Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Geraadpleegde bron: Het dwarse vogelboek – Siegfried Woldhek
Vogels zingen, dat is bekend. Sommige, zoals de merel, zelfs heel mooi. Menig dichter laat de nachtegaal kwelen. Maar laten we wel zijn, dat zijn de uitzonderingen. De meeste vogels maken onaangenaam krassende, piepende of gillende geluiden. De Turkse tortel of de groenling dreinen zo eentonig dat je er tureluurs van wordt. De zilvermeeuwen in de stad maken je horendol. En zo’n dreumes van een winterkoning kan je in het voorjaar zelfs veel te vroeg wekken met zijn herrie.
Kan het alsjeblieft een beetje minder en een beetje welluidender?
Het zijn de vogelmannetjes die zingen in ons deel van de wereld. Hoe mooier de zang, hoe saaier het uiterlijk en omgekeerd. Maar waarom ze zingen was lange tijd een open vraag. Er zijn in het verleden verschillende antwoorden geopperd: het is gewoon omdat ze zin hebben zichzelf te uiten; het is om hun partner te vermaken tijdens het broeden; het is om God te eren; het is een uiting van liefde, enzovoort.
Ruim 200 jaar geleden werd voor het eerst de dubbele betekenis van vogelzang geformuleerd, namelijk het aantrekken van vrouwtjes en het verjagen van concurrerende mannetjes. Ofwel in compact Engels: mate attraction – male repulsion.
Een eeuw geleden, in 1920, kon dit idee worden gekoppeld aan het pas ontdekte fenomeen van het territorium. Een mannetje bakent in de broedtijd met zijn zang een leefomgeving af, waaruit hij andere mannetjes weert en waar hij vrouwtjes naartoe lokt. Uit tal van experimenten is sindsdien gebleken dat de betere zangers de beste territoria veroveren en het aantrekkelijkste zijn voor de vrouwtjes. Overigens hangt het maar net van de soort af welke aspecten van de zang in de smaak vallen. Bij de ene is de luidste zanger favoriet. Bij een andere soort de zanger met het grootste repertoire. Bij weer een andere die met het langste lied.
Zingen is geen recreatieve activiteit. Het is gevaarlijk. Om rivalen op afstand te houden en vrouwtjes te lokken moet je duidelijk maken waar je je precies bevindt. HIER zit IK! Dat is handig voor die rivalen en vrouwtjes om te weten, maar ook voor een langs vliegende sperwer, die je zo uit de boomtop plukt.
Precies daarom houden vogels bij voorkeur hun snavel.
Vrouwtjes, jongen, ongepaarde vogels zingen niet. En de mannetjes alleen in de broedtijd; ’s morgens vroeg, tijdens een kort ochtendritueel. Ze zingen dan tegelijk en kunnen dan horen of er een mannetje ontbreekt op het appél. Een leeggevallen territorium wordt dan binnen enkele uren door buren of door een rondzwervende vrijgezel ingepikt. De paar mannetjes die je later op de dag nog hoort zingen, zijn waarschijnlijk de sneue jongens, die nog niet door een vrouwtje zijn uitverkoren en nu met gevaar voor eigen leven blijven zingen.
Het klopt dat elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. De zang verschilt van soort tot soort. Daardoor is het ook voor ons mogelijk om soorten te herkennen aan hun zang. Dat is niet eens zo moeilijk voor een geoefend waarnemer. Maar de vogels gaan zelf nog een flinke stap verder. Ze kunnen elkaars individuele zang onderscheiden en herkennen. Merelmannen horen dus niet alleen dat er een merel zingt, maar ook welke.
Voor de alarmroepen geldt iets anders: die verschillen veel minder van soort tot soort. Als er bv. een roofvogel langs vliegt, maken uiteenlopende soorten als koolmees, vink of merel praktisch hetzelfde geluid. Het is bovendien lastig om te bepalen waar die roep precies vandaan komt; heel anders dus dan bij hun zang. Met zulke alarmgeluiden waarschuwen soorten elkaar dat er gevaar dreigt, zonder hun eigen locatie te verraden.
En dan nog dit. Ook zonder dat je vogels aan hun zang kunt herkennen, kun je van alles constateren. Bv. dat de vogels in het bos vaak een fluitende zang hebben, terwijl rietvogels gillen, knarsen en knorren. Dat zijn precies die geluiden die in hun respectieve leefomgevingen het verste klinken. Zo zingen koolmezen die in naaldbossen broeden zelfs weer een beetje anders dan koolmezen in een loofbos. Een stad is rumoerig en stadsvogels zingen daarom harder en hoger dan hun soortgenoten in het buitengebied.
Om je een idee te geven van de diversiteit kan je hieronder enkele vb. van zang, alarm-, lok- of vluchtroep beluisteren.
De bruine gent, ooit een merkwaardige dwaalgast in Nederland
Geraadpleegde bron: Dutch Birding
De bruine gent is een grote zeevogel.
Het vrouwtje bereikt een lichaamslengte van 80 cm met een spanwijdte van ca 150 cm, terwijl het mannetje van kop tot staart 75 cm meet en een spanwijdte haalt van 140 cm. De kop en het bovenlichaam is donkerbruin tot zwart gekleurd, terwijl het onderste deel van de borst en de buik een contrasterende witte kleur heeft. Verder vallen de lichte snavel en gele poten op. Hun snavels zijn heel scherp en bevatten gekartelde randen. Ze hebben korte, spitse vleugels en een lange, in dikte afnemende staart.
Deze soort broedt op eilanden en kusten in de tropische gebieden van de Atlantische en Stille Oceaan. Ze zijn talrijk aanwezig op de broedplaatsen op de eilanden in de Golf van Mexico en op de Kaapverdische eilanden, waar ze in grote kolonies broeden. Door het oprukkende toerisme en ook door katten en ratten op de eilanden, hebben broedvogels als de keerkringvogels, bruine genten en fregatvogels het zwaar te verduren.
Het vrouwtje legt 2 eieren, die lichtblauw van kleur zijn. Zowel het mannetje als het vrouwtje broeden de eieren uit. Vaak wisselen ze elkaar na 12 u af. Na ongeveer 43 dagen komen de eieren uit. Het jong is nog niet zo fraai gekleurd als de ouders, maar is pluizig en licht grijsbruin met een donkerdere kop, vleugels en staart. Pas als ze 2 tot 3 jaar oud zijn krijgen ze het volwassen verenpak. Tot die tijd worden ze door de ouders gevoed. Bruine gent-paren kunnen bij elkaar blijven voor meerdere broedseizoenen. Zij voeren uitgebreide begroetingsrituelen uit.
Deze vogels zijn uitstekend aangepast aan het jagen en duiken in zee. Dankzij hun sigaarvormig lichaam storten ze zich in de oceaan met hoge snelheid om vis te vangen. Zij bezitten onderhuidse luchtzakken om de schok van een stootduik vanaf 30 m te kunnen opvangen. Ze eten voornamelijk kleine vis (baars-achtige vissen en ansjovis) of pijlinktvis als die in groepen verzamelen aan het wateroppervlak. Ook vliegende vissen vangen zij terwijl ze het zeewateroppervlak afromen. Hoewel het krachtige behendige vliegers zijn, zijn ze bijzonder onhandig bij het opstijgen of landen. Ze gebruiken een sterke wind of hoge zitposten om hun starts te vergemakkelijken. Buiten het broedseizoen leven ze binnen de tropen verspreid over de gebieden van de Atlantische en Grote Oceaan.
Op 20 augustus 2017 werd de tropische zeevogel vanaf de telpost ‘De Horde’ vliegend over de rivier de Lek, nabij Lopik door vogelaar en bioloog, Arjan Boele en drie andere trek-tellende spotters waargenomen. Soepel vloog de gent in gracieuze vaart voorbij op boomkruinhoogte tot laag over het water. Een kievit bemoeide zich met de doortocht van de merkwaardige gast waardoor de zeevogel een halve duik maakte zonder het water te raken. Bij een zuidoostwaartse knik in de loop van de Lek twijfelde de vogel even over zijn route, maar bleef deze toch stroomopwaarts volgen. Na 2 min en 20 sec verdween de vogel uit beeld achter de dijk.
Tegen de verwachting in werd de vogel niet in Nederland teruggevonden maar wel op een kleine zandafgraving in Tinholt, Duitsland net over de grens bij Twente, ca 147 km vanaf ‘De Horde’ en later zelfs bij Bremen nog eens 138 km verderop. Het was blijkbaar een fitte vogel. De 3 locaties waar hij werd gespot, liggen exact op één lijn naar het noordoosten en een vergelijking van de foto’s toonden onder andere overeenkomstige versleten veren in beide vleugelpunten, wat duidelijk maakte dat het om dezelfde vogel ging. Dit buitengewoon bezoek was een van de meest onverwachte en opmerkelijke dwaalgastwaarnemingen in Europa.
Het zijn er niet veel, maar er zijn vogelsoorten die het uitzonderlijk goed doen in een door de mens gedomineerde leefomgeving – gelukkig maar. De grote bonte specht is zo’n soort. Zoals elders in Europa gaan zijn aantallen in Vlaanderen sterk vooruit.
In Nederland zou de populatie tijdens het laatste kwart van de vorige eeuw verviervoudigd zijn. Er zijn niet veel vogels die dat voor elkaar krijgen.
De grote bonte specht heeft zijn succes voor een deel aan de mens te danken.
Die komt tot het besef dat bosbeheer niet impliceert dat dood hout per definitie moet worden verwijderd.
De bonte specht broedt in een hol dat hij uithakt in een boom. Het helpt dat een boom stervende is, want dat vergemakkelijkt het hakken. Zelfs dan duurt het nog 2 tot 3 weken voor het hol klaar is. Het is doorgaans 20 tot 30 cm diep, met een opening van een 5-tal cm. Om de werklast te verdelen hakt zowel het mannetje als het vrouwtje aan het hol. Een nest maken is er niet meer bij: eenmaal het hol er is, worden de eitjes gewoon op het hout gelegd.
Maar de specht heeft zijn succes ook deels aan zichzelf te danken. Hij integreerde zich in de mensenmaatschappij, altijd een succesvol recept. Hij ging geleidelijk bescheidener wonen, in kleinere bossen en zelfs in tuinen. En hij heeft geleerd te profiteren van voederplekken voor vogels, vooral tijdens de winter, wanneer hij van een zomerdieet van insecten overschakelt op noten, dennenappels en andere plantaardige substanties.
Een grote bonte specht kan korte harde kreten slaken, maar hij communiceert vooral via geroffel. Hij is geen zanger, maar een drummer. Hij roffelt meestal op een boom, maar soms ook op metalen plaatjes of palen of andere menselijke maaksels. Als het maar lawaai maakt. Voor een nestholte hamert een specht graag op een halfdode boom, maar voor zijn communicatie drumt hij op een boom in de fleur van zijn leven: het resultaat draagt dan verder.
Een roffel kent gemiddeld 15 kopslagen per seconde. Vooral mannetjes roffelen om een territorium af te bakenen en de best mogelijke partner te lokken. Als hij vrijgezel is, kan een mannelijke grote bonte specht tot 600 keer per dag op een welklinkende materie roffelen. Als hij een lief heeft gevonden, neemt dat af tot 200 keer. Dan moet hij zich bezighouden met mevrouw en later met de kinderen.
Vader en moeder werken intens samen aan het grootbrengen van de gemiddeld 5 jongen in een nest. Als de jongen uitgevlogen zijn, worden ze nog eventjes gevolgd om ze te begeleiden bij hun eerste bewegingen in de boze buitenwereld.
Grote bonte spechten hebben een territorium van ongeveer 5 ha, dat ze ook in de winter blijven bezetten. Ze zijn erg honkvast. Maar ze houden rekening met de kracht van een winter. Als gevolg van de opeenvolgende zachte winters beginnen spechten steeds vroeger te roffelen. Tussen 2000 en 2012 vervroegde de waarneming van de eerste spechtenroffels in Nederland van 16 februari naar 28 januari.
Misschien gaan ze ooit zo vroeg broeden dat ze jaarlijks een tweede nest kunnen uitbroeden. Dan zou hun populatie helemaal een boost krijgen.
Over het voortbestaan van de grote bonte specht hoeven we ons dus geen zorgen te maken al is zijn grootste vijand: de luidruchtige en dominante groene halsbandparkiet die hen uit hun hol verjagen.
Wie eerder verschenen artikels wenst te raadplegen kan via de zoekrobot in het archief de hierna volgende bijdragen, terugvinden:
Deze grootste, zwaar gebouwde en zeer roofzuchtige meeuw, die hoofdzakelijk broedt op rotskusten in de Noord-Atlantisch regio, komt het meest voor aan de kust van IJsland, Noorwegen en de Britse eilanden.
In de buurt van een grote mantelmeeuw is geen enkel ander, zwakker dier veilig.
Met zijn zware van een haakvormige punt voorziene snavel grijpt hij vrijwel alles, variërend van krabben, weekdieren en wormen tot vis en woelmuizen. Deze meeuw is in staat om een ei of een kuiken in één hap geheel te verzwelgen.
Papegaaiduikers, kleine alken, drieteenmeeuwen, Noordse pijlstormvogels, soms wintertalingen en meerkoeten en zelfs zieke lammeren zijn niet veilig voor hem.
Ze doden Noordse pijlstormvogels op de grond, maar grijpen papegaaiduikers in de vlucht. Daarnaast eet de grote mantelmeeuw afval van vuilnisbelten of van visafval die trawlers achterlaten.
Ze azen ook op allerlei dode dieren en afval op de stranden en op stortplaatsen.
Dit geeft de grote mantelmeeuw een slechte naam, aangezien hij het opentrekken van een vuilniszak zeker niet schuwt. Hij staat ook bekend als kleptoparasiet. Dit houdt in dat hij voedsel van andere vogels jat.
