge raven zijn echter socialer en mobieler dan hun volwassen soortgenoten en vormen geregeld groepen die uit 10-tallen tot 100-en individuen bestaan. De paarvorming vindt doorgaans plaats binnen dergelijke jeugdbendes, maar het kan dan soms nog enkele jaren duren vooraleer nieuwe paren zich ergens vestigen. Eens dat is gebeurd, blijft de soort doorgaans trouw aan de broedplaats, wat in het Dijleland, ten zuiden van Leuven, intussen werd bevestigd. De raaf kent binnen zijn geografisch gebied een gefragmenteerde verspreiding, afhankelijk van de habitatkwaliteit. De soort bezet doorgaans zeer grote territoria, wat resulteert in lage dichtheden. Op het Europese continent wordt slechts uitzonderlijk een hogere dichtheid dan 3 à 4 broedparen per 100 km² bereikt, maar in de meest optimale habitats kan dit oplopen tot een 10-tal paren per 100 km².
Raven zijn vroege broeders. Ze baltsen reeds in januari / februari en de eileg vindt plaats in maart. Vestiging als broedvogel kan worden voorafgegaan door een 1–2 jaar durende aanwezigheid van een niet-broedend paar. Raven worden immers pas geslachtsrijp in hun 3de jaar, maar hun complexe sociale gedrag leidt er soms toe dat de reproductie pas later start. De nesten van raven worden ieder jaar verder uitgebouwd op traditionele plekken op richels, onder overhangende rotsen, in steengroeven of in hoge dennen of eiken. In onverstoorde gebieden kunnen de vogels lager nestelen. Het nest wordt gemaakt van dikke kromme takken, gevoerd met aarde, mest en wortels, een laag mos en gras en tenslotte een laag wol, haar en korstmossen. Er worden 4 tot 6 eieren gelegd die overwegend door het vrouwtje worden bebroed, met een broedduur van 18 tot 21 dagen en een nestjongen-periode van ca 40 dagen.
Hoewel Wallonië tegen de eeuwwisseling duidelijk weer op de ravenkaart prijkt, bleef het in Vlaanderen nog stil. In de jaren ’80 waren slechts enkele losse waarnemingen gekend. Tot 2008 liepen er jaarlijks een handjevol waarnemingen binnen. In de jaren daarop kwam er duidelijk een kentering en doken raven op steeds meer dezelfde locaties op: in de omgeving van Koersel, Lommel en Landschap De Liereman bij Oud-Turnhout. In 2014 was er voor het eerst weer sprake van een territoriaal paar in Limburg. Dit zou mogelijk een broedgeval zijn geweest maar in 2017 kwam er pas echt bewijs van een succesvol broedgeval in Vlaams-Brabant. Het valt op dat de Vlaamse regio’s waar de soort momenteel voet aan de grond krijgt – Voeren, de Limburgse en Antwerpse Kempen en het Dijleland – worden gekenmerkt door de aanwezigheid van uitgestrekte bossen, de voorkeurshabitat van raven in West-Europese laaglanden. Nu worden in Vlaanderen jaarlijks zo’n 10 tot 15 raven gemeld.
Geraadpleegde bron: De Standaard: De vogels zijn gaan vliegen [Tomas Van Dijk]
De meeste natuurbeschermingsprojecten zijn gericht op behoud van biodiversiteit. Soortenrijkdom is de heilige graal. Maar van dat mantra moeten we af, schrijft een groep vogelonderzoekers uit de VS en Canada deze week in Science, anders miskennen we een groot ecologisch drama.
Het team, onder leiding van ornitholoog Kenneth Rosenberg van Cornell University, analyseerde verschillende langlopende monitoringprogramma’s, die sinds 1970 in beide landen plaatsvonden. Binnen zo’n monitoring tellen vogelaars in het voorjaar op vaste locaties welke vogels zij waarnemen en in welke aantallen. Zo ontdekte men dat de totale vogelpopulaties met 29 % zijn afgenomen of in cijfers: er zijn nu 3 miljard minder vogels in Noord-Amerika dan 49 jaar geleden. De ornithologen onderzochten ook radarbeelden van weerstations genomen tijdens de vogeltrekperiodes. In 2017 werden ongeveer 10 % minder vogels gespot dan in 2007. Het grootste verlies (90 %) komt op conto van 12 vogelfamilies, waaronder zangvogelsoorten zoals huismussen, mezen, vinken, zwaluwen, lijsters en merels. En binnen die groepen hebben vooral de weidevogels en de bospopulaties het zwaar. De onderzoekers wijten deze alarmerende vaststellingen vooral aan versnippering van natuurgebieden, het ongebreideld gebruik van pesticiden in de landbouw en het onzorgvuldig omspringen met de open ruimte in de natuur.
Het is niet alleen kommer en kwel. Veel zeldzame roofvogels zitten in de lift. Hetzelfde geldt voor de meeste watervogels, zoals eenden, zwanen en ganzen. Hun aantallen namen sinds 1970 met 13 % toe. De onderzoekers denken dat dit komt doordat veel natuurbeschermingsprojecten gericht waren op herstel van waterrijke natuurgebieden. In 2015 voerden Britse en Tsjechische onderzoekers een vergelijkbare studie uit voor Europa. De vorsers gingen terug tot 1980 en constateerden een afname van zo’n 20 %; oftewel een reductie van bijna een ½ miljard vogels. Ook in Europa zijn vooral de algemene kleine vogels getroffen, zo schreven de onderzoekers in het blad Ecology Letters.
Hoe accuraat zijn dit soort schattingen?
Erik Matthysen, ornitholoog aan de universiteit van Antwerpen, meent dat de uitkomsten van beide studies behoorlijk betrouwbaar zijn. De populaties worden over het algemeen goed opgevolgd want bij vogels zijn dit soort grootschalige studies vrij nauwkeurig te doen. Voor de oorzaken van de teruggang wijst ook hij naar vermindering van natuurlijke habitat, vervuiling en verstedelijking.
Gegevens over de vogelbestanden in België zijn helaas een stuk schaarser en minder precies. In België is vooral informatie verzameld over zeldzame vogelsoorten, zegt Koen Devos van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). In Vlaanderen volgen we de trends van algemene soorten op gestandaardiseerde wijze op pas sinds 2007. Maar er werden al in de jaren 60 en 70 populatieschattingen van vogelsoorten gepubliceerd die we kunnen vergelijken met recente cijfers. Dat levert ruwe schattingen op, maar het is onmiskenbaar dat we van een aantal soorten tienduizenden tot honderdduizenden exemplaren minder hebben.
Als vb. noemt Devos de veldleeuwerik. Daarvan hadden we er in de jaren 50 naar schatting 700.000. Nu zijn dat er nog ongeveer 65.000. De ringmus decimeerde in 50 jaar tijd, van 450.000 vogels in de jaren 60 tot hooguit 50.000 nu. En voor de huismus in België werden ruim een halve eeuw geleden cijfers genoemd van 2 miljoen broedparen, nu zijn het er nog 350.000. Een vogel voor wie het wel fijn toeven is in ons land, is de houtduif. Daarvan hebben we er nu 760.000, ruim dubbel zoveel als in de jaren 60. En de populatie zwarte kraaien is in diezelfde tijd geëxplodeerd van 30.000 naar meer dan 260.000. Bij een aantal soorten zet de afname steeds verder door, blijkt uit recente gegevens van monitoringsprojecten van het INBO. Dat geldt bv. voor de ringmus. Bij andere sterk afgenomen soorten, zoals de veldleeuwerik en de huismus, lijken de populaties zich de laatste 10 tot 15 jaar enigszins te stabiliseren.
Hulp uit Zweden voor een gezonde korhoenenpopulatie
Geraadpleegde bron: EOS Wetenschap [Frederic Eelbode]
Met slechts twee hanen en één hen leken de dagen van het korhoen in ons land zowat geteld. De mascotte van de Hoge Venen, Belgiës grootste natuurreservaat, is met uitsterven bedreigd. Wetenschappers proberen de populatie aan te sterken met vogels die ze in Zweden vangen.
Het laatste beetje wildernis in België
De Hoge Venen ontstonden na de laatste ijstijd, zowat 15 000 jaar geleden. Het gebied was toen bedekt met toendra. In de bodem zaten enorme ijskegels met de punt naar beneden. Toen het ijs smolt, stroomde het smeltwater met grote kracht weg van het plateau en sleurde het vaak grote kwartsietblokken mee, een hard, wit dooraderd gesteente waarvan er nog duizenden over het gebied verspreid liggen. Op de weinig doorlaatbare bodem begon zich veenmos te ontwikkelen. Dat groeit bovenaan voort terwijl het onderaan afsterft en daardoor ontstaat turf, a rato van 1 mm per jaar. In de Hoge Venen zijn er turflagen tot 8 m dik. Het veenmos kan tot 20 x zijn eigen gewicht aan water opslaan waardoor je de hoogvlakte kan vergelijken met een reusachtige spons. In het natuurreservaat ontstaan ook talloze riviertjes en het vormt het brongebied van het mineraal-houdende water van Spa.
In de 19de eeuw draaiden de ijzerindustrie en de mijnbouw in Wallonië op volle toeren. De vraag naar hout was hoog, vandaar dat de overheid grote delen van het veengebied liet beplanten met naaldbomen. De spar, die vreemd is aan het veengebied, heeft zich en daar uitgezaaid. De boswachters ruimen deze bomen systematisch op in het natuurreservaat, maar de belendende percelen zijn haast allemaal met zulke naaldbossen bebouwd. Veel te vaak gaat natuurgebied rechtstreeks over in bosbouwgebied. Zulke grote aangeplante naaldwouden zijn ecologische woestijnen. Het korhoen heeft gemengde open berken- en naaldwouden, heide- en veengebieden met verspreide bomen nodig. Zijn typische leefgebied bestaat uit uitgestrekte open terreinen waar hij kan foerageren, baltsen en broeden, afgewisseld met struiken en bosschage waar hij kan rusten.
Het Signaal van Botrange is het hoogste punt van België, op net geen 700 m boven de zeespiegel. Het is beslist geen bergtop, maar een hoogvlakte met zachte welvingen. In de Hoge Venen groeien zeldzame planten met prachtige namen als borstelgras, pijpenstrootje, veenbies of snavelzegge. In deze habitat gedijt groot wild als de ree en het edelhert. Sinds kort is de wolf er weer en natuurliefhebbers hopen ook dat de lynx terugkeert. Ook allerlei vogels, zoals de ruigpootuil, de grijskopspecht, de braamsluiper en de sprinkhaanrietzanger vinden een thuis in dit gebied. Maar hét uithangbord van al die natuurpracht is het korhoen.
Het korhoen is een schuwe vogel. De beste kans om hem te spotten heb je in de lente. Elk jaar tussen eind maart en half mei – terwijl de Hoge Venen vaak nog bedekt zijn met een laag sneeuw – zou het in de heideveldjes en veengebieden moeten gonzen van tientallen koerende, sissende en bolderende mannetjes, terwijl de vrouwtjes toekijken en uiteindelijk een partner kiezen. Het baltsritueel van de korhoenders is voor elke natuurliefhebber een fascinerend spektakel. Maar steeds vaker blijven de bolderplaatsen leeg. Ooit was het korhoen een wijdverspreide soort in ons land en de omringende landen. Maar vervuiling, predatie, toerisme en vooral de fragmentering en vernietiging van zijn habitat deden de aantallen kelderen. In 2017 bleven in de Hoge Venen maar twee hanen en één hen over.
Meer dan loze boskiekens
De korhoenders in de Hoge Venen zijn de laatste van ons land en één van de laatste in Noordwest-Europa. Om de soort in stand te houden, vangt men sinds 2017elke lente tot 25 vogels in Zweden en die laat men hier dan los. Ook in de herfst heb je trouwens een goede kans om de vogels te observeren bij het baltsen, bij zonsopgang tussen 6 en 7u. Precies een half jaar na de lente staat de zon weer op gelijke hoogte als in de lente. Vermoedelijk werkt die zonnestand (equinox) als een trigger voor de dieren om hun paringsdans te herhalen.
De volwassen mannetjes kan je gemakkelijk herkennen. Ze zijn ongeveer 60 cm groot en dragen een zwart verenkleed met een blauwe gloed en witte onder-staart-dekveren die je duidelijk kan zien tijdens de balts. Voorts zijn de onder-vleugels wit en loopt er een streep over de boven-vleugel. Bijzonder opvallend zijn de rode, kamvormige wenkbrauwen en een liervormige staart.
De vrouwtjes broeden de eieren uit op de grond en brengen de jongen groot. Vandaar dat ze nood hebben aan goede schutkleuren. Met een verenkleed in roestbruin, zwart en beige gemarmerd vallen ze in het veengebied amper op. De spanwijdte van hun vleugels bedraagt 65 tot 80 cm. Het korhoen leeft in vochtige hoogvenen en heidelandschappen. Het is een standvogel die het hele jaar in zijn broedgebied verblijft. Korhoenders zijn meer dan ‘boskiekens’; zij kunnen gerust 20 km vliegen naar geschikt foerageergebied.
