Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
E-mail mij

Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto

Momentum

04/07/07

Beste vogelvriend …

Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje.
Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden.
Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden.
Tot heel binnenkort …

04/07/08

Happy Birdyday …

 

Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.

Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …

 

04/07/09

 

Je zoekt, vindt en kiest

een levensweg, die je deelt

met trouwe vrienden …

 

Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.

Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.

Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.

Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.

Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.

Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.

Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.

In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…

04/07/10

 

Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.

Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.

Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.

Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.

Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiende  huismuspin op te spelden …

Dakpan of dakgoot,

voor de huismus is een nest

in Kille Meutel – Georges

Tjilpende huismus,

nest in de Kille Meutel

welkom bij ons hier – Arlette

Kijk Kille Meutel,

veel parende huismussen,

hemel op aarde – Oswald

Kille Meutel vriend,

huismus breng ons samen en

laat het blijven zijn – Chris

Groene oase,

paradijs voor de huismus,

dé Kille Meutel – Franz

04/07/11

Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het
vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird!
Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.

04/07/12

Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden 
dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.  

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Mijn favorieten reeks 1
  • bloggen.be
  • Natuurpunt
  • National Geographic
  • Natuurfotograaf Mineur
  • Vogelbescherming Vlaanderen
  • Vogelportretten Birdpix
  • Vogelportretten Birdfocus
  • Vogelbescherming Nederland
  • Belgium Digital
  • Vogelzang
    Mijn favorieten reeks 2
  • Favoriete vogel 2014
  • Instituut voor natuur- en bosbouw
  • Mussenwerkgroep
  • Natuurfotograaf Laura Sperber
  • Vogelencyclopedie
  • Natuurfotgrafen Monique & Luc Bogaerts
  • Natuurfotograaf Pieter Cox
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    TO DO - List

    Kille Meutel Meetings Overlegmomenten Vogelbescherming Vlaanderen Overlegmomenten Natuurpunt Overlegmomenten WWF Overlegmomenten Greenpeace Overlegmomenten INBO

    KILLE MEUTEL
    Vogelvrienden
    28-07-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het dwarse vogelboek

     

    Ik schreef al een eindje geleden (21/04/2019) over tekenaar, Siegfried Woldhek die een heel aparte vogelgids samenstelde. Vandaag vat ik een hoofdstukje samen uit zijn merkwaardig boek.

     

    De indeling van het vogelrijk, zoals we die nu kennen – meeuwen, eenden, roofvogels, steltlopers, vinken, enzovoort – is niet altijd zo geweest.

    Ulisse Aldrovandi, een Italiaanse natuuronderzoeker, onderscheidde in 1600, in een van de eerste vogelboeken ooit, de volgende groepen: vogels die stofbaden nemen, die een harde snavel hebben, die mooi zingen en die bij water leven.

    Hij was niet de enige die een eigen indeling van de vogels maakte. Allerlei volkeren, beroepsgroepen en wetenschappers hebben dat gedaan.

    Siegfried Woldhek voelde zich daarom vrij de vogels en daarmee het boek – ook op een eigen manier in families in te delen. Elk van die families kreeg een apart hoofdstuk. De hoofdstukken gaan over zaken die iedereen kan zien, ook zonder dat je de naam van de desbetreffende vogel kent.

    Het openen van de zintuigen en het toelaten van vragen en verwondering is voldoende.

    Laat hun veren je ogen strelen!

     

    De ‘showpikken’ (Ostentationidae)

     

    Tjongetjonge, wat zijn ze mooi. En wat komen ze daar graag voor uit. De ‘showpikken’ weten wat pronken is. Een artistieke pose hier, een demonstratief vluchtje daar. Ostentatief paraderen.

    Alles om de kleuren en patronen maar goed uit te laten komen. Opvallend ook is dat deze familie bijna uitsluitend uit mannetjes bestaat.

    Ook wij kunnen die mooie mannetjes waarderen.

    Er is nog steeds een enorme wereldwijde handel in kleurrijke vogels. En aan het eind van de 19de E, werden massaal zilverreigers gedood om dameshoeden te tooien met hun sierpluimen. Eerder in die eeuw, na het uitvinden van een manier om vogelhuiden goed te behandelen, werd het verzamelen van opgezette vogels populair. Hoe bonter hoe beter. Toen in de 17de en 18de E de uithoeken van de wereld werden verkend, verzamelden de rijke kooplieden zoveel mogelijk kleurrijke exotische vogels in hun tuin of lieten er schilderijen van maken. Dat werd zelfs een speciaal genre, waarin Hollandse schilders uitblonken.

     

    Bij vogels kiest het vrouwtje de partner

     

    Waar ze voor valt – kleur, staartlengte, zang, enz. – verschilt van soort tot soort.

    Bij boerenzwaluwen bv. zijn de mannetjes met de langste staartpunten het populairst bij de vrouwtjes. Als de staart van een boerenzwaluw kunstmatig wordt verlengd, door er een stuk staart van een ander mannetje bij te plakken, wordt hij eerder gekozen door de vrouwtjes.

    Darwin noemde dit fenomeen seksuele selectie. Het is de motor van een steeds voortdurende ontwikkeling van kleuren, aanhangsels en gedragingen.

    Pauwen met hun enorme staarten, winterkoninkjes die oorverdovend hard zingen, kieviten die luid roepend hun capriolen in de lucht dansen – het is allemaal het gevolg van de voorkeur van de vrouwtjes.

    Overigens werd de gedachte dat vrouwen een actieve selectierol konden spelen eeuwenlang weggehoond of ontkend. Vrouwen waren immers passief.

    Pas na 1970, nadat de actieve selectierol van de vogelvrouwen inmiddels door tal van studies was onderbouwd, werd die vrouwelijke inbreng breed geaccepteerd.

    Er wordt wel verondersteld dat de mannetjes die het meest opvallen door kleuren of gedrag daarmee laten zien dat ze zo voortreffelijk zijn dat ze zich zo’n risico kennelijk kunnen veroorloven.

    Alsof ze tegen roofdieren – en daarmee tegen vrouwtjes en rivalen – willen zeggen: ik ben zo goed dat die rovers me toch niet te pakken krijgen, ondanks mijn idioot lange staart of luide zang of felle kleuren.

    Onder de 10 000 vogelsoorten zijn een paar waar de rollen zijn omgedraaid.

    Daar laat het vrouwtje het broeden en grootbrengen van de jongen geheel over aan het mannetje. Bij die soorten zijn de vrouwtjes het felst gekleurd en selecteert de man de partner.












    28-07-2019 om 16:50 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    21-07-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gasten van het voederhuisje


    Geraadpleegde bron: De magie van vogels – Johanna Romberg

     

    Begin mei. Rundvet ruikt penetrant als je het verhit. Maar het is ideaal om havervlokken, tarwezemelen, zonnebloem- en andere pitten in te ‘verpakken’.

    Het afgekoelde, maar nog zachte mengsel doe je later in stenen potjes en die hang je met de open kant naar beneden in de struiken in je tuin. Met een stokje erin waarop de vogels kunnen zitten.

    De vogels zijn gek op deze vetpotten, gekker dan op het assortiment pitten in het voederhuisje. Niet alleen de mezen, voor wie ze voornamelijk bedoeld zijn, maar ook roodborstjes en zelfs merels vinden het lekker.

    Mijn echtgenoot, die mijn liefde voor vogels niet echt deelt, maar met iets van interesse volgt, vindt dat ik het verzorgen overdrijf. Hij wijst mij erop dat het lente is. De bloemen bloeien, er zwermen insecten rond en in de compost zit genoeg om op te knabbelen.

     

    Hebben de vogels eigenlijk wel bijvoeding nodig?

     

    Tot een paar jaar geleden had ik hier krachtig ‘nee’ op geantwoord. Ik heb zelfs mijn vriendin uitgelachen die zowel ’s zomers als ’s winters eens per week achter haar fornuis staat om voer te maken voor de vogels in haar tuin.

    In mijn ogen was dat een sentimentele afwijking van de basisregel van het vogelvoeren die ik als kind heb geleerd en die tot op de dag van vandaag nog te lezen is op websites en tijdschriften van natuurbeschermingsorganisaties.

    De regel luidt: vogels bijvoeren als het geen winter is, is zinloos, overbodig en in het slechtste geval zelfs schadelijk.

    De redenen die hiervoor worden aangevoerd, klinken wel plausibel.

    Zo wordt bv. gezegd dat voer dat door mensen wordt verstrekt, slechts ten goede komt van een handjevol veel voorkomende soorten en dat de soorten die het écht nodig hebben – de trekvogels, die insecten eten – er niks aan hebben.

    Voederplekken verspreiden in het warme jaargetijde ziektekiemen en infecties en vooral jonge vogels hebben hieronder te lijden.

    Het voornaamste argument tegen het hele jaar door voeren is echter: de natuur is geen openluchtdierentuin.

    Vogels zijn wilde dieren die voor zichzelf kunnen en moeten zorgen.

    Een natuurlijke tuin, rijkelijk voorzien van zaadjes en bes-dragende struiken helpt hierbij, maar een vogelvoederhuisje niet, ook al is het nog zo goed gevuld omdat het de vogels in extreme gevallen verslaafd maakt en ze verleren om zich op natuurlijke wijze te voeden.

     

    Hoe groot is het voedselaanbod in de natuur nog?

     

    Door het wijzen op het rijke voedselaanbod van de natuur ben ik de laatste tijd wel aan het denken gezet, omdat het zo slecht aansluit bij wat ik dagelijks in mijn omgeving zie, als ik van mijn balkon naar beneden kijk of tijdens een wandeling door het dorp waar ik woon.

    Het is een mooi, rustig dorp met veel groen, oude bomen en grote tuinen. Maar de meeste tuinen zijn het tegengestelde van de natuur: keurig gemaaide gazons, omzoomd met coniferen en laurierkers, er tussenin spaarzaam met sierplanten begroeide borders.

    Nauwelijks ‘wilde hoekjes’, weinig bloeiende struiken en wat verwelkt is, wordt weggedaan voor het zaad kan vormen.

    Ik vraag me soms af waar de vogels, waarvan er hier gelukkig nog heel veel zijn, eigenlijk van leven.

    Want vogels hebben een grote behoefte aan energie, ze verbruiken per gram lichaamsgewicht ongeveer net zoveel voeding als mensen. Zelfs een lief zangvogeltje verteert dagelijks bijna 8g zaadjes of insecten – een kwart van zijn lichaamsgewicht.

    Een weide met wilde bloemen, die jaarlijks 5kg zaad produceert, is net voldoende om 3 paartjes groenlingen en hun kroost te voeden.

    Dat las ik enige tijd geleden in een interview met ornitholoog en etholoog (gedragsbioloog), Peter Berthold. Tot 2005 was hij de baas van de vogelwacht van het Bodenmeer en heeft samen met zijn echtgenote het boek ‘Vogels voeren, maar nu goed’, geschreven.

    Het is een fel polemisch geschrift (twistpunt) voor een nieuwe kijk op vogelbescherming.

     

    Heeft bijvoeren alleen zin voor alledaagse soorten?

     

    Nee: wie niet alleen tijdens een paar weken in de winter, maar constant voer aanbiedt, lokt hier op termijn ook tientallen soorten uit de omgeving mee, waaronder ook minder vaak voorkomende en voorkomt meteen dat de alledaagse soorten zeldzaam worden.

     

    Voer verspreidt ziektekiemen en is schadelijk voor jonge vogels?

     

    Onzin: vogels halen altijd al voedsel uit viezigheid, uit mesthopen, stinkende putten en van vieze dorpsstraten. Daar hebben ze nog nooit last van gehad, want ze hebben een ijzersterk immuunsysteem en zaadeters krijgen ook insecten te eten, zelfs als er een voederhuisje voorhanden is.

     

    Zijn vogels wilde dieren die voor zichzelf kunnen zorgen?

     

    Hierover is Berthold erg principieel. Hij bevestigt wat ikzelf ook al constateerde: datgene wat wij ‘natuur’ en ‘groen’ noemen, is voor vogels nogal karig geworden.

    In de afgelopen 50 jaar is de biomassa van insecten en zaden met bijna 100% teruggelopen.

    Dat tonen longitudinale studies aan die hij en zijn collega’s in de (betrekkelijk idyllisch en vogelrijke) omgeving van vogelwacht Radolfzell am Bodensee (deelstaat Baden-Württemberg) hebben uitgevoerd.

    De oorzaken daar zijn hetzelfde als overal in de agrarische sector: meststoffen en biociden hebben akkers en weilanden veranderd in loof- en kleine diervrije monoculturen; omzoomde stukken weiland, braakliggende terreinen en andere ‘wilde ‘ plekken waar vogels voedsel en toevlucht vonden, zijn in ruime mate verdwenen.

     

    Als wetenschapper toont Berthold niet alleen dit aan, maar bewijst hij met stevige argumenten via eigen studies en onderzoeken van collega’s dat het hele jaar voeren een noodzaak is geworden. In Groot-Brittannië bv. waar het hele jaar door voeren van vogels een lange traditie kent, is bewezen dat geregeld en rijkelijk voeren het plaatselijk vogelbestand in stand houdt en zelfs kan laten groeien.

    Uit dergelijke resultaten trekt Berthold een radicale conclusie: als ons landschap de vogels niet langer voedt, dan moeten wij, vrienden en liefhebbers, voor vervanging zorgen.

    Wij hebben de morele plicht de vogels niet te laten verhongeren en op zijn minst iets terug te geven van wat de landbouw ze heeft afgenomen.

    Dan is een beetje vogelvriendelijk tuinieren niet voldoende. Ze moeten zaden hebben en vet, ook voor insecteneters, en zeker tijdens het energievretende opgroeien van jonge vogels. En er is van beide veel nodig. Voor een voederplek met 100 zaad-etende bezoekers per dag gebruikt Berthold 1 kg graanmix plus 3 vetbollen, als dagelijks rantsoen. Op zijn eigen voederplekken bij zijn huis en vogelwacht verdeelt hij jaarlijks tussen de 8 en 10 000 kg.

    Ik moet dus dringend het voer in het huisje vaker bijvullen. Eigenlijk had ik het al langer door iets groters moeten vervangen, met plek voor 20 vogels tegelijk – zoals te zien is op de foto’s van de tuin van Peter Berthold. Ik moet ook minstens 2 keer zoveel vetbollen ophangen.

     

    Maar dat ga ik niet doen!

     

    Want hoe overtuigd ik ook ben van wat de gerenommeerde ornitholoog schrijft over de toestand van de natuur en de vogelwereld, zijn conclusie deel ik niet.

    Ik ga er weliswaar voor zorgen dat de vogels in mijn directe omgeving het hele jaar door

    enigszins genoeg eten hebben, maar ik voel me – als betrokken vogelliefhebster – niet verplicht het gebrek aan voedsel in dit land op te lossen. Zelfs als alle tuinbezitters in dit land met onmiddellijke ingang het hele jaar door vogels zouden gaan voeren, het verdwijnen van vele soorten hou je niet tegen. Want privétuinen beslaan slechts 2% van de totale oppervlakte van dit land, opgeteld 6 800 km².

    Ik ben er meer van overtuigd dat iedereen zich zou moeten bezighouden met natuur- en vogelbescherming met behulp van duidelijke politieke richtlijnen. Vooral diegenen die het land bezitten en het gebruiken.

    Velden, weilanden, veeteeltgrond en overige voor landbouwdoeleinden gebruikte grond beslaan ongeveer de helft van de oppervlakte in Duitsland: 184 000 km². Hier wordt beslist hoeveel en welke vogels in ons land op den duur kans hebben te overleven.












    21-07-2019 om 20:23 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    16-07-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wielewaal, een buitenbeentje met verbazingwekkende kleuren


    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 3 – 2019 & diverse vogelgidsen

     

    Er zijn zo van die vogels die ons echt wel een zomergevoel kunnen geven, zeker als we ze voor het eerst na een lange winter opnieuw te zien of te horen krijgen.

    Denk bv. aan de koekoek, de nachtegaal en de gierzwaluw en voeg er gerust ook de wielewaal aan toe, want die kan er echt wel wat van.

    In open loofboscomplexen laat hij tijdens de ochtend- en avondschemering zijn welluidende jodelende territoriumroep horen die ongeveer als ‘jiduudiedeljoo’ klinkt.

    De benaming wielewaal refereert naar het West-Germaanse ‘widuwalo’, waarin het 1ste lid ‘widu’ bos, hout betekent en het 2de lid ‘walo’ mogelijk verwijst naar het Tjechische werkwoord ‘volati’, wat roepen betekent. De wielewaal is dus letterlijk vertaald, een bosroeper.

    Je hoort hem inderdaad vaker dan je hem ziet, want hij verschuilt zicht haast permanent tussen het loof van de bomen en wisselt vaak van zitplaats.

     

    Het mannetje heeft nochtans een exotisch ogend, felgeel verenkleed met een rozerode snavel, een zwarte teugel, een zwarte staart en zwarte vleugels en zou dus eigenlijk bijzonder goed moeten opvallen. De wetenschappelijke naam, Oriolus komt van het Latijnse aureolus en betekent ‘sierlijk van goud gemaakt’.