De grote mantelmeeuw heeft een zware gele snavel met een oranjerode vlek op de onderkaak en donkerdere bovendelen dan de kleine mantelmeeuw, alsook vleeskleurige roze tot witgrijze poten. De kop, borst en buik zijn wit.
Bij de adulte zeevogels vertonen de brede, donkergrijze tot gitzwarte boven-vleugels aan de uiteinden een witte vlek. Beide geslachten zijn gelijk.
De grote mantelmeeuw maakt lage blaffende geluiden of een schor ‘jouwk’ of ‘auw, auw, auw’
De lichaamslengte varieert tussen 64 en 78 cm; de spanwijdte reikt tot 170 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 1 en 1.2 kg.
De grote mantelmeeuw heeft een beperktere broedhabitat dan de weider verspreide zilvermeeuw. Waar ze samen nestelen is de zilvermeeuw meestal talrijker langs de bovenrand van zee-kliffen, op weidse gras-omzoomde plateaus of steile kloven, terwijl grote mantelmeeuwen wat meer verspreid zijn, waarbij ieder paar op een min of meer prominente plek zit, zoals boven op een steile rots of aan het eind van een rotsachtige uitloper.
Paren kunnen wel nestelen op richels of op vlakkere grond, maar hun eerste keuze is een min of meer in het oog springende plek, zoals het de grootste, dominante meeuw betaamt.
Tijdens de zomer is de grote mantelmeeuw niet zo’n koloniebroeder als de meeste andere meeuwen; hoogst zijn ze met enkele honderden vogels.
Hij nestelt op strekdammen, kwelders en schaars begroeide platen op rustige plekken met een vrij uitzicht.
Buiten het broedseizoen trekken ze naar allerlei kusten, waaronder havens en vlakke zandstranden, altijd in de buurt van open wateren, in zowel zoute als zoete milieus.
Vele trekken naar het binnenland. In de loop van de laatste decennia zijn hun aantallen langs zoet water flink toegenomen omdat de vogels beter gebruik gingen maken van de foerageermogelijkheden op vuilnisbelten.
Grote mantelmeeuwen komen jaarrond in België voor, maar kwamen met uitzondering van een solitair vrouwtje in Zeebrugge in 2004 nooit tot broeden. Het is bij ons in de eerste plaats een overwinteraar, met kleine aantallen (hoofdzakelijk onvolwassen) over-zomerende vogels.
Daarnaast vertoeven grote mantelmeeuwen graag in het windpark op de Thorntonbank, waar ze ’s winters steevast met tientallen rustend worden waargenomen op de funderingen van de turbines. Tijdens de 26 surveys in de periode 2014 – 2018 werden zo 1065 grote mantelmeeuwen geteld. Op de buitenste turbines worden opvallend meer meeuwen aangetroffen dan op de binnenste turbines, waardoor het aantrekkingseffect zich vooral beperkt tot de randen van het windpark. Het lijkt er sterk op dat de meeuwen het windpark in de eerste plaats beschouwen als offshore uitvalbasis, meer dan als een aantrekkelijke foerageerbasis.
Het meestal grote nest wordt door beide ouders in mei-juni van zeewier, gras en andere vegetatie gebouwd, meestal geplaatst op een hoge rots of een in zee uitstekende uitloper of naast een prominent punt op een rotsrichel.
Gemiddeld bestaat een legsel uit 3 donkerbruin en grijs gespikkelde, geel tot olijfbruine eieren. De grijzige jongen hebben een fors schaakbordpatroon met zwarte vlektekening en worden zowel door het mannetje als het wijfje 27 tot 28 dagen bebroed, waardoor ze na 7-8 weken kunnen vliegen. Het verenkleed gaat langzaam over in een volwassen verenpak, maar het duurt zeker 4 jaar alvorens er geen vlekken meer zichtbaar zijn.
Vogelspotten als zelfzorg: hoe rustgevend is âbirdingâ nu echt?
Geraadpleegde bron: Knack Weekend: Is vogelspotten de ultieme manier om tot rust te komen in hoofd en lichaam? Jorik Leemans nam de proef op de som en trok naar het vogelparadijs bij uitstek: het Zwin in Knokke.
De tijd dat vogelspotten alleen een bezigheid was voor oude mannen met kaki jassen, ligt definitief achter ons. Instagrampagina's en podcasts vertellen met gevleugelde woorden over de wondere wereld van 'birding', de telwebsite waarnemingen.be ziet elk jaar het aantal observaties stijgen en steeds meer (jonge) vogelspotters trekken, gewapend met een verrekijker, de natuur in. Het fenomeen kreeg zelfs de term 'hipster birding' toebedeeld.
Het interessantste ‘getwitter’ lijken we niet langer online te zoeken.
De vogelmicrobe kreeg ook Agnes Wené te pakken.
Eind september verschijnt haar debuutboek ‘Fluitend door het leven’, een handleiding voor aspirerende spotters.
Er zijn verschillende redenen waarom vogelspotten een renaissance kent, legt de schrijfster uit.
Veel mensen zijn op zoek naar een manier om tot rust te komen. Daarbij is birding heel toegankelijk, want een verrekijker en een veldgids volstaan. Bovendien kan het eender waar en heb je er niemand anders voor nodig. Vogelspotten is een manier om te vertragen, jezelf tijd en ruimte te gunnen.
Ook al is Wené opgezet met de hernieuwde aandacht, ze hoopt dat vogelspotten niet louter tot een trend wordt gereduceerd. Mensen hoeven niet te gaan ‘birden’ omdat het hip is. Zij hoopt vooral dat ze ondervinden welke weldaad het met zich meebrengt.
In haar boek spreekt de auteur immers uitvoerig over wat zij ervaarde als vogelspotter en hoe ze daardoor aan zelfzorg doet. Het boek is bedoeld voor mensen die het gevoel hebben dat ze (bijna) ergens tegenaan lopen. Wené denkt eigenlijk dat iedereen gebaat zou zijn bij meer uitstapjes in de natuur. We leven in zo'n drukke wereld met ontzettend veel prikkels, verwachtingen en verplichtingen, waardoor er een grote behoefte is aan zelfzorg. Dat hoeft niet per se ingewikkeld te zijn. Laat de natuur maar gewoon haar ding doen.
Wené speurt met zichtbaar plezier de omgeving af naar gevleugeld leven. Zij is niet de grote kenner, die ooit wat echte fanaten aan kennis hebben, zal inhalen, maar dat is ook de bedoeling niet. In de natuur komt zij makkelijker tot rust en geniet zij van een moment van innerlijke stilte, meditatie en reflectie. De vogels herinneren haar er voortdurend aan om hiervoor tijd te nemen.
Is vogelspotten dan een goede oplossing om ons algemene welzijn te bevorderen?
In zekere zin wel meent bioloog en professor gedragsecologie, Hans Van Dyck.
Als wetenschapper probeert hij zaken die over zelfzorg gaan kritisch te benaderen, want het is een domein dat zich ontzettend leent tot marketingpraatjes.
Bij birding zijn er echter enkele elementen die effectief een positieve invloed hebben op ons welzijn.
Ten eerste vertoont vogelzang heel veel parallellen met muziek. Mensen kunnen ook heel erg genieten en tot rust komen van bepaalde composities. We zien daarbij dat dezelfde delen van ons brein worden geprikkeld als bij het horen van vogelzang.
Ten tweede kan het kijken naar vogels zingevend zijn, haalt de bioloog aan.
Er is sowieso sprake van een bepaalde basisbeleving als we vogels zien tijdens het wandelen. Bouw je echter kennis op over de verschillende soorten, dan ga je helemaal anders kijken en luisteren en trek je een bepaald register aan informatie open in je hersenen.
Dat klinkt misschien als een inspanning, maar het zorgt vreemd genoeg net voor rust en pret. Op die manier schep je een mentale wereld van zingeving en beloning.
Een kanttekening hierbij, is dat je datzelfde resultaat ook bij pakweg vlinders of libellen kan bereiken. Bovendien zal niet iedereen dit op dezelfde manier ervaren.
We positioneren ons in een kijkhut op enkele tientallen meters van een broedeiland.
De rust en stilte die Agnes Wené tijdens de autorit naar het natuurreservaat had beschreven als noodzakelijke factoren om optimaal te genieten van het spotten, is van korte duur.
Twee bezielde Zwin-medewerkers vuren bij het zien van onze interesse tal van vogelsoorten op ons af. Kluten, lepelaars, zwartkopmeeuwen: er is geen vogel die hun telescoop ontgaat.
Hun animo werkt aanstekelijk, maar de eindeloze opsomming valt voor een complete leek moeilijk te volgen, laat staan dat het voor rust zorgt.
Als beginner is het net interessant om je op één vogelsoort te focussen om niet overweldigd te worden. Stapsgewijs bouw je vervolgens je kennis op en train je je blik. Je ‘bird eye’, noemt de vogelspotter het zelf.
Vogelspotten gaat over opnieuw verwonderd worden. Daarvoor hoef je trouwens niet per se naar een natuurgebied af te zakken. Zo neemt Wené vaak tijdens het joggen haar verrekijker mee of is zij alert als zij op een terras of op de fiets zit. Die algemene staat van paraatheid heeft volgens bioloog Van Dyck mogelijk een positieve invloed op ons lichaam.
Het is een soort van primitief jagersinstinct dat voor een gezonde, permanente werking van je brein zorgt. Die cognitieve prikkeling is zowel voor jong als oud een goede zaak.
Naast het mentale effect van birding zijn er wel degelijk ook factoren die aangeven dat een tripje in de natuur een positieve fysieke invloed heeft. In een recente studie van de universiteiten van Stanford en Stockholm werd onderzocht wat 90 min in een biodiverse omgeving deed met testpersonen.
Niet alleen werd hun beleving in kaart gebracht en naar hun welbevinden gepeild, ook werd er onder de scanner gekeken hoe het brein reageerde. Men kon objectief vaststellen dat er minder doorbloeding in de hersenen was en het brein met andere woorden meer rust ondervond.
De mate waarin dat werkt is bij de ene persoon veel sterker dan bij de andere.
Daarnaast toonde de Universiteit van Helsinki aan dat jongeren die leven in een omgeving met een grote biodiversiteit, meer micro-organismen op hun huid hebben leven. Bijgevolg hebben ze ook een beter immuunsysteem en minder last van allergieën. Mensen zijn dus eigenlijk een wandelend ecosysteem dat moet worden bevolkt en onze omgeving speelt daarbij een belangrijke rol. Vogelspotten is natuurlijk niet de enige manier om dit te verwezenlijken.
We zijn ons contact met de natuur kwijt, meent Agnes Wené. Met haar boek hoopt ze via birding een aanzet te geven om dat contact te herstellen.
De natuur kan het ideale tegengewicht bieden voor alle uitdagingen op ons pad.
Bovendien helpt de natuur de connectie met jezelf terug te vinden.
Ik gun het mezelf om vaak het groen in te trekken, om daar bewust tijd en ruimte voor vrij te maken. Ik kies hiermee in eerste instantie voor mezelf, voor zelfzorg. En net daardoor kan ik er ook echt zijn voor anderen en het is ook gewoon plezant.
Een volgende soortgroep die
Siegfried Woldhek onderscheidt in zijn Dwarse Vogelboek.
Vlinders fladderen,
bromvliegen caramboleren als luidruchtige biljartballetjes door de kamer.
Vleermuizen doen ook hun best om in de lucht te blijven.
Maar vogels vogels
kunnen vliegen!
Mensen hebben altijd en
overal met bewondering naar vogels gekeken en met verlangen.
Hoe ze in de hoogte
opstijgen, hoe ze zonder een vleugel te bewegen, moeiteloos zweven.
Hoe ze, alsof ze ons
willen pesten, zelfs af en toe tegen de wind in, vlak boven ons hoofd heen langs
scheren.
Wie heeft nooit gevlogen
in zijn dromen? Vrij als een vogel, met uitgestrekte armen, de wind door de
haren, geruisloos boven de aarde zwevend.
Het geheim van de
vogelvlucht schuilt in de veren. Alleen vogels hebben veren.
Eieren leggen doen
reptielen en insecten ook.
Vleermuizen en insecten
kunnen zich ook door de lucht voortbewegen. Maar veren hebben ze geen van alle.
Veren zijn licht, sterk,
flexibel en onderhoudsvriendelijk. Bovendien als een vleermuis of een libelle
een vleugel beschadigt, is dat onherstelbaar, maar een vogel kan zijn
vleugelveren vervangen.
Sterker nog, bij de
jaarlijkse rui, wordt het hele verenpak vernieuwd. Niet alleen de slagpennen,
die zorgen voor zowel de lift als de voortstuwing, maar ook de lichaamsveren,
die beschermen tegen kou, hitte en regen. Het vervangen van de veren kost veel
tijd en energie.
De rui moet dan ook
nauwkeurig worden getimed, zodat het vliegvermogen en de bescherming tegen de
kou weer in orde zijn op het moment dat het nodig is.
De ontdekking van talrijke
dinosaurusfossielen in China en ander onderzoek van de laatste 20 jaar hebben
veel nieuwe inzichten opgeleverd over het ontstaan van veren.
Veren schijnen eerst voor
de show te hebben gediend, daarna ook voor isolatie en pas later voor het
vliegen.
Voor wat betreft het
vliegen wordt nu aangenomen dat dit niet is ontstaan vanuit enorme
zweefvleugels, maar vanuit kleine flapvleugels, waarmee het gemakkelijker was
om steile hellingen en dergelijke te beklimmen.
Eenmaal uit het ei spurten
de blinde, naakte jongen van de meeste vogelsoorten in een paar weken naar
volwassen formaat. Ze verlaten dan het nest en kunnen meteen vliegen.