Een volwassen korhoender eet vooral bessen en knoppen van planten en bomen. Het is een van de weinige dieren die dennennaalden kunnen verteren. Dat doet het met een speciale galklier die de naalden helpt af te breken. De kuikens eten insecten, spinnen en ander klein gedierte.
Het broedareaal van het korhoen strekt zich uit van West-, Noord- en Centraal-Europa tot in Azië. In Vlaanderen is de soort uitgestorven, vooral omdat haar leefgebied ineenkromp of verdween.
In de heidegebieden in de Noorderkempen verdween het korhoen in de jaren 1980. In 1987 waren er op de militaire domeinen in Limburg nog een 25-tal exemplaren aanwezig. Het laatste mannetje spotten vogelaars in 1997 in Meeuwen-Gruitrode. Op de Hoge Venen leefden in de jaren 1970 nog zo’n 210 korhoenmannetjes. Ook op andere plekken in de Ardense veengebieden kwamen ze nog tot broeden.
In de tijd dat het korhoen uitstierf in Vlaanderen, begon de soort ook achteruit te gaan in Wallonië. Ze verdween uit de meeste Waalse broedgebieden en de vogels trokken zich terug in één afgesloten gebied. De Hoge Venen werden toevluchtsoord.
Arctisch gebied
Het plateau van de Hoge Venen is een van de laatste stukken ongerepte wildernis in ons dichtbevolkt stukje van de wereld. De kern vormt een bergrug van oude leisteen, het hoogstgelegen deel van de Benelux. De bodem is extreem voedselarm, het klimaat neigt naar het arctische. Alles groeit ontzettend traag. De winter duurt 8 maanden. Lente, zomer en herfst duren er samen maar 4 maanden. Het gebied wekt algauw een gevoel van eindeloosheid, eenzaamheid en desolaatheid op.
De voorbije jaren nam het natuurreservaat ingrijpende maatregelen om het leefgebied van het korhoen te verbeteren. Om de stroom toeristen te kanaliseren, is het gebied opgedeeld in 4 zones, van vrij toegankelijk voor wandelaars tot volledig ontoegankelijk, al naargelang de aanwezigheid van zeldzame dieren en planten. Een daarvan is uiteraard het korhoen, een beschermde diersoort sinds in 1967. De populatie is vandaag zo klein dat ze zich onmogelijk nog kan herstellen. Bovendien zijn de dichtstbijzijnde populaties van onze buurlanden te ver weg om de populatie op de Hoge Venen op een natuurlijke manier te versterken.
In de lente van 2017 ving men in Zweden voor het eerst 10 korhoenders, vervoerden hen naar België en lieten hen vrij op de Hoge Venen. Alle dieren kregen een ring om hun poot en sommige een zender waardoor onderzoekers ze kunnen volgen. In hun nieuwe habitat gaan de korhoenders de eerste dagen op verkenning. Ze vliegen rond in een omgeving van wel 4 000 ha. Daarna settelen ze zich in een leefgebied van 700 ha. De Zweedse vogels vestigen zich op de plekken waar hun Belgische soortgenoten dat deden, dat wil zeggen op plaatsen waar voldoende voedsel voorhanden is. Ze gedragen zich normaal en slaan aan het baltsen. Zowel het 1ste als het 2de jaar ging minstens één hen aan het broeden.
De eerste resultaten zijn hoopgevend; 5 van de 10 eerste dieren die men uitzette, leven nog altijd op het plateau van de Hoge Venen. In 2017 was men zeker dat er één kuiken in leven bleef en in 2018 waren er minstens 4 reproducties. Dat zijn minimumaantallen. Er leven in de Hoge Venen ook hennen die men niet met gps volgt en die ook jongen hebben uitgebroed.
Hard lot voor kuikens
Sinds men dieren bijplaatst, kan men genetisch verval, alsook ziekte als oorzaken uitsluiten. Vooral voedselgebrek is het groot probleem. De grote schuldige daarvoor is de intensieve landbouw en de navenante uitstoot van stikstof. De bodem droogt uit en verzuurt, de plantenrijkdom verdwijnt en de nitraten vernietigen insecten, een essentiële voedingsbron voor de kuikens. Men merkt dat de uitgezette dieren goed overleven, de hennen gaan broeden en in ieder nest komen er 6 tot 8 kuikens uit. Maar na 4 tot 5 dagen vallen de kuikens dood. Ze vinden simpelweg geen geschikt voedsel. Om een duurzame populatie uit te bouwen, heb je 30 tot 40 hanen nodig.
Men hoopt dat het natuurpark een kernpopulatie gaat herbergen van waaruit satellietpopulaties in de omringende regio ontstaan. Samen zijn er dan voldoende dieren. Maar voor al die satellietpopulaties volstaat het niet dat men het heidegebied behoudt en herstelt. Men heeft weer de kleinschalige landbouwgronden van weleer nodig, met hun ruige graslanden, kruidenrijke natte en extensief beheerde weilanden en braakliggende graanakkers. De hele opzet om dieren uit Zweden te importeren heeft een grote kans op slagen. De Hoge Venen vormen een groot aaneengesloten gebied dat ingebed ligt in een ruim natuurpark. De afgelopen droge zomers vormen evenwel een uitdaging. Deze reusachtige vochtige spons op de zolder van ons land droogt op, de vegetatie verschraalt en het risico op verwoestende veenbranden wordt groter.
In de Hoge Venen kampen ze met overlast door roofdieren
Het ene jaar leven de korhoenders wat meer in groep, soms zijn ze wat meer solitair. Dat hangt af van het weer. Voor hun veiligheid kunnen ze zich het beste in groep begeven. Daardoor vormen ze een minder gemakkelijke prooi voor roofdieren als haviken, vossen en marters. Ook de boswachters steken een handje toe met vallen voor vossen en voor wasberen, ontsnapte exoten die hier jammer genoeg goed gedijen. Daarnaast lappen ook hondenliefhebbers vaak de lijnplicht aan hun laars. Als hun viervoeter een hen laat schrikken, vliegt ze van haar nest weg en kan een wasbeer ondertussen de eieren stelen.
Een korhoen legt gemiddeld 6 tot 10 eieren. Zo’n 40% van de kuikens overleeft bij gunstige omstandigheden, waardoor hun aantal snel kan aangroeien. Een duurzame populatie bestaat uit een honderdtal dieren, maar momenteel telt de groep nog maar amper 15 hanen en 15 hennen. Uit de eerste waarnemingen blijkt wel dat er al hybriden leven, Zweeds-Belgische korhoenders. In Centraal-Zweden steekt het trouwens niet op een korhoen meer of minder. Het is er een van de meest voorkomende vogels. Er geldt geen jachtverbod en de dieren komen er zelfs in de kookpot terecht. Daarnaast is het landbouwsysteem totaal anders dan het onze. De Zweden doen vooral aan bosbouw en dat is super extensief. Om de paar tientallen jaren kappen ze grote stukken bos, wat gunstig is voor het korhoen dat er tijdelijk een leefgebied vindt.
Hopelijk vermindert het aantal predatoren, nu de wolf zich hier weer vestigt en het gebied koloniseert. Bij het WWF is men bezig met projecten om natuurgebieden met elkaar te verbinden. Met mathematische modellen berekent men welke routes er moeten komen om bv. de lynx te herintroduceren, ook weer zo’n toproofdier dat het hele ecosysteem wat meer in evenwicht kan brengen, met een positief gevolg voor het korhoen.
Blijft natuurlijk de vraag of de natuur een handje helpen wel natuurlijk is. Korhoenders zijn een soort met een grote diversiteitswaarde, een paraplusoort. Als men de habitat van het korhoen beschermt, hebben ook de vele andere bedreigde plant- en diersoorten van heide en venen daar baat bij. Het korhoen heeft ook een grote symboolwaarde. Als het slecht gaat met het korhoen gaat het ook slecht met de natuur en omgekeerd.
Geraadpleegde bron: Het dwarse vogelboek – Siegfried Woldhek
Vogels zingen, dat is bekend. Sommige, zoals de merel, zelfs heel mooi. Menig dichter laat de nachtegaal kwelen. Maar laten we wel zijn, dat zijn de uitzonderingen. De meeste vogels maken onaangenaam krassende, piepende of gillende geluiden. De Turkse tortel of de groenling dreinen zo eentonig dat je er tureluurs van wordt. De zilvermeeuwen in de stad maken je horendol. En zo’n dreumes van een winterkoning kan je in het voorjaar zelfs veel te vroeg wekken met zijn herrie.
Kan het alsjeblieft een beetje minder en een beetje welluidender?
Het zijn de vogelmannetjes die zingen in ons deel van de wereld. Hoe mooier de zang, hoe saaier het uiterlijk en omgekeerd. Maar waarom ze zingen was lange tijd een open vraag. Er zijn in het verleden verschillende antwoorden geopperd: het is gewoon omdat ze zin hebben zichzelf te uiten; het is om hun partner te vermaken tijdens het broeden; het is om God te eren; het is een uiting van liefde, enzovoort.
Ruim 200 jaar geleden werd voor het eerst de dubbele betekenis van vogelzang geformuleerd, namelijk het aantrekken van vrouwtjes en het verjagen van concurrerende mannetjes. Ofwel in compact Engels: mate attraction – male repulsion.
Een eeuw geleden, in 1920, kon dit idee worden gekoppeld aan het pas ontdekte fenomeen van het territorium. Een mannetje bakent in de broedtijd met zijn zang een leefomgeving af, waaruit hij andere mannetjes weert en waar hij vrouwtjes naartoe lokt. Uit tal van experimenten is sindsdien gebleken dat de betere zangers de beste territoria veroveren en het aantrekkelijkste zijn voor de vrouwtjes. Overigens hangt het maar net van de soort af welke aspecten van de zang in de smaak vallen. Bij de ene is de luidste zanger favoriet. Bij een andere soort de zanger met het grootste repertoire. Bij weer een andere die met het langste lied.
Zingen is geen recreatieve activiteit. Het is gevaarlijk. Om rivalen op afstand te houden en vrouwtjes te lokken moet je duidelijk maken waar je je precies bevindt. HIER zit IK! Dat is handig voor die rivalen en vrouwtjes om te weten, maar ook voor een langs vliegende sperwer, die je zo uit de boomtop plukt.
Precies daarom houden vogels bij voorkeur hun snavel.
Vrouwtjes, jongen, ongepaarde vogels zingen niet. En de mannetjes alleen in de broedtijd; ’s morgens vroeg, tijdens een kort ochtendritueel. Ze zingen dan tegelijk en kunnen dan horen of er een mannetje ontbreekt op het appél. Een leeggevallen territorium wordt dan binnen enkele uren door buren of door een rondzwervende vrijgezel ingepikt. De paar mannetjes die je later op de dag nog hoort zingen, zijn waarschijnlijk de sneue jongens, die nog niet door een vrouwtje zijn uitverkoren en nu met gevaar voor eigen leven blijven zingen.
Het klopt dat elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. De zang verschilt van soort tot soort. Daardoor is het ook voor ons mogelijk om soorten te herkennen aan hun zang. Dat is niet eens zo moeilijk voor een geoefend waarnemer. Maar de vogels gaan zelf nog een flinke stap verder. Ze kunnen elkaars individuele zang onderscheiden en herkennen. Merelmannen horen dus niet alleen dat er een merel zingt, maar ook welke.
Voor de alarmroepen geldt iets anders: die verschillen veel minder van soort tot soort. Als er bv. een roofvogel langs vliegt, maken uiteenlopende soorten als koolmees, vink of merel praktisch hetzelfde geluid. Het is bovendien lastig om te bepalen waar die roep precies vandaan komt; heel anders dus dan bij hun zang. Met zulke alarmgeluiden waarschuwen soorten elkaar dat er gevaar dreigt, zonder hun eigen locatie te verraden.
En dan nog dit. Ook zonder dat je vogels aan hun zang kunt herkennen, kun je van alles constateren. Bv. dat de vogels in het bos vaak een fluitende zang hebben, terwijl rietvogels gillen, knarsen en knorren. Dat zijn precies die geluiden die in hun respectieve leefomgevingen het verste klinken. Zo zingen koolmezen die in naaldbossen broeden zelfs weer een beetje anders dan koolmezen in een loofbos. Een stad is rumoerig en stadsvogels zingen daarom harder en hoger dan hun soortgenoten in het buitengebied.
Om je een idee te geven van de diversiteit kan je hieronder enkele vb. van zang, alarm-, lok- of vluchtroep beluisteren.
De bruine gent, ooit een merkwaardige dwaalgast in Nederland
Geraadpleegde bron: Dutch Birding
De bruine gent is een grote zeevogel.
Het vrouwtje bereikt een lichaamslengte van 80 cm met een spanwijdte van ca 150 cm, terwijl het mannetje van kop tot staart 75 cm meet en een spanwijdte haalt van 140 cm. De kop en het bovenlichaam is donkerbruin tot zwart gekleurd, terwijl het onderste deel van de borst en de buik een contrasterende witte kleur heeft. Verder vallen de lichte snavel en gele poten op. Hun snavels zijn heel scherp en bevatten gekartelde randen. Ze hebben korte, spitse vleugels en een lange, in dikte afnemende staart.