    Het wijfje vertoont een mat olijfgroen verenpak en heeft een lichtere onderzijde met donkere streeptekening. Vooral de gele partijen in de staart vallen op.

    Als de wielewaal in een korte vlucht naar een andere dichtbegroeide plek vliegt, ziet het mannetje eruit als een grote, snel vliegende, gele lijster.

    Vrouwtjes zien er in de vlucht meer uit als de groene specht maar zonder de gele stuit, enkel karakteristiek bij het mannetje.

    De lichaamslengte varieert tussen 22 en 25cm; de spanwijdte reikt tot 35cm en het lichaamsgewicht schommelt rond de 55g.

    De wielewaal eet vooral grote rupsen, meikevers, sprinkhanen en vlinders. Harige rupsen worden eerst gevild door ze stevig tegen de vegetatie aan te slaan, alvorens ze worden verorberd. Vanaf de zomer staan ook bessen op het menu: bessen, maar kersen vormen zijn favoriete hap.

     

    Het buidelvormig nest is kunstig in de vork van een tak gevlochten

     

    De wielewaal bewoont liefst vochtige, structuurrijke loofbossen. Juist hier kunnen bladminnende insecten massaal voorkomen. Water in de buurt is een bijkomende troef; rivierbegeleidende ooibossen, zoals je ze veel in Oost-Europa aantreft, vormen een ideale habitat.

    Bijna altijd zorgen bladeren van loofbomen ervoor dat slechts een glimp van deze prachtige vogel kan worden opgevangen.

    Hetzelfde geldt voor het nest. Hoog in de boomkruinen, totaal onzichtbaar voor de wandelaars beneden op het wandelpad, bouwt het vrouwtje haar nest tussen een horizontale takvork, ver verwijderd van de stam en dus bijna op het uiteinde van een tak. Om het nest te beveiligen tegen mogelijke rukwinden is de takvork door middel van lange plantenvezels en schorsrepels in de nestrand verweven. De gras- en zeggehalmen, ranken, bastvezels van hennep en brandnetel, draden van linnen en katoen, koord en naaigaren die voor de buitenlaag van het nest in aanmerking komen, worden vooraf met speeksel buigzaam gemaakt om het weven te vergemakkelijken.

     

    Speeksel wordt dus gebruikt als ‘soepelmaker’ van het bouwmateriaal, maar ook als kleefstof om het nest aan de takvork vast te kleven. De oudervogels gebruiken er echter ook spinrag voor. Spinrag blijkt door heel wat vogelsoorten te worden gebruikt voor de bouw of versteviging van hun nest. Spinrag is een sterke, draadachtige, kleverige organische stof die wordt geproduceerd door spinnen en sommige andere geleedpotigen.

    In het binnen-nest kunnen naast halmen en vezels, ook nog katjes, mos, wol, veertjes, houtkrullen, papiersnippers en zelfs plastiekafval worden verwerkt.

    Een broedpaar doet er ongeveer 5 tot 7 dagen over om een volledig nieuw nest te bouwen.

    Het bevindt zich doorgaans in loofbomen zoals eik, Canadapopulier, berk, pruimelaar en els, zelden in naaldhout en altijd op een hoogte tussen 5 en 20m, zelden lager.

     

    Honkvast

     

    In het broedseizoen komt de wielwaal in Europa, Noord-Afrika en tot diep in westelijk Azië voor. In Europa ontbreekt hij in Scandinavië en de Baltische staten. Op de Britse eilanden is het een zeer zeldzame verschijning. In Zuid-Azië is het een standvogel.

    De wielewaal is bij ons een zomergast en de meesten arriveren in mei vanuit hun Afrikaanse winterkwartieren, gemiddeld 4 tot 8 dagen vroeger dan de vrouwtjes en verlaten allen onze streken weer vanaf augustus.

    Onderzoek heeft aangetoond dat een koppel wielewalen elk jaar een nieuw nest bouwt en dat dit nest nooit meer dan 50m is verwijderd van het nest waarin het broedpaar het jaar voordien heeft gebroed. Soms bevindt het nieuwe nest zich zelfs op dezelfde tak als die van het jaar ervoor.

    Het gebeurt wel eens dat bepaalde grondstoffen uit een nest van het vorige broedsel voor de bouw van een nieuw nest worden aangewend. Waarom de vogels hun nest van het vorige broedseizoen niet hergebruiken, is een raadsel. Het heeft zijn duurzaamheid nochtans bewezen. Misschien heeft het te maken met parasieten die zich in het oude nest ophouden en een bedreiging kunnen vormen voor de gezondheid van de kuikens?

    Tijdens de nestbouw kan men wielewalen trouwens vaak in de buurt van prikkeldraad zien, op zoek naar haar (van paarden of koeien) en wol (van schapen). Soms wordt er zoveel wol bijeengesprokkeld dat het nest er vanop afstand volledig wit uitziet. Af en toe begeven de vogels zich ook in moestuinen waar ze op zoek gaan naar dunne touwtjes (bindgaren) om die in hun nest te verwerken.

    De jonge ongepaarde mannetjes dringen bestaande broedterritoria binnen waardoor geregeld schermutselingen ontstaan met oudere mannetjes.

     

    Vogelkenners die aan monitoring doen, maken dankbaar gebruik van de karakteristieke nesten van de wielewaal omdat de vogels zelf lastig te inventariseren zijn. Ze tellen die nesten doorgaans na de broedperiode, in de herfst, als de boomkruinen kaal zijn en de wielewalen in zuidoostelijke richting via Italië, de Balkan en Klein-Azië naar tropisch Afrika zijn vertrokken om er de winter door te brengen.

    De gebruikelijke methode om een zingende vogel als een broedpaar te registreren, is onbetrouwbaar bij een soort als de wielewaal. Soms zit een wielewaal immers tijdens de trekperiode zomaar ergens een weekje te zingen en dat kan best ook een vrouwtje zijn.

    Tussen de alom gekende jodels door laat de wielewaal soms een hese ‘sjwèèèik’-roep horen. Die roep gaat een beetje omhoog in toon, maar past helemaal niet bij zijn schitterende verschijning. Deze roep heeft wat weg van het rauwe gekrijs van de gaai, maar die van de wielewaal is korter, minder scherp en ook minder luid.

    Wielewalen zouden tijdens de trek nooit in vluchten worden gezien, hoewel leden van dezelfde familie elkaar nooit uit het oog lijken te verliezen.

    Wielwalen vliegen tijdens de trek niet zoals de meeste andere vogelsoorten. Ze trekken van boom tot boom, van bos tot bos en volgen graag landwegen die afgeboord zijn met hoge bomen en die zuidelijk georiënteerd zijn. Er zou trouwens ook ’s nachts worden geëmigreerd, wat blijkt uit slachtoffers die soms rond vuurtorens worden gevonden. 

     

    Stabiele populatie

     

    Jammer genoeg gaat het de wielewaal niet voor de wind, althans niet in Vlaanderen. In de Rode Lijst van Vlaamse broedvogels (2016) is de soort opnieuw opgenomen in de categorie bedreigd, net zoals dat het geval was in de editie van 2004.

    De afname in het agrarisch landschap heeft vermoedelijk gedeeltelijk te maken met het verlies aan broedbiotoop (hoogstamboomgaarden en houtwallen). In het bos heeft het mogelijk te maken met de verdroging (grootste verliezen in droog eiken- / berkenbos en gemengd bos). Verder is de voedselsituatie voor de wielewaal een belangrijke factor. De kans bestaat dat de wielewaal te vaak de steeds eerder vallende rupsenpiek mist omdat hij als langeafstandstrekker te laat in zijn broedgebied aankomt.

    Over de problemen tijdens de trek en de overwinteringsgebieden is nog niet genoeg bekend. Jacht en ontbossing spelen vermoedelijk ook een rol in de afname van de soort.

     

    Nochtans volgens de meest recente cijfers van de ‘Pan-European Common Bird Monitoring Scheme’ (PECBMS - 2018) zou de populatietrend van de soort in Europa – zowel op lange als op korte termijn – stabiel en zelfs heel lichtjes zijn vooruitgegaan.

    In het midden van de 19de E was de wielewaal in Vlaanderen een algemene broedvogel en kwam hij zelfs geregeld voor in tuinen. Sindsdien is het bestand stelselmatig afgebrokkeld en is de soort relatief zeldzaam geworden.

    Als mogelijke oorzaken voor de sterke terugval van het bestand worden enkele factoren aangehaald: de algemene afname van insecten (rupsen, vlinders, snuitkevers, wantsen, meikevers, sprinkhanen, hommels) door toegenomen pesticidegebruik in de landbouw, verdroging, het massaal rooien van (zieke) populierenbossen en het verdwijnen van hoogstamboomgaarden.

     

    Het aantal wielewalen vertoont een grote variatie van jaar tot jaar en die is afhankelijk van het broedsucces van het vorige jaar: goed en warm weer in mei en juni levert veel jonge wielewalen op en gewoonlijk ook meer broedvogels het jaar daarop.

    Wielewalen leggen doorgaans 3 tot 5 roze-witte eieren met een spaarzame zwarte vlektekening, die gewoonlijk alleen door het wijfje worden uitgebroed. Dit duurt circa 2 weken en nog eens 2 weken later verlaten de jongen het nest. Ze kunnen – als de omstandigheden gunstig zijn – 2 broedsels per jaar voortbrengen.

    Het broedsel gaat zelden verloren, omdat beide oudervogels alle belagers (vooral gaai, ekster, kraai en rode eekhoorn) zeer agressief verjagen.

    Mantelzorg is bij de wielewaal heel gewoon; jongen van het vorige jaar helpen bij het uitbroeden en voeden van jongen van de nieuwe generatie.

    De hoogste aantallen broedparen in Europa bevinden zich in het oosten en het zuiden: in Roemenië, Hongarije, Frankrijk, Spanje, Oekraïne, Bulgarije en Polen.

     

    De wielewaal werd reeds afgebeeld in het Oude Egypte, op tombes bij begraafplaatsen, op mastaba’s waarop dagelijkse taferelen werden afgebeeld: een wielewaal die verstrikt zit in een net dat over een vijgenboom werd gespannen of een wielewaal die samen met een scharrelaar uit een vijgenboom opvliegt waaronder een man een strik spant.

    Jammer genoeg is deze traditie van wielewaalvangst nooit gestopt. Ook nu nog worden in het Middellandse Zeegebied en in Noord-Afrika jaarlijks duizenden wielewalen gevangen voor menselijke consumptie …

     

    Weetje

     

    De wielewaal was een Vlaamse natuurvereniging, opgericht in 1933. Eén van de oprichters en centrale figuur was priester Frans Segers. De vereniging had een aantal afdelingen die excursies, informatieavonden, cursussen en reizen organiseerden.

    Het ledenblad ‘Wielewaal’ verscheen tussen 1938 en 2001. Eind jaren ’40 groeide het besef dat natuur het best kon worden beschermd door gronden aan te kopen. Daartoe richtte de vereniging vanaf 1948 natuurreservaten op.

    De Wielewaal gaf naast een algemeen ledentijdschrift (met dezelfde naam als de vereniging) ook een ornithologisch vaktijdschrift uit, Oriolus genaamd, naar de wetenschappelijk naam van de wielewaal.

    In 2001 fuseerde de Wielwaal met de in 1953 opgerichte vzw Natuurreservaten.

    Deze fusieorganisatie werd Natuurpunt, de grootste natuurvereniging in België.












    16-07-2019 om 17:42 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    08-07-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het steenuiltje, vogel der wijsheid

     

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen Mens & Vogel 1 & 2 – 2019 (Jan Rodts)

     

    Uilen hebben altijd al tot onze verbeelding gesproken. De steenuil is de bekendste ‘kleine’ uil van Europa. Bij de oude Grieken gold hij als de ‘Vogel der wijsheid’ en als zinnebeeld van de godin Athene, wat we ook in de wetenschappelijke naam terugvinden (Athene noctua).

    In het agrarisch cultuurlandschap leeft de steenuil al vele eeuwen in de nabijheid van mensen, een beetje als onderhuurder in gebouwen als schuren, kapellen, veestallen en wijnkelders, waar de Nederlandse naam ‘steenuil’ op duidt.

     

    De steenuil is ook één van de leukste uilen, vooral vanwege zijn grappige gedrag. Wanneer hij met zijn felgele ogen nieuwsgierig uit zijn slaaphol kijkt of wanneer hij zijn opwinding laat blijken door druk te roepen en karakteristiek op en neer te wippen, is hij net een kleine kobold (mythisch trolachtig wezen). Hoog opgericht – de zogenaamde gestrekte fixeerhouding – drukt hij zich plotseling bijna horizontaal op de grond om daarna weer even snel omhoog te veren. Steenuilen zijn overwegend in de schemering en ’s nachts actief, maar kunnen ook geregeld overdag aan het werk worden gezien. Doorgaans verlaten ze hun roestplaats ongeveer 15 tot 35 minuten na zonsondergang. In de wintermaanden worden de steenuilen meestal vroeger actief en in de broedtijd verschuift het begin van de activiteit zich steeds meer naar overdag.

     

    Steenuilen zijn gewiekste jagers, vanaf uitkijkposten en op de grond, met een breed voedselspectrum en een voorkeur voor kleine tot middelgrote, op de grond levende dieren.

    In de warme maanden vormen insecten en regenwormen een belangrijk bestanddeel van het voedsel, maar qua biomassa is de veldmuis veruit het belangrijkste prooidier.

    Ze zoeken hun prooi overwegend op het zicht, maar reageren alert op geritsel. Voor een beter zicht speurt de steenuil de omgeving af met verticaal gestrekt lichaam, wisselt voortdurend –

    rennend, lopend of huppelend – van standplaats en rent op de prooi toe.

    Regenwormen worden fors uit de grond getrokken waarbij de steenuil eventueel kracht zet met het lichaam en de vleugels. Afhankelijk van de mate van zichtbaarheid van de prooidieren in de vegetatie heeft de steenuil in open terrein een duidelijke voorkeur voor jagen op de grond, terwijl hij in een opgeschoten vegetatie hogere uitkijkposten gebruikt, in extreme gevallen ook omhoog springt en kort bidt boven een vermeende prooi.

     

    Hoewel het mannetje de prooien naar het nest brengt, voert in de regel alleen het vrouwtje de jongen. Het vrouwtje verdeelt de prooien in kleine stukjes en zet de jongen met een gakkerende, trillende voederroep of lokroep ertoe aan om het voedsel aan te nemen.

    De nestjongen van steenuilen reageren op het aanraken van de gevoelige mondhoek.

    Rond mei / juni verlaten veel jonge steenuilen de nestkast waarin ze ca 35 dagen eerder uit het ei kropen. In de weken die volgen zullen ze het ouderlijk territorium gaan verkennen en daarbij steeds verdere uitstapjes maken.

    Dat is niet zonder gevaren. Integendeel, onervaren als ze zijn sterft een groot deel van de jongen al in de eerste maanden. Slechts 25% slaagt erin de eerste winter door te komen. Steenuilen zijn tegen het einde van hun eerste levensjaar geslachtsrijp.

    Een van de vele gevaren waaraan ze zijn blootgesteld, is verdrinking in watertonnen en dergelijke voor paarden en vee. Een ‘steenuil-vriendelijke’ vee-drinkbak bevat een losse binnenbak met gatenpatroon (als het mandje in een slazwierder), waar de steenuil onmiddellijk uit kan klimmen als hij in het water is gevallen.

     

    Lijstje met maatregelen

     

    ·         Promoten van het planten van wilgen of hoogstamfruitbomen in weilanden waar aan begrazing wordt gedaan (koeien, paarden, schapen, geiten, …). Als het gras maar kort is, want de steenuil is een oogjager. Hij moet de prooien zien kruipen (regenwormen, rupsen, sprinkhanen, kikkers, slakken, …) of zien lopen (muizen, pas uitgevlogen jonge vogels, …)

     

    ·         Onderhouden van oude (knot)wilgen. Oude wilgen zullen openbreken als de zijtakken te dik en dus te zwaar worden. Daarom wordt er best om de 5 jaar geknot.

    De afgezaagde takken van zo’n 10 cm dik en 2.5 m lang kunnen eenvoudigweg in de grond worden gestoken langs perceelranden van andere weilanden. Ze zullen uitgroeien tot volwaardige wilgen.

     

    ·         Promoten van het ophangen van special nestkasten voor steenuil. De steenuil is echter geen tuinvogel. Ideale plekken om ze op te hangen, zijn weilanden met begrazing en een rij knotwilgen of enkele verspreid staande hoogstamfruitbomen.

     

    ·         Promoten van de steenuil-vriendelijke vee-drinkbak; ongeveer 10% van de pas uitgevlogen jonge steenuilen sterft de verdrinkingsdood. Een stok of plank in de drinkbak leggen, heeft geen nut.

     

    ·         De steenuil is een nuttige vogel die een natuurlijke verdelger is van knaagdieren. Uiteraard mag er geen ratten- of muizenvergif worden gebruikt in de leefomgeving van een koppel steenuilen.