De kuikens van vogels die
vooral lopen, zoals fazanten of zwemmen, zoals eenden, doen er veel langer over
om net zo groot te worden als hun ouders en vliegen pas veel later. Ondertussen
kunnen die kuikens juist direct uit het ei lopen of zwemmen.
Vogels kunnen dus vliegen
en hoe!
Slechtvalken kunnen in
duikvlucht meer dan 300 km/u bereiken.
Kolibries kunnen stilstaan
in de lucht.
Gierzwaluwen vliegen vers
uit het nest meer dan een jaar onafgebroken, terwijl ze in de lucht eten en
slapen.
Rosse gruttos vliegen,
zonder bij te tanken, in 9 etmalen non-stop van Alaska naar Nieuw-Zeeland (11 000km).
Zeilen is misschien wel de
overtreffende trap van vliegen.
Albatrossen scheren
urenlang tussen woeste golven op vleugels zo smal en strak als zeilen van Volvo
Ocean Raceboten.
Gieren hangen met hun
brede lange vleugels op de opstijgende lucht boven de savanne. Ooievaars zeilen
op de thermiek naar het zuiden.
Daedalus, de vader van
Icarus, keek ernaar, Leonardo keek ernaar en wij doen dat nog steeds.
Een vogelgroep zoals
Siegfried Woldhek deze beschrijft in zijn Dwarse Vogelboek
Er zijn nogal wat
gelovigen onder de vogels. Sommige roomse vogels lopen er nadrukkelijk mee te
koop en heten monniksgier, de kerkuil, rode bisschop, rode kardinaal, paapje of
nonnetje. Andere soorten belijden
hun geloof wat minder nadrukkelijk, zoals de vogel die in het Duits
Nonnengans, maar in het Nederlands brandgans heet.
En dan heb je de vogels
die er niet zozeer door hun naam als wel door hun gedrag voor uitkomen: de
duinpieper die het kruis als zangpost kiest bv. of de biddende torenvalk. De heilige ibis en maraboe
(Arabisch murabit voor heilige man) laten trouwens zien dat religiositeit
onder vogels niet tot de roomse versie beperkt is. In alle eeuwen en culturen
spelen vogels een rol in mythologie en religie. De haan op een torenspits of de
vredesduif zijn daarvan vb. uit onze eigen tijd.
Er zijn duizenden mythen
en verhalen waarin een speciale betekenis wordt toegekend aan bestaande dan wel
fantasievogels. Een heel kleine greep: in
het oude Egypte werd de heilige ibis vereerd als symbool van de god Thoth of
Djehoety (god van de maan, de magie, de kalender, de schrijfkunst en de
wijsheid). In India en Perzië werd de
pauw geassocieerd met de goden. In Mesopotamië gold de duif als symbool van de
godin Inanna (de hemelgodin in de Soemerische religie) en later, in
Griekenland, van de godin Aphrodite (de godin van de liefde, de schoonheid, de
seksualiteit en de vruchtbaarheid). Vogels zijn lang beschouwd
als boodschappers, die nieuws en voorspellingen van de goden konden
overbrengen. Zo moest in Rome eerst een vogelwichelaar (waarzegger) de vlucht
van de vogels interpreteren voordat een oorlog kon worden begonnen of een
tempel gebouwd. Bij de Incas en andere
Zuid-Amerikaanse culturen pendelden de vogels op en neer tussen de aarde en de
geestelijke werelden. In delen van de Himalaya zijn het de gieren die de
lichamen van de overledenen opeten en de ziel naar omhoog meenemen.
De handgeschreven teksten
over dieren uit de 13de en 14de eeuw, de bestiaria,
hadden tot doel een moraal te illustreren. Ze presenteerden afbeeldingen van
dieren met een beschrijving van hun karakter, met verwijzingen naar een
Bijbelpassage of naar de mythologie en met aan het eind een morele boodschap.
De twee jongen van een duif stonden bv. model voor de liefde van God en liefde
voor de naaste. De putter was populair als gestileerde afbeelding ter
versiering van religieuze teksten, omdat het rood op het kopje van dit vogeltje
zou zijn veroorzaakt door het bloed van Christus toen het een doorn uit diens
hoofd trok. Hoog rondcirkelende arenden hebben in vele mythologieën een band
met de oppergoden. Uilen werden lang geassocieerd met de duivel of zwarte magie
en ze golden als voorbode van naderend onheil.
Een deel van die symboliek
duurt voort tot op de dag van vandaag, ook in het Westen. In een wereld waar de
dieren zijn gedegradeerd tot industriële producten of knuffelobjecten, wordt
elk voorjaar de terugkeer van de boerenzwaluw met blijdschap begroet. Vogels belichamen nog
steeds de ziel, ze zijn nog steeds symbool voor een verlangen naar het hogere.
Ik schreef al een eindje
geleden (21/04/2019) over tekenaar, Siegfried Woldhek die een heel aparte
vogelgids samenstelde. Vandaag vat ik een hoofdstukje samen uit zijn
merkwaardig boek.
De indeling van het
vogelrijk, zoals we die nu kennen meeuwen, eenden, roofvogels, steltlopers,
vinken, enzovoort is niet altijd zo geweest.
Ulisse Aldrovandi, een
Italiaanse natuuronderzoeker, onderscheidde in 1600, in een van de eerste
vogelboeken ooit, de volgende groepen: vogels die stofbaden nemen, die een
harde snavel hebben, die mooi zingen en die bij water leven.
Hij was niet de enige die
een eigen indeling van de vogels maakte. Allerlei volkeren, beroepsgroepen en
wetenschappers hebben dat gedaan.
Siegfried Woldhek voelde
zich daarom vrij de vogels en daarmee het boek ook op een eigen manier in
families in te delen. Elk van die families kreeg een apart hoofdstuk. De
hoofdstukken gaan over zaken die iedereen kan zien, ook zonder dat je de naam
van de desbetreffende vogel kent.
Het openen van de
zintuigen en het toelaten van vragen en verwondering is voldoende.
Laat hun veren je ogen
strelen!
De
showpikken (Ostentationidae)
Tjongetjonge, wat zijn ze
mooi. En wat komen ze daar graag voor uit. De showpikken weten wat pronken
is. Een artistieke pose hier, een demonstratief vluchtje daar. Ostentatief
paraderen.
Alles om de kleuren en
patronen maar goed uit te laten komen. Opvallend ook is dat deze familie bijna
uitsluitend uit mannetjes bestaat.
Ook wij kunnen die mooie
mannetjes waarderen.
Er is nog steeds een
enorme wereldwijde handel in kleurrijke vogels. En aan het eind van de 19de
E, werden massaal zilverreigers gedood om dameshoeden te tooien met hun
sierpluimen. Eerder in die eeuw, na het uitvinden van een manier om vogelhuiden
goed te behandelen, werd het verzamelen van opgezette vogels populair. Hoe
bonter hoe beter. Toen in de 17de en 18de E de uithoeken
van de wereld werden verkend, verzamelden de rijke kooplieden zoveel mogelijk
kleurrijke exotische vogels in hun tuin of lieten er schilderijen van maken.
Dat werd zelfs een speciaal genre, waarin Hollandse schilders uitblonken.
Bij vogels
kiest het vrouwtje de partner
Waar ze voor valt kleur,
staartlengte, zang, enz. verschilt van soort tot soort.
Bij boerenzwaluwen bv.
zijn de mannetjes met de langste staartpunten het populairst bij de vrouwtjes.
Als de staart van een boerenzwaluw kunstmatig wordt verlengd, door er een stuk
staart van een ander mannetje bij te plakken, wordt hij eerder gekozen door de
vrouwtjes.
Darwin noemde dit fenomeen
seksuele selectie. Het is de motor van een steeds voortdurende ontwikkeling van
kleuren, aanhangsels en gedragingen.
Pauwen met hun enorme
staarten, winterkoninkjes die oorverdovend hard zingen, kieviten die luid
roepend hun capriolen in de lucht dansen het is allemaal het gevolg van de
voorkeur van de vrouwtjes.
Overigens werd de gedachte
dat vrouwen een actieve selectierol konden spelen eeuwenlang weggehoond of
ontkend. Vrouwen waren immers passief.
Pas na 1970, nadat de
actieve selectierol van de vogelvrouwen inmiddels door tal van studies was
onderbouwd, werd die vrouwelijke inbreng breed geaccepteerd.
Er wordt wel verondersteld
dat de mannetjes die het meest opvallen door kleuren of gedrag daarmee laten
zien dat ze zo voortreffelijk zijn dat ze zich zon risico kennelijk kunnen
veroorloven.
Alsof ze tegen roofdieren
en daarmee tegen vrouwtjes en rivalen willen zeggen: ik ben zo goed dat die
rovers me toch niet te pakken krijgen, ondanks mijn idioot lange staart of
luide zang of felle kleuren.
Onder de 10 000
vogelsoorten zijn een paar waar de rollen zijn omgedraaid.
Daar laat het vrouwtje het
broeden en grootbrengen van de jongen geheel over aan het mannetje. Bij die
soorten zijn de vrouwtjes het felst gekleurd en selecteert de man de partner.
Geraadpleegde
bron: De magie van vogels Johanna Romberg
Begin mei. Rundvet ruikt
penetrant als je het verhit. Maar het is ideaal om havervlokken, tarwezemelen,
zonnebloem- en andere pitten in te verpakken.
Het afgekoelde, maar nog
zachte mengsel doe je later in stenen potjes en die hang je met de open kant naar
beneden in de struiken in je tuin. Met een stokje erin waarop de vogels kunnen
zitten.
De vogels zijn gek op deze
vetpotten, gekker dan op het assortiment pitten in het voederhuisje. Niet
alleen de mezen, voor wie ze voornamelijk bedoeld zijn, maar ook roodborstjes
en zelfs merels vinden het lekker.
Mijn echtgenoot, die mijn
liefde voor vogels niet echt deelt, maar met iets van interesse volgt, vindt dat
ik het verzorgen overdrijf. Hij wijst mij erop dat het lente is. De bloemen
bloeien, er zwermen insecten rond en in de compost zit genoeg om op te
knabbelen.
Hebben de
vogels eigenlijk wel bijvoeding nodig?
Tot een paar jaar geleden
had ik hier krachtig nee op geantwoord. Ik heb zelfs mijn vriendin
uitgelachen die zowel s zomers als s winters eens per week achter haar
fornuis staat om voer te maken voor de vogels in haar tuin.
In mijn ogen was dat een
sentimentele afwijking van de basisregel van het vogelvoeren die ik als kind heb
geleerd en die tot op de dag van vandaag nog te lezen is op websites en
tijdschriften van natuurbeschermingsorganisaties.
De regel luidt: vogels
bijvoeren als het geen winter is, is zinloos, overbodig en in het slechtste
geval zelfs schadelijk.
De redenen die hiervoor
worden aangevoerd, klinken wel plausibel.
Zo wordt bv. gezegd dat
voer dat door mensen wordt verstrekt, slechts ten goede komt van een handjevol
veel voorkomende soorten en dat de soorten die het écht nodig hebben de
trekvogels, die insecten eten er niks aan hebben.
Voederplekken verspreiden
in het warme jaargetijde ziektekiemen en infecties en vooral jonge vogels
hebben hieronder te lijden.
Het voornaamste argument
tegen het hele jaar door voeren is echter: de natuur is geen
openluchtdierentuin.
Vogels zijn wilde dieren
die voor zichzelf kunnen en moeten zorgen.
Een natuurlijke tuin,
rijkelijk voorzien van zaadjes en bes-dragende struiken helpt hierbij, maar een
vogelvoederhuisje niet, ook al is het nog zo goed gevuld omdat het de vogels in
extreme gevallen verslaafd maakt en ze verleren om zich op natuurlijke wijze te
voeden.
Hoe groot is
het voedselaanbod in de natuur nog?
Door het wijzen op het
rijke voedselaanbod van de natuur ben ik de laatste tijd wel aan het denken
gezet, omdat het zo slecht aansluit bij wat ik dagelijks in mijn omgeving zie,
als ik van mijn balkon naar beneden kijk of tijdens een wandeling door het dorp
waar ik woon.
Het is een mooi, rustig
dorp met veel groen, oude bomen en grote tuinen. Maar de meeste tuinen zijn het
tegengestelde van de natuur: keurig gemaaide gazons, omzoomd met coniferen en
laurierkers, er tussenin spaarzaam met sierplanten begroeide borders.
Nauwelijks wilde
hoekjes, weinig bloeiende struiken en wat verwelkt is, wordt weggedaan voor
het zaad kan vormen.
Ik vraag me soms af waar
de vogels, waarvan er hier gelukkig nog heel veel zijn, eigenlijk van leven.
Want vogels hebben een
grote behoefte aan energie, ze verbruiken per gram lichaamsgewicht ongeveer net
zoveel voeding als mensen. Zelfs een lief zangvogeltje verteert dagelijks bijna
8g zaadjes of insecten een kwart van zijn lichaamsgewicht.
Een weide met wilde
bloemen, die jaarlijks 5kg zaad produceert, is net voldoende om 3 paartjes
groenlingen en hun kroost te voeden.
Dat las ik enige tijd
geleden in een interview met ornitholoog en etholoog (gedragsbioloog), Peter Berthold.
Tot 2005 was hij de baas van de vogelwacht van het Bodenmeer en heeft samen met
zijn echtgenote het boek Vogels voeren, maar nu goed, geschreven.
Het is een fel polemisch
geschrift (twistpunt) voor een nieuwe kijk op vogelbescherming.
Heeft
bijvoeren alleen zin voor alledaagse soorten?
Nee: wie niet alleen
tijdens een paar weken in de winter, maar constant voer aanbiedt, lokt hier op
termijn ook tientallen soorten uit de omgeving mee, waaronder ook minder vaak
voorkomende en voorkomt meteen dat de alledaagse soorten zeldzaam worden.