Deze soort broedt op eilanden en kusten in de tropische gebieden van de Atlantische en Stille Oceaan. Ze zijn talrijk aanwezig op de broedplaatsen op de eilanden in de Golf van Mexico en op de Kaapverdische eilanden, waar ze in grote kolonies broeden. Door het oprukkende toerisme en ook door katten en ratten op de eilanden, hebben broedvogels als de keerkringvogels, bruine genten en fregatvogels het zwaar te verduren.
Het vrouwtje legt 2 eieren, die lichtblauw van kleur zijn. Zowel het mannetje als het vrouwtje broeden de eieren uit. Vaak wisselen ze elkaar na 12 u af. Na ongeveer 43 dagen komen de eieren uit. Het jong is nog niet zo fraai gekleurd als de ouders, maar is pluizig en licht grijsbruin met een donkerdere kop, vleugels en staart. Pas als ze 2 tot 3 jaar oud zijn krijgen ze het volwassen verenpak. Tot die tijd worden ze door de ouders gevoed. Bruine gent-paren kunnen bij elkaar blijven voor meerdere broedseizoenen. Zij voeren uitgebreide begroetingsrituelen uit.
Deze vogels zijn uitstekend aangepast aan het jagen en duiken in zee. Dankzij hun sigaarvormig lichaam storten ze zich in de oceaan met hoge snelheid om vis te vangen. Zij bezitten onderhuidse luchtzakken om de schok van een stootduik vanaf 30 m te kunnen opvangen. Ze eten voornamelijk kleine vis (baars-achtige vissen en ansjovis) of pijlinktvis als die in groepen verzamelen aan het wateroppervlak. Ook vliegende vissen vangen zij terwijl ze het zeewateroppervlak afromen. Hoewel het krachtige behendige vliegers zijn, zijn ze bijzonder onhandig bij het opstijgen of landen. Ze gebruiken een sterke wind of hoge zitposten om hun starts te vergemakkelijken. Buiten het broedseizoen leven ze binnen de tropen verspreid over de gebieden van de Atlantische en Grote Oceaan.
Op 20 augustus 2017 werd de tropische zeevogel vanaf de telpost ‘De Horde’ vliegend over de rivier de Lek, nabij Lopik door vogelaar en bioloog, Arjan Boele en drie andere trek-tellende spotters waargenomen. Soepel vloog de gent in gracieuze vaart voorbij op boomkruinhoogte tot laag over het water. Een kievit bemoeide zich met de doortocht van de merkwaardige gast waardoor de zeevogel een halve duik maakte zonder het water te raken. Bij een zuidoostwaartse knik in de loop van de Lek twijfelde de vogel even over zijn route, maar bleef deze toch stroomopwaarts volgen. Na 2 min en 20 sec verdween de vogel uit beeld achter de dijk.
Tegen de verwachting in werd de vogel niet in Nederland teruggevonden maar wel op een kleine zandafgraving in Tinholt, Duitsland net over de grens bij Twente, ca 147 km vanaf ‘De Horde’ en later zelfs bij Bremen nog eens 138 km verderop. Het was blijkbaar een fitte vogel. De 3 locaties waar hij werd gespot, liggen exact op één lijn naar het noordoosten en een vergelijking van de foto’s toonden onder andere overeenkomstige versleten veren in beide vleugelpunten, wat duidelijk maakte dat het om dezelfde vogel ging. Dit buitengewoon bezoek was een van de meest onverwachte en opmerkelijke dwaalgastwaarnemingen in Europa.
Het zijn er niet veel, maar er zijn vogelsoorten die het uitzonderlijk goed doen in een door de mens gedomineerde leefomgeving – gelukkig maar. De grote bonte specht is zo’n soort. Zoals elders in Europa gaan zijn aantallen in Vlaanderen sterk vooruit.
In Nederland zou de populatie tijdens het laatste kwart van de vorige eeuw verviervoudigd zijn. Er zijn niet veel vogels die dat voor elkaar krijgen.
De grote bonte specht heeft zijn succes voor een deel aan de mens te danken.
Die komt tot het besef dat bosbeheer niet impliceert dat dood hout per definitie moet worden verwijderd.
De bonte specht broedt in een hol dat hij uithakt in een boom. Het helpt dat een boom stervende is, want dat vergemakkelijkt het hakken. Zelfs dan duurt het nog 2 tot 3 weken voor het hol klaar is. Het is doorgaans 20 tot 30 cm diep, met een opening van een 5-tal cm. Om de werklast te verdelen hakt zowel het mannetje als het vrouwtje aan het hol. Een nest maken is er niet meer bij: eenmaal het hol er is, worden de eitjes gewoon op het hout gelegd.
Maar de specht heeft zijn succes ook deels aan zichzelf te danken. Hij integreerde zich in de mensenmaatschappij, altijd een succesvol recept. Hij ging geleidelijk bescheidener wonen, in kleinere bossen en zelfs in tuinen. En hij heeft geleerd te profiteren van voederplekken voor vogels, vooral tijdens de winter, wanneer hij van een zomerdieet van insecten overschakelt op noten, dennenappels en andere plantaardige substanties.
Een grote bonte specht kan korte harde kreten slaken, maar hij communiceert vooral via geroffel. Hij is geen zanger, maar een drummer. Hij roffelt meestal op een boom, maar soms ook op metalen plaatjes of palen of andere menselijke maaksels. Als het maar lawaai maakt. Voor een nestholte hamert een specht graag op een halfdode boom, maar voor zijn communicatie drumt hij op een boom in de fleur van zijn leven: het resultaat draagt dan verder.
Een roffel kent gemiddeld 15 kopslagen per seconde. Vooral mannetjes roffelen om een territorium af te bakenen en de best mogelijke partner te lokken. Als hij vrijgezel is, kan een mannelijke grote bonte specht tot 600 keer per dag op een welklinkende materie roffelen. Als hij een lief heeft gevonden, neemt dat af tot 200 keer. Dan moet hij zich bezighouden met mevrouw en later met de kinderen.
Vader en moeder werken intens samen aan het grootbrengen van de gemiddeld 5 jongen in een nest. Als de jongen uitgevlogen zijn, worden ze nog eventjes gevolgd om ze te begeleiden bij hun eerste bewegingen in de boze buitenwereld.
Grote bonte spechten hebben een territorium van ongeveer 5 ha, dat ze ook in de winter blijven bezetten. Ze zijn erg honkvast. Maar ze houden rekening met de kracht van een winter. Als gevolg van de opeenvolgende zachte winters beginnen spechten steeds vroeger te roffelen. Tussen 2000 en 2012 vervroegde de waarneming van de eerste spechtenroffels in Nederland van 16 februari naar 28 januari.
Misschien gaan ze ooit zo vroeg broeden dat ze jaarlijks een tweede nest kunnen uitbroeden. Dan zou hun populatie helemaal een boost krijgen.
Over het voortbestaan van de grote bonte specht hoeven we ons dus geen zorgen te maken al is zijn grootste vijand: de luidruchtige en dominante groene halsbandparkiet die hen uit hun hol verjagen.
Wie eerder verschenen artikels wenst te raadplegen kan via de zoekrobot in het archief de hierna volgende bijdragen, terugvinden:
Deze grootste, zwaar gebouwde en zeer roofzuchtige meeuw, die hoofdzakelijk broedt op rotskusten in de Noord-Atlantisch regio, komt het meest voor aan de kust van IJsland, Noorwegen en de Britse eilanden.
In de buurt van een grote mantelmeeuw is geen enkel ander, zwakker dier veilig.
Met zijn zware van een haakvormige punt voorziene snavel grijpt hij vrijwel alles, variërend van krabben, weekdieren en wormen tot vis en woelmuizen. Deze meeuw is in staat om een ei of een kuiken in één hap geheel te verzwelgen.
Papegaaiduikers, kleine alken, drieteenmeeuwen, Noordse pijlstormvogels, soms wintertalingen en meerkoeten en zelfs zieke lammeren zijn niet veilig voor hem.
Ze doden Noordse pijlstormvogels op de grond, maar grijpen papegaaiduikers in de vlucht. Daarnaast eet de grote mantelmeeuw afval van vuilnisbelten of van visafval die trawlers achterlaten.
Ze azen ook op allerlei dode dieren en afval op de stranden en op stortplaatsen.
Dit geeft de grote mantelmeeuw een slechte naam, aangezien hij het opentrekken van een vuilniszak zeker niet schuwt. Hij staat ook bekend als kleptoparasiet. Dit houdt in dat hij voedsel van andere vogels jat.
De grote mantelmeeuw heeft een zware gele snavel met een oranjerode vlek op de onderkaak en donkerdere bovendelen dan de kleine mantelmeeuw, alsook vleeskleurige roze tot witgrijze poten. De kop, borst en buik zijn wit.
Bij de adulte zeevogels vertonen de brede, donkergrijze tot gitzwarte boven-vleugels aan de uiteinden een witte vlek. Beide geslachten zijn gelijk.
De grote mantelmeeuw maakt lage blaffende geluiden of een schor ‘jouwk’ of ‘auw, auw, auw’
De lichaamslengte varieert tussen 64 en 78 cm; de spanwijdte reikt tot 170 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 1 en 1.2 kg.
De grote mantelmeeuw heeft een beperktere broedhabitat dan de weider verspreide zilvermeeuw. Waar ze samen nestelen is de zilvermeeuw meestal talrijker langs de bovenrand van zee-kliffen, op weidse gras-omzoomde plateaus of steile kloven, terwijl grote mantelmeeuwen wat meer verspreid zijn, waarbij ieder paar op een min of meer prominente plek zit, zoals boven op een steile rots of aan het eind van een rotsachtige uitloper.
Paren kunnen wel nestelen op richels of op vlakkere grond, maar hun eerste keuze is een min of meer in het oog springende plek, zoals het de grootste, dominante meeuw betaamt.
Tijdens de zomer is de grote mantelmeeuw niet zo’n koloniebroeder als de meeste andere meeuwen; hoogst zijn ze met enkele honderden vogels.
Hij nestelt op strekdammen, kwelders en schaars begroeide platen op rustige plekken met een vrij uitzicht.
Buiten het broedseizoen trekken ze naar allerlei kusten, waaronder havens en vlakke zandstranden, altijd in de buurt van open wateren, in zowel zoute als zoete milieus.
Vele trekken naar het binnenland. In de loop van de laatste decennia zijn hun aantallen langs zoet water flink toegenomen omdat de vogels beter gebruik gingen maken van de foerageermogelijkheden op vuilnisbelten.
Grote mantelmeeuwen komen jaarrond in België voor, maar kwamen met uitzondering van een solitair vrouwtje in Zeebrugge in 2004 nooit tot broeden. Het is bij ons in de eerste plaats een overwinteraar, met kleine aantallen (hoofdzakelijk onvolwassen) over-zomerende vogels.
Daarnaast vertoeven grote mantelmeeuwen graag in het windpark op de Thorntonbank, waar ze ’s winters steevast met tientallen rustend worden waargenomen op de funderingen van de turbines. Tijdens de 26 surveys in de periode 2014 – 2018 werden zo 1065 grote mantelmeeuwen geteld. Op de buitenste turbines worden opvallend meer meeuwen aangetroffen dan op de binnenste turbines, waardoor het aantrekkingseffect zich vooral beperkt tot de randen van het windpark. Het lijkt er sterk op dat de meeuwen het windpark in de eerste plaats beschouwen als offshore uitvalbasis, meer dan als een aantrekkelijke foerageerbasis.
Het meestal grote nest wordt door beide ouders in mei-juni van zeewier, gras en andere vegetatie gebouwd, meestal geplaatst op een hoge rots of een in zee uitstekende uitloper of naast een prominent punt op een rotsrichel.
Gemiddeld bestaat een legsel uit 3 donkerbruin en grijs gespikkelde, geel tot olijfbruine eieren. De grijzige jongen hebben een fors schaakbordpatroon met zwarte vlektekening en worden zowel door het mannetje als het wijfje 27 tot 28 dagen bebroed, waardoor ze na 7-8 weken kunnen vliegen. Het verenkleed gaat langzaam over in een volwassen verenpak, maar het duurt zeker 4 jaar alvorens er geen vlekken meer zichtbaar zijn.
Vogelspotten als zelfzorg: hoe rustgevend is âbirdingâ nu echt?
Geraadpleegde bron: Knack Weekend: Is vogelspotten de ultieme manier om tot rust te komen in hoofd en lichaam? Jorik Leemans nam de proef op de som en trok naar het vogelparadijs bij uitstek: het Zwin in Knokke.