    08-07-2019 om 11:51 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De steenuil, vogel van het jaar 2019

     

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen – Mens & Vogel-1 & 2-2019 (Jan Rodts)

     

    De steenuil houdt het meest van kleinschalig cultuurland met graslandjes die door paarden of ander vee kort worden gehouden. De broedplaats is bij voorkeur omgeven door begraasd weiland. Middenin de bebouwde kom zal je de steenuil dus niet meteen vinden, tenzij zich in een wijk een groot park met grazend vee bevindt. Vrijstaande knotbomen, fruitbomen of gebouwen met holtes bieden steenuilen onderdak. Bosachtige terreinen leveren geen leefgebied voor steenuilen. Essentiële voorwaarden voor een geschikte habitat zijn prooibeschikbaarheid gedurende het hele jaar, prooibereikbaarheid, verticale landschapsstructuren met holtes en een beperkte predatiedruk.

     

    Een steenuilenpaar heeft een territorium met een straal van minstens een paar honderd meter, waarin het paar van nestplaats kan wisselen. Dit geeft soms de valse indruk dat er een nieuw stel is komen opdagen. Als goede biotopen niet meer aan elkaar grenzen en meer dan 2 km uit elkaar liggen, verliezen de uilen het onderlinge contact. Overgebleven, alleenstaande uilen kunnen elkaar in dat geval niet meer horen en geen nieuw paar vormen. In een dergelijke situatie raakt een grondgebied snel leeg. Steenuilen nestelen het liefst in uitgebreide holenstelsels met een diameter van 15 tot 20 cm tussen daken of in diep doorlopende gangen en holen in oude bomen. Ook tussen hooi- en strobalen, in konijnenholen en nauwe gangenstelsels in grove steenhopen voelen deze uiltjes zich thuis.

     

    In Vlaanderen is de steenuil gelukkig geen rode lijstsoort. Dit kleine uiltje is ruim verspreid en komt hier bij ons in alle regio’s voor. De dichtheden verschillen echter sterk tussen de gebieden onderling. In de jaren ‘60 van de vorige eeuw werd de populatie in België op 4 000 paren geschat. Pakweg 10 jaar later sprak men reeds van 7 300 broedparen, waarvan ca 4 300 in Vlaanderen.

    Na de strenge winter van 1986 werd de populatie in Vlaanderen op nog slechts 2 000 tot 3 500 paar geschat. Nadien volgden enkele zachte en sneeuwarme winters zodat de populatie de kans kreeg zich te herstellen. Thans spreken we over een raming van 6 000 tot 10 000 broedparen. De marge is het gevolg van verschillende schattingsmethodes, maar wellicht ligt het werkelijke aantal eerder bij de aangegeven bovengrens. De hoogste dichtheden vinden we in Oost-Vlaanderen, de oostelijke helft van West-Vlaanderen en het Hageland (Vlaams-Brabant) tot de Fruitstreek (Limburg).

    Maar eigenlijk vinden we ze in eender welke landelijke biotoop met voldoende aanbod aan voedsel en broedgelegenheid (holtes in knotwilgen of oude schuren).

     

    Met nestkasten als alternatief is de steenuil gediend en vooral eenvoudig geholpen.

    Het vergemakkelijkt meteen ook het monitoren van de populatie. Vrijwilligers registreren alle mogelijke informatie over het broedsucces in de door hen opgehangen nestkasten.

    In totaal werd over 1064 nestkasten informatie bekomen. In die resultaten zien we intrigerende, regionale verschillen in reproductie van gemiddeld 1.8 jongen per nest in Hamme, Oost-Vlaanderen (in de door graslanden gedomineerde alluviale vallei van de Durme) tot meer dan 3 jongen per nest in de Haspengouwse leemstreek Limburg (in door akkerbouw gedomineerde gebieden).

     

    Op basis van gegevens over mortaliteit en overleving blijkt dat gemiddeld 2.2 jongen per broedpaar en per jaar nodig zijn om een populatie steenuilen in stand te houden.

    Op sommige plaatsen halen we dat gemiddelde niet en staat de populatie lokaal flink onder druk. Een deel van de populatie slaagt er zelfs niet meer in om met succes jongen groot te brengen. De voornaamste bedreigingen zijn het gebrek aan of de vernietiging van broedlocaties, predatie en voedseltekort.

     












    08-07-2019 om 11:48 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-06-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Operatie akkervogel

     

    Geraadpleegde bron: EOS Wetenschap: Operatie akkervogel [Begijn Le Bleu]

     

    Het gaat niet goed met de akkervogel. Monitoringprojecten tonen alarmerende afnames in hun aantallen. Om de dieren te redden, rekenen natuurwerkgroepen op de goodwill van boeren.

     

    “De grauwe gors heeft zijn zwanenzang ingezet”, zo luidde de conclusie van de vrijwilligerswerkgroep ‘Grauwe Gors’ in een artikel uit 2018 van Natuur Oriolis.

     

    De vogel met zijn opvallend forse snavel en stierennek is in deze contreien aan een sterke terugval bezig. Midden de jaren ’70 telden vogelspotters meer dan 3 000 broedparen in Vlaanderen; in 2018 schieten er nog amper een 40-tal paren over.

    De soort heeft zich volledig teruggetrokken op enkele Haspengouwse leemplateaus.

    Het zijn stoere vogels met een snaveltand waarmee ze dikke zaden en zelfs maïskorrels te lijf gaan. En hun zang is formidabel; ze maken het geluid van een rammelende sleutelbos.

     

    Vele winters geleden zag Freek Verdonckt, beleidsmedewerker bij Natuurpunt en vrijwilliger bij de werkgroep de Grauwe Gors, 350 gorzen samen in een boom zitten. Als die beginnen te zingen, hoor je één grote sleutelbossymfonie. Het was de laatste groep die Freek heeft gezien.

    Als hij het vandaag heeft over de laatste grauwe gorzen in Vlaanderen gebruikt hij de term ‘living dead’. Het zijn individuen die door gebrekkig broedsucces onvoldoende nakomelingen voortbrengen. Ze slagen er niet meer in hun soort in stand te houden.

     

    Grauwe gorzen maken hun nesten op de grond. Daarvoor verkiezen ze akkers en open landbouwlandschappen. Ook voor hun voedsel – granen en zaden, alsook insecten tijdens het broedseizoen – zijn ze aangewezen op boerenland.

    Door de landbouwintensivering zien gorzen het aantal veilige broedplaatsen afnemen.

    Het landschap verandert sterk. Irrigatie maakt gronden droger, ruilverkaveling doet kanten en grachten verdwijnen en het landschap versnippert. Het wordt moeilijker voor de vogels om voedsel te bemachtigen.

    De problemen waarmee de grauwe gorzen kampen, zijn exemplarisch voor de moeilijkheden die ook andere soorten ervaren. Gorzen maken deel uit van de akkervogels , een groep waartoe onder meer veldleeuweriken, ringmussen, kwartels en enkele roofvogels behoren. De meeste van deze vogels delen dezelfde grieven als de gorzen.

     

    Niet meer thuis in eigen huis

     

    De kievit, een andere akkervogel, wordt nog in vrij grote aantallen gespot. Toch moet ook deze soort vechten om zijn voortbestaan. De relatief grote groepen die waarnemers jaarlijks in mei en juni melden, behoren tot diezelfde ‘living dead’-groep. Het zijn oudervogels die samentroepen nadat hun broedsel is mislukt.

    De kievit maakte eerder al een switch van weiland naar akkerland. Volgens het Nederlandse biologiemagazine ‘Nature today’ zijn hun aantallen gekelderd door habitatverlies en een verhoogde predatiedruk. Die twee oorzaken houden met elkaar verband: in een uitgekleed landschap krijgen rovers vaak vrij spel op de resterende broedvogels.

    De laatste jaren mag er gerust worden gesproken van een dramatische trend. Het beschermen van hun nest is één zaak, maar kievitsjongen zijn nestvlieders. Zodra ze uit het ei zijn gekropen, moeten ze voedsel kunnen zoeken in een veilige omgeving. Als die er niet is, moeten ze elders op zoek. Dat maakt hen kwetsbaar voor predatoren als vossen en roofvogels.

    Zelfs in een veilige omgeving hebben ze het niet altijd makkelijk. Soms laten boeren hun maïs en andere akkergewassen langer groeien, waardoor de jongen het noorden kwijtraken en verhongeren. Bijkomend probleem is dat de broedperiode van de kievit soms middenin de maaitijd valt. Jongen worden geregeld gedood door de maaibalk van de boer.

    In een rapport dat Natuurpunt Studie opstelde in opdracht van de provincie Vlaams-Brabant blijkt dat amper één op tien kievit-nesten succesvol is. Het is een zoveelste niet mis te verstaan signaal dat het niet goed gaat met deze vogels.

     

    Ook roofvogels verliezen terrein

     

    Overigens verliezen ook roofvogels de strijd tegen een veranderend landschap. De bruine kiekendief broedt in uitgestrekte moerassige rietvelden, maar ook in cultuurlandschappen, zoals graan- en koolzaadvelden. Door een intensieve landbouw vindt deze akkervogel steeds moelijker zijn weg naar goede nestlocaties.

    Met intensieve landbouw neemt ook het gebruik van bestrijdingsmiddelen toe. Akkervogels lijden direct en indirect onder de toenemende concentraties pesticiden. Het voornaamste probleem is dat hun voedselaanbod erdoor slinkt.

    In 2014 al schreef een groep wetenschappers in het vakblad Nature over de negatieve impact van pesticiden (vooral neonicotinoïden) op akkervogels en andere insecteneters.

    Akkervogels worstelen met torenhoge problematieken.

     

    De werkgroep Grauwe Gors schrijft adviezen voor waarmee de overheden en organisaties die kunnen aanpakken. Een maatregel die de groep al eerder voorstelde, is het uitbouwen van vogelakkers.

    Vogelakkers zijn velden met afwisselende stroken luzerneplanten en stroken grassen, granen en kruiden. Zulke velden bleken in het verleden al uitmuntend foerageergebied te zijn voor akkervogels. Kiekendieven, maar ook veldleeuweriken en allicht ook de grauwe gors komen erop af.

    De uitbouw van vogelakkers staat of valt met de medewerking van landbouwers.

    Gelukkig toont een aantal boeren zich bereid om zich te verdiepen in de teelt-technische aspecten van luzerne. Akkervogels hebben de plant nodig en ook de boer kan ervan profiteren, want luzerne kan dienen als eiwitrijk veevoeder. Stroken op akkers waar luzerne staat, bieden dus een win-winsituatie.

    Vogelakkers onderhouden vraagt nog heel wat expertise. Zo moeten boeren ze met ruime intervallen om de 60 dagen maaien. Op die manier krijgen veldleeuweriken voldoende tijd om tussen de maaibeurten in veilig een nest te maken en hun jongen groot te brengen.

    Dankzij de akkers kunnen vogels meerdere legsels per seizoen grootbrengen. Dat is noodzakelijk voor een gezonde populatieopbouw. Toch blijft constante monitoring door de werkgroep Grauwe Gors van belang.

     

    Plan Kiekendief

     

    Onder meer dankzij de werkgroep Grauwe Gors kon Plan Kiekendief, een project van Regionaal Landschap Zuid-Hageland, een vogelakker uitbouwen in Haspengouw. Het doel daar is om de grauwe kiekendief terug aan het broeden te krijgen.

    De roofvogel staat bekend om zijn halsbrekende vliegkunsten en prachtige prooioverdracht in het broedseizoen, waarbij het mannetje zijn vangst in volle vlucht aan het vrouwtje doorgeeft. Na de jaren 1970 verdween deze elegante soort als regelmatige broedvogel uit Vlaanderen.

    Een soortbeschermingsprogramma opgesteld door het Agentschap Natuur en Bos en de werkgroep Grauwe Gors moest hier verandering in brengen.

    Vrij eenvoudig gesteld komt het erop neer dat er voor de vogel nieuw leefgebied wordt gecreëerd. In 5 afgebakende kernzones, waaronder de Haspengouwse leemplateaus rondom Gingelom, Hoegaarden en Tongeren, komen nieuwe vogelakkers. In de leemstreek wil de Vlaamse overheid tegen 2020 90 ha leefgebied creëren voor 3 broedparen van grauwe kiekendieven.

    De maatregelen die de overheid, werkgroepen en boeren ondernemen, hebben al voor minstens één succesverhaal gezorgd.

     

    In Diksmuide registreerden vogelliefhebbers vorig jaar een geslaagd broedgeval van een grauwe kiekendief. Het was de eerste in West-Vlaanderen sinds 1959. Na een avontuurlijke zoektocht vonden vrijwilligers van natuurwerkgroep De Kerkuil het nest van deze stille vogel in een veld wintertarwe.

    De kiekendief is een grondbroeder, dus moesten de vrijwilligers de eigenaar van het land snel verwittigen. De boer stemde in om met hen samen te werken. Om het nest te beschermen plaatsten de vrijwilligers er een half open kooi rond. De boer kon zo’n 100 m² tarwe niet oogsten, maar werd daarvoor via een subsidie door het ANB vergoed.

    Onderzoekers van het Koninklijk instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) ringend de jongen van het kiekendiefpaar en vrijwilligers van de Stichting Grauwe Kiekendief kleur-ringden ze.

    Even werd het nog spannend voor één van de jongen. Tijdens een aantal vliegoefeningen vloog het jong uit de kooi in het veld, net toen de boer de tarwe ging oogsten. Een tijdlang was het zoek. Na een speuractie van een aantal vrijwilligers en een oplettende natuurvorser die mocht meerijden op de tractor van de boer voor een beter zicht, werd het alsnog teruggevonden.

    Als alles meezit, zijn de jongen nu in Afrika. Daar verblijven kiekendieven over het algemeen tijdens hun eerste levensjaar.

    Of het broederpaar dit jaar opnieuw zal broeden in West-Vlaanderen valt af te wachten. In elk geval blijkt dat natuurbescherming en landbouw wel degelijk hand in hand kunnen gaan en dat het de enige manier is om de akkervogel te redden.












    02-06-2019 om 18:51 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    20-05-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cetti’s zanger in opmars

     

    De naam die het vogeltje kreeg, is een eerbetoon aan de Italiaanse onderzoeker, Francesco Cetti, die de kleine zangvogel voor het eerst beschreef in 1820.

    De Cetti’s zanger heeft een verborgen levenswijze, al is het een levendige en actieve vogel die rukkende bewegingen maakt met vleugels en staart, die hij vaak omhoog houdt.

    De kleine, donkere en moeilijk waarneembare zangvogel is wel gemakkelijk op te sporen door zijn veelvuldige, luide zanguitbarstingen.

     

    Ze zingen vanaf lage verborgen zitposten met een plotselinge, luide explosie. Hetzelfde zangpatroon met metalig klinkende en galmende klanken met een karakteristiek ritme wordt om de paar minuten herhaald, maar de vogel verplaatst zich voortdurend na elke zangbeurt.

    Eerst weerklinken 1 tot 4 aarzelende noten, meestal met nadruk op de laatste, dan een korte pauze, gevolgd door een snelle reeks van identieke noten, soms aan het einde wegstervend.

    Dus de volgende opmerkelijke uitbarsting van voluit geroepen tonen komt meestal van een stuk verder aan de sloot, rivier of het moeras, altijd een stap vooruit.

     

    Tijdens een periode van noordwaartse uitbreiding van het verspreidingsgebied vestigde de Cetti’s zanger zich ook in onze streken, al blijft hij een schaars voorkomende standvogel. Afhankelijk van de strengheid van de winters schommelen de populaties sterk in aantal.

    Je kan het winters weer op verschillende manieren typeren. Een sneeuwrijke winter is wat anders dan een vorst-winter en een lange periode vorst is weer wat anders dan een kwakkelwinter met enkele vorstgolfjes. Toch is het iedere winter weer afwachten wat er in het voorjaar overblijft van de Cetti-populatie. Mogelijk speelt sneeuwbedekking de belangrijkste factor voor de zangertjes, daar zij de meeste insecten, spinnen en ander klein grut vooral in de strooisellaag vinden.

    Zijn broedgebied strekt zich uit over Zuid-Europa en het Middellands Zeegebied, Spanje, Portugal, Frankrijk en zeldzaam in de Lage Landen, liefst op vochtig terrein bij rivieren, sloten, rietvelden, natte heesters en vaak bij uitgestrekte moerassen.

     

    Doorgaans houdt de vogel zich verscholen in vegetatie en hipt vaak over de grond of laag in de begroeiing.

    Het is een middelgrote, vrij compacte zanger, met een korte hals, een kleine spitse snavel, een brede staart en korte sterk afgeronde vleugels. Het verenkleed wordt gekenmerkt door de donker roodbruine bovenzijde, het grijze gezicht, het enigszins puntig kopprofiel en de smalle lichte wenkbrauwstreep boven het oog, geaccentueerd door de donkere teugel (veertjes rond de ogen) en een donkere oogstreep. De vuil grijswitte onderzijde vertoont een rosse tint op flanken en buik. De donkere roodbruine en ronde staart vertoont lichte strepen.