Voer
verspreidt ziektekiemen en is schadelijk voor jonge vogels?
Onzin: vogels halen altijd
al voedsel uit viezigheid, uit mesthopen, stinkende putten en van vieze
dorpsstraten. Daar hebben ze nog nooit last van gehad, want ze hebben een
ijzersterk immuunsysteem en zaadeters krijgen ook insecten te eten, zelfs als
er een voederhuisje voorhanden is.
Zijn vogels
wilde dieren die voor zichzelf kunnen zorgen?
Hierover is Berthold erg
principieel. Hij bevestigt wat ikzelf ook al constateerde: datgene wat wij
natuur en groen noemen, is voor vogels nogal karig geworden.
In de afgelopen 50 jaar is
de biomassa van insecten en zaden met bijna 100% teruggelopen.
Dat tonen longitudinale
studies aan die hij en zijn collegas in de (betrekkelijk idyllisch en
vogelrijke) omgeving van vogelwacht Radolfzell am Bodensee
(deelstaat Baden-Württemberg) hebben uitgevoerd.
De oorzaken daar zijn
hetzelfde als overal in de agrarische sector: meststoffen en biociden hebben
akkers en weilanden veranderd in loof- en kleine diervrije monoculturen;
omzoomde stukken weiland, braakliggende terreinen en andere wilde plekken
waar vogels voedsel en toevlucht vonden, zijn in ruime mate verdwenen.
Als wetenschapper toont
Berthold niet alleen dit aan, maar bewijst hij met stevige argumenten via eigen
studies en onderzoeken van collegas dat het hele jaar voeren een noodzaak is
geworden. In Groot-Brittannië bv. waar het hele jaar door voeren van vogels een
lange traditie kent, is bewezen dat geregeld en rijkelijk voeren het
plaatselijk vogelbestand in stand houdt en zelfs kan laten groeien.
Uit dergelijke resultaten
trekt Berthold een radicale conclusie: als ons landschap de vogels niet langer
voedt, dan moeten wij, vrienden en liefhebbers, voor vervanging zorgen.
Wij hebben de morele
plicht de vogels niet te laten verhongeren en op zijn minst iets terug te geven
van wat de landbouw ze heeft afgenomen.
Dan is een beetje
vogelvriendelijk tuinieren niet voldoende. Ze moeten zaden hebben en vet, ook
voor insecteneters, en zeker tijdens het energievretende opgroeien van jonge
vogels. En er is van beide veel nodig. Voor een voederplek met 100 zaad-etende
bezoekers per dag gebruikt Berthold 1 kg graanmix plus 3 vetbollen, als dagelijks
rantsoen. Op zijn eigen voederplekken bij zijn huis en vogelwacht verdeelt hij
jaarlijks tussen de 8 en 10 000 kg.
Ik moet dus dringend het
voer in het huisje vaker bijvullen. Eigenlijk had ik het al langer door iets
groters moeten vervangen, met plek voor 20 vogels tegelijk zoals te zien is
op de fotos van de tuin van Peter Berthold. Ik moet ook minstens 2 keer zoveel
vetbollen ophangen.
Maar dat ga ik niet doen!
Want hoe overtuigd ik ook
ben van wat de gerenommeerde ornitholoog schrijft over de toestand van de
natuur en de vogelwereld, zijn conclusie deel ik niet.
Ik ga er weliswaar voor
zorgen dat de vogels in mijn directe omgeving het hele jaar door
enigszins genoeg eten
hebben, maar ik voel me als betrokken vogelliefhebster niet verplicht het
gebrek aan voedsel in dit land op te lossen. Zelfs als alle tuinbezitters in
dit land met onmiddellijke ingang het hele jaar door vogels zouden gaan voeren,
het verdwijnen van vele soorten hou je niet tegen. Want privétuinen beslaan
slechts 2% van de totale oppervlakte van dit land, opgeteld 6 800 km².
Ik ben er meer van
overtuigd dat iedereen zich zou moeten bezighouden met natuur- en
vogelbescherming met behulp van duidelijke politieke richtlijnen. Vooral
diegenen die het land bezitten en het gebruiken.
Velden, weilanden,
veeteeltgrond en overige voor landbouwdoeleinden gebruikte grond beslaan
ongeveer de helft van de oppervlakte in Duitsland: 184 000 km². Hier wordt
beslist hoeveel en welke vogels in ons land op den duur kans hebben te
overleven.
De wielewaal, een buitenbeentje met verbazingwekkende kleuren
Geraadpleegde
bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 3 2019 & diverse
vogelgidsen
Er zijn zo van die vogels
die ons echt wel een zomergevoel kunnen geven, zeker als we ze voor het eerst
na een lange winter opnieuw te zien of te horen krijgen.
Denk bv. aan de koekoek,
de nachtegaal en de gierzwaluw en voeg er gerust ook de wielewaal aan toe, want
die kan er echt wel wat van.
In open loofboscomplexen
laat hij tijdens de ochtend- en avondschemering zijn welluidende jodelende
territoriumroep horen die ongeveer als jiduudiedeljoo klinkt.
De benaming wielewaal
refereert naar het West-Germaanse widuwalo, waarin het 1ste lid
widu bos, hout betekent en het 2de lid walo mogelijk verwijst
naar het Tjechische werkwoord volati, wat roepen betekent. De wielewaal is
dus letterlijk vertaald, een bosroeper.
Je hoort hem inderdaad vaker
dan je hem ziet, want hij verschuilt zicht haast permanent tussen het loof van
de bomen en wisselt vaak van zitplaats.
Het mannetje heeft
nochtans een exotisch ogend, felgeel verenkleed met een rozerode snavel, een
zwarte teugel, een zwarte staart en zwarte vleugels en zou dus eigenlijk
bijzonder goed moeten opvallen. De wetenschappelijke naam, Oriolus komt van het
Latijnse aureolus en betekent sierlijk van goud gemaakt.
Het wijfje vertoont een
mat olijfgroen verenpak en heeft een lichtere onderzijde met donkere
streeptekening. Vooral de gele partijen in de staart vallen op.
Als de wielewaal in een
korte vlucht naar een andere dichtbegroeide plek vliegt, ziet het mannetje
eruit als een grote, snel vliegende, gele lijster.
Vrouwtjes zien er in de
vlucht meer uit als de groene specht maar zonder de gele stuit, enkel
karakteristiek bij het mannetje.
De lichaamslengte varieert
tussen 22 en 25cm; de spanwijdte reikt tot 35cm en het lichaamsgewicht
schommelt rond de 55g.
De wielewaal eet vooral
grote rupsen, meikevers, sprinkhanen en vlinders. Harige rupsen worden eerst
gevild door ze stevig tegen de vegetatie aan te slaan, alvorens ze worden
verorberd. Vanaf de zomer staan ook bessen op het menu: bessen, maar kersen
vormen zijn favoriete hap.
Het buidelvormig
nest is kunstig in de vork van een tak gevlochten
De wielewaal bewoont
liefst vochtige, structuurrijke loofbossen. Juist hier kunnen bladminnende
insecten massaal voorkomen. Water in de buurt is een bijkomende troef;
rivierbegeleidende ooibossen, zoals je ze veel in Oost-Europa aantreft, vormen
een ideale habitat.
Bijna altijd zorgen
bladeren van loofbomen ervoor dat slechts een glimp van deze prachtige vogel
kan worden opgevangen.
Hetzelfde geldt voor het
nest. Hoog in de boomkruinen, totaal onzichtbaar voor de wandelaars beneden op
het wandelpad, bouwt het vrouwtje haar nest tussen een horizontale takvork, ver
verwijderd van de stam en dus bijna op het uiteinde van een tak. Om het nest te
beveiligen tegen mogelijke rukwinden is de takvork door middel van lange
plantenvezels en schorsrepels in de nestrand verweven. De gras- en zeggehalmen,
ranken, bastvezels van hennep en brandnetel, draden van linnen en katoen, koord
en naaigaren die voor de buitenlaag van het nest in aanmerking komen, worden
vooraf met speeksel buigzaam gemaakt om het weven te vergemakkelijken.
Speeksel wordt dus
gebruikt als soepelmaker van het bouwmateriaal, maar ook als kleefstof om het
nest aan de takvork vast te kleven. De oudervogels gebruiken er echter ook
spinrag voor. Spinrag blijkt door heel wat vogelsoorten te worden gebruikt voor
de bouw of versteviging van hun nest. Spinrag is een sterke, draadachtige,
kleverige organische stof die wordt geproduceerd door spinnen en sommige andere
geleedpotigen.
In het binnen-nest kunnen
naast halmen en vezels, ook nog katjes, mos, wol, veertjes, houtkrullen,
papiersnippers en zelfs plastiekafval worden verwerkt.
Een broedpaar doet er
ongeveer 5 tot 7 dagen over om een volledig nieuw nest te bouwen.
Het bevindt zich doorgaans
in loofbomen zoals eik, Canadapopulier, berk, pruimelaar en els, zelden in
naaldhout en altijd op een hoogte tussen 5 en 20m, zelden lager.
Honkvast
In het broedseizoen komt
de wielwaal in Europa, Noord-Afrika en tot diep in westelijk Azië voor. In
Europa ontbreekt hij in Scandinavië en de Baltische staten. Op de Britse
eilanden is het een zeer zeldzame verschijning. In Zuid-Azië is het een
standvogel.
De wielewaal is bij ons
een zomergast en de meesten arriveren in mei vanuit hun Afrikaanse
winterkwartieren, gemiddeld 4 tot 8 dagen vroeger dan de vrouwtjes en verlaten allen
onze streken weer vanaf augustus.
Onderzoek heeft aangetoond
dat een koppel wielewalen elk jaar een nieuw nest bouwt en dat dit nest nooit
meer dan 50m is verwijderd van het nest waarin het broedpaar het jaar voordien
heeft gebroed. Soms bevindt het nieuwe nest zich zelfs op dezelfde tak als die
van het jaar ervoor.
Het gebeurt wel eens dat
bepaalde grondstoffen uit een nest van het vorige broedsel voor de bouw van een
nieuw nest worden aangewend. Waarom de vogels hun nest van het vorige
broedseizoen niet hergebruiken, is een raadsel. Het heeft zijn duurzaamheid
nochtans bewezen. Misschien heeft het te maken met parasieten die zich in het
oude nest ophouden en een bedreiging kunnen vormen voor de gezondheid van de
kuikens?
Tijdens de nestbouw kan
men wielewalen trouwens vaak in de buurt van prikkeldraad zien, op zoek naar
haar (van paarden of koeien) en wol (van schapen). Soms wordt er zoveel wol
bijeengesprokkeld dat het nest er vanop afstand volledig wit uitziet. Af en toe
begeven de vogels zich ook in moestuinen waar ze op zoek gaan naar dunne
touwtjes (bindgaren) om die in hun nest te verwerken.
De jonge ongepaarde
mannetjes dringen bestaande broedterritoria binnen waardoor geregeld
schermutselingen ontstaan met oudere mannetjes.
Vogelkenners die aan monitoring
doen, maken dankbaar gebruik van de karakteristieke nesten van de wielewaal
omdat de vogels zelf lastig te inventariseren zijn. Ze tellen die nesten
doorgaans na de broedperiode, in de herfst, als de boomkruinen kaal zijn en de
wielewalen in zuidoostelijke richting via Italië, de Balkan en Klein-Azië naar
tropisch Afrika zijn vertrokken om er de winter door te brengen.
De gebruikelijke methode
om een zingende vogel als een broedpaar te registreren, is onbetrouwbaar bij
een soort als de wielewaal. Soms zit een wielewaal immers tijdens de
trekperiode zomaar ergens een weekje te zingen en dat kan best ook een vrouwtje
zijn.
Tussen de alom gekende
jodels door laat de wielewaal soms een hese sjwèèèik-roep horen. Die roep
gaat een beetje omhoog in toon, maar past helemaal niet bij zijn schitterende
verschijning. Deze roep heeft wat weg van het rauwe gekrijs van de gaai, maar
die van de wielewaal is korter, minder scherp en ook minder luid.
Wielewalen zouden tijdens
de trek nooit in vluchten worden gezien, hoewel leden van dezelfde familie
elkaar nooit uit het oog lijken te verliezen.
Wielwalen vliegen tijdens
de trek niet zoals de meeste andere vogelsoorten. Ze trekken van boom tot boom,
van bos tot bos en volgen graag landwegen die afgeboord zijn met hoge bomen en
die zuidelijk georiënteerd zijn. Er zou trouwens ook s nachts worden
geëmigreerd, wat blijkt uit slachtoffers die soms rond vuurtorens worden
gevonden.
Stabiele
populatie
Jammer genoeg gaat het de
wielewaal niet voor de wind, althans niet in Vlaanderen. In de Rode Lijst van
Vlaamse broedvogels (2016) is de soort opnieuw opgenomen in de categorie
bedreigd, net zoals dat het geval was in de editie van 2004.
De afname in het agrarisch
landschap heeft vermoedelijk gedeeltelijk te maken met het verlies aan
broedbiotoop (hoogstamboomgaarden en houtwallen). In het bos heeft het mogelijk
te maken met de verdroging (grootste verliezen in droog eiken- / berkenbos en
gemengd bos). Verder is de voedselsituatie voor de wielewaal een belangrijke factor.
De kans bestaat dat de wielewaal te vaak de steeds eerder vallende rupsenpiek
mist omdat hij als langeafstandstrekker te laat in zijn broedgebied aankomt.
Over de problemen tijdens
de trek en de overwinteringsgebieden is nog niet genoeg bekend. Jacht en
ontbossing spelen vermoedelijk ook een rol in de afname van de soort.
Nochtans volgens de meest
recente cijfers van de Pan-European Common Bird Monitoring Scheme (PECBMS -
2018) zou de populatietrend van de soort in Europa zowel op lange als op
korte termijn stabiel en zelfs heel lichtjes zijn vooruitgegaan.