De tijd dat vogelspotten alleen een bezigheid was voor oude mannen met kaki jassen, ligt definitief achter ons. Instagrampagina's en podcasts vertellen met gevleugelde woorden over de wondere wereld van 'birding', de telwebsite waarnemingen.be ziet elk jaar het aantal observaties stijgen en steeds meer (jonge) vogelspotters trekken, gewapend met een verrekijker, de natuur in. Het fenomeen kreeg zelfs de term 'hipster birding' toebedeeld.
Het interessantste ‘getwitter’ lijken we niet langer online te zoeken.
De vogelmicrobe kreeg ook Agnes Wené te pakken.
Eind september verschijnt haar debuutboek ‘Fluitend door het leven’, een handleiding voor aspirerende spotters.
Er zijn verschillende redenen waarom vogelspotten een renaissance kent, legt de schrijfster uit.
Veel mensen zijn op zoek naar een manier om tot rust te komen. Daarbij is birding heel toegankelijk, want een verrekijker en een veldgids volstaan. Bovendien kan het eender waar en heb je er niemand anders voor nodig. Vogelspotten is een manier om te vertragen, jezelf tijd en ruimte te gunnen.
Ook al is Wené opgezet met de hernieuwde aandacht, ze hoopt dat vogelspotten niet louter tot een trend wordt gereduceerd. Mensen hoeven niet te gaan ‘birden’ omdat het hip is. Zij hoopt vooral dat ze ondervinden welke weldaad het met zich meebrengt.
In haar boek spreekt de auteur immers uitvoerig over wat zij ervaarde als vogelspotter en hoe ze daardoor aan zelfzorg doet. Het boek is bedoeld voor mensen die het gevoel hebben dat ze (bijna) ergens tegenaan lopen. Wené denkt eigenlijk dat iedereen gebaat zou zijn bij meer uitstapjes in de natuur. We leven in zo'n drukke wereld met ontzettend veel prikkels, verwachtingen en verplichtingen, waardoor er een grote behoefte is aan zelfzorg. Dat hoeft niet per se ingewikkeld te zijn. Laat de natuur maar gewoon haar ding doen.
Wené speurt met zichtbaar plezier de omgeving af naar gevleugeld leven. Zij is niet de grote kenner, die ooit wat echte fanaten aan kennis hebben, zal inhalen, maar dat is ook de bedoeling niet. In de natuur komt zij makkelijker tot rust en geniet zij van een moment van innerlijke stilte, meditatie en reflectie. De vogels herinneren haar er voortdurend aan om hiervoor tijd te nemen.
Is vogelspotten dan een goede oplossing om ons algemene welzijn te bevorderen?
In zekere zin wel meent bioloog en professor gedragsecologie, Hans Van Dyck.
Als wetenschapper probeert hij zaken die over zelfzorg gaan kritisch te benaderen, want het is een domein dat zich ontzettend leent tot marketingpraatjes.
Bij birding zijn er echter enkele elementen die effectief een positieve invloed hebben op ons welzijn.
Ten eerste vertoont vogelzang heel veel parallellen met muziek. Mensen kunnen ook heel erg genieten en tot rust komen van bepaalde composities. We zien daarbij dat dezelfde delen van ons brein worden geprikkeld als bij het horen van vogelzang.
Ten tweede kan het kijken naar vogels zingevend zijn, haalt de bioloog aan.
Er is sowieso sprake van een bepaalde basisbeleving als we vogels zien tijdens het wandelen. Bouw je echter kennis op over de verschillende soorten, dan ga je helemaal anders kijken en luisteren en trek je een bepaald register aan informatie open in je hersenen.
Dat klinkt misschien als een inspanning, maar het zorgt vreemd genoeg net voor rust en pret. Op die manier schep je een mentale wereld van zingeving en beloning.
Een kanttekening hierbij, is dat je datzelfde resultaat ook bij pakweg vlinders of libellen kan bereiken. Bovendien zal niet iedereen dit op dezelfde manier ervaren.
We positioneren ons in een kijkhut op enkele tientallen meters van een broedeiland.
De rust en stilte die Agnes Wené tijdens de autorit naar het natuurreservaat had beschreven als noodzakelijke factoren om optimaal te genieten van het spotten, is van korte duur.
Twee bezielde Zwin-medewerkers vuren bij het zien van onze interesse tal van vogelsoorten op ons af. Kluten, lepelaars, zwartkopmeeuwen: er is geen vogel die hun telescoop ontgaat.
Hun animo werkt aanstekelijk, maar de eindeloze opsomming valt voor een complete leek moeilijk te volgen, laat staan dat het voor rust zorgt.
Als beginner is het net interessant om je op één vogelsoort te focussen om niet overweldigd te worden. Stapsgewijs bouw je vervolgens je kennis op en train je je blik. Je ‘bird eye’, noemt de vogelspotter het zelf.
Vogelspotten gaat over opnieuw verwonderd worden. Daarvoor hoef je trouwens niet per se naar een natuurgebied af te zakken. Zo neemt Wené vaak tijdens het joggen haar verrekijker mee of is zij alert als zij op een terras of op de fiets zit. Die algemene staat van paraatheid heeft volgens bioloog Van Dyck mogelijk een positieve invloed op ons lichaam.
Het is een soort van primitief jagersinstinct dat voor een gezonde, permanente werking van je brein zorgt. Die cognitieve prikkeling is zowel voor jong als oud een goede zaak.
Naast het mentale effect van birding zijn er wel degelijk ook factoren die aangeven dat een tripje in de natuur een positieve fysieke invloed heeft. In een recente studie van de universiteiten van Stanford en Stockholm werd onderzocht wat 90 min in een biodiverse omgeving deed met testpersonen.
Niet alleen werd hun beleving in kaart gebracht en naar hun welbevinden gepeild, ook werd er onder de scanner gekeken hoe het brein reageerde. Men kon objectief vaststellen dat er minder doorbloeding in de hersenen was en het brein met andere woorden meer rust ondervond.
De mate waarin dat werkt is bij de ene persoon veel sterker dan bij de andere.
Daarnaast toonde de Universiteit van Helsinki aan dat jongeren die leven in een omgeving met een grote biodiversiteit, meer micro-organismen op hun huid hebben leven. Bijgevolg hebben ze ook een beter immuunsysteem en minder last van allergieën. Mensen zijn dus eigenlijk een wandelend ecosysteem dat moet worden bevolkt en onze omgeving speelt daarbij een belangrijke rol. Vogelspotten is natuurlijk niet de enige manier om dit te verwezenlijken.
We zijn ons contact met de natuur kwijt, meent Agnes Wené. Met haar boek hoopt ze via birding een aanzet te geven om dat contact te herstellen.
De natuur kan het ideale tegengewicht bieden voor alle uitdagingen op ons pad.
Bovendien helpt de natuur de connectie met jezelf terug te vinden.
Ik gun het mezelf om vaak het groen in te trekken, om daar bewust tijd en ruimte voor vrij te maken. Ik kies hiermee in eerste instantie voor mezelf, voor zelfzorg. En net daardoor kan ik er ook echt zijn voor anderen en het is ook gewoon plezant.
Een volgende soortgroep die
Siegfried Woldhek onderscheidt in zijn Dwarse Vogelboek.
Vlinders fladderen,
bromvliegen caramboleren als luidruchtige biljartballetjes door de kamer.
Vleermuizen doen ook hun best om in de lucht te blijven.
Maar vogels vogels
kunnen vliegen!
Mensen hebben altijd en
overal met bewondering naar vogels gekeken en met verlangen.
Hoe ze in de hoogte
opstijgen, hoe ze zonder een vleugel te bewegen, moeiteloos zweven.
Hoe ze, alsof ze ons
willen pesten, zelfs af en toe tegen de wind in, vlak boven ons hoofd heen langs
scheren.
Wie heeft nooit gevlogen
in zijn dromen? Vrij als een vogel, met uitgestrekte armen, de wind door de
haren, geruisloos boven de aarde zwevend.
Het geheim van de
vogelvlucht schuilt in de veren. Alleen vogels hebben veren.
Eieren leggen doen
reptielen en insecten ook.
Vleermuizen en insecten
kunnen zich ook door de lucht voortbewegen. Maar veren hebben ze geen van alle.
Veren zijn licht, sterk,
flexibel en onderhoudsvriendelijk. Bovendien als een vleermuis of een libelle
een vleugel beschadigt, is dat onherstelbaar, maar een vogel kan zijn
vleugelveren vervangen.
Sterker nog, bij de
jaarlijkse rui, wordt het hele verenpak vernieuwd. Niet alleen de slagpennen,
die zorgen voor zowel de lift als de voortstuwing, maar ook de lichaamsveren,
die beschermen tegen kou, hitte en regen. Het vervangen van de veren kost veel
tijd en energie.
De rui moet dan ook
nauwkeurig worden getimed, zodat het vliegvermogen en de bescherming tegen de
kou weer in orde zijn op het moment dat het nodig is.
De ontdekking van talrijke
dinosaurusfossielen in China en ander onderzoek van de laatste 20 jaar hebben
veel nieuwe inzichten opgeleverd over het ontstaan van veren.
Veren schijnen eerst voor
de show te hebben gediend, daarna ook voor isolatie en pas later voor het
vliegen.
Voor wat betreft het
vliegen wordt nu aangenomen dat dit niet is ontstaan vanuit enorme
zweefvleugels, maar vanuit kleine flapvleugels, waarmee het gemakkelijker was
om steile hellingen en dergelijke te beklimmen.
Eenmaal uit het ei spurten
de blinde, naakte jongen van de meeste vogelsoorten in een paar weken naar
volwassen formaat. Ze verlaten dan het nest en kunnen meteen vliegen.
De kuikens van vogels die
vooral lopen, zoals fazanten of zwemmen, zoals eenden, doen er veel langer over
om net zo groot te worden als hun ouders en vliegen pas veel later. Ondertussen
kunnen die kuikens juist direct uit het ei lopen of zwemmen.
Vogels kunnen dus vliegen
en hoe!
Slechtvalken kunnen in
duikvlucht meer dan 300 km/u bereiken.
Kolibries kunnen stilstaan
in de lucht.
Gierzwaluwen vliegen vers
uit het nest meer dan een jaar onafgebroken, terwijl ze in de lucht eten en
slapen.
Rosse gruttos vliegen,
zonder bij te tanken, in 9 etmalen non-stop van Alaska naar Nieuw-Zeeland (11 000km).
Zeilen is misschien wel de
overtreffende trap van vliegen.
Albatrossen scheren
urenlang tussen woeste golven op vleugels zo smal en strak als zeilen van Volvo
Ocean Raceboten.
Gieren hangen met hun
brede lange vleugels op de opstijgende lucht boven de savanne. Ooievaars zeilen
op de thermiek naar het zuiden.
Daedalus, de vader van
Icarus, keek ernaar, Leonardo keek ernaar en wij doen dat nog steeds.
Een vogelgroep zoals
Siegfried Woldhek deze beschrijft in zijn Dwarse Vogelboek
Er zijn nogal wat
gelovigen onder de vogels. Sommige roomse vogels lopen er nadrukkelijk mee te
koop en heten monniksgier, de kerkuil, rode bisschop, rode kardinaal, paapje of
nonnetje. Andere soorten belijden
hun geloof wat minder nadrukkelijk, zoals de vogel die in het Duits
Nonnengans, maar in het Nederlands brandgans heet.
En dan heb je de vogels
die er niet zozeer door hun naam als wel door hun gedrag voor uitkomen: de
duinpieper die het kruis als zangpost kiest bv. of de biddende torenvalk. De heilige ibis en maraboe
(Arabisch murabit voor heilige man) laten trouwens zien dat religiositeit
onder vogels niet tot de roomse versie beperkt is. In alle eeuwen en culturen
spelen vogels een rol in mythologie en religie. De haan op een torenspits of de
vredesduif zijn daarvan vb. uit onze eigen tijd.
Er zijn duizenden mythen
en verhalen waarin een speciale betekenis wordt toegekend aan bestaande dan wel
fantasievogels. Een heel kleine greep: in
het oude Egypte werd de heilige ibis vereerd als symbool van de god Thoth of
Djehoety (god van de maan, de magie, de kalender, de schrijfkunst en de
wijsheid). In India en Perzië werd de
pauw geassocieerd met de goden. In Mesopotamië gold de duif als symbool van de
godin Inanna (de hemelgodin in de Soemerische religie) en later, in
Griekenland, van de godin Aphrodite (de godin van de liefde, de schoonheid, de
seksualiteit en de vruchtbaarheid). Vogels zijn lang beschouwd
als boodschappers, die nieuws en voorspellingen van de goden konden
overbrengen. Zo moest in Rome eerst een vogelwichelaar (waarzegger) de vlucht
van de vogels interpreteren voordat een oorlog kon worden begonnen of een
tempel gebouwd. Bij de Incas en andere
Zuid-Amerikaanse culturen pendelden de vogels op en neer tussen de aarde en de
geestelijke werelden. In delen van de Himalaya zijn het de gieren die de
lichamen van de overledenen opeten en de ziel naar omhoog meenemen.