    De Cetti’s zanger kan gemakkelijk worden verward met de kleine karekiet of snor al heeft hij een compacter lichaam en is hij meer rossig warmbruin dan de geelbruine look-a-likes.

     

    De lichaamslengte wisselt tussen 13 en 14cm; de spanwijdte varieert tussen de 15 en 19cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 12 en 18g.

    Hij maakt korte snelle vluchten tussen heesters, met reeksen vlugge vleugelslagen en de staart uitgewaaierd.

    De Cetti’s zanger zoekt in dicht struikgewas of dicht bij de grond op modderige oevers naar insecten, spinnen, slakken en waterdiertjes diep in de dichte vegetatie boven en rond zoet water; heel af en toe eet hij ook wat zaden. Hij komt zelden hoog in een stuik of een boom.

     

    Dit moerasvogeltje broedt in dichte, vrij hoge en vaak duidelijk begrensde vegetatie, bij voorkeur nabij maar niet in water, bv. in droog hoog riet met verspreid staande struiken, papyrusvelden, wilgen, bamboe, dicht struikgewas, …  Soms in de nabijheid van bebouwing, in dicht begroeide parken, aan vijvers en kanalen. 

    Het nest is verborgen in het riet of in een struik met verwarde stengels. De 4 tot 5 eieren komen na 16 tot 17 dagen uit.

    De beste tijd om Cetti’s te inventariseren is van begin maart tot eind juli. Het is een lastig karwei die de nodige aandacht vereist om exacte aantallen vast te stellen. Vaak worden alleen de zingende mannetjes opgemerkt (door hun verborgen leefwijze zijn paartjes moeilijk waar te nemen) en deze kunnen zich onverwacht snel over honderden meters verplaatsen. Hun territorium kan enkele 10-tallen hectares beslaan.

     

    In onderstaand filmfragmentje wordt de karakteristieke zang vaak genoeg herhaald, waardoor je hem in de toekomst zeker zal kunnen determineren wanneer je op ‘vogels-spotten-pad’ trekt.

     

    https://www.youtube.com/watch?v=T36XSOBO6no

     












    20-05-2019 om 18:46 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    06-05-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het roodborstje

    Geraadpleegde bron: Natuurpunt: 5 weetjes over een gekende tuinvogel [Christine Machiels]

     

    Dat roodborstjes je in de gaten houden bij het werken in de tuin of je een tijdje volgen langs een wandelpad, heb je wellicht al eens opgemerkt. Dat ze dan niet al te schuw zijn, ervaar je meteen. Maar is je gevederde tuinvriend wel zo lief als hij er uit ziet?

     

    Tikken tegen het raam

     

    Roodborsten tikken inderdaad soms tegen de ruiten. Niet uit voedselgebrek of koude.

    Wél uit agressie tegen de soortgenoot binnen hun territorium. Roodborsten herkennen hun eigen reflectie in het venster niet. Zij denken een indringer te zien en vallen dus keer op keer hun eigen spiegelbeeld aan, wat dikwijls tot verwondingen of totale uitputting leidt.

    Heb jij zo’n opgewonden roodborstje dat aan je venster tikt?

    Voorkom dan de weerspiegeling door bv. tijdelijk iets op de ruit te kleven.

     

    Ten aanval

     

    Je hebt het vast al eens gezien: een rode flits, gevolgd door een tweede. Twee roodborsten verwikkeld in een territoriale strijd. Soms op leven en dood. Want in tegenstelling tot zijn vertederende uiterlijk is de roodborst een agressief vechtersbaasje. Hij gebruikt zijn oranjerode borst om indringers af te schrikken en aarzelt niet om fel uit te pakken. In alle seizoenen krijgt de roodborst onmiddellijk een rode waas voor de ogen bij het zien of horen van een soortgenoot. Deze indringer verjaagt hij onmiddellijk. Je zal dan ook zelden twee roodborsten samen op je voedertafel aantreffen.

     

    Thuisblijver of toerist

     

    Onder de roodborsten heb je stand- en trekvogels. Mannetjes zijn eerder standvastig en blijven meestal ‘thuis’ in eigen land. Ze markeren met hun luide zang een voedselgebied, waar ze de hele winter verblijven.

    Vrouwtjes en jonge vogels trekken in het najaar naar het zuiden (Frankrijk, Spanje, Portugal). De roodborsten op je voedertafel in de winter zijn echter vaak toeristen. Het zijn noordelijke Scandinavische wintergasten. Zij zoeken hun toevlucht in tuinen omdat vele geschikte (bos-) territoria reeds bezet zijn door inheemse roodborsten. Doorgaans is de roodborst in je wintertuin niet dezelfde vogel als je zomerse vogelvriend. Naar het voorjaar toe wordt er weer verhuisd en barst de strijd om een nieuw territorium opnieuw los.

     

    Uniseks zangtalent

     

    Bij zangvogels geldt dat meestal enkel de mannetjes zingen. Roodborsten vormen hierop een uitzondering. Roodborst-vrouwtjes zingen ook, vooral in de herfst. Luidkeels laten beide seksen hun parelende zang, afgewisseld met hoge tonen, de lucht in schallen.

    Je kan hen horen van vroeg in de ochtend tot laat in de avond, zelfs als het (nog) donker is.

    Ze gebruiken hun zangtalent om hun biotoop af te bakenen. Mannetjes en vrouwtjes zijn qua uiterlijk hetzelfde. Zo gebeurt het dat – tijdens de broedtijd – een vrouwtje meestal eerst wordt aangevallen door het dominant mannetje als ze in zijn territorium een lied komt zingen. Daarbij reageert zij minder agressief dan in de rest van het jaar. Eenmaal hij daardoor zijn vergissing heeft ingezien, maakt hij haar attent het hof en beantwoordt haar bedelgedrag met lekkere hapjes.

     

    Modern huishouden

     

    Vormt het mannetje een paar met het vrouwtje dan gaan ze – zoals een modern koppel – eerst even samenwonen. Het territorium wordt tussen beiden verdeeld want samen voedsel zoeken, is uitgesloten. Pas later wordt er aan een nageslacht gedacht. Hun nest bevindt zich op of laag bij de grond. En hoewel het nest eerder een slordig samenraapsel is van grassen, bladeren en andere zachte materialen, wordt het opmerkelijk goed proper gehouden. Uitwerpselen van de jongen worden door de ouders zorgvuldig weggedragen. Om geen agressie op te wekken, hebben de jongen van de roodborst een volledig bruin gevlekt verenkleed, zonder oranjerode borst. Zo vallen ze ook minder op voor eventuele vijanden. De rode borst krijgen ze in het najaar van hun eerste levensjaar. Nog voor de winter aanvangt, gaan ze op zoek naar een eigen leef- en woongebied.

     

    Vroege vogels – zingende roodborst

     

    https://www.youtube.com/watch?v=Pkp_xZQ1W28












    06-05-2019 om 18:43 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    26-04-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het vrolijke winterkoninkje

     

    Het winterkoninkje is een opgewekte en blijmoedige zangvogel.

    Het is erg vitaal, behendig en snel. Bij gevaar verliest het zijn stoutmoedigheid, al keert die snel terug. Het winterkoninkje verliest zelden zijn vrolijke stemming en zelfs in volle winter zingt het alsof het lente is.

     

    Het winterkoninkje broedt vooral in de dichte ondergroei van bossen en tuinen.

    Het houdt van rommelhoekjes, kreupelhout, ruige en dichte vegetatie (hagen), houtkanten (takkenhoop), een braamstruweel of brandnetelruigte vormen omdat die goede nest- en schuilplekken bieden.

    Het winterkoninkje kan zijn nest op de gekste plaatsen maken; in een zak van een vogelverschrikker, in een oude hoed of pet in een drukke werkplaats, in de vouwen van een kerkgordijn.

    Het nestje van het winterkoninkje heeft de vorm van een ei dat rechtop staat. De ingang zit aan de zijkant; aan de buitenkant is het bekleed met mos, binnenin bedekt vooral met veertjes en haartjes.

     

    Het mannetje bouwt in het vroege voorjaar een 6-tal nesten die door het vrouwtje aan een nauwkeurige inspectie worden onderworpen. Ze kiest er dan één uit om in te broeden.

    De helft van de mannetjes houdt er per broedseizoen één vrouwtje op na (monogaam), de andere helft paart met 2, 3 tot 4 vrouwtjes (polygaam).

     

    Het winterkoninkje is in Vlaanderen één van de meest algemene broedvogels. Het valt vooral op door zijn zeer luide, explosieve zang die meestal eindigt op een trillend wekkertje.

     

    Bij koud weer zoeken – doorgaans minder dan 10 – winterkoninkjes elkaar op om dicht tegen elkaar aan te schuilen en te slapen. Immers bij streng winterweer sterven veel winterkoninkjes. Dat is ook niet zo verwonderlijk. Vogels verteren bij strenge vorst snel hun vetreserves om hun hoge lichaamstemperatuur van zo’n 40°C te behouden. Door langdurig vriesweer en bijgevolg gebrek aan voedsel kan er een massale sterfte optreden. Daardoor kan tijdens sommige winters het aantal broedparen afnemen met 40 tot 50%.

    Gelukkig kan de stand zich ook weer behoorlijk snel herstellen. Dat komt doordat winterkoninkjes, die normaal gemiddeld 7 eieren in hun nest leggen, onder gunstige omstandigheden wel tot 16 eieren kunnen leggen. Verder kunnen ze wel 2 à 3 maal per seizoen een legsel voortbrengen. Zo kan het vogeltje na zo’n sterke afname in 2 tot 3 jaar weer helemaal terug hetzelfde gemiddeld aantal halen.

    Soms bouwen winterkoninkjes dubbele nesten, waarbij de eieren in een groter bovennest worden gelegd en het ondernest als slaapplaats dienst doet.

     

    Winterkoninkjes zijn doorgaans het heel jaar op en nabij de broedplaats te vinden.

    Volwassen winterkoninkjes zijn standvogel;  jongen zwerven soms wat rond. Bij streng winterweer doen zich verplaatsingen voor over vermoedelijk korte afstanden.

    Minder optimale biotopen, waaronder grootschalig cultuurland maar ook productiebos, worden dan verruild voor voedselrijke terreinen.

     

    Het filmfragment van Kees Vanger brengt je middenin de biotoop van de kleine koning

     

    https://www.youtube.com/watch?v=TOiWb229BMk












    26-04-2019 om 12:15 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-04-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tekenaar Siegfried Woldhek over de edele kunst van het vogelkijken

     

    Geraadpleegde bron: Knack: Een wolk van duizenden vrouwtjes [Lander Deweer]

     

    In Nederland is Woldhek een gevierd tekenaar, bekend van zijn portretten van schrijvers, sporters en politici.

    Van opleiding is Woldhek bioloog, in de jaren ‘80 en ‘90 was hij directeur van Vogelbescherming Nederland en het Nederlandse Wereld Natuur Fonds.

    Nu brengt hij een boek uit met zijn beste vogelfoto’s.

    Van een kolibrie in Alaska over de Indische gier in India tot de sneeuwstormvogel op de Zuidpool.

    Vogels horen bij het goede leven, vindt hij zoals rode wijn en klassieke muziek.

    In de tuin van Woldhek, in het dorpje Giethoorn, rechts van het IJselmeer staat een houten paal met daarop een ooievaarsnest. In het nest bivakkeert elk voorjaar hetzelfde ouderpaar. Dank zij een fokprogramma zijn in Nederland de ooievaars helemaal terug.

    In de winter krijgt hij kolganzen op bezoek, met honderden tegelijk en verder leven hier de huismus, het roodborstje, de spreeuw, de witte kwikstaart, de fluiter, de zwartkop, de tjiftjaf, de blauwborst, de lepelaar, … en zo kan de man nog vele andere soorten opsommen.

     

    Het liefst trekt Woldhek er alleen op uit. Laatst sloot hij uitzonderlijk aan bij een groepsreis naar de Koerillen, een vogelparadijs tussen Japan en Kamtsjatka.

    Met grote ogen keek hij naar een soort guerillagroepje van 4 Engelsen, compleet met statief, lokapparatuur en camouflagepak. Van de ongeveer 10 000 vogelsoorten op de wereld hebben zij er al bijna 9 000 gezien, vertelden ze met de nodige trots. Ze gingen van boord, de schouders breed en huppakee, ze renden op de vogels af.

     

    Hij ziet het steeds vaker, de laatste jaren. De jacht op de zeldzame vogel neemt steeds groteskere proporties aan. De moderne vogelaar springt in de auto om een soort te spotten en te ‘scoren’ af te kunnen vinken. Voor Woldek is het een karikatuur van het vogelkijken.

    Vroeger was het iets voor bebrilde jongetjes die geen vriendin konden krijgen. Vandaag dreigt het iets te worden voor viriele mannen die in zeven haasten de wereld rondvliegen, telescoop en afvinkboekje in de hand.

     

    Met het dwarse vogelboek wil Woldhek op de schoonheid wijzen, op het openzetten van je zintuigen, het stellen van vragen ook al ken je de namen niet. Vogelkijken is geen quiz waarbij je de soorten moet raden. Ook zonder kennis mag je aan de overvliegende kunstwerken plezier beleven.

    Naar schatting 1 400 van de om en bij 10 000 vogelsoorten zullen voor het eind van deze eeuw zijn uitgestorven. Zo goed als altijd vormt de mens de grootste bedreiging. Intensieve landbouw, recreatie, boskap, bebouwing, plastic in zee, klimaatverandering: het is een slagveld.

    De ‘Dode Lente’ waar de Amerikaanse biologe Rachel Carson het begin jaren ’60 over had, de massale vogelsterfte door het gebruik van pesticiden, is een feit. Het platteland wordt kapot gespoten en dat vertaalt zich in een doodse stilte.

    Gelukkig evolueert het beleid zachtjes mee. De bestaande natuurgebieden worden zo veel mogelijk aan elkaar gekoppeld, waardoor de natuur zich kan handhaven en soms zelfs herstellen.

     

    Van vogels kijken wordt iedereen vrolijk.

    Van de oudste rotstekeningen over de mythes van de Egyptische beschaving tot Woldheks fotoboek hebben mensen altijd en overal naar vogels gekeken. Voor Woldhek staan vogels voor het hogere, ongrijpbare, het spirituele.

    Door de lens van zijn verrekijker of zijn fototoestel ontdekt hij een wereld buiten zichzelf, een wereld waar ook van alles gebeurt, een ‘soort parallel bestaan’. Het brengt rust en zelfrelativering.

    Zelf noemt Woldhek vogels kijken de ideale manier om het jongetje in zich levend te houden, de gave van de verwondering te blijven oefenen.

    Wie naar vogels kijkt, gaat even op moreel verlof, waarbij je je geweten thuis kan laten.

    Op het moment dat een sperwer een spreeuw slaat, is er geen goed of geen kwaad geschiedt.

    Er is alleen maar een spreeuw die ferm in nood zit en waarmee je medelijden kan hebben ofwel sympathiseer je met de sperwer die eten nodig heeft en zijn prooi wist te verschalken.

     

    Net als in zijn tekeningen mikt Woldhek in zijn foto’s op het verrassingseffect, voorzien van ironisch én leerzaam commentaar. Met zijn boek wil hij de verwondering legitimeren: vogelkijken kan je leven een stuk veraangenamen.

     

    Julien Vansweefelt ken ik als een joviale kerel en diepzeeduiker die zich onder meer toelegt op onderwaterfotografie en prachtige opnames van vissen maakt. Hij kan soms ook met ‘ironisch’ gevatte opmerkingen uit de hoek komen en dat was niet anders voor deze reeks foto’s van de steenloper, die hij lukraak maakte omdat ze toevallig in zijn vizier kwamen.

    Hij kon het niet laten te melden dat onder de gefotografeerde steenlopers er één ‘steltloper’ bij was.












    21-04-2019 om 15:36 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-04-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De groenling of groenvink

     

    Geraadpleegde bronnen: Natuurpunt / Vogelbescherming Nederland

     

    Groenlingen doen hun naam alle eer aan: ze laten zich herkennen aan allerlei tinten groen in hun verenkleed. De groenling is oorspronkelijk een bewoner van bosranden en halfopen zoomvegetatie, een zone met hogere meerjarige kruiden. Nu deze natuurlijke habitat zeldzaam is, bewoont de groenling vooral cultuurlandschappen, als er maar genoeg dichte struiken zijn.

    Het mannetje is helder groen gekleurd met opvallende gele randen van de handpennen en gele buitenste staartpennen.

    Het vrouwtje is grijzig groen van kleur.

     

    De groenling, ongeveer even groot als een huismus, is een dikke forse zaadeter met een stierennek. Met zijn krachtige kegelvormige snavel kan de vogel gemakkelijk harde zaden kraken. Dat doet die op een bijzondere manier; de vogel trilt de zaden in de snavel terwijl hij die ronddraait. Hierdoor komt de vrucht los uit de schil. De vrucht wordt opgegeten, het omhulsel niet.

    De groenling eet voornamelijk knoppen, bloesems, zaden van kruiden, struiken en bomen; rozenbottels (van rimpelroos en hondsroos) en bessen zijn ook erg in trek.

    Tijdens de winter als het voedsel schaars is, komen de groenlingen ook in onze tuinen.