In het midden van de 19de
E was de wielewaal in Vlaanderen een algemene broedvogel en kwam hij zelfs
geregeld voor in tuinen. Sindsdien is het bestand stelselmatig afgebrokkeld en
is de soort relatief zeldzaam geworden.
Als mogelijke oorzaken
voor de sterke terugval van het bestand worden enkele factoren aangehaald: de
algemene afname van insecten (rupsen, vlinders, snuitkevers, wantsen,
meikevers, sprinkhanen, hommels) door toegenomen pesticidegebruik in de
landbouw, verdroging, het massaal rooien van (zieke) populierenbossen en het
verdwijnen van hoogstamboomgaarden.
Het aantal wielewalen
vertoont een grote variatie van jaar tot jaar en die is afhankelijk van het
broedsucces van het vorige jaar: goed en warm weer in mei en juni levert veel
jonge wielewalen op en gewoonlijk ook meer broedvogels het jaar daarop.
Wielewalen leggen
doorgaans 3 tot 5 roze-witte eieren met een spaarzame zwarte vlektekening, die gewoonlijk
alleen door het wijfje worden uitgebroed. Dit duurt circa 2 weken en nog eens 2
weken later verlaten de jongen het nest. Ze kunnen als de omstandigheden
gunstig zijn 2 broedsels per jaar voortbrengen.
Het broedsel gaat zelden
verloren, omdat beide oudervogels alle belagers (vooral gaai, ekster, kraai en
rode eekhoorn) zeer agressief verjagen.
Mantelzorg is bij de
wielewaal heel gewoon; jongen van het vorige jaar helpen bij het uitbroeden en
voeden van jongen van de nieuwe generatie.
De hoogste aantallen
broedparen in Europa bevinden zich in het oosten en het zuiden: in Roemenië,
Hongarije, Frankrijk, Spanje, Oekraïne, Bulgarije en Polen.
De wielewaal werd reeds
afgebeeld in het Oude Egypte, op tombes bij begraafplaatsen, op mastabas
waarop dagelijkse taferelen werden afgebeeld: een wielewaal die verstrikt zit
in een net dat over een vijgenboom werd gespannen of een wielewaal die samen
met een scharrelaar uit een vijgenboom opvliegt waaronder een man een strik
spant.
Jammer genoeg is deze
traditie van wielewaalvangst nooit gestopt. Ook nu nog worden in het
Middellandse Zeegebied en in Noord-Afrika jaarlijks duizenden wielewalen
gevangen voor menselijke consumptie
Weetje
De wielewaal was een
Vlaamse natuurvereniging, opgericht in 1933. Eén van de oprichters en centrale
figuur was priester Frans Segers. De vereniging had een aantal afdelingen die
excursies, informatieavonden, cursussen en reizen organiseerden.
Het ledenblad Wielewaal
verscheen tussen 1938 en 2001. Eind jaren 40 groeide het besef dat natuur het
best kon worden beschermd door gronden aan te kopen. Daartoe richtte de
vereniging vanaf 1948 natuurreservaten op.
De Wielewaal gaf naast een
algemeen ledentijdschrift (met dezelfde naam als de vereniging) ook een
ornithologisch vaktijdschrift uit, Oriolus genaamd, naar de wetenschappelijk
naam van de wielewaal.
In 2001 fuseerde de
Wielwaal met de in 1953 opgerichte vzw Natuurreservaten.
Deze fusieorganisatie werd
Natuurpunt, de grootste natuurvereniging in België.
Uilen hebben altijd al tot
onze verbeelding gesproken. De steenuil is de bekendste kleine uil van
Europa. Bij de oude Grieken gold hij als de Vogel der wijsheid en als
zinnebeeld van de godin Athene, wat we ook in de wetenschappelijke naam
terugvinden (Athene noctua).
In het agrarisch
cultuurlandschap leeft de steenuil al vele eeuwen in de nabijheid van mensen,
een beetje als onderhuurder in gebouwen als schuren, kapellen, veestallen en
wijnkelders, waar de Nederlandse naam steenuil op duidt.
De steenuil is ook één van
de leukste uilen, vooral vanwege zijn grappige gedrag. Wanneer hij met zijn
felgele ogen nieuwsgierig uit zijn slaaphol kijkt of wanneer hij zijn opwinding
laat blijken door druk te roepen en karakteristiek op en neer te wippen, is hij
net een kleine kobold (mythisch trolachtig wezen). Hoog opgericht de
zogenaamde gestrekte fixeerhouding drukt hij zich plotseling bijna
horizontaal op de grond om daarna weer even snel omhoog te veren. Steenuilen
zijn overwegend in de schemering en s nachts actief, maar kunnen ook geregeld
overdag aan het werk worden gezien. Doorgaans verlaten ze hun roestplaats
ongeveer 15 tot 35 minuten na zonsondergang. In de wintermaanden worden de
steenuilen meestal vroeger actief en in de broedtijd verschuift het begin van
de activiteit zich steeds meer naar overdag.
Steenuilen zijn gewiekste
jagers, vanaf uitkijkposten en op de grond, met een breed voedselspectrum en
een voorkeur voor kleine tot middelgrote, op de grond levende dieren.
In de warme maanden vormen
insecten en regenwormen een belangrijk bestanddeel van het voedsel, maar qua
biomassa is de veldmuis veruit het belangrijkste prooidier.
Ze zoeken hun prooi
overwegend op het zicht, maar reageren alert op geritsel. Voor een beter zicht
speurt de steenuil de omgeving af met verticaal gestrekt lichaam, wisselt
voortdurend
rennend, lopend of
huppelend van standplaats en rent op de prooi toe.
Regenwormen worden fors
uit de grond getrokken waarbij de steenuil eventueel kracht zet met het lichaam
en de vleugels. Afhankelijk van de mate van zichtbaarheid van de prooidieren in
de vegetatie heeft de steenuil in open terrein een duidelijke voorkeur voor
jagen op de grond, terwijl hij in een opgeschoten vegetatie hogere
uitkijkposten gebruikt, in extreme gevallen ook omhoog springt en kort bidt
boven een vermeende prooi.
Hoewel het mannetje de
prooien naar het nest brengt, voert in de regel alleen het vrouwtje de jongen.
Het vrouwtje verdeelt de prooien in kleine stukjes en zet de jongen met een
gakkerende, trillende voederroep of lokroep ertoe aan om het voedsel aan te
nemen.
De nestjongen van
steenuilen reageren op het aanraken van de gevoelige mondhoek.
Rond mei / juni verlaten
veel jonge steenuilen de nestkast waarin ze ca 35 dagen eerder uit het ei kropen.
In de weken die volgen zullen ze het ouderlijk territorium gaan verkennen en
daarbij steeds verdere uitstapjes maken.
Dat is niet zonder
gevaren. Integendeel, onervaren als ze zijn sterft een groot deel van de jongen
al in de eerste maanden. Slechts 25% slaagt erin de eerste winter door te
komen. Steenuilen zijn tegen het einde van hun eerste levensjaar geslachtsrijp.
Een van de vele gevaren
waaraan ze zijn blootgesteld, is verdrinking in watertonnen en dergelijke voor
paarden en vee. Een steenuil-vriendelijke vee-drinkbak bevat een losse
binnenbak met gatenpatroon (als het mandje in een slazwierder), waar de
steenuil onmiddellijk uit kan klimmen als hij in het water is gevallen.
Lijstje met maatregelen
·
Promoten
van het planten van wilgen of hoogstamfruitbomen in weilanden waar aan
begrazing wordt gedaan (koeien, paarden, schapen, geiten, ). Als het gras maar
kort is, want de steenuil is een oogjager. Hij moet de prooien zien kruipen
(regenwormen, rupsen, sprinkhanen, kikkers, slakken, ) of zien lopen (muizen,
pas uitgevlogen jonge vogels, )
·
Onderhouden
van oude (knot)wilgen. Oude wilgen zullen openbreken als de zijtakken te dik en
dus te zwaar worden. Daarom wordt er best om de 5 jaar geknot.
De
afgezaagde takken van zon 10 cm dik en 2.5 m lang kunnen eenvoudigweg in de
grond worden gestoken langs perceelranden van andere weilanden. Ze zullen
uitgroeien tot volwaardige wilgen.
·
Promoten
van het ophangen van special nestkasten voor steenuil. De steenuil is echter
geen tuinvogel. Ideale plekken om ze op te hangen, zijn weilanden met begrazing
en een rij knotwilgen of enkele verspreid staande hoogstamfruitbomen.
·
Promoten
van de steenuil-vriendelijke vee-drinkbak; ongeveer 10% van de pas uitgevlogen
jonge steenuilen sterft de verdrinkingsdood. Een stok of plank in de drinkbak
leggen, heeft geen nut.
·
De
steenuil is een nuttige vogel die een natuurlijke verdelger is van knaagdieren.
Uiteraard mag er geen ratten- of muizenvergif worden gebruikt in de
leefomgeving van een koppel steenuilen.
De steenuil houdt het meest van
kleinschalig cultuurland met graslandjes die door paarden of ander vee kort
worden gehouden. De broedplaats is bij voorkeur omgeven door begraasd weiland.
Middenin de bebouwde kom zal je de steenuil dus niet meteen vinden, tenzij zich
in een wijk een groot park met grazend vee bevindt. Vrijstaande knotbomen,
fruitbomen of gebouwen met holtes bieden steenuilen onderdak. Bosachtige
terreinen leveren geen leefgebied voor steenuilen. Essentiële voorwaarden voor
een geschikte habitat zijn prooibeschikbaarheid gedurende het hele jaar,
prooibereikbaarheid, verticale landschapsstructuren met holtes en een beperkte
predatiedruk.
Een steenuilenpaar heeft een territorium
met een straal van minstens een paar honderd meter, waarin het paar van
nestplaats kan wisselen. Dit geeft soms de valse indruk dat er een nieuw stel
is komen opdagen. Als goede biotopen niet meer aan elkaar grenzen en meer dan 2
km uit elkaar liggen, verliezen de uilen het onderlinge contact. Overgebleven,
alleenstaande uilen kunnen elkaar in dat geval niet meer horen en geen nieuw
paar vormen. In een dergelijke situatie raakt een grondgebied snel leeg.
Steenuilen nestelen het liefst in uitgebreide holenstelsels met een diameter
van 15 tot 20 cm tussen daken of in diep doorlopende gangen en holen in oude
bomen. Ook tussen hooi- en strobalen, in konijnenholen en nauwe gangenstelsels in
grove steenhopen voelen deze uiltjes zich thuis.
In Vlaanderen is de steenuil gelukkig
geen rode lijstsoort. Dit kleine uiltje is ruim verspreid en komt hier bij ons
in alle regios voor. De dichtheden verschillen echter sterk tussen de gebieden
onderling. In de jaren 60 van de vorige eeuw werd de populatie in België op 4
000 paren geschat. Pakweg 10 jaar later sprak men reeds van 7 300
broedparen, waarvan ca 4 300 in Vlaanderen.
Na de strenge winter van 1986 werd de
populatie in Vlaanderen op nog slechts 2 000 tot 3 500 paar geschat.
Nadien volgden enkele zachte en sneeuwarme winters zodat de populatie de kans
kreeg zich te herstellen. Thans spreken we over een raming van 6 000 tot
10 000 broedparen. De marge is het gevolg van verschillende
schattingsmethodes, maar wellicht ligt het werkelijke aantal eerder bij de
aangegeven bovengrens. De hoogste dichtheden vinden we in Oost-Vlaanderen, de
oostelijke helft van West-Vlaanderen en het Hageland (Vlaams-Brabant) tot de
Fruitstreek (Limburg).
Maar eigenlijk vinden we ze in eender
welke landelijke biotoop met voldoende aanbod aan voedsel en broedgelegenheid
(holtes in knotwilgen of oude schuren).
Met nestkasten als alternatief is de
steenuil gediend en vooral eenvoudig geholpen.
Het vergemakkelijkt meteen ook het monitoren
van de populatie. Vrijwilligers registreren alle mogelijke informatie over het
broedsucces in de door hen opgehangen nestkasten.
In totaal werd over 1064 nestkasten
informatie bekomen. In die resultaten zien we intrigerende, regionale
verschillen in reproductie van gemiddeld 1.8 jongen per nest in Hamme, Oost-Vlaanderen
(in de door graslanden gedomineerde alluviale vallei van de Durme) tot meer dan
3 jongen per nest in de Haspengouwse leemstreek Limburg (in door akkerbouw gedomineerde
gebieden).
Op basis van gegevens over mortaliteit
en overleving blijkt dat gemiddeld 2.2 jongen per broedpaar en per jaar nodig
zijn om een populatie steenuilen in stand te houden.
Op sommige plaatsen halen we dat
gemiddelde niet en staat de populatie lokaal flink onder druk. Een deel van de
populatie slaagt er zelfs niet meer in om met succes jongen groot te brengen.
De voornaamste bedreigingen zijn het gebrek aan of de vernietiging van
broedlocaties, predatie en voedseltekort.
Geraadpleegde
bron: EOS Wetenschap: Operatie akkervogel [Begijn Le Bleu]
Het gaat niet goed met de
akkervogel. Monitoringprojecten tonen alarmerende afnames in hun aantallen. Om
de dieren te redden, rekenen natuurwerkgroepen op de goodwill van boeren.
De grauwe gors heeft zijn
zwanenzang ingezet, zo luidde de conclusie van de vrijwilligerswerkgroep
Grauwe Gors in een artikel uit 2018 van Natuur Oriolis.
De vogel met zijn
opvallend forse snavel en stierennek is in deze contreien aan een sterke
terugval bezig. Midden de jaren 70 telden vogelspotters meer dan 3 000
broedparen in Vlaanderen; in 2018 schieten er nog amper een 40-tal paren over.