De handgeschreven teksten
over dieren uit de 13de en 14de eeuw, de bestiaria,
hadden tot doel een moraal te illustreren. Ze presenteerden afbeeldingen van
dieren met een beschrijving van hun karakter, met verwijzingen naar een
Bijbelpassage of naar de mythologie en met aan het eind een morele boodschap.
De twee jongen van een duif stonden bv. model voor de liefde van God en liefde
voor de naaste. De putter was populair als gestileerde afbeelding ter
versiering van religieuze teksten, omdat het rood op het kopje van dit vogeltje
zou zijn veroorzaakt door het bloed van Christus toen het een doorn uit diens
hoofd trok. Hoog rondcirkelende arenden hebben in vele mythologieën een band
met de oppergoden. Uilen werden lang geassocieerd met de duivel of zwarte magie
en ze golden als voorbode van naderend onheil.
Een deel van die symboliek
duurt voort tot op de dag van vandaag, ook in het Westen. In een wereld waar de
dieren zijn gedegradeerd tot industriële producten of knuffelobjecten, wordt
elk voorjaar de terugkeer van de boerenzwaluw met blijdschap begroet. Vogels belichamen nog
steeds de ziel, ze zijn nog steeds symbool voor een verlangen naar het hogere.
Ik schreef al een eindje
geleden (21/04/2019) over tekenaar, Siegfried Woldhek die een heel aparte
vogelgids samenstelde. Vandaag vat ik een hoofdstukje samen uit zijn
merkwaardig boek.
De indeling van het
vogelrijk, zoals we die nu kennen meeuwen, eenden, roofvogels, steltlopers,
vinken, enzovoort is niet altijd zo geweest.
Ulisse Aldrovandi, een
Italiaanse natuuronderzoeker, onderscheidde in 1600, in een van de eerste
vogelboeken ooit, de volgende groepen: vogels die stofbaden nemen, die een
harde snavel hebben, die mooi zingen en die bij water leven.
Hij was niet de enige die
een eigen indeling van de vogels maakte. Allerlei volkeren, beroepsgroepen en
wetenschappers hebben dat gedaan.
Siegfried Woldhek voelde
zich daarom vrij de vogels en daarmee het boek ook op een eigen manier in
families in te delen. Elk van die families kreeg een apart hoofdstuk. De
hoofdstukken gaan over zaken die iedereen kan zien, ook zonder dat je de naam
van de desbetreffende vogel kent.
Het openen van de
zintuigen en het toelaten van vragen en verwondering is voldoende.
Laat hun veren je ogen
strelen!
De
showpikken (Ostentationidae)
Tjongetjonge, wat zijn ze
mooi. En wat komen ze daar graag voor uit. De showpikken weten wat pronken
is. Een artistieke pose hier, een demonstratief vluchtje daar. Ostentatief
paraderen.
Alles om de kleuren en
patronen maar goed uit te laten komen. Opvallend ook is dat deze familie bijna
uitsluitend uit mannetjes bestaat.
Ook wij kunnen die mooie
mannetjes waarderen.
Er is nog steeds een
enorme wereldwijde handel in kleurrijke vogels. En aan het eind van de 19de
E, werden massaal zilverreigers gedood om dameshoeden te tooien met hun
sierpluimen. Eerder in die eeuw, na het uitvinden van een manier om vogelhuiden
goed te behandelen, werd het verzamelen van opgezette vogels populair. Hoe
bonter hoe beter. Toen in de 17de en 18de E de uithoeken
van de wereld werden verkend, verzamelden de rijke kooplieden zoveel mogelijk
kleurrijke exotische vogels in hun tuin of lieten er schilderijen van maken.
Dat werd zelfs een speciaal genre, waarin Hollandse schilders uitblonken.
Bij vogels
kiest het vrouwtje de partner
Waar ze voor valt kleur,
staartlengte, zang, enz. verschilt van soort tot soort.
Bij boerenzwaluwen bv.
zijn de mannetjes met de langste staartpunten het populairst bij de vrouwtjes.
Als de staart van een boerenzwaluw kunstmatig wordt verlengd, door er een stuk
staart van een ander mannetje bij te plakken, wordt hij eerder gekozen door de
vrouwtjes.
Darwin noemde dit fenomeen
seksuele selectie. Het is de motor van een steeds voortdurende ontwikkeling van
kleuren, aanhangsels en gedragingen.
Pauwen met hun enorme
staarten, winterkoninkjes die oorverdovend hard zingen, kieviten die luid
roepend hun capriolen in de lucht dansen het is allemaal het gevolg van de
voorkeur van de vrouwtjes.
Overigens werd de gedachte
dat vrouwen een actieve selectierol konden spelen eeuwenlang weggehoond of
ontkend. Vrouwen waren immers passief.
Pas na 1970, nadat de
actieve selectierol van de vogelvrouwen inmiddels door tal van studies was
onderbouwd, werd die vrouwelijke inbreng breed geaccepteerd.
Er wordt wel verondersteld
dat de mannetjes die het meest opvallen door kleuren of gedrag daarmee laten
zien dat ze zo voortreffelijk zijn dat ze zich zon risico kennelijk kunnen
veroorloven.
Alsof ze tegen roofdieren
en daarmee tegen vrouwtjes en rivalen willen zeggen: ik ben zo goed dat die
rovers me toch niet te pakken krijgen, ondanks mijn idioot lange staart of
luide zang of felle kleuren.
Onder de 10 000
vogelsoorten zijn een paar waar de rollen zijn omgedraaid.
Daar laat het vrouwtje het
broeden en grootbrengen van de jongen geheel over aan het mannetje. Bij die
soorten zijn de vrouwtjes het felst gekleurd en selecteert de man de partner.
Geraadpleegde
bron: De magie van vogels Johanna Romberg
Begin mei. Rundvet ruikt
penetrant als je het verhit. Maar het is ideaal om havervlokken, tarwezemelen,
zonnebloem- en andere pitten in te verpakken.
Het afgekoelde, maar nog
zachte mengsel doe je later in stenen potjes en die hang je met de open kant naar
beneden in de struiken in je tuin. Met een stokje erin waarop de vogels kunnen
zitten.
De vogels zijn gek op deze
vetpotten, gekker dan op het assortiment pitten in het voederhuisje. Niet
alleen de mezen, voor wie ze voornamelijk bedoeld zijn, maar ook roodborstjes
en zelfs merels vinden het lekker.
Mijn echtgenoot, die mijn
liefde voor vogels niet echt deelt, maar met iets van interesse volgt, vindt dat
ik het verzorgen overdrijf. Hij wijst mij erop dat het lente is. De bloemen
bloeien, er zwermen insecten rond en in de compost zit genoeg om op te
knabbelen.
Hebben de
vogels eigenlijk wel bijvoeding nodig?
Tot een paar jaar geleden
had ik hier krachtig nee op geantwoord. Ik heb zelfs mijn vriendin
uitgelachen die zowel s zomers als s winters eens per week achter haar
fornuis staat om voer te maken voor de vogels in haar tuin.
In mijn ogen was dat een
sentimentele afwijking van de basisregel van het vogelvoeren die ik als kind heb
geleerd en die tot op de dag van vandaag nog te lezen is op websites en
tijdschriften van natuurbeschermingsorganisaties.
De regel luidt: vogels
bijvoeren als het geen winter is, is zinloos, overbodig en in het slechtste
geval zelfs schadelijk.
De redenen die hiervoor
worden aangevoerd, klinken wel plausibel.
Zo wordt bv. gezegd dat
voer dat door mensen wordt verstrekt, slechts ten goede komt van een handjevol
veel voorkomende soorten en dat de soorten die het écht nodig hebben de
trekvogels, die insecten eten er niks aan hebben.
Voederplekken verspreiden
in het warme jaargetijde ziektekiemen en infecties en vooral jonge vogels
hebben hieronder te lijden.
Het voornaamste argument
tegen het hele jaar door voeren is echter: de natuur is geen
openluchtdierentuin.
Vogels zijn wilde dieren
die voor zichzelf kunnen en moeten zorgen.
Een natuurlijke tuin,
rijkelijk voorzien van zaadjes en bes-dragende struiken helpt hierbij, maar een
vogelvoederhuisje niet, ook al is het nog zo goed gevuld omdat het de vogels in
extreme gevallen verslaafd maakt en ze verleren om zich op natuurlijke wijze te
voeden.
Hoe groot is
het voedselaanbod in de natuur nog?
Door het wijzen op het
rijke voedselaanbod van de natuur ben ik de laatste tijd wel aan het denken
gezet, omdat het zo slecht aansluit bij wat ik dagelijks in mijn omgeving zie,
als ik van mijn balkon naar beneden kijk of tijdens een wandeling door het dorp
waar ik woon.
Het is een mooi, rustig
dorp met veel groen, oude bomen en grote tuinen. Maar de meeste tuinen zijn het
tegengestelde van de natuur: keurig gemaaide gazons, omzoomd met coniferen en
laurierkers, er tussenin spaarzaam met sierplanten begroeide borders.
Nauwelijks wilde
hoekjes, weinig bloeiende struiken en wat verwelkt is, wordt weggedaan voor
het zaad kan vormen.
Ik vraag me soms af waar
de vogels, waarvan er hier gelukkig nog heel veel zijn, eigenlijk van leven.
Want vogels hebben een
grote behoefte aan energie, ze verbruiken per gram lichaamsgewicht ongeveer net
zoveel voeding als mensen. Zelfs een lief zangvogeltje verteert dagelijks bijna
8g zaadjes of insecten een kwart van zijn lichaamsgewicht.
Een weide met wilde
bloemen, die jaarlijks 5kg zaad produceert, is net voldoende om 3 paartjes
groenlingen en hun kroost te voeden.
Dat las ik enige tijd
geleden in een interview met ornitholoog en etholoog (gedragsbioloog), Peter Berthold.
Tot 2005 was hij de baas van de vogelwacht van het Bodenmeer en heeft samen met
zijn echtgenote het boek Vogels voeren, maar nu goed, geschreven.
Het is een fel polemisch
geschrift (twistpunt) voor een nieuwe kijk op vogelbescherming.
Heeft
bijvoeren alleen zin voor alledaagse soorten?
Nee: wie niet alleen
tijdens een paar weken in de winter, maar constant voer aanbiedt, lokt hier op
termijn ook tientallen soorten uit de omgeving mee, waaronder ook minder vaak
voorkomende en voorkomt meteen dat de alledaagse soorten zeldzaam worden.
Voer
verspreidt ziektekiemen en is schadelijk voor jonge vogels?
Onzin: vogels halen altijd
al voedsel uit viezigheid, uit mesthopen, stinkende putten en van vieze
dorpsstraten. Daar hebben ze nog nooit last van gehad, want ze hebben een
ijzersterk immuunsysteem en zaadeters krijgen ook insecten te eten, zelfs als
er een voederhuisje voorhanden is.
Zijn vogels
wilde dieren die voor zichzelf kunnen zorgen?
Hierover is Berthold erg
principieel. Hij bevestigt wat ikzelf ook al constateerde: datgene wat wij
natuur en groen noemen, is voor vogels nogal karig geworden.
In de afgelopen 50 jaar is
de biomassa van insecten en zaden met bijna 100% teruggelopen.
Dat tonen longitudinale
studies aan die hij en zijn collegas in de (betrekkelijk idyllisch en
vogelrijke) omgeving van vogelwacht Radolfzell am Bodensee
(deelstaat Baden-Württemberg) hebben uitgevoerd.
De oorzaken daar zijn
hetzelfde als overal in de agrarische sector: meststoffen en biociden hebben
akkers en weilanden veranderd in loof- en kleine diervrije monoculturen;
omzoomde stukken weiland, braakliggende terreinen en andere wilde plekken
waar vogels voedsel en toevlucht vonden, zijn in ruime mate verdwenen.
Als wetenschapper toont
Berthold niet alleen dit aan, maar bewijst hij met stevige argumenten via eigen
studies en onderzoeken van collegas dat het hele jaar voeren een noodzaak is
geworden. In Groot-Brittannië bv. waar het hele jaar door voeren van vogels een
lange traditie kent, is bewezen dat geregeld en rijkelijk voeren het
plaatselijk vogelbestand in stand houdt en zelfs kan laten groeien.
Uit dergelijke resultaten
trekt Berthold een radicale conclusie: als ons landschap de vogels niet langer
voedt, dan moeten wij, vrienden en liefhebbers, voor vervanging zorgen.
Wij hebben de morele
plicht de vogels niet te laten verhongeren en op zijn minst iets terug te geven
van wat de landbouw ze heeft afgenomen.
Dan is een beetje
vogelvriendelijk tuinieren niet voldoende. Ze moeten zaden hebben en vet, ook
voor insecteneters, en zeker tijdens het energievretende opgroeien van jonge
vogels. En er is van beide veel nodig. Voor een voederplek met 100 zaad-etende
bezoekers per dag gebruikt Berthold 1 kg graanmix plus 3 vetbollen, als dagelijks
rantsoen. Op zijn eigen voederplekken bij zijn huis en vogelwacht verdeelt hij
jaarlijks tussen de 8 en 10 000 kg.