    De groenling is dan volop te zien op en rond voedertafels waar zonnebloempitten in de voedersilo’s voorradig zijn.

    Waar grote groepen groenlingen zich ophouden, zijn de aangeboden zaden in een mum van tijd opgegeten. Op de voedertafel gedragen groenlingen zich immers niet altijd even vriendelijk ten opzichte van andere vogels, zelfs niet ten aanzien van soortgenoten.

    Ze eten zelfs restjes op de grond die andere vogels hebben laten vallen. Tijdens het broedseizoen staan er wel eens insecten op het menu.

     

    Groenlingen zijn geen sterke territoriumdieren. Binnen een hectare kunnen in geschikte gebieden zoals de bebouwde kom in groene wijken, wel enkele tientallen groenlingen broeden. Het is geen echte kolonievogel, zoals de huismus, die graag dicht bij zijn soortgenoten broedt, maar zeker geen solitair.

    Groenlingen maken vaak een nest in het oude nest van een andere soort in struiken en bomen of in bebouwde omgevingen vaak in klimplanten tegen een huismuur. Vooral het vrouwtje staat in voor de nestbouw, die doorgaans 8 à 12 dagen in beslag neemt. Een legsel bestaat gemiddeld uit 4 tot 6 blauwachtig witte eieren met violet-grijze vlekjes.

    In grote delen van Europa houden groenlingen er 2 legsels per jaar op na. Het uitbroeden van de eieren duurt 12 dagen. Die taak wordt door het vrouwtje uitgevoerd. Het mannetje helpt wel bij het voederen van de jongen.

    Mannetjes groenlingen paren vaak met meerdere vrouwtjes in eenzelfde broedseizoen. Eén mannetje kan er uitzonderlijk zelfs 5 vrouwtjes tegelijk op na houden.

     

    Weetjes

     

    Vinkachtigen behoorden tot de basis-ingrediënten van de 17de eeuwse keuken. De groenling vormt hier geen uitzondering op.

    In het werk van de schilder Frans Snyders (1579 – 1657) – een tijdgenoot en persoonlijke vriend van Rubens, Van Dijck en Jan Breughel de Oude – komt de soort vaak voor.

    In de barokschilderkunst was hij de onovertroffen meester in stillevens met dieren en jachtscènes. Een aanzienlijk deel van zijn oeuvre bestaat uit voorstellingen van voorraadkamers met een weelderig aanbod aan wild en groenten.

    Op 85% van zijn doeken staan dode vinkachtigen, vaak op hoopjes of aan een snoer geregen. Groenling (15%) komt er evenwel minder frequent voor dan vink (75%), goudvink (63%), distelvink (40%) en keep (33%).

    Een vondst in een afvalput uit de 17de of 18de eeuw in de Sint-Pietersabdij bevestigt dat de groenling destijds ook in Gent op tafel kwam.

    Ten minste tot WO II werden vinken geregeld gegeten. Dit blijkt uit recepten uit het ‘Spaarzame Kookboek’, waarin tijdens de oorlogsjaren werd uitgelegd hoe men met weinig geld smakelijk eten kon bereiden. Hierin wordt een braadtijd van 18 min voor vinken en leeuweriken opgegeven.

     

    Een groenling is niet geholpen met een nestkast, want de soort maakt zelf nesten in dicht begroeide struiken en kleine bomen.

    Tuinen met dichte en doornige struiken vormen een prima (broed)biotoop voor deze vogel, terwijl ook parken met dichte bosjes, landschappen met hagen en vele andere landschapstypen met dichte struiken een prima leefomgeving bieden aan de groenling.

     

    Een leuk filmfragmentje van Kees Vanger toont de groenvink in actie


    https://www.youtube.com/watch?v=aVEvz9mPrUs











    15-04-2019 om 11:33 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-04-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kuifmees

     

    De kuifmees is een bijna endemische Europeaan: de verspreiding is vrijwel beperkt tot Europa, wat niet veel voorkomt in de vogelwereld. De prachtige kuif wordt bij opwinding nog verder opgezet. Kuifmezen zijn nogal territoriale vogels die het gehele jaar in hun broedgebied verblijven.

     

    Alleen jonge vogels vormen in de winter zwervende groepjes. In het voorjaar zoeken ze alsnog een eigen territorium, waar ze de rest van hun leven blijven. De kuifmees heeft misschien wat onverwachte vijanden: spechten zijn dol op mezeneieren en schromen niet een nestje kuifmezen op te peuzelen.

     

    De kuifmees is even groot als de pimpelmees. De bovendelen zijn grijsbruin, de onderdelen zijn vuilwit met lichtbruine flanken, maar markant is de zwart-witte koptekening, de grote zwarte bef, de dunne zwarte oogstreep en het zwart halsbandje, alsook de opvallende spitse driehoekige kuif.

     

    De kuifmees broedt in naaldbossen, vaak in oudere met korst- en baardmossen begroeide sparren en dennen. Toch zoekt het vrouwtje vooral naar dode berkenbomen , om een nestholte uit te hakken; daarvoor moet het vermolmde hout immers wel zacht genoeg zijn.

    In tegenstelling tot spechten heeft de kuifmees geen ingebouwde schokdempers in de kop die de hakschokken kunnen opvangen.

    Het nest bestaat uit mos en korstmos en de binnenbekleding wordt afgewerkt met haren, wol en soms ook veertjes en spinrag.

     

    Vanaf april tot juli worden 1 à 2 legsels bebroed met 4 tot 8 witte eieren met roodachtige vlekjes. Na 13 tot 18 dagen komen de eieren uit; 16 tot 22 dagen later zijn de jongen vliegvlug en worden daarna nog 23 tot 25 dagen door de ouders gevoed.

     

    De kuifmees voedt zich voornamelijk met insecten en spinnetjes en andere ongewervelden, maar schakelt in de winter over op zaden van naaldbomen en eventueel van loofbomen (els, berk, wilg, populier) en bessen van meidoorn en lijsterbes. Kuifmezen zoeken vaak voedsel op boomstammen op de manier waarop boomkruipers (spiraalsgewijs omhoog) dat doen.

    Het dunne snaveltje is geschikt om insecten tussen de dennennaalden en de schors op te pikken.

    Het vogeltje foerageert vaak rusteloos hoog in de bomen, vliegend van boomtop tot boomtop.

    Het zwaartepunt van het verspreidingsgebied ligt in de Kempen. De soort is bijzonder honkvast en onderneemt nauwelijks zwerftochten (verplaatsingen van minder dan 10 km). Kuifmezen verraden hun aanwezigheid meestal door hun aangenaam karakteristiek rollend roepje ‘tjuurrrrr’, wat vaak wordt vooraf gegaan door een fijn ‘tsiet’

     

    Het gaat goed met de kuifmees in Vlaanderen. Zowel wat aantallen als wat het verspreidingsgebied betreft., gaat de soort er flink op vooruit. Het ouder (en geschikter) worden van de naaldbossen zou deze positieve trend kunnen verklaren.

     

    Het kort filmfragmentje van Kees Vanger toont in een notendop de handel en wandel van het vinnig en kwiek kuifmeesje

     

    https://www.youtube.com/watch?v=XLLAygXKgPA

     












    05-04-2019 om 18:42 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-03-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het nut van een lang termijnonderzoek naar huismussenpopulaties

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel nr.2 2019 [Inge Buntinx – Jenny De Laet]

     

    Vogelbescherming Vlaanderen roept iedereen in Vlaanderen op om tijdens het weekend van 6 en 7 april opnieuw huismussenmannetjes te tellen. Dit is slechts één maand na het ‘Grote Vogeltelweekend’ van Natuurpunt, waarbij de huismus de 3de plaats van de meest getelde vogels innam.

     

    Waarom dan toch een extra telling?

     

    Door de huismussen specifiek tijdens het broedseizoen te tellen, komen we immers veel meer te weten over de verschillen tussen lokale kolonies.

     

    Het huismussentelweekend werd reeds in 2002 in het leven geroepen, enerzijds om na te gaan hoe het met de huismus in Vlaanderen is gesteld. Anderzijds om na te gaan hoe de soort hier bij ons evolueert.

    Onderzoek in andere Europese landen had immers de achteruitgang van deze ooit zo algemene vogelsoort aangetoond.

    Sindsdien wordt de Vlaamse bevolking door Vogelbescherming Vlaanderen elk jaar gemobiliseerd om gedurende een weekeind in april het aantal tsjilpende huismusmannetjes te tellen.

    Op die manier helpt ze mee de toestand van de huismus in Vlaanderen in kaart te brengen.

     

    Na 10 jaar huismussen tellen, bleek de achteruitgang van deze gezellige straatbengel ook in Vlaanderen een feit is. Daar waar er in 2002 per locatie gemiddeld 6 tot 10 huismussenmannetjes werden geteld, waren dit er in 2011 nog maar 1 tot 5.

    Verschillende factoren liggen mogelijk aan de basis van deze daling.

    In de eerste plaats komen er minder huismussen voor in meer verstedelijkt gebied.

    Dit hangt samen met het feit dat er zich in verstedelijkt gebied minder akkers en graslanden bevinden, in de wijde omgeving rond de tellocaties.

    Tenslotte worden er ook minder huismussen waargenomen op plekken waar er zich meer predators (katten, roofvogels) ophouden.

    Deze studie suggereert dat de achteruitgang van de huismus in Vlaanderen vooral te wijten is aan de alsmaar verder oprukkende verstedelijking en de vermindering van de hoeveelheid (natuurlijk) groen in Vlaanderen.

     

    Huismussen zijn uiterlijk sedentaire stadsvogels die gebonden zijn aan een bepaalde ‘home range’ rond hun nestplaats. Tijdens het broedseizoen verplaatsen ze zich amper 100 m van hun nestplaats, buiten het broedseizoen niet verder dan 500 m.

    Jonge, onafhankelijke huismussen hebben een aaneenschakeling van functioneel groen nodig om zich te kunnen verplaatsen naar andere locaties. Op die manier kunnen we de genetische diversiteit van de huismusgroepen optimaliseren en nieuwe groepen een kans geven.

     

    Mensen vragen zich soms af waarom ze elk jaar opnieuw huismussen ‘moeten’ tellen.

     

    Een lang termijnonderzoek biedt de kans met de medewerking van burgerwetenschappers (in dit geval huismussenspotters) een evolutie te schetsen en maatregelen te treffen om een negatieve trend te helpen ombuigen.

    Geregeld deelnemen aan de laagdrempelige telling bezorgt Vogelbescherming Vlaanderen waardevolle gegevens en helpt de tellers te beseffen dat er wel degelijk meer groen in de woonkernen moet komen.

    Vooral huismussen hebben functioneel groen nodig zoals kruidige planten, hagen, dichte struiken. In een stedelijke omgeving kan ook muurgroen (klimop / wilde wingerd) een belangrijke rol spelen, dit uiteraard in combinatie met voldoende nestgelegenheid.

     

    Spaans onderzoek

     

    Stedelijke huismussen hebben in de regel meer last van stress dan soortgenoten die in meer rurale streken vertoeven.

    Wetenschapper Amparo Herrera-Duenas en haar collega’s bestudeerden Spaanse huismussen in de stad en op het platteland en namen een klein beetje bloed af bij elke vogel. In het bloedstaal werd onder meer gezocht naar sporen van oxidatieve stress (een stofwisselingstoestand, waarbij er meer reactieve zuurstofverbindingen vrij komen dan gebruikelijk). Aan de hand daarvan kan namelijk weer worden bepaald in hoeverre stressfactoren in de omgeving – bv. lawaai- of luchtvervuiling – het afweersysteem van de vogel verzwakken.

    Bij blootstelling aan luchtvervuiling of een ongezond dieet ontstaan in het lichaam zogenoemde vrije radicalen (zij vallen moleculen en genen aan en veranderen deze van structuur, waardoor allerlei aandoeningen kunnen ontstaan).

    Omdat deze moleculen bijproducten zijn van een normaal werkend lichaam, worden ze door het afweersysteem bestreden. Maar onder veeleisende omstandigheden kan de productie van vrije radicalen de natuurlijke afweermechanismen overweldigen, wat oxidatieve stress veroorzaakt. Wanneer dat gebeurt, kunnen vrije radicalen de veroudering van cellen versnellen. Vandaar dat het broedsucces in stedelijke omgevingen eerder gering is en de kans op gezonde nakomelingen matig, waardoor kleine geïsoleerde huismussenpopulaties gedoemd zijn te verdwijnen.

    Het onderzoek laat volgens de wetenschappers zien dat het hoogtijd is om stedelijke omgevingen qua luchtkwaliteit met groene rustplaatsen te verbeteren.












    24-03-2019 om 18:42 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    17-03-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wanneer de winter extreem toeslaat met bijtende kou en sneeuw dan herschudt die de vogelkaarten


    Geraadpleegde bron: Watervogels in Vlaanderen tijdens het winterhalfjaar 1996 – 1997

     

    Zo stelt men vast dat tijdens een winterprik, zoals in 2012, heel wat vogels, die afhankelijk zijn van open water, afzakten naar onze contreien vooral wanneer de Oostzee en het IJsselmeer dichtvriezen.

    Grote aantallen van de grote zaagbek en het nonnetje (kleinste zaagbeksoort) zien we aldus  vooral in strenge winters.

    De grote zaagbek schuwt normaal het zoute milieu, maar toen werden ze geregeld ook op zee waargenomen.

    Naast Rusland en Scandinavië treft men in zijn verspreidingsgebied relatief recente groeiende populaties in de Alpen, Schotland, Engeland en een stabiele populatie in Noordoost-Duitsland.

    In Vlaanderen en de aan Nederland grenzende Duitse deelstaten broedt de soort niet.

     

    Uit een watervogelrapport, waarin de resultaten van gecoördineerde watervogeltellingen worden besproken, komt men veel te weten over de toenmalige spreiding.

    Voor de organisatie van de watervogeltellingen wordt gewerkt via een regionale structuur. Vlaanderen werd ingedeeld in 23 regio’s waar telkens een regionale coördinator verantwoordelijk is voor de organisatie van het project.

    Voor het veldwerk wordt hoofdzakelijk beroep gedaan op amateur-veldornithologen die op vrijwillige basis meewerken.

    De winter van 1996 – 1997 kende een lange en zeer strenge vorstperiode van eind november tot midden januari. In tegenstelling tot de vorige winter bleef het winterweer echter beperkt tot één aanhoudende koudegolf en waren de maanden februari en maart zelfs opmerkelijk zacht.

     

    Bij veel soorten werden de aanwezige aantallen in Vlaanderen sterk beïnvloed door de weersomstandigheden. Zo was dat ook het geval met de duikeenden en de grote zaagbekken.

    Het midwintertotaal van 1460 exemplaren was het hoogste getelde aantal sinds de start van de watervogeltellingen in 1967.

    Van zodra de dooi weer inzette en het ijs van onze wateren verdween, trokken de meeste vogels opnieuw noordwaarts. Midden maart was de soort nagenoeg verdwenen uit Vlaanderen.

    Het verspreidingspatroon van grote zaagbekken in Vlaanderen varieert sterk van winter tot winter.

    Tijdens de winter van 1996 – 1997 bleken vooral in het centrum van Vlaanderen veel grote zaagbekken voor te komen en werden slechts relatief kleine aantallen genoteerd in gebieden die in vorige winters soms opmerkelijke concentraties herbergden.

    In regio Lier werden midden januari in totaal 313 grote zaagbekken geteld. Iets zuidelijker, op het Zeekanaal tussen Brussel en Wintam, werden circa 250 exemplaren opgetekend.

    Aan de Oostkust werden er opvallend weinig grote zaagbekken gesignaleerd in vergelijking met de Midden- en Westkust.

    In de havengeul van Nieuwpoort pleisterden tijdens de januaritelling 149 exemplaren.

    Begin februari werden in de IJzervallei zelfs 310 vogels geteld.

    Midden januari zaten 101 grote zaagbekken in het havengebied van Oostende, 61 exemplaren op het Zwaaidok in Oudenburg en nog eens 50 in het Krekengebied.

    In de omgeving van Zeebrugge telde men slechts een dozijn grote zaagbekken.

    In de oostelijke helft van Vlaanderen werden doorgaans minder grote zaagbekken geteld dan tijdens de winter voorheen. De wintermaxima in onder andere de Molse zandputten, de Dijlevallei en de Maasvallei waren slechts half zo groot als in 1995 – 1996.

    Tijdens de vorstperiode pleisterden vooral veel zaagbekken op het Albertkanaal tussen Hasselt en Vroenhoven (81 exemplaren).












    17-03-2019 om 20:04 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Burgerwetenschappen in de lift


    Geraadpleegde bron: Meer dan 30 miljoen dieren en planten op waarnemingen.be [De Standaard – Tom Ysebaert]

     

    Tienduizenden Vlamingen registreren hun natuurobservaties op Waarnemingen.be. Burgerwetenschap op zijn best, al 10 jaar lang.

     

    Natuurminnend Vlaanderen is als een blok gevallen voor Waar­nemingen.be.