De soort heeft zich
volledig teruggetrokken op enkele Haspengouwse leemplateaus.
Het zijn stoere vogels met
een snaveltand waarmee ze dikke zaden en zelfs maïskorrels te lijf gaan. En hun
zang is formidabel; ze maken het geluid van een rammelende sleutelbos.
Vele winters geleden zag
Freek Verdonckt, beleidsmedewerker bij Natuurpunt en vrijwilliger bij de
werkgroep de Grauwe Gors, 350 gorzen samen in een boom zitten. Als die beginnen
te zingen, hoor je één grote sleutelbossymfonie. Het was de laatste groep die
Freek heeft gezien.
Als hij het vandaag heeft
over de laatste grauwe gorzen in Vlaanderen gebruikt hij de term living dead.
Het zijn individuen die door gebrekkig broedsucces onvoldoende nakomelingen
voortbrengen. Ze slagen er niet meer in hun soort in stand te houden.
Grauwe gorzen maken hun
nesten op de grond. Daarvoor verkiezen ze akkers en open landbouwlandschappen. Ook
voor hun voedsel granen en zaden, alsook insecten tijdens het broedseizoen
zijn ze aangewezen op boerenland.
Door de
landbouwintensivering zien gorzen het aantal veilige broedplaatsen afnemen.
Het landschap verandert
sterk. Irrigatie maakt gronden droger, ruilverkaveling doet kanten en grachten
verdwijnen en het landschap versnippert. Het wordt moeilijker voor de vogels om
voedsel te bemachtigen.
De problemen waarmee de
grauwe gorzen kampen, zijn exemplarisch voor de moeilijkheden die ook andere
soorten ervaren. Gorzen maken deel uit van de akkervogels , een groep waartoe
onder meer veldleeuweriken, ringmussen, kwartels en enkele roofvogels behoren.
De meeste van deze vogels delen dezelfde grieven als de gorzen.
Niet meer
thuis in eigen huis
De kievit, een andere
akkervogel, wordt nog in vrij grote aantallen gespot. Toch moet ook deze soort
vechten om zijn voortbestaan. De relatief grote groepen die waarnemers
jaarlijks in mei en juni melden, behoren tot diezelfde living dead-groep. Het
zijn oudervogels die samentroepen nadat hun broedsel is mislukt.
De kievit maakte eerder al
een switch van weiland naar akkerland. Volgens het Nederlandse biologiemagazine
Nature today zijn hun aantallen gekelderd door habitatverlies en een
verhoogde predatiedruk. Die twee oorzaken houden met elkaar verband: in een
uitgekleed landschap krijgen rovers vaak vrij spel op de resterende
broedvogels.
De laatste jaren mag er
gerust worden gesproken van een dramatische trend. Het beschermen van hun nest
is één zaak, maar kievitsjongen zijn nestvlieders. Zodra ze uit het ei zijn
gekropen, moeten ze voedsel kunnen zoeken in een veilige omgeving. Als die er
niet is, moeten ze elders op zoek. Dat maakt hen kwetsbaar voor predatoren als
vossen en roofvogels.
Zelfs in een veilige
omgeving hebben ze het niet altijd makkelijk. Soms laten boeren hun maïs en
andere akkergewassen langer groeien, waardoor de jongen het noorden kwijtraken
en verhongeren. Bijkomend probleem is dat de broedperiode van de kievit soms
middenin de maaitijd valt. Jongen worden geregeld gedood door de maaibalk van
de boer.
In een rapport dat
Natuurpunt Studie opstelde in opdracht van de provincie Vlaams-Brabant blijkt
dat amper één op tien kievit-nesten succesvol is. Het is een zoveelste niet mis
te verstaan signaal dat het niet goed gaat met deze vogels.
Ook
roofvogels verliezen terrein
Overigens verliezen ook
roofvogels de strijd tegen een veranderend landschap. De bruine kiekendief
broedt in uitgestrekte moerassige rietvelden, maar ook in cultuurlandschappen,
zoals graan- en koolzaadvelden. Door een intensieve landbouw vindt deze
akkervogel steeds moelijker zijn weg naar goede nestlocaties.
Met intensieve landbouw
neemt ook het gebruik van bestrijdingsmiddelen toe. Akkervogels lijden direct
en indirect onder de toenemende concentraties pesticiden. Het voornaamste
probleem is dat hun voedselaanbod erdoor slinkt.
In 2014 al schreef een
groep wetenschappers in het vakblad Nature over de negatieve impact van pesticiden
(vooral neonicotinoïden) op akkervogels en andere insecteneters.
Akkervogels worstelen met
torenhoge problematieken.
De werkgroep Grauwe Gors
schrijft adviezen voor waarmee de overheden en organisaties die kunnen
aanpakken. Een maatregel die de groep al eerder voorstelde, is het uitbouwen
van vogelakkers.
Vogelakkers zijn velden
met afwisselende stroken luzerneplanten en stroken grassen, granen en kruiden.
Zulke velden bleken in het verleden al uitmuntend foerageergebied te zijn voor
akkervogels. Kiekendieven, maar ook veldleeuweriken en allicht ook de grauwe
gors komen erop af.
De uitbouw van vogelakkers
staat of valt met de medewerking van landbouwers.
Gelukkig toont een aantal
boeren zich bereid om zich te verdiepen in de teelt-technische aspecten van
luzerne. Akkervogels hebben de plant nodig en ook de boer kan ervan profiteren,
want luzerne kan dienen als eiwitrijk veevoeder. Stroken op akkers waar luzerne
staat, bieden dus een win-winsituatie.
Vogelakkers onderhouden
vraagt nog heel wat expertise. Zo moeten boeren ze met ruime intervallen om de
60 dagen maaien. Op die manier krijgen veldleeuweriken voldoende tijd om tussen
de maaibeurten in veilig een nest te maken en hun jongen groot te brengen.
Dankzij de akkers kunnen
vogels meerdere legsels per seizoen grootbrengen. Dat is noodzakelijk voor een
gezonde populatieopbouw. Toch blijft constante monitoring door de werkgroep
Grauwe Gors van belang.
Plan
Kiekendief
Onder meer dankzij de
werkgroep Grauwe Gors kon Plan Kiekendief, een project van Regionaal Landschap
Zuid-Hageland, een vogelakker uitbouwen in Haspengouw. Het doel daar is om de
grauwe kiekendief terug aan het broeden te krijgen.
De roofvogel staat bekend
om zijn halsbrekende vliegkunsten en prachtige prooioverdracht in het
broedseizoen, waarbij het mannetje zijn vangst in volle vlucht aan het vrouwtje
doorgeeft. Na de jaren 1970 verdween deze elegante soort als regelmatige
broedvogel uit Vlaanderen.
Een
soortbeschermingsprogramma opgesteld door het Agentschap Natuur en Bos en de
werkgroep Grauwe Gors moest hier verandering in brengen.
Vrij eenvoudig gesteld
komt het erop neer dat er voor de vogel nieuw leefgebied wordt gecreëerd. In 5
afgebakende kernzones, waaronder de Haspengouwse leemplateaus rondom Gingelom,
Hoegaarden en Tongeren, komen nieuwe vogelakkers. In de leemstreek wil de
Vlaamse overheid tegen 2020 90 ha leefgebied creëren voor 3 broedparen van
grauwe kiekendieven.
De maatregelen die de
overheid, werkgroepen en boeren ondernemen, hebben al voor minstens één
succesverhaal gezorgd.
In Diksmuide registreerden
vogelliefhebbers vorig jaar een geslaagd broedgeval van een grauwe kiekendief.
Het was de eerste in West-Vlaanderen sinds 1959. Na een avontuurlijke zoektocht
vonden vrijwilligers van natuurwerkgroep De Kerkuil het nest van deze stille
vogel in een veld wintertarwe.
De kiekendief is een
grondbroeder, dus moesten de vrijwilligers de eigenaar van het land snel
verwittigen. De boer stemde in om met hen samen te werken. Om het nest te
beschermen plaatsten de vrijwilligers er een half open kooi rond. De boer kon
zon 100 m² tarwe niet oogsten, maar werd daarvoor via een subsidie door het
ANB vergoed.
Onderzoekers van het
Koninklijk instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) ringend de jongen van het
kiekendiefpaar en vrijwilligers van de Stichting Grauwe Kiekendief
kleur-ringden ze.
Even werd het nog spannend
voor één van de jongen. Tijdens een aantal vliegoefeningen vloog het jong uit
de kooi in het veld, net toen de boer de tarwe ging oogsten. Een tijdlang was
het zoek. Na een speuractie van een aantal vrijwilligers en een oplettende
natuurvorser die mocht meerijden op de tractor van de boer voor een beter
zicht, werd het alsnog teruggevonden.
Als alles meezit, zijn de jongen
nu in Afrika. Daar verblijven kiekendieven over het algemeen tijdens hun eerste
levensjaar.
Of het broederpaar dit
jaar opnieuw zal broeden in West-Vlaanderen valt af te wachten. In elk geval
blijkt dat natuurbescherming en landbouw wel degelijk hand in hand kunnen gaan
en dat het de enige manier is om de akkervogel te redden.
De naam die het vogeltje
kreeg, is een eerbetoon aan de Italiaanse onderzoeker, Francesco Cetti, die de
kleine zangvogel voor het eerst beschreef in 1820.
De Cettis zanger heeft
een verborgen levenswijze, al is het een levendige en actieve vogel die
rukkende bewegingen maakt met vleugels en staart, die hij vaak omhoog houdt.
De kleine, donkere en
moeilijk waarneembare zangvogel is wel gemakkelijk op te sporen door zijn
veelvuldige, luide zanguitbarstingen.
Ze zingen vanaf lage
verborgen zitposten met een plotselinge, luide explosie. Hetzelfde zangpatroon met
metalig klinkende en galmende klanken met een karakteristiek ritme wordt om de
paar minuten herhaald, maar de vogel verplaatst zich voortdurend na elke
zangbeurt.
Eerst weerklinken 1 tot 4
aarzelende noten, meestal met nadruk op de laatste, dan een korte pauze,
gevolgd door een snelle reeks van identieke noten, soms aan het einde
wegstervend.
Dus de volgende
opmerkelijke uitbarsting van voluit geroepen tonen komt meestal van een stuk
verder aan de sloot, rivier of het moeras, altijd een stap vooruit.
Tijdens een periode van
noordwaartse uitbreiding van het verspreidingsgebied vestigde de Cettis zanger
zich ook in onze streken, al blijft hij een schaars voorkomende standvogel. Afhankelijk
van de strengheid van de winters schommelen de populaties sterk in aantal.
Je kan het winters weer op
verschillende manieren typeren. Een sneeuwrijke winter is wat anders dan een
vorst-winter en een lange periode vorst is weer wat anders dan een
kwakkelwinter met enkele vorstgolfjes. Toch is het iedere winter weer afwachten
wat er in het voorjaar overblijft van de Cetti-populatie. Mogelijk speelt
sneeuwbedekking de belangrijkste factor voor de zangertjes, daar zij de meeste
insecten, spinnen en ander klein grut vooral in de strooisellaag vinden.
Zijn broedgebied strekt
zich uit over Zuid-Europa en het Middellands Zeegebied, Spanje, Portugal,
Frankrijk en zeldzaam in de Lage Landen, liefst op vochtig terrein bij
rivieren, sloten, rietvelden, natte heesters en vaak bij uitgestrekte
moerassen.
Doorgaans houdt de vogel
zich verscholen in vegetatie en hipt vaak over de grond of laag in de
begroeiing.
Het is een middelgrote,
vrij compacte zanger, met een korte hals, een kleine spitse snavel, een brede
staart en korte sterk afgeronde vleugels. Het verenkleed wordt gekenmerkt door
de donker roodbruine bovenzijde, het grijze gezicht, het enigszins puntig kopprofiel
en de smalle lichte wenkbrauwstreep boven het oog, geaccentueerd door de donkere
teugel (veertjes rond de ogen) en een donkere oogstreep. De vuil grijswitte
onderzijde vertoont een rosse tint op flanken en buik. De donkere roodbruine en
ronde staart vertoont lichte strepen.
De Cettis zanger kan
gemakkelijk worden verward met de kleine karekiet of snor al heeft hij een
compacter lichaam en is hij meer rossig warmbruin dan de geelbruine
look-a-likes.
De lichaamslengte wisselt
tussen 13 en 14cm; de spanwijdte varieert tussen de 15 en 19cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 12 en 18g.
Hij maakt korte snelle
vluchten tussen heesters, met reeksen vlugge vleugelslagen en de staart uitgewaaierd.
De Cettis zanger zoekt in
dicht struikgewas of dicht bij de grond op modderige oevers naar insecten,
spinnen, slakken en waterdiertjes diep in de dichte vegetatie boven en rond
zoet water; heel af en toe eet hij ook wat zaden. Hij komt zelden hoog in een
stuik of een boom.
Dit moerasvogeltje broedt
in dichte, vrij hoge en vaak duidelijk begrensde vegetatie, bij voorkeur nabij
maar niet in water, bv. in droog hoog riet met verspreid staande struiken,
papyrusvelden, wilgen, bamboe, dicht struikgewas, Soms in de nabijheid van bebouwing, in dicht
begroeide parken, aan vijvers en kanalen.
Het nest is verborgen in
het riet of in een struik met verwarde stengels. De 4 tot 5 eieren komen na 16
tot 17 dagen uit.
De beste tijd om Cettis
te inventariseren is van begin maart tot eind juli. Het is een lastig karwei
die de nodige aandacht vereist om exacte aantallen vast te stellen. Vaak worden
alleen de zingende mannetjes opgemerkt (door hun verborgen leefwijze zijn
paartjes moeilijk waar te nemen) en deze kunnen zich onverwacht snel over
honderden meters verplaatsen. Hun territorium kan enkele 10-tallen hectares
beslaan.