Ik moet dus dringend het
voer in het huisje vaker bijvullen. Eigenlijk had ik het al langer door iets
groters moeten vervangen, met plek voor 20 vogels tegelijk zoals te zien is
op de fotos van de tuin van Peter Berthold. Ik moet ook minstens 2 keer zoveel
vetbollen ophangen.
Maar dat ga ik niet doen!
Want hoe overtuigd ik ook
ben van wat de gerenommeerde ornitholoog schrijft over de toestand van de
natuur en de vogelwereld, zijn conclusie deel ik niet.
Ik ga er weliswaar voor
zorgen dat de vogels in mijn directe omgeving het hele jaar door
enigszins genoeg eten
hebben, maar ik voel me als betrokken vogelliefhebster niet verplicht het
gebrek aan voedsel in dit land op te lossen. Zelfs als alle tuinbezitters in
dit land met onmiddellijke ingang het hele jaar door vogels zouden gaan voeren,
het verdwijnen van vele soorten hou je niet tegen. Want privétuinen beslaan
slechts 2% van de totale oppervlakte van dit land, opgeteld 6 800 km².
Ik ben er meer van
overtuigd dat iedereen zich zou moeten bezighouden met natuur- en
vogelbescherming met behulp van duidelijke politieke richtlijnen. Vooral
diegenen die het land bezitten en het gebruiken.
Velden, weilanden,
veeteeltgrond en overige voor landbouwdoeleinden gebruikte grond beslaan
ongeveer de helft van de oppervlakte in Duitsland: 184 000 km². Hier wordt
beslist hoeveel en welke vogels in ons land op den duur kans hebben te
overleven.
De wielewaal, een buitenbeentje met verbazingwekkende kleuren
Geraadpleegde
bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 3 2019 & diverse
vogelgidsen
Er zijn zo van die vogels
die ons echt wel een zomergevoel kunnen geven, zeker als we ze voor het eerst
na een lange winter opnieuw te zien of te horen krijgen.
Denk bv. aan de koekoek,
de nachtegaal en de gierzwaluw en voeg er gerust ook de wielewaal aan toe, want
die kan er echt wel wat van.
In open loofboscomplexen
laat hij tijdens de ochtend- en avondschemering zijn welluidende jodelende
territoriumroep horen die ongeveer als jiduudiedeljoo klinkt.
De benaming wielewaal
refereert naar het West-Germaanse widuwalo, waarin het 1ste lid
widu bos, hout betekent en het 2de lid walo mogelijk verwijst
naar het Tjechische werkwoord volati, wat roepen betekent. De wielewaal is
dus letterlijk vertaald, een bosroeper.
Je hoort hem inderdaad vaker
dan je hem ziet, want hij verschuilt zicht haast permanent tussen het loof van
de bomen en wisselt vaak van zitplaats.
Het mannetje heeft
nochtans een exotisch ogend, felgeel verenkleed met een rozerode snavel, een
zwarte teugel, een zwarte staart en zwarte vleugels en zou dus eigenlijk
bijzonder goed moeten opvallen. De wetenschappelijke naam, Oriolus komt van het
Latijnse aureolus en betekent sierlijk van goud gemaakt.
Het wijfje vertoont een
mat olijfgroen verenpak en heeft een lichtere onderzijde met donkere
streeptekening. Vooral de gele partijen in de staart vallen op.
Als de wielewaal in een
korte vlucht naar een andere dichtbegroeide plek vliegt, ziet het mannetje
eruit als een grote, snel vliegende, gele lijster.
Vrouwtjes zien er in de
vlucht meer uit als de groene specht maar zonder de gele stuit, enkel
karakteristiek bij het mannetje.
De lichaamslengte varieert
tussen 22 en 25cm; de spanwijdte reikt tot 35cm en het lichaamsgewicht
schommelt rond de 55g.
De wielewaal eet vooral
grote rupsen, meikevers, sprinkhanen en vlinders. Harige rupsen worden eerst
gevild door ze stevig tegen de vegetatie aan te slaan, alvorens ze worden
verorberd. Vanaf de zomer staan ook bessen op het menu: bessen, maar kersen
vormen zijn favoriete hap.
Het buidelvormig
nest is kunstig in de vork van een tak gevlochten
De wielewaal bewoont
liefst vochtige, structuurrijke loofbossen. Juist hier kunnen bladminnende
insecten massaal voorkomen. Water in de buurt is een bijkomende troef;
rivierbegeleidende ooibossen, zoals je ze veel in Oost-Europa aantreft, vormen
een ideale habitat.
Bijna altijd zorgen
bladeren van loofbomen ervoor dat slechts een glimp van deze prachtige vogel
kan worden opgevangen.
Hetzelfde geldt voor het
nest. Hoog in de boomkruinen, totaal onzichtbaar voor de wandelaars beneden op
het wandelpad, bouwt het vrouwtje haar nest tussen een horizontale takvork, ver
verwijderd van de stam en dus bijna op het uiteinde van een tak. Om het nest te
beveiligen tegen mogelijke rukwinden is de takvork door middel van lange
plantenvezels en schorsrepels in de nestrand verweven. De gras- en zeggehalmen,
ranken, bastvezels van hennep en brandnetel, draden van linnen en katoen, koord
en naaigaren die voor de buitenlaag van het nest in aanmerking komen, worden
vooraf met speeksel buigzaam gemaakt om het weven te vergemakkelijken.
Speeksel wordt dus
gebruikt als soepelmaker van het bouwmateriaal, maar ook als kleefstof om het
nest aan de takvork vast te kleven. De oudervogels gebruiken er echter ook
spinrag voor. Spinrag blijkt door heel wat vogelsoorten te worden gebruikt voor
de bouw of versteviging van hun nest. Spinrag is een sterke, draadachtige,
kleverige organische stof die wordt geproduceerd door spinnen en sommige andere
geleedpotigen.
In het binnen-nest kunnen
naast halmen en vezels, ook nog katjes, mos, wol, veertjes, houtkrullen,
papiersnippers en zelfs plastiekafval worden verwerkt.
Een broedpaar doet er
ongeveer 5 tot 7 dagen over om een volledig nieuw nest te bouwen.
Het bevindt zich doorgaans
in loofbomen zoals eik, Canadapopulier, berk, pruimelaar en els, zelden in
naaldhout en altijd op een hoogte tussen 5 en 20m, zelden lager.
Honkvast
In het broedseizoen komt
de wielwaal in Europa, Noord-Afrika en tot diep in westelijk Azië voor. In
Europa ontbreekt hij in Scandinavië en de Baltische staten. Op de Britse
eilanden is het een zeer zeldzame verschijning. In Zuid-Azië is het een
standvogel.
De wielewaal is bij ons
een zomergast en de meesten arriveren in mei vanuit hun Afrikaanse
winterkwartieren, gemiddeld 4 tot 8 dagen vroeger dan de vrouwtjes en verlaten allen
onze streken weer vanaf augustus.
Onderzoek heeft aangetoond
dat een koppel wielewalen elk jaar een nieuw nest bouwt en dat dit nest nooit
meer dan 50m is verwijderd van het nest waarin het broedpaar het jaar voordien
heeft gebroed. Soms bevindt het nieuwe nest zich zelfs op dezelfde tak als die
van het jaar ervoor.
Het gebeurt wel eens dat
bepaalde grondstoffen uit een nest van het vorige broedsel voor de bouw van een
nieuw nest worden aangewend. Waarom de vogels hun nest van het vorige
broedseizoen niet hergebruiken, is een raadsel. Het heeft zijn duurzaamheid
nochtans bewezen. Misschien heeft het te maken met parasieten die zich in het
oude nest ophouden en een bedreiging kunnen vormen voor de gezondheid van de
kuikens?
Tijdens de nestbouw kan
men wielewalen trouwens vaak in de buurt van prikkeldraad zien, op zoek naar
haar (van paarden of koeien) en wol (van schapen). Soms wordt er zoveel wol
bijeengesprokkeld dat het nest er vanop afstand volledig wit uitziet. Af en toe
begeven de vogels zich ook in moestuinen waar ze op zoek gaan naar dunne
touwtjes (bindgaren) om die in hun nest te verwerken.
De jonge ongepaarde
mannetjes dringen bestaande broedterritoria binnen waardoor geregeld
schermutselingen ontstaan met oudere mannetjes.
Vogelkenners die aan monitoring
doen, maken dankbaar gebruik van de karakteristieke nesten van de wielewaal
omdat de vogels zelf lastig te inventariseren zijn. Ze tellen die nesten
doorgaans na de broedperiode, in de herfst, als de boomkruinen kaal zijn en de
wielewalen in zuidoostelijke richting via Italië, de Balkan en Klein-Azië naar
tropisch Afrika zijn vertrokken om er de winter door te brengen.
De gebruikelijke methode
om een zingende vogel als een broedpaar te registreren, is onbetrouwbaar bij
een soort als de wielewaal. Soms zit een wielewaal immers tijdens de
trekperiode zomaar ergens een weekje te zingen en dat kan best ook een vrouwtje
zijn.
Tussen de alom gekende
jodels door laat de wielewaal soms een hese sjwèèèik-roep horen. Die roep
gaat een beetje omhoog in toon, maar past helemaal niet bij zijn schitterende
verschijning. Deze roep heeft wat weg van het rauwe gekrijs van de gaai, maar
die van de wielewaal is korter, minder scherp en ook minder luid.
Wielewalen zouden tijdens
de trek nooit in vluchten worden gezien, hoewel leden van dezelfde familie
elkaar nooit uit het oog lijken te verliezen.
Wielwalen vliegen tijdens
de trek niet zoals de meeste andere vogelsoorten. Ze trekken van boom tot boom,
van bos tot bos en volgen graag landwegen die afgeboord zijn met hoge bomen en
die zuidelijk georiënteerd zijn. Er zou trouwens ook s nachts worden
geëmigreerd, wat blijkt uit slachtoffers die soms rond vuurtorens worden
gevonden.
Stabiele
populatie
Jammer genoeg gaat het de
wielewaal niet voor de wind, althans niet in Vlaanderen. In de Rode Lijst van
Vlaamse broedvogels (2016) is de soort opnieuw opgenomen in de categorie
bedreigd, net zoals dat het geval was in de editie van 2004.
De afname in het agrarisch
landschap heeft vermoedelijk gedeeltelijk te maken met het verlies aan
broedbiotoop (hoogstamboomgaarden en houtwallen). In het bos heeft het mogelijk
te maken met de verdroging (grootste verliezen in droog eiken- / berkenbos en
gemengd bos). Verder is de voedselsituatie voor de wielewaal een belangrijke factor.
De kans bestaat dat de wielewaal te vaak de steeds eerder vallende rupsenpiek
mist omdat hij als langeafstandstrekker te laat in zijn broedgebied aankomt.
Over de problemen tijdens
de trek en de overwinteringsgebieden is nog niet genoeg bekend. Jacht en
ontbossing spelen vermoedelijk ook een rol in de afname van de soort.
Nochtans volgens de meest
recente cijfers van de Pan-European Common Bird Monitoring Scheme (PECBMS -
2018) zou de populatietrend van de soort in Europa zowel op lange als op
korte termijn stabiel en zelfs heel lichtjes zijn vooruitgegaan.
In het midden van de 19de
E was de wielewaal in Vlaanderen een algemene broedvogel en kwam hij zelfs
geregeld voor in tuinen. Sindsdien is het bestand stelselmatig afgebrokkeld en
is de soort relatief zeldzaam geworden.
Als mogelijke oorzaken
voor de sterke terugval van het bestand worden enkele factoren aangehaald: de
algemene afname van insecten (rupsen, vlinders, snuitkevers, wantsen,
meikevers, sprinkhanen, hommels) door toegenomen pesticidegebruik in de
landbouw, verdroging, het massaal rooien van (zieke) populierenbossen en het
verdwijnen van hoogstamboomgaarden.
Het aantal wielewalen
vertoont een grote variatie van jaar tot jaar en die is afhankelijk van het
broedsucces van het vorige jaar: goed en warm weer in mei en juni levert veel
jonge wielewalen op en gewoonlijk ook meer broedvogels het jaar daarop.
Wielewalen leggen
doorgaans 3 tot 5 roze-witte eieren met een spaarzame zwarte vlektekening, die gewoonlijk
alleen door het wijfje worden uitgebroed. Dit duurt circa 2 weken en nog eens 2
weken later verlaten de jongen het nest. Ze kunnen als de omstandigheden
gunstig zijn 2 broedsels per jaar voortbrengen.
Het broedsel gaat zelden
verloren, omdat beide oudervogels alle belagers (vooral gaai, ekster, kraai en
rode eekhoorn) zeer agressief verjagen.
Mantelzorg is bij de
wielewaal heel gewoon; jongen van het vorige jaar helpen bij het uitbroeden en
voeden van jongen van de nieuwe generatie.
De hoogste aantallen
broedparen in Europa bevinden zich in het oosten en het zuiden: in Roemenië,
Hongarije, Frankrijk, Spanje, Oekraïne, Bulgarije en Polen.