    Iedereen die een plant, een dier, een amfibie of wat dan ook spot in de natuur, kan dat op de website invoeren.

    In 10 jaar tijd brachten 28.000 deelnemers uit heel België liefst 31 miljoen waarnemingen van 21.400 soorten bij elkaar. Ze voegden daar 4,8 miljoen foto’s bij. Elke maand komen er 300.000 waarnemingen bij.

     

    Men had nooit verwacht dat de website zo’n vlucht zou nemen, zegt Wouter Vanreusel van Natuurpunt, die de website beheert voor Vlaanderen en Brussel.

    De meeste meldingen betreffen vogels, maar de verbreding zet door. Zo zijn er steeds meer mensen die zich toespitsen op nachtvlinders of bijen.

    Gemiddelde leeftijd v/d spotters is 48 jaar. Het gros is man; zowat 30 % vrouw.

     

    De digitalisering gaf de website een serieuze boost.

    Vroeger werden vogelobservaties gemeld via de telefoon en opgenomen op een bandje.

    Zo konden ze ook worden beluisterd. Wie geen enkele speciale melding wou missen, liep met een beeper rond.

    Vandaag gooi je een waarneming via een app meteen online.

     

    Het duizelingwekkend hoge aantal waarnemingen is voor een stuk te danken aan ‘allesmelders’, die ook de banaalste vogel signaleren. Dat mag gek lijken maar toch is dat interessant. Door de meldingen zo nauwgezet te volgen, kon men bv de achteruitgang v/d merel documenteren.

    Overigens worden de waarnemingen door steeds meer onderzoeksinstellingen en overheden gebruikt. Voor wetenschappelijke ­research, beschermingsprojecten, natuurtoetsen bij infrastructuurwerken, de opmaak van lijsten met bedreigde soorten enz.

    De kwaliteitscontrole gebeurt door 120 experts – zelf ook vrijwilligers – die de meldingen van bepaalde soortengroepen in de gaten houden. Foto’s geven vaak de doorslag bij twijfel over de juistheid v/d melding.

    Aanvankelijk bestond er scepsis over de betrouwbaarheid v/d waarnemingen.

    Maar vergelijkingen met wetenschappelijke studies tonen dat de site zeer geloofwaardig is. Bovendien werkt dit registratiesysteem sneller dan officiële publicaties, die jaren in beslag nemen.

    Zo kun je op de site meteen zien hoe de dagpauwoog zich dit jaar heeft gedragen.

    Normaal heeft zo’n vlinder een piek van waarnemingen in het najaar. Dit jaar blijft die uit.

    Dat is wellicht aan de droge, hete zomer te wijten. Veel planten waarop de vlinder en zijn rups voedsel zoeken, raakten verdord.

     

    Op de site zijn trends over de jaren heen te visualiseren. De opgang v/d uitheemse buxusmot, waarvan de rups lelijk huisgehouden heeft in de Vlaamse tuinen, is mooi af te lezen v/d kaarten. Je ziet de ‘vlek’ zich uitspreiden v/d 2 haarden in Oost-Vlaanderen en Antwerpen naar de rest van Vlaanderen.

     

    De waarnemingen maken ook de klimaatverandering zichtbaar.

    Er worden steeds meer Zuid-Europese libellen en sprinkhanen gespot, de braamparelmoervlinder schuift noordwaarts op, de van oorsprong mediterrane bijeneter broedt nu ook bij ons.

    Waarnemingen.be kan zo een v/d meest succesvolle vb. van citizen science in ons land worden genoemd. Dat zijn burgeronderzoeken die steunen op gegevens van inwoners, zoals CurieuzeNeuzen, die de luchtkwaliteit in kaart bracht.

    Waarnemingen.be wordt overigens nog gebruiksvriendelijker, kondigt Vanreusel aan.

    De volgende versie zal meer vanuit foto’s werken. De software zal je de naam v/e soort suggereren en er de graad van waarschijnlijkheid bijzetten.












    17-03-2019 om 20:01 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    05-03-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Willen we alleen Hallerbossen in Vlaanderen?

     

    Geraadpleegde bron:

     

    Er moet meer toegankelijk groen komen in de buurt van onze woonkernen, schrijft Steven Vanonckelen, bestuurder bij BOS+, zodat we niet langer de auto hoeven te nemen om te gaan recreëren in kwetsbaar natuurgebied.

     

    De krokusvakantie en het wielerseizoen zijn begonnen; tijd om de fiets van stal te halen en met de hond te gaan wandelen in het groen. De natuur biedt daarbij een moment van rust, een gezonde dosis beweging en een gevoel van vrijheid. Dat vrijheidsgevoel draagt bij aan een perceptie dat in de natuur alles mag en alles van iedereen is.

     

    Maar verstoren al die vormen van recreatie het broze evenwicht in onze natuur niet?

     

    De natuur en het bos in Vlaanderen staan onder druk.

    Volgens het recentste rapport (uit 2013) verkeert het grootste deel van de diersoorten in een ongunstige tot zeer ongunstige staat van instandhouding.

    De grote, aaneengesloten natuurgebieden in Vlaanderen zijn beperkt tot de Kalmthoutse Heide, het Zoniënwoud, het Nationaal Park Hoge Kempen en Bosland in Limburg.

    De reden daarvoor is eenvoudig: Vlaanderen kent een erg hoge bevolkingsdichtheid en de hoogste graad van landschapsversnippering in Europa.

     

    Recreatieve activiteiten

     

    De hoge bevolkingsdichtheid heeft er mee toe geleid dat onze ­natuur- en bosgebieden een dicht netwerk aan wandel-, paarden-, fiets- en mountainbikeroutes bevatten.

    Daarnaast snijden een hoog aantal autowegen dwars door die gebieden heen en is er een stijgend aanbod aan recreatieve activiteiten in het groen.

    Sinds juni 2018 is de wetgeving ‘omgekeerde toegankelijkheid’ van kracht in bossen en natuurgebieden die eigendom zijn van de Vlaamse overheid en waarvoor geen toegankelijkheidsreglement werd opgesteld.

    Dit houdt in dat wandelaars en lopers de paden mogen verlaten in deze gebieden.

    Wandelaars met een hond, fietsers, mountainbikers en andere recreanten moeten daaren­tegen op de paden blijven die voor hen voorzien zijn.

    In privébossen en in bossen en natuurgebieden van de overheid waarvoor wel een toegankelijkheidsreglement werd opgesteld, gelden dan weer andere regels. Ingewikkeld en er wordt sterk vanuit een menselijk standpunt geredeneerd.

     

    Misschien redeneren we te weinig vanuit het standpunt van de natuur

     

    Het ene bos is het andere niet: sommige bostypes zijn robuust genoeg om geregeld bezoek van ravottende kinderen aan te kunnen, andere bestaan uit kwetsbare biotopen die dat absoluut niet verdragen. Bovendien gaat dit alleen over de draagkracht van de vegetatie, terwijl fauna veel gevoeliger is voor verstoring.

    Een bekend vb. van een plek waar men een evenwicht probeert te zoeken tussen recreatie en bescherming van het natuurlijk erfgoed is het Hallerbos.

    Enerzijds hebben de duizenden toeristen, die het bos jaarlijks bezoeken, een grote impact op de fauna en flora.

    Anderzijds worden zware inspanningen gedaan om te vermijden dat de wilde hyacinten platgelopen worden en profiteert de lokale horeca mee door in te spelen op deze massa.

    Het Nationaal Park Hoge Kempen in Limburg ontwikkelde een inter­nationaal gelauwerd model om de draagkracht van de natuur te bewaren én mensen welkom te heten.

    Alle toegangspoorten van het nationaal park werden doelbewust buiten het nationaal park gelokaliseerd en zijn een natuurattractie op zich. Men voegt er de facto een extra natuur­belevingsruimte aan toe om het nationaal park te bufferen. Het kan soms eenvoudig: meer ruimte en een goede zonering kunnen de druk op de natuur verlagen en de natuurbeleving verhogen.

     

    Menselijke verstoring indijken

     

    Het Vlaamse biodiversiteitsbeleid richt zich in hoge mate, sommigen zouden zeggen bijna exclusief, op ­Europees bedreigd natuur- en bos­gebied. 

    Daar wordt veel energie en geld aan besteed. De vraag rijst of er niet meer middelen moeten gaan naar natuur- en bosgebied dat níét door Europa wordt beschermd. Ook in die gebieden is menselijke verstoring bijna permanent aanwezig vanwege de beperkte oppervlakte, sterke versnippering door allerlei wegen en hoge recreatiedruk.

    Zo valt de impact van loslopende honden op wilde dieren niet te onderschatten.

    En wat met de recente evoluties van draagbare luidsprekers en zoemende drones die je overal hoort?

    Studies tonen aan dat zelfs een wandelpad door een bos tot lagere broedaantallen leidt.

    Het is dan ook geen toeval dat de Vlaamse wolven zich terugtrekken in de militaire domeinen. ­Afgezien van tactische oefeningen in bepaalde zones zijn dat nog relatief onverstoorde gebieden. Dat er al één wolf werd doodgereden en er heel wat commotie bestaat over de dieren, bewijst dat we opnieuw moeten leren omgaan met deze nieuwe – of oude – wilde natuur.

     

    Betonstop

     

    Er is een groot tekort aan toegankelijk en veilig bereikbaar groen in Vlaanderen en er zijn veel parallellen met de discussie over onze ruimtelijke planning.

    Er mag geen bijkomend beslag meer worden gelegd op onze open ruimte. Elke slecht gelegen kavel die in de komende jaren wordt bebouwd, hypothekeert de kansen voor de biodiversiteit in Vlaanderen.

    Net daarom moeten we meer toegankelijk groen inrichten dicht bij onze steden en dorpskernen, snel bereikbaar voor scholen en jeugd­verenigingen.

    En voor de toegankelijkheid van bossen en natuurgebieden is er ook nog zoiets als gezond verstand: soms wel opengesteld en soms beter niet. 

    Daarin moeten keuzes worden gemaakt, zodat onze meest kwetsbare gebieden zich in de toekomst kunnen herstellen.

    Het is duidelijk dat meer mensen van de natuur willen genieten. Dat betekent niet dat we meer mensen moeten toelaten in de al beperkte ­natuurruimte, we moeten net ­natuurruimte bijmaken. Bovendien zijn bossen en andere natuur een efficiënte en duurzame oplossing voor de gevolgen van de klimaatverandering. Natuur moet weer een inherent en belangrijk onderdeel worden van ons landschap, onze steden en gemeenten, zodat we niet langer de auto moeten nemen op zoek naar wat groen om ons gezond en gelukkig te voelen. De boswachters, bosbrossers én hyacinten van het Hallerbos zullen ons eeuwig dankbaar zijn.












    05-03-2019 om 18:32 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-02-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Carolina eend


    Geraadpleegde bron: Aviornis

     

    De Carolina eend was in het begin van de 20ste eeuw bijna uitgestorven doordat er teveel op werd gejaagd. Gelukkig is de populatie weer aangegroeid in het oorspronkelijk leefgebied, zuidelijk Canada en Noord-Amerika (oostelijke helft van de VS tot en met Cuba / vanaf British Columbia tot zuidelijk California).

    De Carolina eend treft men maar heel zelden aan in West-Europa doordat hij allicht is ontsnapt uit watervogelcollecties.

    Vogelbescherming pleit voor een goede monitoring van alle exoten om te kunnen beoordelen of er geen negatieve effecten optreden voor inheemse soorten.

    Exoten zijn vogels die buiten het gebied voorkomen waar ze van nature zich voordoen en daar niet zouden worden aangetroffen zonder directe of indirecte introductie door de mens.

    Vogelbescherming is geen voorstander van het houden van sierwatervogels in gevangenschap.

     

    De Carolina eend is een nauwe verwant familielid van de Aziatische Mandarijneend, die ook een heel kleurig verenpak heeft en ook vaak in gevangenschap wordt gehouden.

    Desondanks kunnen ze onderling geen nakomelingen krijgen. Dit komt omdat de Mandarijneend een van de weinige watervogels is met een afwijkend aantal chromosomenparen.

    Eventuele bevruchte eieren van gemengde paren zullen zich nooit ontwikkelen en sterven in een vroeg stadium in het ei al af.

    Het zijn beide roestende of pronkeenden die vaak in bomen rusten (roesten) op de grote takken van oude loofbomen; het zijn dus echte bosbewoners.

     

    De Carolina eend vertoeft graag in de schaduw bij rustige poelen, meren en rivieren. Af en toe ziet men de eenden in brak water zoals aan riviermondingen, maar nooit in zout water.

    De voorkeur gaat naar ondiep water in loofbossen.

    Vandaar dat hij in de VS ‘boseend’ (Wood duck) wordt genoemd. Carolina-eenden zitten graag hoog in bomen, meestal in paren of kleine groepjes. Zij kunnen behendig tussen de bomen door vliegen.

     

    De woerd in broedkleed is zeer contrastrijk van kleur.

    Opvallend zijn de helmvormige kop met een lange kuif in de nek. De kleuren zijn een mengeling van metaalglanzend groen, blauw en violet.

    Een witte streep loopt vanaf de witte keel en splitst in een witte streep omhoog naar de zijkant van de wang en onder langs de kaak naar de nek.

    Een andere witte streep loopt vanachter het oog door langs de zijkant van de kuif naar de nek. Het bovenste deel van de borst is purperkleurig tot kastanjebruin; de onderkant van de borst en buik zijn wit.

    De flanken zijn geelbruin. De vleugels zijn metaalkleurig blauw, groen tot zwart. De stuit is violet. De staart is zwart met een metaalkleurige weerschijn.

    De snavel begint scharlaken rood met een geel bandje aan de snavelbasis, gaat vervolgens over van geel naar wit en weer naar geel met een zwarte snaveltip. De poten zijn helder okergeel.

    Tijdens de ruiperiode in de zomer draagt het mannetje een eclipskleed, waarbij zijn helm en kuifveren op de kop verdwijnen.

    Hij lijkt dan wat op het vrouwtje, maar vooral de witte wang- en kaakstreep en licht getinte kop en rozerode snavel blijven onderscheidend.

     

    Het vrouwtje is overwegend grijs met tinten van olijfgroen tot bronskleurig. De borst is licht gestreept en de zijden zijn licht gevlekt op een grijs tot bruine ondergrond. Een witte ring rond de ogen loopt in een lijntje iets naar achter uit, maar het lijntje is veel korter en de witte oogring wat dikker dan bij het vrouwtje van de Mandarijneend.

    De snavel is grijsachtig met een zwarte snaveltip en een wit lijntje aan de snavelbasis. De poten zijn gelig van kleur.

     

    In hun natuurlijke omgeving gaan de Carolina eenden in de wintermaanden op eendentrek.

    Ze overwinteren vaak in het zuidelijke deel van Noord-Amerika en in Mexico.

    In Europa komen ze amper voor in het wild, maar gaan ze ook niet op eendentrek.

    Carolina eenden zijn winterhard en kunnen goed tegen de kou in Europese gebieden.

    Tijdens het zwemmen beweegt de kop met rukkende bewegingen voor- en achterwaarts.

    Het mannetje heeft een fluitende, in toonhoogte stijgende roep; het vrouwtje roept bij verstoring ‘whoe-iek’.

     

    De soort foerageert op water en op land en benut insecten, zaden (eikels, beukennootjes) en groene delen van water- en landplanten (eendenkroos); de kleine waterdiertjes die hierin leven, vormen een belangrijke eiwitbron.

     

    De lichaamslengte varieert tussen 43 en 51 cm; de spanwijdte wissel tussen 65 en 75 cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 540 en 680 g.

     

    Na de rui in het najaar zullen de Carolina eenden paren vormen om samen de jonge eenden groot te brengen. Carolina eenden zijn holenbroeders en leggen dan ook hun eieren in een beschutte plek zoals een boomholte (verlaten holen van spechten) maar ook in een nestkastje, zowel dicht bij het water als verder weg.

    Soms nestelen de Carolina eenden zich ook in een ingegraven ton met toegangsbuis.

    De eileg start begin april tot half juni.

    Het legsel bestaat uit 9 tot 15 roomkleurige eieren. De broedtijd duurt 28 tot 32 dagen, waarin alleen het vrouwtje op de eieren zit.

    Na 32 dagen komen de jongen uit. Deze zijn vaak donkerbruin van kleur met witte / gele aftekeningen op de buik.

    In het wild springen de kuikens zonder vrees uit het nest (bomen van 12 tot 15 m hoog) zonder zich te bezeren en komen dan ook niet meer teug naar het nest; ze kunnen namelijk nog niet vliegen. Na ongeveer 60 tot 70 dagen kunnen ze pas vliegen en kunnen ze zich zonder hulp van hun ouders behelpen.

     

    In de onderstaande fotoreeks van Wim Dekelver zie je een vrouwtje naast de mannelijke Carolina eend stoeien. Dit is niet zijn partner, maar wel die van de Mandarijneend die op een bepaald moment agressief wordt verjaagd. Al kunnen ze geen nakomelingen hebben, toch kunnen de Carolina mannetjeseend en het Mandarijn-vrouwtje een boontje hebben voor elkaar …












    19-02-2019 om 20:45 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    14-02-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat bepaalt het succes van huiszwaluwentillen?