In onderstaand
filmfragmentje wordt de karakteristieke zang vaak genoeg herhaald, waardoor je
hem in de toekomst zeker zal kunnen determineren wanneer je op vogels-spotten-pad
trekt.
Geraadpleegde
bron: Natuurpunt: 5 weetjes over een gekende tuinvogel [Christine Machiels]
Dat roodborstjes je in de
gaten houden bij het werken in de tuin of je een tijdje volgen langs een
wandelpad, heb je wellicht al eens opgemerkt. Dat ze dan niet al te schuw zijn,
ervaar je meteen. Maar is je gevederde tuinvriend wel zo lief als hij er uit
ziet?
Tikken tegen
het raam
Roodborsten tikken
inderdaad soms tegen de ruiten. Niet uit voedselgebrek of koude.
Wél uit agressie tegen de
soortgenoot binnen hun territorium. Roodborsten herkennen hun eigen reflectie
in het venster niet. Zij denken een indringer te zien en vallen dus keer op
keer hun eigen spiegelbeeld aan, wat dikwijls tot verwondingen of totale
uitputting leidt.
Heb jij zon opgewonden roodborstje
dat aan je venster tikt?
Voorkom dan de
weerspiegeling door bv. tijdelijk iets op de ruit te kleven.
Ten aanval
Je hebt het vast al eens
gezien: een rode flits, gevolgd door een tweede. Twee roodborsten verwikkeld in
een territoriale strijd. Soms op leven en dood. Want in tegenstelling tot zijn
vertederende uiterlijk is de roodborst een agressief vechtersbaasje. Hij
gebruikt zijn oranjerode borst om indringers af te schrikken en aarzelt niet om
fel uit te pakken. In alle seizoenen krijgt de roodborst onmiddellijk een rode
waas voor de ogen bij het zien of horen van een soortgenoot. Deze indringer
verjaagt hij onmiddellijk. Je zal dan ook zelden twee roodborsten samen op je
voedertafel aantreffen.
Thuisblijver
of toerist
Onder de roodborsten heb
je stand- en trekvogels. Mannetjes zijn eerder standvastig en blijven meestal thuis
in eigen land. Ze markeren met hun luide zang een voedselgebied, waar ze de
hele winter verblijven.
Vrouwtjes en jonge vogels
trekken in het najaar naar het zuiden (Frankrijk, Spanje, Portugal). De
roodborsten op je voedertafel in de winter zijn echter vaak toeristen. Het zijn
noordelijke Scandinavische wintergasten. Zij zoeken hun toevlucht in tuinen
omdat vele geschikte (bos-) territoria reeds bezet zijn door inheemse
roodborsten. Doorgaans is de roodborst in je wintertuin niet dezelfde vogel als
je zomerse vogelvriend. Naar het voorjaar toe wordt er weer verhuisd en barst
de strijd om een nieuw territorium opnieuw los.
Uniseks
zangtalent
Bij zangvogels geldt dat
meestal enkel de mannetjes zingen. Roodborsten vormen hierop een uitzondering.
Roodborst-vrouwtjes zingen ook, vooral in de herfst. Luidkeels laten beide seksen
hun parelende zang, afgewisseld met hoge tonen, de lucht in schallen.
Je kan hen horen van vroeg
in de ochtend tot laat in de avond, zelfs als het (nog) donker is.
Ze gebruiken hun
zangtalent om hun biotoop af te bakenen. Mannetjes en vrouwtjes zijn qua
uiterlijk hetzelfde. Zo gebeurt het dat tijdens de broedtijd een vrouwtje
meestal eerst wordt aangevallen door het dominant mannetje als ze in zijn
territorium een lied komt zingen. Daarbij reageert zij minder agressief dan in
de rest van het jaar. Eenmaal hij daardoor zijn vergissing heeft ingezien,
maakt hij haar attent het hof en beantwoordt haar bedelgedrag met lekkere
hapjes.
Modern
huishouden
Vormt het mannetje een
paar met het vrouwtje dan gaan ze zoals een modern koppel eerst even
samenwonen. Het territorium wordt tussen beiden verdeeld want samen voedsel
zoeken, is uitgesloten. Pas later wordt er aan een nageslacht gedacht. Hun nest
bevindt zich op of laag bij de grond. En hoewel het nest eerder een slordig
samenraapsel is van grassen, bladeren en andere zachte materialen, wordt het
opmerkelijk goed proper gehouden. Uitwerpselen van de jongen worden door de
ouders zorgvuldig weggedragen. Om geen agressie op te wekken, hebben de jongen
van de roodborst een volledig bruin gevlekt verenkleed, zonder oranjerode
borst. Zo vallen ze ook minder op voor eventuele vijanden. De rode borst
krijgen ze in het najaar van hun eerste levensjaar. Nog voor de winter
aanvangt, gaan ze op zoek naar een eigen leef- en woongebied.
Het winterkoninkje is een
opgewekte en blijmoedige zangvogel.
Het is erg vitaal,
behendig en snel. Bij gevaar verliest het zijn stoutmoedigheid, al keert die
snel terug. Het winterkoninkje verliest zelden zijn vrolijke stemming en zelfs
in volle winter zingt het alsof het lente is.
Het winterkoninkje broedt
vooral in de dichte ondergroei van bossen en tuinen.
Het houdt van
rommelhoekjes, kreupelhout, ruige en dichte vegetatie (hagen), houtkanten
(takkenhoop), een braamstruweel of brandnetelruigte vormen omdat die goede
nest- en schuilplekken bieden.
Het winterkoninkje kan
zijn nest op de gekste plaatsen maken; in een zak van een vogelverschrikker, in
een oude hoed of pet in een drukke werkplaats, in de vouwen van een
kerkgordijn.
Het nestje van het winterkoninkje
heeft de vorm van een ei dat rechtop staat. De ingang zit aan de zijkant; aan
de buitenkant is het bekleed met mos, binnenin bedekt vooral met veertjes en
haartjes.
Het mannetje bouwt in het
vroege voorjaar een 6-tal nesten die door het vrouwtje aan een nauwkeurige
inspectie worden onderworpen. Ze kiest er dan één uit om in te broeden.
De helft van de mannetjes
houdt er per broedseizoen één vrouwtje op na (monogaam), de andere helft paart
met 2, 3 tot 4 vrouwtjes (polygaam).
Het winterkoninkje is in
Vlaanderen één van de meest algemene broedvogels. Het valt vooral op door zijn
zeer luide, explosieve zang die meestal eindigt op een trillend wekkertje.
Bij koud weer zoeken
doorgaans minder dan 10 winterkoninkjes elkaar op om dicht tegen elkaar aan
te schuilen en te slapen. Immers bij streng winterweer sterven veel
winterkoninkjes. Dat is ook niet zo verwonderlijk. Vogels verteren bij strenge
vorst snel hun vetreserves om hun hoge lichaamstemperatuur van zon 40°C te
behouden. Door langdurig vriesweer en bijgevolg gebrek aan voedsel kan er een
massale sterfte optreden. Daardoor kan tijdens sommige winters het aantal
broedparen afnemen met 40 tot 50%.
Gelukkig kan de stand zich
ook weer behoorlijk snel herstellen. Dat komt doordat winterkoninkjes, die
normaal gemiddeld 7 eieren in hun nest leggen, onder gunstige omstandigheden
wel tot 16 eieren kunnen leggen. Verder kunnen ze wel 2 à 3 maal per seizoen
een legsel voortbrengen. Zo kan het vogeltje na zon sterke afname in 2 tot 3
jaar weer helemaal terug hetzelfde gemiddeld aantal halen.
Soms bouwen winterkoninkjes
dubbele nesten, waarbij de eieren in een groter bovennest worden gelegd en het
ondernest als slaapplaats dienst doet.
Winterkoninkjes zijn
doorgaans het heel jaar op en nabij de broedplaats te vinden.
Volwassen winterkoninkjes
zijn standvogel; jongen zwerven soms wat
rond. Bij streng winterweer doen zich verplaatsingen voor over vermoedelijk
korte afstanden.
Minder optimale biotopen,
waaronder grootschalig cultuurland maar ook productiebos, worden dan verruild
voor voedselrijke terreinen.
Het filmfragment van Kees
Vanger brengt je middenin de biotoop van de kleine koning
Tekenaar Siegfried Woldhek over de edele kunst van het vogelkijken
Geraadpleegde bron: Knack:
Een wolk van duizenden vrouwtjes [Lander Deweer]
In Nederland is Woldhek
een gevierd tekenaar, bekend van zijn portretten van schrijvers, sporters en
politici.
Van opleiding is Woldhek
bioloog, in de jaren 80 en 90 was hij directeur van Vogelbescherming
Nederland en het Nederlandse Wereld Natuur Fonds.
Nu brengt hij een boek uit
met zijn beste vogelfotos.
Van een kolibrie in Alaska
over de Indische gier in India tot de sneeuwstormvogel op de Zuidpool.
Vogels horen bij het goede
leven, vindt hij zoals rode wijn en klassieke muziek.
In de tuin van Woldhek, in
het dorpje Giethoorn, rechts van het IJselmeer staat een houten paal met daarop
een ooievaarsnest. In het nest bivakkeert elk voorjaar hetzelfde ouderpaar.
Dank zij een fokprogramma zijn in Nederland de ooievaars helemaal terug.
In de winter krijgt hij
kolganzen op bezoek, met honderden tegelijk en verder leven hier de huismus, het
roodborstje, de spreeuw, de witte kwikstaart, de fluiter, de zwartkop, de
tjiftjaf, de blauwborst, de lepelaar, en zo kan de man nog vele andere
soorten opsommen.
Het liefst trekt Woldhek er
alleen op uit. Laatst sloot hij uitzonderlijk aan bij een groepsreis naar de
Koerillen, een vogelparadijs tussen Japan en Kamtsjatka.
Met grote ogen keek hij
naar een soort guerillagroepje van 4 Engelsen, compleet met statief,
lokapparatuur en camouflagepak. Van de ongeveer 10 000 vogelsoorten op de
wereld hebben zij er al bijna 9 000 gezien, vertelden ze met de nodige
trots. Ze gingen van boord, de schouders breed en huppakee, ze renden op de
vogels af.
Hij ziet het steeds vaker,
de laatste jaren. De jacht op de zeldzame vogel neemt steeds groteskere
proporties aan. De moderne vogelaar springt in de auto om een soort te spotten
en te scoren af te kunnen vinken. Voor Woldek is het een karikatuur van het
vogelkijken.
Vroeger was het iets voor
bebrilde jongetjes die geen vriendin konden krijgen. Vandaag dreigt het iets te
worden voor viriele mannen die in zeven haasten de wereld rondvliegen,
telescoop en afvinkboekje in de hand.
Met het dwarse vogelboek
wil Woldhek op de schoonheid wijzen, op het openzetten van je zintuigen, het
stellen van vragen ook al ken je de namen niet. Vogelkijken is geen quiz
waarbij je de soorten moet raden. Ook zonder kennis mag je aan de overvliegende
kunstwerken plezier beleven.
Naar schatting 1 400
van de om en bij 10 000 vogelsoorten zullen voor het eind van deze eeuw
zijn uitgestorven. Zo goed als altijd vormt de mens de grootste bedreiging.
Intensieve landbouw, recreatie, boskap, bebouwing, plastic in zee,
klimaatverandering: het is een slagveld.
De Dode Lente waar de Amerikaanse
biologe Rachel Carson het begin jaren 60 over had, de massale vogelsterfte
door het gebruik van pesticiden, is een feit. Het platteland wordt kapot
gespoten en dat vertaalt zich in een doodse stilte.
Gelukkig evolueert het
beleid zachtjes mee. De bestaande natuurgebieden worden zo veel mogelijk aan
elkaar gekoppeld, waardoor de natuur zich kan handhaven en soms zelfs
herstellen.
Van vogels kijken wordt
iedereen vrolijk.
Van de oudste
rotstekeningen over de mythes van de Egyptische beschaving tot Woldheks
fotoboek hebben mensen altijd en overal naar vogels gekeken. Voor Woldhek staan
vogels voor het hogere, ongrijpbare, het spirituele.
Door de lens van zijn
verrekijker of zijn fototoestel ontdekt hij een wereld buiten zichzelf, een
wereld waar ook van alles gebeurt, een soort parallel bestaan. Het brengt
rust en zelfrelativering.
Zelf noemt Woldhek vogels
kijken de ideale manier om het jongetje in zich levend te houden, de gave van
de verwondering te blijven oefenen.
Wie naar vogels kijkt,
gaat even op moreel verlof, waarbij je je geweten thuis kan laten.
Op het moment dat een
sperwer een spreeuw slaat, is er geen goed of geen kwaad geschiedt.
Er is alleen maar een
spreeuw die ferm in nood zit en waarmee je medelijden kan hebben ofwel
sympathiseer je met de sperwer die eten nodig heeft en zijn prooi wist te
verschalken.
Net als in zijn tekeningen
mikt Woldhek in zijn fotos op het verrassingseffect, voorzien van ironisch én
leerzaam commentaar. Met zijn boek wil hij de verwondering legitimeren:
vogelkijken kan je leven een stuk veraangenamen.
Julien
Vansweefelt ken ik als een
joviale kerel en diepzeeduiker die zich onder meer toelegt op onderwaterfotografie
en prachtige opnames van vissen maakt. Hij kan soms ook met ironisch gevatte
opmerkingen uit de hoek komen en dat was niet anders voor deze reeks fotos van
de steenloper, die hij lukraak maakte omdat ze toevallig in zijn vizier kwamen.
Hij kon het niet laten te
melden dat onder de gefotografeerde steenlopers er één steltloper bij was.