De wielewaal werd reeds
afgebeeld in het Oude Egypte, op tombes bij begraafplaatsen, op mastabas
waarop dagelijkse taferelen werden afgebeeld: een wielewaal die verstrikt zit
in een net dat over een vijgenboom werd gespannen of een wielewaal die samen
met een scharrelaar uit een vijgenboom opvliegt waaronder een man een strik
spant.
Jammer genoeg is deze
traditie van wielewaalvangst nooit gestopt. Ook nu nog worden in het
Middellandse Zeegebied en in Noord-Afrika jaarlijks duizenden wielewalen
gevangen voor menselijke consumptie
Weetje
De wielewaal was een
Vlaamse natuurvereniging, opgericht in 1933. Eén van de oprichters en centrale
figuur was priester Frans Segers. De vereniging had een aantal afdelingen die
excursies, informatieavonden, cursussen en reizen organiseerden.
Het ledenblad Wielewaal
verscheen tussen 1938 en 2001. Eind jaren 40 groeide het besef dat natuur het
best kon worden beschermd door gronden aan te kopen. Daartoe richtte de
vereniging vanaf 1948 natuurreservaten op.
De Wielewaal gaf naast een
algemeen ledentijdschrift (met dezelfde naam als de vereniging) ook een
ornithologisch vaktijdschrift uit, Oriolus genaamd, naar de wetenschappelijk
naam van de wielewaal.
In 2001 fuseerde de
Wielwaal met de in 1953 opgerichte vzw Natuurreservaten.
Deze fusieorganisatie werd
Natuurpunt, de grootste natuurvereniging in België.
Uilen hebben altijd al tot
onze verbeelding gesproken. De steenuil is de bekendste kleine uil van
Europa. Bij de oude Grieken gold hij als de Vogel der wijsheid en als
zinnebeeld van de godin Athene, wat we ook in de wetenschappelijke naam
terugvinden (Athene noctua).
In het agrarisch
cultuurlandschap leeft de steenuil al vele eeuwen in de nabijheid van mensen,
een beetje als onderhuurder in gebouwen als schuren, kapellen, veestallen en
wijnkelders, waar de Nederlandse naam steenuil op duidt.
De steenuil is ook één van
de leukste uilen, vooral vanwege zijn grappige gedrag. Wanneer hij met zijn
felgele ogen nieuwsgierig uit zijn slaaphol kijkt of wanneer hij zijn opwinding
laat blijken door druk te roepen en karakteristiek op en neer te wippen, is hij
net een kleine kobold (mythisch trolachtig wezen). Hoog opgericht de
zogenaamde gestrekte fixeerhouding drukt hij zich plotseling bijna
horizontaal op de grond om daarna weer even snel omhoog te veren. Steenuilen
zijn overwegend in de schemering en s nachts actief, maar kunnen ook geregeld
overdag aan het werk worden gezien. Doorgaans verlaten ze hun roestplaats
ongeveer 15 tot 35 minuten na zonsondergang. In de wintermaanden worden de
steenuilen meestal vroeger actief en in de broedtijd verschuift het begin van
de activiteit zich steeds meer naar overdag.
Steenuilen zijn gewiekste
jagers, vanaf uitkijkposten en op de grond, met een breed voedselspectrum en
een voorkeur voor kleine tot middelgrote, op de grond levende dieren.
In de warme maanden vormen
insecten en regenwormen een belangrijk bestanddeel van het voedsel, maar qua
biomassa is de veldmuis veruit het belangrijkste prooidier.
Ze zoeken hun prooi
overwegend op het zicht, maar reageren alert op geritsel. Voor een beter zicht
speurt de steenuil de omgeving af met verticaal gestrekt lichaam, wisselt
voortdurend
rennend, lopend of
huppelend van standplaats en rent op de prooi toe.
Regenwormen worden fors
uit de grond getrokken waarbij de steenuil eventueel kracht zet met het lichaam
en de vleugels. Afhankelijk van de mate van zichtbaarheid van de prooidieren in
de vegetatie heeft de steenuil in open terrein een duidelijke voorkeur voor
jagen op de grond, terwijl hij in een opgeschoten vegetatie hogere
uitkijkposten gebruikt, in extreme gevallen ook omhoog springt en kort bidt
boven een vermeende prooi.
Hoewel het mannetje de
prooien naar het nest brengt, voert in de regel alleen het vrouwtje de jongen.
Het vrouwtje verdeelt de prooien in kleine stukjes en zet de jongen met een
gakkerende, trillende voederroep of lokroep ertoe aan om het voedsel aan te
nemen.
De nestjongen van
steenuilen reageren op het aanraken van de gevoelige mondhoek.
Rond mei / juni verlaten
veel jonge steenuilen de nestkast waarin ze ca 35 dagen eerder uit het ei kropen.
In de weken die volgen zullen ze het ouderlijk territorium gaan verkennen en
daarbij steeds verdere uitstapjes maken.
Dat is niet zonder
gevaren. Integendeel, onervaren als ze zijn sterft een groot deel van de jongen
al in de eerste maanden. Slechts 25% slaagt erin de eerste winter door te
komen. Steenuilen zijn tegen het einde van hun eerste levensjaar geslachtsrijp.
Een van de vele gevaren
waaraan ze zijn blootgesteld, is verdrinking in watertonnen en dergelijke voor
paarden en vee. Een steenuil-vriendelijke vee-drinkbak bevat een losse
binnenbak met gatenpatroon (als het mandje in een slazwierder), waar de
steenuil onmiddellijk uit kan klimmen als hij in het water is gevallen.
Lijstje met maatregelen
·
Promoten
van het planten van wilgen of hoogstamfruitbomen in weilanden waar aan
begrazing wordt gedaan (koeien, paarden, schapen, geiten, ). Als het gras maar
kort is, want de steenuil is een oogjager. Hij moet de prooien zien kruipen
(regenwormen, rupsen, sprinkhanen, kikkers, slakken, ) of zien lopen (muizen,
pas uitgevlogen jonge vogels, )
·
Onderhouden
van oude (knot)wilgen. Oude wilgen zullen openbreken als de zijtakken te dik en
dus te zwaar worden. Daarom wordt er best om de 5 jaar geknot.
De
afgezaagde takken van zon 10 cm dik en 2.5 m lang kunnen eenvoudigweg in de
grond worden gestoken langs perceelranden van andere weilanden. Ze zullen
uitgroeien tot volwaardige wilgen.
·
Promoten
van het ophangen van special nestkasten voor steenuil. De steenuil is echter
geen tuinvogel. Ideale plekken om ze op te hangen, zijn weilanden met begrazing
en een rij knotwilgen of enkele verspreid staande hoogstamfruitbomen.
·
Promoten
van de steenuil-vriendelijke vee-drinkbak; ongeveer 10% van de pas uitgevlogen
jonge steenuilen sterft de verdrinkingsdood. Een stok of plank in de drinkbak
leggen, heeft geen nut.
·
De
steenuil is een nuttige vogel die een natuurlijke verdelger is van knaagdieren.
Uiteraard mag er geen ratten- of muizenvergif worden gebruikt in de
leefomgeving van een koppel steenuilen.
De steenuil houdt het meest van
kleinschalig cultuurland met graslandjes die door paarden of ander vee kort
worden gehouden. De broedplaats is bij voorkeur omgeven door begraasd weiland.
Middenin de bebouwde kom zal je de steenuil dus niet meteen vinden, tenzij zich
in een wijk een groot park met grazend vee bevindt. Vrijstaande knotbomen,
fruitbomen of gebouwen met holtes bieden steenuilen onderdak. Bosachtige
terreinen leveren geen leefgebied voor steenuilen. Essentiële voorwaarden voor
een geschikte habitat zijn prooibeschikbaarheid gedurende het hele jaar,
prooibereikbaarheid, verticale landschapsstructuren met holtes en een beperkte
predatiedruk.
Een steenuilenpaar heeft een territorium
met een straal van minstens een paar honderd meter, waarin het paar van
nestplaats kan wisselen. Dit geeft soms de valse indruk dat er een nieuw stel
is komen opdagen. Als goede biotopen niet meer aan elkaar grenzen en meer dan 2
km uit elkaar liggen, verliezen de uilen het onderlinge contact. Overgebleven,
alleenstaande uilen kunnen elkaar in dat geval niet meer horen en geen nieuw
paar vormen. In een dergelijke situatie raakt een grondgebied snel leeg.
Steenuilen nestelen het liefst in uitgebreide holenstelsels met een diameter
van 15 tot 20 cm tussen daken of in diep doorlopende gangen en holen in oude
bomen. Ook tussen hooi- en strobalen, in konijnenholen en nauwe gangenstelsels in
grove steenhopen voelen deze uiltjes zich thuis.
In Vlaanderen is de steenuil gelukkig
geen rode lijstsoort. Dit kleine uiltje is ruim verspreid en komt hier bij ons
in alle regios voor. De dichtheden verschillen echter sterk tussen de gebieden
onderling. In de jaren 60 van de vorige eeuw werd de populatie in België op 4
000 paren geschat. Pakweg 10 jaar later sprak men reeds van 7 300
broedparen, waarvan ca 4 300 in Vlaanderen.
Na de strenge winter van 1986 werd de
populatie in Vlaanderen op nog slechts 2 000 tot 3 500 paar geschat.
Nadien volgden enkele zachte en sneeuwarme winters zodat de populatie de kans
kreeg zich te herstellen. Thans spreken we over een raming van 6 000 tot
10 000 broedparen. De marge is het gevolg van verschillende
schattingsmethodes, maar wellicht ligt het werkelijke aantal eerder bij de
aangegeven bovengrens. De hoogste dichtheden vinden we in Oost-Vlaanderen, de
oostelijke helft van West-Vlaanderen en het Hageland (Vlaams-Brabant) tot de
Fruitstreek (Limburg).
Maar eigenlijk vinden we ze in eender
welke landelijke biotoop met voldoende aanbod aan voedsel en broedgelegenheid
(holtes in knotwilgen of oude schuren).
Met nestkasten als alternatief is de
steenuil gediend en vooral eenvoudig geholpen.
Het vergemakkelijkt meteen ook het monitoren
van de populatie. Vrijwilligers registreren alle mogelijke informatie over het
broedsucces in de door hen opgehangen nestkasten.
In totaal werd over 1064 nestkasten
informatie bekomen. In die resultaten zien we intrigerende, regionale
verschillen in reproductie van gemiddeld 1.8 jongen per nest in Hamme, Oost-Vlaanderen
(in de door graslanden gedomineerde alluviale vallei van de Durme) tot meer dan
3 jongen per nest in de Haspengouwse leemstreek Limburg (in door akkerbouw gedomineerde
gebieden).
Op basis van gegevens over mortaliteit
en overleving blijkt dat gemiddeld 2.2 jongen per broedpaar en per jaar nodig
zijn om een populatie steenuilen in stand te houden.
Op sommige plaatsen halen we dat
gemiddelde niet en staat de populatie lokaal flink onder druk. Een deel van de
populatie slaagt er zelfs niet meer in om met succes jongen groot te brengen.
De voornaamste bedreigingen zijn het gebrek aan of de vernietiging van
broedlocaties, predatie en voedseltekort.
Geraadpleegde
bron: EOS Wetenschap: Operatie akkervogel [Begijn Le Bleu]
Het gaat niet goed met de
akkervogel. Monitoringprojecten tonen alarmerende afnames in hun aantallen. Om
de dieren te redden, rekenen natuurwerkgroepen op de goodwill van boeren.
De grauwe gors heeft zijn
zwanenzang ingezet, zo luidde de conclusie van de vrijwilligerswerkgroep
Grauwe Gors in een artikel uit 2018 van Natuur Oriolis.
De vogel met zijn
opvallend forse snavel en stierennek is in deze contreien aan een sterke
terugval bezig. Midden de jaren 70 telden vogelspotters meer dan 3 000
broedparen in Vlaanderen; in 2018 schieten er nog amper een 40-tal paren over.
De soort heeft zich
volledig teruggetrokken op enkele Haspengouwse leemplateaus.
Het zijn stoere vogels met
een snaveltand waarmee ze dikke zaden en zelfs maïskorrels te lijf gaan. En hun
zang is formidabel; ze maken het geluid van een rammelende sleutelbos.
Vele winters geleden zag
Freek Verdonckt, beleidsmedewerker bij Natuurpunt en vrijwilliger bij de
werkgroep de Grauwe Gors, 350 gorzen samen in een boom zitten. Als die beginnen
te zingen, hoor je één grote sleutelbossymfonie. Het was de laatste groep die
Freek heeft gezien.
Als hij het vandaag heeft
over de laatste grauwe gorzen in Vlaanderen gebruikt hij de term living dead.
Het zijn individuen die door gebrekkig broedsucces onvoldoende nakomelingen
voortbrengen. Ze slagen er niet meer in hun soort in stand te houden.
Grauwe gorzen maken hun
nesten op de grond. Daarvoor verkiezen ze akkers en open landbouwlandschappen. Ook
voor hun voedsel granen en zaden, alsook insecten tijdens het broedseizoen
zijn ze aangewezen op boerenland.
Door de
landbouwintensivering zien gorzen het aantal veilige broedplaatsen afnemen.
Het landschap verandert
sterk. Irrigatie maakt gronden droger, ruilverkaveling doet kanten en grachten
verdwijnen en het landschap versnippert. Het wordt moeilijker voor de vogels om
voedsel te bemachtigen.
De problemen waarmee de
grauwe gorzen kampen, zijn exemplarisch voor de moeilijkheden die ook andere
soorten ervaren. Gorzen maken deel uit van de akkervogels , een groep waartoe
onder meer veldleeuweriken, ringmussen, kwartels en enkele roofvogels behoren.
De meeste van deze vogels delen dezelfde grieven als de gorzen.
Niet meer
thuis in eigen huis
De kievit, een andere
akkervogel, wordt nog in vrij grote aantallen gespot. Toch moet ook deze soort
vechten om zijn voortbestaan. De relatief grote groepen die waarnemers
jaarlijks in mei en juni melden, behoren tot diezelfde living dead-groep. Het
zijn oudervogels die samentroepen nadat hun broedsel is mislukt.
De kievit maakte eerder al
een switch van weiland naar akkerland. Volgens het Nederlandse biologiemagazine
Nature today zijn hun aantallen gekelderd door habitatverlies en een
verhoogde predatiedruk. Die twee oorzaken houden met elkaar verband: in een
uitgekleed landschap krijgen rovers vaak vrij spel op de resterende
broedvogels.
De laatste jaren mag er
gerust worden gesproken van een dramatische trend. Het beschermen van hun nest
is één zaak, maar kievitsjongen zijn nestvlieders. Zodra ze uit het ei zijn
gekropen, moeten ze voedsel kunnen zoeken in een veilige omgeving. Als die er
niet is, moeten ze elders op zoek. Dat maakt hen kwetsbaar voor predatoren als
vossen en roofvogels.
Zelfs in een veilige
omgeving hebben ze het niet altijd makkelijk. Soms laten boeren hun maïs en
andere akkergewassen langer groeien, waardoor de jongen het noorden kwijtraken
en verhongeren. Bijkomend probleem is dat de broedperiode van de kievit soms
middenin de maaitijd valt. Jongen worden geregeld gedood door de maaibalk van
de boer.
In een rapport dat
Natuurpunt Studie opstelde in opdracht van de provincie Vlaams-Brabant blijkt
dat amper één op tien kievit-nesten succesvol is. Het is een zoveelste niet mis
te verstaan signaal dat het niet goed gaat met deze vogels.
Ook
roofvogels verliezen terrein
Overigens verliezen ook
roofvogels de strijd tegen een veranderend landschap. De bruine kiekendief
broedt in uitgestrekte moerassige rietvelden, maar ook in cultuurlandschappen,
zoals graan- en koolzaadvelden. Door een intensieve landbouw vindt deze
akkervogel steeds moelijker zijn weg naar goede nestlocaties.
Met intensieve landbouw
neemt ook het gebruik van bestrijdingsmiddelen toe. Akkervogels lijden direct
en indirect onder de toenemende concentraties pesticiden. Het voornaamste
probleem is dat hun voedselaanbod erdoor slinkt.
In 2014 al schreef een
groep wetenschappers in het vakblad Nature over de negatieve impact van pesticiden
(vooral neonicotinoïden) op akkervogels en andere insecteneters.
Akkervogels worstelen met
torenhoge problematieken.
De werkgroep Grauwe Gors
schrijft adviezen voor waarmee de overheden en organisaties die kunnen
aanpakken. Een maatregel die de groep al eerder voorstelde, is het uitbouwen
van vogelakkers.
Vogelakkers zijn velden
met afwisselende stroken luzerneplanten en stroken grassen, granen en kruiden.
Zulke velden bleken in het verleden al uitmuntend foerageergebied te zijn voor
akkervogels. Kiekendieven, maar ook veldleeuweriken en allicht ook de grauwe
gors komen erop af.
De uitbouw van vogelakkers
staat of valt met de medewerking van landbouwers.
Gelukkig toont een aantal
boeren zich bereid om zich te verdiepen in de teelt-technische aspecten van
luzerne. Akkervogels hebben de plant nodig en ook de boer kan ervan profiteren,
want luzerne kan dienen als eiwitrijk veevoeder. Stroken op akkers waar luzerne
staat, bieden dus een win-winsituatie.
Vogelakkers onderhouden
vraagt nog heel wat expertise. Zo moeten boeren ze met ruime intervallen om de
60 dagen maaien. Op die manier krijgen veldleeuweriken voldoende tijd om tussen
de maaibeurten in veilig een nest te maken en hun jongen groot te brengen.
Dankzij de akkers kunnen
vogels meerdere legsels per seizoen grootbrengen. Dat is noodzakelijk voor een
gezonde populatieopbouw. Toch blijft constante monitoring door de werkgroep
Grauwe Gors van belang.
Plan
Kiekendief
Onder meer dankzij de
werkgroep Grauwe Gors kon Plan Kiekendief, een project van Regionaal Landschap
Zuid-Hageland, een vogelakker uitbouwen in Haspengouw. Het doel daar is om de
grauwe kiekendief terug aan het broeden te krijgen.
De roofvogel staat bekend
om zijn halsbrekende vliegkunsten en prachtige prooioverdracht in het
broedseizoen, waarbij het mannetje zijn vangst in volle vlucht aan het vrouwtje
doorgeeft. Na de jaren 1970 verdween deze elegante soort als regelmatige
broedvogel uit Vlaanderen.
Een
soortbeschermingsprogramma opgesteld door het Agentschap Natuur en Bos en de
werkgroep Grauwe Gors moest hier verandering in brengen.
Vrij eenvoudig gesteld
komt het erop neer dat er voor de vogel nieuw leefgebied wordt gecreëerd. In 5
afgebakende kernzones, waaronder de Haspengouwse leemplateaus rondom Gingelom,
Hoegaarden en Tongeren, komen nieuwe vogelakkers. In de leemstreek wil de
Vlaamse overheid tegen 2020 90 ha leefgebied creëren voor 3 broedparen van
grauwe kiekendieven.
De maatregelen die de
overheid, werkgroepen en boeren ondernemen, hebben al voor minstens één
succesverhaal gezorgd.
In Diksmuide registreerden
vogelliefhebbers vorig jaar een geslaagd broedgeval van een grauwe kiekendief.
Het was de eerste in West-Vlaanderen sinds 1959. Na een avontuurlijke zoektocht
vonden vrijwilligers van natuurwerkgroep De Kerkuil het nest van deze stille
vogel in een veld wintertarwe.
De kiekendief is een
grondbroeder, dus moesten de vrijwilligers de eigenaar van het land snel
verwittigen. De boer stemde in om met hen samen te werken. Om het nest te
beschermen plaatsten de vrijwilligers er een half open kooi rond. De boer kon
zon 100 m² tarwe niet oogsten, maar werd daarvoor via een subsidie door het
ANB vergoed.
Onderzoekers van het
Koninklijk instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) ringend de jongen van het
kiekendiefpaar en vrijwilligers van de Stichting Grauwe Kiekendief
kleur-ringden ze.
Even werd het nog spannend
voor één van de jongen. Tijdens een aantal vliegoefeningen vloog het jong uit
de kooi in het veld, net toen de boer de tarwe ging oogsten. Een tijdlang was
het zoek. Na een speuractie van een aantal vrijwilligers en een oplettende
natuurvorser die mocht meerijden op de tractor van de boer voor een beter
zicht, werd het alsnog teruggevonden.
Als alles meezit, zijn de jongen
nu in Afrika. Daar verblijven kiekendieven over het algemeen tijdens hun eerste
levensjaar.
Of het broederpaar dit
jaar opnieuw zal broeden in West-Vlaanderen valt af te wachten. In elk geval
blijkt dat natuurbescherming en landbouw wel degelijk hand in hand kunnen gaan
en dat het de enige manier is om de akkervogel te redden.
De naam die het vogeltje
kreeg, is een eerbetoon aan de Italiaanse onderzoeker, Francesco Cetti, die de
kleine zangvogel voor het eerst beschreef in 1820.
De Cettis zanger heeft
een verborgen levenswijze, al is het een levendige en actieve vogel die
rukkende bewegingen maakt met vleugels en staart, die hij vaak omhoog houdt.
De kleine, donkere en
moeilijk waarneembare zangvogel is wel gemakkelijk op te sporen door zijn
veelvuldige, luide zanguitbarstingen.
Ze zingen vanaf lage
verborgen zitposten met een plotselinge, luide explosie. Hetzelfde zangpatroon met
metalig klinkende en galmende klanken met een karakteristiek ritme wordt om de
paar minuten herhaald, maar de vogel verplaatst zich voortdurend na elke
zangbeurt.
Eerst weerklinken 1 tot 4
aarzelende noten, meestal met nadruk op de laatste, dan een korte pauze,
gevolgd door een snelle reeks van identieke noten, soms aan het einde
wegstervend.
Dus de volgende
opmerkelijke uitbarsting van voluit geroepen tonen komt meestal van een stuk
verder aan de sloot, rivier of het moeras, altijd een stap vooruit.
Tijdens een periode van
noordwaartse uitbreiding van het verspreidingsgebied vestigde de Cettis zanger
zich ook in onze streken, al blijft hij een schaars voorkomende standvogel. Afhankelijk
van de strengheid van de winters schommelen de populaties sterk in aantal.
Je kan het winters weer op
verschillende manieren typeren. Een sneeuwrijke winter is wat anders dan een
vorst-winter en een lange periode vorst is weer wat anders dan een
kwakkelwinter met enkele vorstgolfjes. Toch is het iedere winter weer afwachten
wat er in het voorjaar overblijft van de Cetti-populatie. Mogelijk speelt
sneeuwbedekking de belangrijkste factor voor de zangertjes, daar zij de meeste
insecten, spinnen en ander klein grut vooral in de strooisellaag vinden.
Zijn broedgebied strekt
zich uit over Zuid-Europa en het Middellands Zeegebied, Spanje, Portugal,
Frankrijk en zeldzaam in de Lage Landen, liefst op vochtig terrein bij
rivieren, sloten, rietvelden, natte heesters en vaak bij uitgestrekte
moerassen.
Doorgaans houdt de vogel
zich verscholen in vegetatie en hipt vaak over de grond of laag in de
begroeiing.
Het is een middelgrote,
vrij compacte zanger, met een korte hals, een kleine spitse snavel, een brede
staart en korte sterk afgeronde vleugels. Het verenkleed wordt gekenmerkt door
de donker roodbruine bovenzijde, het grijze gezicht, het enigszins puntig kopprofiel
en de smalle lichte wenkbrauwstreep boven het oog, geaccentueerd door de donkere
teugel (veertjes rond de ogen) en een donkere oogstreep. De vuil grijswitte
onderzijde vertoont een rosse tint op flanken en buik. De donkere roodbruine en
ronde staart vertoont lichte strepen.
De Cettis zanger kan
gemakkelijk worden verward met de kleine karekiet of snor al heeft hij een
compacter lichaam en is hij meer rossig warmbruin dan de geelbruine
look-a-likes.
De lichaamslengte wisselt
tussen 13 en 14cm; de spanwijdte varieert tussen de 15 en 19cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 12 en 18g.
Hij maakt korte snelle
vluchten tussen heesters, met reeksen vlugge vleugelslagen en de staart uitgewaaierd.
De Cettis zanger zoekt in
dicht struikgewas of dicht bij de grond op modderige oevers naar insecten,
spinnen, slakken en waterdiertjes diep in de dichte vegetatie boven en rond
zoet water; heel af en toe eet hij ook wat zaden. Hij komt zelden hoog in een
stuik of een boom.
Dit moerasvogeltje broedt
in dichte, vrij hoge en vaak duidelijk begrensde vegetatie, bij voorkeur nabij
maar niet in water, bv. in droog hoog riet met verspreid staande struiken,
papyrusvelden, wilgen, bamboe, dicht struikgewas, Soms in de nabijheid van bebouwing, in dicht
begroeide parken, aan vijvers en kanalen.
Het nest is verborgen in
het riet of in een struik met verwarde stengels. De 4 tot 5 eieren komen na 16
tot 17 dagen uit.
De beste tijd om Cettis
te inventariseren is van begin maart tot eind juli. Het is een lastig karwei
die de nodige aandacht vereist om exacte aantallen vast te stellen. Vaak worden
alleen de zingende mannetjes opgemerkt (door hun verborgen leefwijze zijn
paartjes moeilijk waar te nemen) en deze kunnen zich onverwacht snel over
honderden meters verplaatsen. Hun territorium kan enkele 10-tallen hectares
beslaan.
In onderstaand
filmfragmentje wordt de karakteristieke zang vaak genoeg herhaald, waardoor je
hem in de toekomst zeker zal kunnen determineren wanneer je op vogels-spotten-pad
trekt.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.