     

    Geraadpleegde bron: De levende natuur – Nederlandse huiszwaluwtillen Monitoring, hoe is de stand?

     

    Om in Nederland huiszwaluwen aan extra nestgelegenheid te helpen worden er al zo’n 10 jaar huiszwaluwentillen geplaatst. De eerste til werd in 2008 in Biddinghuizen (dorp in oostelijk Flevoland) geplaatst en was het jaar daarop al bezet.

    In 2015 stonden er 141 tillen verspreid in Nederland.

     

    Maar in welke mate worden deze tillen door de huiszwaluw gebruikt?

     

    Ten opzichte van 1970 is het aantal broedparen van de huiszwaluw met ruim 80% afgenomen. De achteruitgang vond vooral plaats vóór de jaren ’80. In de periode van forse afname werden de steden grotendeels verlaten en werd de huiszwaluw vooral een soort van het buitengebied (grond buiten de bebouwde kommen van steden en dorpen).

    Immers, in stedelijk gebied geraken huiszwaluwen nog nauwelijks aan modderklompjes (nestmateriaal).

    Maar daarnaast spelen verminderde beschikbaarheid van nestmateriaal door erfverharding, aanbrengen van beschoeiing (constructies die een oever of waterkant tegen afkalven door golfkrachten of stromingen beschermt), dempen van sloten, verlaging van het waterpeil en nestgelegenheid (renovatie, beter geïsoleerde bouwwijze) een rol.

    Naast verminderde beschikbaarheid van nestgelegenheid worden huiszwaluwnesten vanwege overlast door uitwerpselen geregeld afgestoken of wordt de nestbouw op allerlei manieren verhinderd (aanbrengen van gaas of een glad oppervlak op de gevel waardoor de modder niet kan hechten).

    De landelijke afname werd echter waarschijnlijk vooral veroorzaakt door afnemend voedselaanbod (vliegende insecten) als gevolg van landbouwintensivering (pesticidengebruik, ontwatering).

     

    Massale insectensterfte

     

    Heel wat recente onderzoeken hebben aangetoond dat er een dramatische afname is van insecten. En dat is erg, want het is een grote aanslag op de kringloop van het leven.

    Insecten zorgen voor een gezonde bodem, zodat planten kunnen groeien, bestuiven bloemen, bomen en gewassen en zijn onmisbaar als voedsel voor vogels en andere dieren.

    Uit Duits onderzoek blijkt dat zo’n 75 % van de insecten in de afgelopen 27 jaar is verdwenen. In Frankrijk zijn vogelsoorten die insecten eten sinds 2000 met 33 % afgenomen.

    De landbouw is een van de belangrijkste beheerders van ons buitengebied en de onderzoeken tonen aan dat de neergang van het aantal insecten het grootst is in gebieden waar  de landbouw het sterkst intensiveerde (mechanisering en ongeremd gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen en bestrijdingsmiddelen) en dat de insectengroep met de grootste afname die van de zwarte vliegen is. Naast muggen en bladluizen vormen deze het belangrijkste onderdeel van het dieet van de huiszwaluw. 

    Nederlandse onderzoekers toonden aan dat op plaatsen met een hoge concentratie van ‘imidacloprid’ – de meest gebruikte insecticide ter wereld behorend tot de schadelijke neonicotinoïden die de massale bijensterfte veroorzaakt – vogelpopulaties aanzienlijk uitdunnen.

     

    Huiszwaluwtil

     

    Een standaard zeskantige huiszwaluwtil gemonteerd op een paal bestaat uit een soort dak-oversteek die 2 tot 3 verdiepingen telt, waar kunstnesten op geplaatst zijn,. Daarnaast is er ruimte op de tillen voor de huiszwaluwen om nog zelf nesten bij te metselen.

    De kost verbonden aan professioneel gebouwde tillen schommelt tussen de 4 500 en 6 000 euro. Het kan goedkoper als handige zwaluwliefhebbers aan de hand van een eigen bouwtekening met medewerking van technische scholen de handen uit de mouwen steken (2 500 euro).

    Van belang is dat een til goed vrij staat en voldoende aanvliegmogelijkheden heeft.

    Het idee komt oorspronkelijk uit Duitsland, waar deze manier van extra nestgelegenheid creëren succesvol is gebleken (bezettingspercentage tussen 20 – 30%).

    De meeste tillen in Nederland zijn geplaatst op initiatief van lokale IVN- (Instituut voor natuureducatie en duurzaamheid), vogel- en natuurwerkgroepen, vaak financieel ondersteund door gemeenten.

    Ook Vogelbescherming Nederland blijft het plaatsen van huiszwaluwtillen aanmoedigen.

     

    Effect van lokgeluid niet duidelijk

     

    Waarom laten huiszwaluwen zich verleiden een til te betrekken?

    Zwaluwtillen wijken namelijk nogal af van de gebruikelijke nestplaatsen aan woningen, boerderijen en andere bouwsels. Wellicht zijn het vooral de kunstnesten en de geschikte oversteken die de aandacht trekken. Vlak in de buurt van verscheidene tillen wordt vaak ook met modderpoelen geprobeerd het aantrekkelijk te maken voor de huiszwaluwen.

    Het gebruik van lokgeluid lijkt ook een logische manier om de aandacht te trekken.

    Rond een huiszwaluwkolonie is er altijd wel het nodige gekwetter dat passerende zwaluwen zullen herkennen en nieuwsgierig maken.

    Toch lijkt uit talrijke proefopstellingen het geluid geen of weinig invloed te hebben op de aantrekkingskracht. Lokgeluid bij kunstnesten die verder dan bestaande kolonies af liggen, zou vooral kans maken van juli tot half september. De jonge vogels vliegen dan rond en kunnen zo verder weg gelegen nestplaatsen opmerken om daar dan volgend jaar te broeden.

     

    Monitoring van huiszwaluwtillen

     

    Deze bijdrage beschrijft de resultaten van een analyse van de bezetting van huiszwaluwtillen in Nederland tijdens de periode 2009 – 2015. Men verkent hierbij in hoeverre de bezetting te verklaren is door omgevingsvariabelen en andere factoren, zoals de nabijheid van kolonies van huiszwaluwen.

     

    Van 139 tillen werden de coördinaten van de locatie van de til gecentraliseerd.

    Met een GIS-analyse en topografische ondergronden zijn de omgevingsvariabelen binnen een actieradius van 500 m van elke til berekend, de afstand waarbinnen huiszwaluwen doorgaans vanaf de nestplek foerageren. Bovendien werd de drassige vegetatie binnen een straal van 2 km meegenomen.

    Met name tijdens slecht weer zijn boven poelen en plassen nog voldoende insecten te vinden en vliegen huiszwaluwen grotere afstanden om deze plekken te bereiken.

    Naast de omgevingsvariabelen speelde ook een achterliggende reden een rol: namelijk of deze zwaluwtil als ‘extra’ nestgelegenheid werd geplaatst of als ‘compensatie’.

     

    In het geval van compensatie (13 %) is in de directe nabijheid van de til een nestlocatie verdwenen en diende de til als vervangende nestgelegenheid.

    In 47 % van de gevallen betrof het verschaffing van extra nestgelegenheid bedoeld als steun in de rug (hier ging geen nestgelegenheid verloren in de buurt).

    Voor het resterend deel van de tillen (40 %) kon de reden van plaatsing niet worden achterhaald.

    De onderzoekers verwachtten dat de aanwezigheid van broedparen van huiszwaluwen in de nabije omgeving een positieve invloed zou genereren op de bezetting van een til.

    Daartoe werd per til ook het aantal huiszwaluwnesten binnen een straal van 2 km secuur geïnventariseerd. Tenslotte werd ook de leeftijd van de til (het aantal jaren na de plaatsing) meegenomen als mogelijke verklarende variabele.

     

    Het aantal huiszwaluwtillen in Nederland is sinds de eerste geplaatste til in 2008 toegenomen naar 79 in 2012 tot 141 in 2015. In 2015 waren ze redelijk gelijkmatig over het land verdeeld.

    Het totaal aantal bezette nesten op tillen is van 8 jaar in 2009 (op een totaal van 11 tillen) toegenomen naar 188 in 2015 (met 141 tillen).

    Naarmate een til langer staat, neemt het bezettingspercentage toe als die bewoond is.

    Het gemiddelde jaarlijkse bezettingspercentage landelijk is tussen 2009 en 2015 toegenomen van 3 % naar 15 %

    Er blijken 2 variabelen die het grootste deel van de variatie in het aantal bezette nesten per til verklaren.

    De reden voor de plaatsing en de grondsoort.

    Bij compensatie – wat betekent dat de oorspronkelijke nestlocatie is verdwenen of onbereikbaar is gemaakt – geeft dat een aantal bezette nesten per til dat ruim 2 keer groter is dan bij de andere gevallen.

    Bij tillen geplaatst op zandgrond is het aantal bezette nesten per til ruim anderhalve keer groter dan op kleigrond en heeft een grotere slootlengte een negatief effect op de bezetting.

     

    Het nut afwegen

     

    De afweging om al dan niet een huiszwaluwtil te plaatsen, hangt grotendeels af van het aantal bezette nesten op de til. Een onbewoonde huiszwaluwtil ervaart iedereen als een afknapper.

    Dat heeft mogelijk te maken met de hoge mate van de plaats-trouw (honkvastheid) bij huiszwaluwen.

    Bij zowel volwassen als eerstejaars vogels is de kans groot dat zij in opeenvolgende jaren terugkeren naar dezelfde nestlocatie of nabije omgeving.

    Wanneer de vogels na terugkomst uit de overwinteringsgebieden in Afrika worden geconfronteerd met een nestgelegenheid die verdwenen is en een alternatief moeten zoeken dan aanvaarden zij blijkbaar sneller tillen in de buurt van hun oude broedplek.

    Van de onderzochte omgevingsfactoren had de grondsoort het sterkste verklarende effect op het aantal bezette nesten op een til.

    Dat tillen op zandgronden een betere bezetting hebben ten opzichte van kleigrond zou te maken kunnen hebben met het gebrek aan geschikt nestmateriaal.

    Een groter oppervlak grasland binnen de 500 m van de til bleek wel een positieve invloed op de bezetting van de til te hebben. Huiszwaluwen vertonen een duidelijke voorkeur voor het foerageren boven open grond, zoals graslanden, waarschijnlijk omdat hier gemiddeld meer geschikte prooien aan vliegende insecten te vinden zijn.

     

    Dat de hoeveelheid slootlengte in de omgeving van een til een nadelige invloed lijkt te hebben op de bezettingskans, valt minder goed te verklaren. Het tegengestelde zou eerder worden verwacht: sloten leveren immers vliegende insecten op en daarmee foerageermogelijkheden die zeker in periodes van slechte weersomstandigheden door zwaluwen worden benut.

     

    Uit de opgedane ervaringen met huiszwaluwtillen in Nederland in de periode 2009 – 2015 blijkt dat het plaatsen van een til vooral succesvol is, indien het als een vervangende nestgelegenheid wordt ingezet. Als zodanig kunnen tillen dus als compensatiemaatregel dienen, mits ze aan een aantal plaatsingsvoorwaarden voldoen. Uiteraard moet de til, na het verdwijnen van de nestgelegenheid, al voor het daaropvolgende voorjaar beschikbaar zijn.

    Uit 14 jaar ervaring met tillen in Duitsland blijkt dat het ontwerp en de grootte van de til geen bepalende factoren zijn.

     

    Ondanks de stijging in bezettingspercentage in de loop der jaren is de kans op succes met gemiddeld 15 % nog steeds laag, zeker in vergelijking met het buitenland. 

    De analyse in dit onderzoek biedt dus maar beperkte aanknopingspunten voor het verhogen van de bezettingskans op grond van omgevingsfactoren.

    Ondanks alle positieve aandacht voor de huiszwaluw die de plaatsing van een til met zich mee brengt, kan het demotiverend werken als hij na vele jaren nog steeds leeg staat.

    In Duitsland geldt daarom het advies om na 6 jaar leegstand de til te verplaatsen, omdat dan klaarblijkelijk de gekozen plek ongeschikt is.

     

    Met de 188 paar die zich in 2015 op tillen vestigden is de effectieve bijdrage van huiszwaluwtillen aan het creëren van nestgelegenheid verwaarloosbaar. Deze aantallen vallen in het niet bij de naar schatting 70 000 – 100 000 huiszwaluwparen in Nederland tijdens de periode 2013 – 2015.

     

    In hoeverre moet men blijven inzetten op huiszwaluwtillen?

     

    Alvorens wordt ingezet op een huiszwaluwtil is het daarom aan te bevelen eerst na te gaan of op de betreffende locatie geen alternatieven voorhanden zijn om de huiszwaluwen te helpen.

    Een effectieve en goedkopere manier om huiszwaluwen te beschermen is het geven van voorlichting om de aanvaarding van bestaande zwaluwnesten te bevorderen, inclusief het aandragen van mogelijkheden om overlast zoveel mogelijk te voorkomen.

    Daarnaast kunnen maatregelen worden genomen die de beschikbaarheid van ‘natuurlijk’ nestmateriaal en -gelegenheid bevorderen.

    Ook het bijplaatsen van kunstnesten blijkt op sommige locaties een effectieve methode om een kolonie te ondersteunen.

    Uiteraard kunnen huiszwaluwen alleen overleven als er voldoende voedselaanbod is.

    Net als voor andere insecteneters zullen daarom alle maatregelen die insecten ten goede komen, zoals het terugdringen van grootschalig gebruik van landbouwbestrijdingsmiddelen of het opkrikken van de insectenbiodiversiteit in het landelijk gebied, positief uitpakken voor deze soort.

     

    De aanwezigheid van bewoonde huiszwaluwennesten en goede foerageergelegenheid binnen enkele honderden meters is van het grootste belang voor het bezet raken van een til.

    Toch lukt dat in totaal identieke omstandigheden niet overal. Dit laat zien hoe huiszwaluwen hardnekkig vasthouden aan de nestplaatsen die ze zelf kiezen en moeilijk te verlokken zijn een nieuwe woonplaats te betrekken, die men – alle goede bedoelingen ten spijt – aanbiedt.

    Wanneer een til wordt geplaatst in de nabijheid van nestelende huiszwaluwen dan is de omgeving per definitie geschikt. De huiszwaluwen zitten daar immers omdat de factoren als foerageermogelijkheden en aanwezigheid van modder prima in orde zijn.

     

    In Amel, in Duitstalig België staat sinds 2006 het grootste zwaluwhuis ter wereld (352 kunstnesten, waarvan er 17 waren bezet in 2012).

     












    14-02-2019 om 20:40 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-02-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wie gelooft Joke nog?

    Geraadpleegde bron: Persbericht Vogelbescherming Vlaanderen

     

    Het stond al op een zeer laag pitje, maar nu is Vogelbescherming Vlaanderen het vertrouwen in haar minister voor Natuur zo goed als helemaal kwijt.

    Een minister van de Vlaamse regering die in haar speech op een bijeenkomst van het Algemeen Boerensyndicaat de 10 000 klimaatbetogers en de vele natuurverenigingen met dun duizenden vrijwillige medewerkers schoffeert in de hoop er electoraal voordeel uit te halen, is de naam ‘minister’ niet waardig.

     

    En blijkbaar draait mevrouw Schauvliege er haar hand niet voor om flagrante leugens over de Staatsveiligheid de wereld in te sturen. Het interview met de minister in het Radio 1-programma ‘De Ochtend’ van vandaag was om te wenen. Elke vraag van de wakkere interviewer ontweek ze als een duivel in een wijwatervat. Bijzonder beschamend!

     

    https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2019/02/04/joke-schauvliege-cd-v-ik-weet-wie-achter-de-zondagse-betogin/?utm_source=newsletter&utm_medium=email&utm_campaign=wie_gelooft_joke_nog&utm_term=2019-02-05

     

    Naast het schabouwelijk beleid dat de minister voert op het vlak van soortenbescherming – ze werd op 10 januari jongstleden nog door de Raad van State teruggefloten in verband met haar beleid rond de bestrijding van bepaalde beschermde vogelsoorten omdat haar maatregelen in strijd zijn met de Europese regelgeving inzake vogelbescherming – gooit ze haar geloofwaardigheid met haar polariserende uitspraken volledig te grabbel. Onvergeeflijk voor een minister!

     

    Vogelbescherming Vlaanderen hoopt enerzijds dat alle generaties blijven opkomen voor een beter en sociaal klimaatbeleid en anderzijds dat een volgende minister gemeend op zoek gaat naar een duurzame samenwerking tussen landbouw en natuur.












    05-02-2019 om 18:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-02-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nachtzwaluwen in Limburg: graslandfanaten en langeafstandtrekkers

     

    Geraadpleegde bronnen: Natuur.oriolus – Vlaams driemaandelijks tijdschrift voor ornithologie en natuurgidsen

     

    Weinig vogels spreken op dezelfde manier tot de verbeelding als de nachtzwaluw: een merkwaardig geluid in de korte zomernachten, een schaduwachtige vorm in de schemering. Hij wordt pas actief tegen zonsondergang en is niet gemakkelijk te zien, hoewel hij soms opmerkelijk nieuwgierig kan zijn. Overdag rust hij roerloos, hetzij op de grond tussen dode bladeren en de stengels van varens, hetzij door op een horizontale tak te zitten. In beide gevallen is hij zo goed als onzichtbaar door zijn perfecte camouflage.