Geraadpleegde
bronnen: Natuurpunt / Vogelbescherming Nederland
Groenlingen doen hun naam
alle eer aan: ze laten zich herkennen aan allerlei tinten groen in hun
verenkleed. De groenling is oorspronkelijk een bewoner van bosranden en
halfopen zoomvegetatie, een zone met hogere meerjarige kruiden. Nu deze
natuurlijke habitat zeldzaam is, bewoont de groenling vooral
cultuurlandschappen, als er maar genoeg dichte struiken zijn.
Het mannetje is helder
groen gekleurd met opvallende gele randen van de handpennen en gele buitenste
staartpennen.
Het vrouwtje is grijzig
groen van kleur.
De groenling, ongeveer
even groot als een huismus, is een dikke forse zaadeter met een stierennek. Met
zijn krachtige kegelvormige snavel kan de vogel gemakkelijk harde zaden kraken.
Dat doet die op een bijzondere manier; de vogel trilt de zaden in de snavel
terwijl hij die ronddraait. Hierdoor komt de vrucht los uit de schil. De vrucht
wordt opgegeten, het omhulsel niet.
De groenling eet
voornamelijk knoppen, bloesems, zaden van kruiden, struiken en bomen; rozenbottels
(van rimpelroos en hondsroos) en bessen zijn ook erg in trek.
Tijdens de winter als het
voedsel schaars is, komen de groenlingen ook in onze tuinen.
De groenling is dan volop
te zien op en rond voedertafels waar zonnebloempitten in de voedersilos
voorradig zijn.
Waar grote groepen
groenlingen zich ophouden, zijn de aangeboden zaden in een mum van tijd
opgegeten. Op de voedertafel gedragen groenlingen zich immers niet altijd even
vriendelijk ten opzichte van andere vogels, zelfs niet ten aanzien van soortgenoten.
Ze eten zelfs restjes op
de grond die andere vogels hebben laten vallen. Tijdens het broedseizoen staan
er wel eens insecten op het menu.
Groenlingen zijn geen
sterke territoriumdieren. Binnen een hectare kunnen in geschikte gebieden zoals
de bebouwde kom in groene wijken, wel enkele tientallen groenlingen broeden.
Het is geen echte kolonievogel, zoals de huismus, die graag dicht bij zijn soortgenoten
broedt, maar zeker geen solitair.
Groenlingen maken vaak een
nest in het oude nest van een andere soort in struiken en bomen of in bebouwde
omgevingen vaak in klimplanten tegen een huismuur. Vooral het vrouwtje staat in
voor de nestbouw, die doorgaans 8 à 12 dagen in beslag neemt. Een legsel
bestaat gemiddeld uit 4 tot 6 blauwachtig witte eieren met violet-grijze
vlekjes.
In grote delen van Europa
houden groenlingen er 2 legsels per jaar op na. Het uitbroeden van de eieren
duurt 12 dagen. Die taak wordt door het vrouwtje uitgevoerd. Het mannetje helpt
wel bij het voederen van de jongen.
Mannetjes groenlingen
paren vaak met meerdere vrouwtjes in eenzelfde broedseizoen. Eén mannetje kan
er uitzonderlijk zelfs 5 vrouwtjes tegelijk op na houden.
Weetjes
Vinkachtigen behoorden tot
de basis-ingrediënten van de 17de eeuwse keuken. De groenling vormt
hier geen uitzondering op.
In het werk van de
schilder Frans Snyders (1579 1657) een tijdgenoot en persoonlijke vriend
van Rubens, Van Dijck en Jan Breughel de Oude komt de soort vaak voor.
In de barokschilderkunst
was hij de onovertroffen meester in stillevens met dieren en jachtscènes. Een
aanzienlijk deel van zijn oeuvre bestaat uit voorstellingen van voorraadkamers
met een weelderig aanbod aan wild en groenten.
Op 85% van zijn doeken
staan dode vinkachtigen, vaak op hoopjes of aan een snoer geregen. Groenling
(15%) komt er evenwel minder frequent voor dan vink (75%), goudvink (63%),
distelvink (40%) en keep (33%).
Een vondst in een afvalput
uit de 17de of 18de eeuw in de Sint-Pietersabdij
bevestigt dat de groenling destijds ook in Gent op tafel kwam.
Ten minste tot WO II
werden vinken geregeld gegeten. Dit blijkt uit recepten uit het Spaarzame
Kookboek, waarin tijdens de oorlogsjaren werd uitgelegd hoe men met weinig geld
smakelijk eten kon bereiden. Hierin wordt een braadtijd van 18 min voor vinken
en leeuweriken opgegeven.
Een groenling is niet
geholpen met een nestkast, want de soort maakt zelf nesten in dicht begroeide struiken
en kleine bomen.
Tuinen met dichte en
doornige struiken vormen een prima (broed)biotoop voor deze vogel, terwijl ook
parken met dichte bosjes, landschappen met hagen en vele andere landschapstypen
met dichte struiken een prima leefomgeving bieden aan de groenling.
Een leuk filmfragmentje
van Kees Vanger toont de groenvink in actie
De kuifmees is een bijna
endemische Europeaan: de verspreiding is vrijwel beperkt tot Europa, wat niet
veel voorkomt in de vogelwereld. De prachtige kuif wordt bij opwinding nog
verder opgezet. Kuifmezen zijn nogal territoriale vogels die het gehele jaar in
hun broedgebied verblijven.
Alleen jonge vogels vormen
in de winter zwervende groepjes. In het voorjaar zoeken ze alsnog een eigen
territorium, waar ze de rest van hun leven blijven. De kuifmees heeft misschien
wat onverwachte vijanden: spechten zijn dol op mezeneieren en schromen niet een
nestje kuifmezen op te peuzelen.
De kuifmees is even groot
als de pimpelmees. De bovendelen zijn grijsbruin, de onderdelen zijn vuilwit
met lichtbruine flanken, maar markant is de zwart-witte koptekening, de grote
zwarte bef, de dunne zwarte oogstreep en het zwart halsbandje, alsook de
opvallende spitse driehoekige kuif.
De kuifmees broedt in
naaldbossen, vaak in oudere met korst- en baardmossen begroeide sparren en
dennen. Toch zoekt het vrouwtje vooral naar dode berkenbomen , om een nestholte
uit te hakken; daarvoor moet het vermolmde hout immers wel zacht genoeg zijn.
In tegenstelling tot
spechten heeft de kuifmees geen ingebouwde schokdempers in de kop die de
hakschokken kunnen opvangen.
Het nest bestaat uit mos
en korstmos en de binnenbekleding wordt afgewerkt met haren, wol en soms ook
veertjes en spinrag.
Vanaf april tot juli
worden 1 à 2 legsels bebroed met 4 tot 8 witte eieren met roodachtige vlekjes.
Na 13 tot 18 dagen komen de eieren uit; 16 tot 22 dagen later zijn de jongen vliegvlug
en worden daarna nog 23 tot 25 dagen door de ouders gevoed.
De kuifmees voedt zich
voornamelijk met insecten en spinnetjes en andere ongewervelden, maar schakelt
in de winter over op zaden van naaldbomen en eventueel van loofbomen (els,
berk, wilg, populier) en bessen van meidoorn en lijsterbes. Kuifmezen zoeken
vaak voedsel op boomstammen op de manier waarop boomkruipers (spiraalsgewijs
omhoog) dat doen.
Het dunne snaveltje is geschikt
om insecten tussen de dennennaalden en de schors op te pikken.
Het vogeltje foerageert
vaak rusteloos hoog in de bomen, vliegend van boomtop tot boomtop.
Het zwaartepunt van het
verspreidingsgebied ligt in de Kempen. De soort is bijzonder honkvast en onderneemt
nauwelijks zwerftochten (verplaatsingen van minder dan 10 km). Kuifmezen
verraden hun aanwezigheid meestal door hun aangenaam karakteristiek rollend
roepje tjuurrrrr, wat vaak wordt vooraf gegaan door een fijn tsiet
Het gaat goed met de
kuifmees in Vlaanderen. Zowel wat aantallen als wat het verspreidingsgebied
betreft., gaat de soort er flink op vooruit. Het ouder (en geschikter) worden
van de naaldbossen zou deze positieve trend kunnen verklaren.
Het kort filmfragmentje
van Kees Vanger toont in een notendop de handel en wandel van het vinnig en kwiek
kuifmeesje
Het nut van een lang termijnonderzoek naar huismussenpopulaties
Geraadpleegde
bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel nr.2 2019 [Inge Buntinx
Jenny De Laet]
Vogelbescherming
Vlaanderen roept iedereen in Vlaanderen op om tijdens het weekend van 6 en 7 april opnieuw
huismussenmannetjes
te tellen. Dit is slechts één maand na het Grote Vogeltelweekend van
Natuurpunt, waarbij de huismus de 3de plaats van de meest getelde
vogels innam.
Waarom dan
toch een extra telling?
Door de huismussen
specifiek tijdens het broedseizoen te tellen, komen we immers veel meer te
weten over de verschillen tussen lokale kolonies.
Het huismussentelweekend
werd reeds in 2002 in het leven geroepen, enerzijds om na te gaan hoe het met
de huismus in Vlaanderen is gesteld. Anderzijds om na te gaan hoe de soort hier
bij ons evolueert.
Onderzoek in andere
Europese landen had immers de achteruitgang van deze ooit zo algemene
vogelsoort aangetoond.
Sindsdien wordt de Vlaamse
bevolking door Vogelbescherming Vlaanderen elk jaar gemobiliseerd om gedurende
een weekeind in april het aantal tsjilpende huismusmannetjes te tellen.
Op die manier helpt ze mee
de toestand van de huismus in Vlaanderen in kaart te brengen.
Na 10 jaar huismussen
tellen, bleek de achteruitgang van deze gezellige straatbengel ook in
Vlaanderen een feit is. Daar waar er in 2002 per locatie gemiddeld 6 tot 10
huismussenmannetjes werden geteld, waren dit er in 2011 nog maar 1 tot 5.
Verschillende factoren
liggen mogelijk aan de basis van deze daling.
In de eerste plaats komen
er minder huismussen voor in meer verstedelijkt gebied.
Dit hangt samen met het
feit dat er zich in verstedelijkt gebied minder akkers en graslanden bevinden,
in de wijde omgeving rond de tellocaties.
Tenslotte worden er ook
minder huismussen waargenomen op plekken waar er zich meer predators (katten,
roofvogels) ophouden.
Deze studie suggereert dat
de achteruitgang van de huismus in Vlaanderen vooral te wijten is aan de
alsmaar verder oprukkende verstedelijking en de vermindering van de hoeveelheid
(natuurlijk) groen in Vlaanderen.
Huismussen zijn uiterlijk
sedentaire stadsvogels die gebonden zijn aan een bepaalde home range rond hun
nestplaats. Tijdens het broedseizoen verplaatsen ze zich amper 100 m van hun
nestplaats, buiten het broedseizoen niet verder dan 500 m.
Jonge, onafhankelijke
huismussen hebben een aaneenschakeling van functioneel groen nodig om zich te
kunnen verplaatsen naar andere locaties. Op die manier kunnen we de genetische
diversiteit van de huismusgroepen optimaliseren en nieuwe groepen een kans
geven.
Mensen vragen zich soms af
waarom ze elk jaar opnieuw huismussen moeten tellen.
Een lang termijnonderzoek
biedt de kans met de medewerking van burgerwetenschappers (in dit geval
huismussenspotters) een evolutie te schetsen en maatregelen te treffen om een
negatieve trend te helpen ombuigen.
Geregeld deelnemen aan de
laagdrempelige telling bezorgt Vogelbescherming Vlaanderen waardevolle gegevens
en helpt de tellers te beseffen dat er wel degelijk meer groen in de woonkernen
moet komen.
Vooral huismussen hebben
functioneel groen nodig zoals kruidige planten, hagen, dichte struiken. In een
stedelijke omgeving kan ook muurgroen (klimop / wilde wingerd) een belangrijke
rol spelen, dit uiteraard in combinatie met voldoende nestgelegenheid.
Spaans
onderzoek
Stedelijke huismussen
hebben in de regel meer last van stress dan soortgenoten die in meer rurale
streken vertoeven.
Wetenschapper Amparo
Herrera-Duenas en haar collegas bestudeerden Spaanse huismussen in de stad en
op het platteland en namen een klein beetje bloed af bij elke vogel. In het
bloedstaal werd onder meer gezocht naar sporen van oxidatieve stress (een
stofwisselingstoestand, waarbij er meer reactieve zuurstofverbindingen vrij
komen dan gebruikelijk). Aan de hand daarvan kan namelijk weer worden bepaald in
hoeverre stressfactoren in de omgeving bv. lawaai- of luchtvervuiling het
afweersysteem van de vogel verzwakken.
Bij blootstelling aan
luchtvervuiling of een ongezond dieet ontstaan in het lichaam zogenoemde vrije
radicalen (zij vallen moleculen en genen aan en veranderen deze van structuur,
waardoor allerlei aandoeningen kunnen ontstaan).
Omdat deze moleculen bijproducten
zijn van een normaal werkend lichaam, worden ze door het afweersysteem
bestreden. Maar onder veeleisende omstandigheden kan de productie van vrije
radicalen de natuurlijke afweermechanismen overweldigen, wat oxidatieve stress
veroorzaakt. Wanneer dat gebeurt, kunnen vrije radicalen de veroudering van
cellen versnellen. Vandaar dat het broedsucces in stedelijke omgevingen eerder gering
is en de kans op gezonde nakomelingen matig, waardoor kleine geïsoleerde huismussenpopulaties
gedoemd zijn te verdwijnen.
Het onderzoek laat volgens
de wetenschappers zien dat het hoogtijd is om stedelijke omgevingen qua luchtkwaliteit
met groene rustplaatsen te verbeteren.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.