    Hij vangt nachtvlinders en grote kevers in de lucht die hij op hapt met zijn brede, van stevige borstels voorziene snavel (in de mondhoeken ter vergroting van de diameter van het vangnet) terwijl hij boven heidevelden, rond struiken en op open plekken in het bos vliegt.

    Tijdens de jacht vliegt hij op insecten geruisloos, licht en wendbaar; even stijgend, kort biddend, plots snel glijdend en uit zicht verdwijnend.

     

    Vleugels en staart zijn lang en smal; de kop is groot; hals en poten zijn kort. Het verenkleed heeft een zachte bruine, beigewitte, grijze en zwarte tekening, vaak met opvallende sneeuwwitte signaalvlekken op vleugels en staarthoeken, die tot laat in de schemering te zien zijn.

    Het mannetje zingt vanaf een zangpost, met een aangehouden, bijna mechanisch gesnor of geratel, dat soms even van toonhoogte wisselt, als een kikkerachtig sonoor ‘krrruIET’. Doorgaans alleen te horen in broedtijd en van late avondschemering tot ochtendgloren.

    Die vérdragende zang is tot 1 km ver hoorbaar, van dichtbij verbazingwekkend ratelend en intens, dat met korte pauzes in twee versnellingen urenlang te horen is.

    Hij vliegt met 2 – 3 luide vleugelslagen van zijn post. De vluchtroep is een nasaal ‘goe-ik’.

     

    Broedgedrag

     

    De nachtzwaluw is een grondbroeder die geen nest maakt, maar zijn eieren (max 2) op de naakte grond legt. Ze komen na 17 – 18 dagen uit. Bij gunstige voedselcondities kan een 2de, ineengeschoven broedsel plaatsvinden. Hierbij laat het vrouwtje de onvolgroeide jongen (ongeveer 10 dagen oud) uit het 1ste broedsel over aan het mannetje om elders een nieuw broedsel te starten.

     

    Onderzoek

     

    Sinds 2009 wordt in Limburg onderzoek verricht naar de ecologie van de nachtzwaluw.

    Het hoofddoel van dit onderzoek is het in kaart brengen van het ruimtegebruik tijdens het broedseizoen, waardoor men hun leefgebieden beter kan inrichten en de beheermaatregelen optimaliseren. Verder wordt onderzocht waar de nachtzwaluw overwintert. Het onderzoek heeft inmiddels geleid tot nieuwe verrassende inzichten in het leven van deze mysterieuze zomergast. 

    In Vlaanderen vindt men broedgebieden van nachtzwaluwen bijna uitsluitend terug op de Kempense zandgronden, waar deze soort wordt geassocieerd met structuurrijke heidevegetaties en landduinen.

    Deze heidegebieden besloegen ooit grote oppervlakken van Vlaanderen en creëerden zo ideale leefomgevingen voor gespecialiseerde heidesoorten.

    In de laatste 150 jaar zorgden maatschappelijke ontwikkelingen en menselijke activiteit ervoor dat ongeveer 95% van de heidegebieden in Vlaanderen verdwenen.

    Ook elders in Europa veroorzaakte de teloorgang van broedgebieden een sterke reductie in de grootte van nachtzwaluwpopulaties.

    Al komen er positieve berichten binnen over groeiende populaties, de omvang blijft nog steeds klein in vergelijking met schattingen uit vorige eeuwen.

    De oorzaken van de achteruitgang zijn grotendeels onbekend, temeer omdat de soort in de schemer en ’s nachts actief is.

    Zo kon de habitatvoorkeur van nachtzwaluwen lange tijd alleen worden onderzocht aan de hand van territoriumkarteringen (de autoclustertool boor broedvogelinventarisatie www.avimap.be) via de zingende mannetjes. Daardoor werd aangenomen dat deze soort zuiver gebonden was aan heidegebieden.

    Het foerageergedrag bleef een blinde vlek in de opgedane kennis, die we trachtten in te vullen via het gebruik van radiotelemetrie en GPS-tracking.

     

    Langeafstandstrekker

     

    Nachtzwaluwen zijn trekvogels die van mei tot augustus in Europese broedgebieden verblijven. Bij de aanvang van het onderzoek waren nog geen details over hun trekgedrag bekend. Hervangsten van geringde nachtzwaluwen buiten de broedgebieden zijn bijzonder schaars. Op basis van deze terugvangsten en observaties werd verondersteld dat de overwinteringsgebieden van nachtzwaluwen gelegen waren in Oost-Afrika en in West-Afrika, ten zuiden van de Sahara.

    Recent toonde een Britse pilootstudie op basis van data verzameld door middel van geolocators echter aan dat de overwinteringsgebieden van West-Europese nachtzwaluwen zich in de Democratische Republiek Congo bevinden.

     

    Doelstellingen

     

    Het onderzoek naar de ecologie van nachtzwaluwen in Limburg omvat 2 grote aandachtspunten. Vooreerst tracht men zich een duidelijk beeld te vormen van het ruimtegebruik van nachtzwaluwen tijdens het broedseizoen om beheermaatregelen te optimaliseren.

    Dit is van belang omdat vandaag heidegebieden – broedgebieden – gesitueerd zijn in een versnipperd landschap omgeven door bossen, landbouw-, stedelijke en industriegebieden. Daarnaast tracht men de migratieroutes, rust- en overwinteringsgebieden van nachtzwaluwen in kaart te brengen om de impact van klimaat- en landschapsveranderingen buiten Europa in te schatten. Dit omdat populaties van trekvogels veel sneller afnemen in vergelijking met verwante niet-migrerende soorten.

     

    Methode (technologie)

     

    Het onderzoek werd uitgevoerd van mei tot augustus (2009 – 2017) in 3 Limburgse gebieden: Bosland, de militaire domeinen van Meeuwen-Gruitrode en Nationaal Park Hoge Kempen.

    De gebieden werden geselecteerd om verschillen in ruimtegebruik vast te stellen en werden daartoe geschikt bevonden omwille van dun diversiteit in landschapsconfiguratie.

    Radiotelemetrie is een methode waarbij een kleine zender wordt gekleefd op de staartpen van een nachtzwaluw. Elke zender zendt een signaal uit op een unieke frequentie, dat door een ontvanger met antenne kan worden opgepikt.

    Er worden bij deze techniek geen GPS-coördinaten uitgezonden. Daarom moet de positie van individuen worden ingeschat door triangulatie (positiebepaling via driehoeksmeting). Radiotelemetrie werd van 2010 – 2014 gebruikt om foerageergedrag te bestuderen. Vandaag wordt het hoofdzakelijk toegepast om broedplaatsen te lokaliseren.

     

    GPS-loggers bieden de mogelijkheid om ruimtegebruik in de broedgebieden met veel hogere precisie en zekerheid in kaart te brengen omdat zij ongeveer 1 500 locaties opslaan in een periode van 10 nachten (ongeveer één observatie elke 3 min van zonsondergang tot zonsopgang).

    De GPS-loggers moeten worden gerecupereerd om de data te downloaden en worden op de staart van de nachtzwaluwen bevestigd. 

    GPS-loggers die worden ingezet om het migratiegedrag te bestuderen, worden geprogrammeerd om één locatie per nacht op te slaan, waardoor de ganse trekcyclus in kaart kan worden gebracht. De vogels dragen deze GPS-loggers als een soort rugzakje met zich mee. De loggers en het harnas waarmee ze om de vogel worden bevestigd, wegen samen 1.9 g. Dat is circa 2.9 % van het lichaamsgewicht van een nachtzwaluw, vergelijkbaar met een mens van 85 kg die een rugzak van 2.5 kg draagt.

     

    Resultaten

     

    Tijdens het onderzoek werden tot op heden meer dan 600 nachtzwaluwen geringd. Uit deze groep werden 84 territoriale vogels uitgerust met radiozenders. Voor 48 van deze individuen werden meer dan 20 observaties verzameld in één seizoen, voldoende om analyses uit te voeren om de grootte van hun leefgebied te berekenen en habitatselectie te bestuderen.

    Er werden tevens 92 vogels uitgerust met GPS-loggers. Voor 63 individuen werden bruikbare observaties verzameld.

     

    Foerageergedrag

     

    Nachtzwaluwen, die in deze studie werden opgevolgd, verlaten ’s nachts de broedgebieden (heide) om te foerageren boven extensief begraasde graslanden. De belangrijkste reden om deze vluchten te ondernemen is het hoger aanbod nacht-actieve insecten dat beschikbaar is in  foerageergebieden vergeleken met de broedgebieden. Tussen broed- en foerageergebieden worden soms grote afstanden afgelegd. Wanneer nachtzwaluwen verder moeten vliegen, zullen zij deze langere vliegtijd compenseren door langer te foerageren.

     

    Trek

     

    De nachtzwaluwen begonnen hun zuidwaartse migratie eind augustus, waarna de vogels hun overwinteringsgebieden bereikten op het einde van oktober. De noordwaartse migratie startte op het einde van februari waarna de vogels de broedgebieden weer bereikten op het einde van april. De hoogste vliegsnelheden werden gemeten boven ecologische barrières zoals de Sahara en Middellandse Zee, waar de vogels ongeveer 500 km/nacht aflegden.

    West-Europese nachtzwaluwen migreren vanuit hun broedgebieden via de Middellandse Zee naar Noord-Afrika, Centraal-Afrika om vervolgens de overwinteringsgebieden in de Democratische Republiek Congo, Burundi en Angola te bereiken.

    Van hieruit trekken ze via een meer westelijke route terug via Centraal-Afrika, West-Afrika, Noord-Afrika en Europa. Tijdens deze tocht van ongeveer 19 000 km, werden 3 belangrijke rustgebieden vastgelegd waar de vogels tot 3 weken verblijven, zoals in Noord-, Centraal-Afrika (Kameroen, Nigeria) en West-Afrika (Ghana, Ivoorkust, Togo) alvorens de ecologische barrières (Sahara en het Centraal-Afrikaans tropisch regenwoud) over te steken. Overigens leiden nachtzwaluwen tijdens de wintermaanden een sedentair bestaan met een actieradius van slechts 750 m.

     

    Conclusies

     

    Eén van de belangrijkste bevindingen van deze studie is de vaststelling dat nachtzwaluwen broeden en foerageren in complementaire habitats. Broedgebieden bestaan hoofdzakelijk uit heide, daar waar foerageergebieden extensief begraasde percelen omvatten.

    De nood aan complementaire habitats is waarschijnlijk een algemene vereiste voor Europese nachtzwaluwen.

    Verder suggereert deze studie dat de samenstelling en configuratie van het landschap een impact heeft op de energiehuishouding van nachtzwaluwen omdat lange verplaatsingen tussen broed- en foerageergebieden over ongunstige habitats moeilijker overbrugbaar zijn en meer energie vereisen. Hierdoor wordt waarschijnlijk de overleving van individuen en hun broedsucces gehypothekeerd, met nefaste gevolgen voor de instandhouding van populaties.

     

    De studies hebben aangetoond dat West-Europese nachtzwaluwen overwinteren in de Democratische Republiek Congo en Angola waar zij aangewezen zijn op specifieke overwinteringsgebieden in twee subtropische ecoregio’s: het Zuid-Congolese bos-savanne mozaïek en de Centraal-Zambiaanse Miombo bossen. Beide ecoregio’s blijken van cruciaal belang voor de overwintering van onze nachtzwaluwen.

    Verder is vastgesteld dat dat alle getrackte nachtzwaluwen convergeerden in rustgebieden in Noord-, Centraal- en West-Afrika waar zij zich voorbereidden op de oversteek van ecologische barrières, zoals andere Europese trekvogels als gierzwaluwen, grote karekieten en scharrelaars.

    Deze waarnemingen tonen niet enkel het belang van deze gebieden aan, maar ook de bijzondere kwetsbaarheid van Europese trekvogels en hun gevoeligheid voor habitatverlies in niet broedgebieden of mogelijke mismatchen in timing door klimaatveranderingen.












    03-02-2019 om 11:06 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Fyne lente' (Louisette)
        op Vogels en renners: één strijd
  • copyright (Ho-Merris)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Kauw (Henriëtte)
        op De kauw
  • Goedemorgen,mooie blog.Wens jullie nog een fijne dinsdag toe. (Mieke)
        op M-day, een mix, magische momentopnames
  • Startpagina !

    Zoeken in blog


    Gastenboek
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • Hallo beste Franz,prachtige foto's met omschrijving,heel interssant om te kijken en te lezen
  • Goedemiddag blogmaatje
  • Voorbeeld???
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek




    Archief per jaar
  • 2025
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2005
  • -0001

    Foto

    Foto

    Over mijzelf
    Ik ben Franz Pieters
    Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
    Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
    2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
    Foto

    Foto

    Een interessant adres?

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • De holenduif is de discreetste van onze duiven
  • De sprinkhaanzanger, meester verstoppertje van de ruigte
  • De Koekoek, een raadselachtige vogel die blijft verrassen
  • De buizerd, een weinig gewaardeerde roofvogel
  • De boomvalk, steeds minder trouw aan zijn broedplaats
  • Wetenschappelijk onderbouwd natuurbeheer is wat anders dan knaldrang
  • Een slinkende biodiversiteit heeft ook voor de mens nefaste gevolgen
  • Sinds kort broedt de steltkluut elk jaar bij ons
  • De drieteenmeeuw is onze enige echte zeemeeuw
  • De grauwe klauwier
  • Het opvallend riedeltje van de tjiftjaf kondigt de lente aan
  • Overleven: hoe doen pinguïns dat toch?
  • De Turkse tortel, één van de spectaculairste vogelinvasies ooit
  • Zwartkopje en bruinkapje
  • De zwarte kraai kiest voor een leven in de nabijheid van diervriendelijke mensen
  • Handel en stroperij brengen Europese zangvogels in gevaar
  • Grote stern, wit, zwart en geel puntje
  • Scandinavische neefjes van de vink geven de winter kleur
  • De mandarijn-eend
  • De Krakeend, vijftig tinten grijs
  • Ruzie over de Zeearenden: conservator van De Blankaart beschuldigd van nestverstoring
  • De groenling heeft ernstig last van het ‘geel’
  • Fluiters zijn bang van muizen
  • Natuurmonitoring met AI
  • Meten is weten: de staat van de natuur monitoren
  • Vogelbeschermers die de handen uit de mouwen steken
  • De draaihals, een lid van de spechtenfamilie
  • Chemische vervuilers zijn alomtegenwoordig in onze leefomgeving
  • Onze kleinste uil krijgt het kwaad
  • Ooit was de bosbouwer Vlaams, nu is hij een wereldburger
  • Het vederlicht goudhaantje
  • De witte kwikstaart profiteert van lintbebouwing
  • Werelddierendag
  • De sperwer heeft geen noemenswaardig effect op het bestand van onze tuinvogels
  • De trompetkraanvogel
  • Het waterhoen houdt er een complex gezinsleven op na
  • De lachstern, een atypische luchtacrobaat
  • Blauwdruk voor de blauwe kiekendief
  • Jenny De Laet, bezielster van het huismussentelweekend
  • Een koppel zwarte en een koppel gekraagde roodstaarten stichten elk een gezin in één nest
  • Een slangenarend in onze streken waarnemen, is geen uitzondering meer  
  • Onze bijen zullen moeten leren zelf de Aziatische hoornaar af te slaan
  • Illegale vogelvangst wordt streng aangepakt
  • De bonte vliegenvanger is geen zorgenkind
  • Wonderlijke veerkracht: deel 2: de extreemste aanpassingen van veren treffen we aan bij vogels die een extreme ecologische specialisatie hebben
  • Wonderlijke veerkracht: deel 1: verrassende inzichten over het complexe ontwikkelingsproces van veren
  • Buizerds hebben een voorkeur voor soortgenoten die er hetzelfde uitzien als zij
  • Blauwborsten zijn showbeesten
  • Met hun krachtige tenen en nagels ‘kleven’ boomklevers echt aan boomstammen

    {TITEL_VRIJE_ZONE}

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    bob_sergei_emil
    www.bloggen.be/bob_ser
    Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden

    Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens. In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens. Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval: • uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring; • verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt; • vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens; • passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is; • geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt; • op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren. Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens: Kille Meutel Vogelvrienden Watertorenlaan 59 1930 Zaventem franz.pieters@telenet.be Mobiel: 0478 55 34 59 Waarom verwerken wij persoonsgegevens? Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden: • om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden; • om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten); • om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners; • om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting); Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij: naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven) We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen. Verstrekking aan derden Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek) Bewaartermijn De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen. Beveiliging van de gegevens Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen: • we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen; • de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden; • wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten; • onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens. Uw rechten omtrent uw gegevens U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen. Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers. Klachten Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming. Wijziging privacy statement Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.


    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen

  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs