Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Of natuurfotografen beroeps- of amateursfotografen zijn, ze delen samen dezelfde passie om de verbluffende schoonheid en diversiteit van de natuur om ons heen in beeld te brengen.
Men vergeet wel eens dat de sfeervolle en unieke pareltjes tot stand zijn gekomen na een urenlange geduldige observatie, waarbij voor de originele pose, de juiste lichtinval en de mooiste invalshoek wordt gekozen.
Wim (en zoon Jo) die zo accuraat mogelijk de werkelijkheid willen weergeven en een mix van techniek, biologie en poëzie beheersen, weten ons steeds weer te laten genieten van hun unieke beelden. Recent verbleef Wim in de Balearen.
Menorca
De Balearen vormen een eilandengroep in de Middellandse Zee, voor de kust van Spanje.
De belangrijkste eilanden zijn Majorca, Menorca, Ibiza en Formentera. Deze eilanden zijn allemaal populaire toeristenbestemmingen.
De dierenwereld op Menorca bestaat uit kleine zoogdieren, reptielen, insecten en heel veel vogels. Onder de zoogdieren vallen marters, fretten, wezels, konijnen, vleermuizen, enkele soorten veldmuizen en de schuwe egel. Reptielen zijn onder andere de Middellandse-Zeeschildpad, hagedissen en wat kleine ongevaarlijke slangensoorten. Alle biotopen die op Menorca te onderscheiden zijn, hebben hun eigen vogelwereld. In de ravijnen of barrancs leven hout- en tortelduiven en merels.
Op de klippen en in de haventjes komen meeuwen, stormvogels, pijlstormvogels en aalscholvers voor.
In de bossen en op de akkers woudsnippen, goudhaantjes, nachtzwaluwen, vliegenvangers, patrijzen en kwartels. Verder zijn er nog veldleeuweriken, kuifleeuweriken, gorzen en raven te zien. De toeristen zijn dol op langoesten, zeeduivels, zwaardvissen, zaagbaarzen, stokvissen, poon, tandbrasems en zeebrasems en verder inktvis, garnalen, mosselen, hommer, zeespinnen en zeedadels; bijzonder is de venusmossel. Tussen Playa de Son Bou en het vakantieoord Sant Jaume strekt zich het natte gebied Marisma de Son Bou uit, een belangrijke habitat voor wilde eenden, allerlei trek- en watervogels en reptielen.
In de lente en in de herfst is Menorca een tussenstation voor duizenden trekvogels: o.a aalscholvers, reigers, lepelaars, oeverzwaluwen, bijeneters, meerkoeten, waterrallen, karekieten, steltlopers, futen, strandlopers, tafeleenden, grielen en sternen.
De beste plaats om veel van deze soorten te bekijken zijn de 70 ha grote SAlbufera des Grau-moerassen, de kustgebieden en de zuidelijke ravijnen. Daarnaast komen er verschillende roofvogels en aaseters op het eiland voor, zoals visarenden, dwergarenden, rode wouwen, valken, buizerds, sperwers, aasgieren, kiekendieven en steenuilen. Vele soorten kleine insecteneters sluiten deze rij. De SAlbufera lagune wordt van de zee gescheiden door een zandbarrière, die zorgt voor zoutwatermoerassen naast een zoetwatermeer. In de zoutwatermoerassen leven o.a. alen en waterschildpadden; 400 meter van de kust verwijderd, ligt het eiland Ille den Colom, waar een beschermde hagedissensoort voorkomt. Bijzonder zijn de zwarte paarden van het Menorcaanse ras.
Bron: Wim
Onderstaande fotos tonen ons achtereenvolgens een:
Deze middelgrote uil, de meest nachtelijke vogel onder de uilen, haalt een lengte van 33 tot 39 cm, bereikt een spanwijdte die varieert tussen 85 en 93 cm en eengewicht dat schommelt tussen 290 en 460 g.
De kerkuil jaagt hoofdzakelijk op kleine knaagdieren zoals ratten, veldmuizen, huis- en bosspitsmuizen, die hij meestal s nachts of tijdens de avondschemering vangt en naar zijn nest brengt; ook mussen en spreeuwen vallen in de smaak.
De kerkuil komt voor in open en halfopen laaglandgebieden, zowel in landelijke als stedelijkecultuurlandschappen. In de buurt van menselijke omgevingen worden nestplaatsen gezocht in boomholten, ruïnes, oude graanschuren en bijgebouwen, oude fabriekschoorstenen en graansilos, verlaten duiventillen en zelfs in luchtkokers; ook wel in moerassige gebieden, zoals in ruig grasland of heiden langs rietkragen, slootkanten of gebieden langs rivieroevers.
De grote kop vertoont een hartvormige vrijwel witte gezichtssluier. De zwarte ogen zijn omcirkeld met een rood- tot lichtbruin gekleurde rand. De vleugels zijn asgrijs tot oranjebruin besprenkeld met langwerpige zwart-witte druppelvlekjes, die vanaf de kruin naar de dekveren van de vleugels steeds groter worden. Over de slag- en armpennen lopen duidelijke brede oranjebruine tot grijze dwarse banden. Borst- en buikzijde zijn oranjegeel tot roestbruin, gespikkeld met donkerbruine ruitvormige vlekjes. Bij het uitslaan van de vleugels zijn op de lichtgekleurde ondervleugels ook de stippen te zien. De poten zijn tot aan de tenen bedekt met witte haren en de staart is vrij kort.
De kerkuil kent een 3-tal jachtmethoden: naast een uitstekend gezichtsvermogen en gehoor is het geruisloos vliegen van groot belang voor de kerkuil. Vaak wordt de techniek van het laagvliegen benut: de kerkuil vliegt dan met minder diepe vleugelslagen, afgewisseld met korte glijvluchten, op een hoogte van 1 tot 3 meter over een vaste vliegroute. Tijdens die scheervlucht wordt de omgeving nauwkeurig afgespeurd op prooidieren.
Ook jaagt de uil van op vaste uitkijkposten, zoals paaltjes aan de rand van een weiland, kilometerpaaltjes langs verkeerswegen of vanaf een laaghangende tak in een boom van waaruit hij geduldig wacht tot nietsvermoedende prooidieren opdagen.
De derde jaagmethode is het bidden, waarbij de kerkuil, als hij een prooidier heeft opgemerkt, even in de lucht blijft hangen en zelfs een stukje achterwaarts kan terugvliegen. Eens het slachtoffer precies is gelokaliseerd, duikt hij, voorover met de vleugels naar achteren gestrekt, op het doel af.
Op vaste tijdstippen vroeg in de avond, brengt hij prooien op het nest die hij later opeet.
Hun aanwezigheid wordt meestal dan ook verraden door de massa braakballen of de onverteerbare resten van hun prooi, die in de buurt van hun verblijfplaats op de bodem liggen.
Uilenliefde
Vroeg in het voorjaar begint de balts. In maart en soms al in februari, wanneer de dagen langer worden en de temperatuur wat aangenamer, laat het mannetje zich zo nu en dan al eens horen.
De baltsroep, een ijselijk luid gekrijs dat tot honderden meters ver hoorbaar is, is het meest indrukwekkend geluid dat het mannetje in de vlucht laat horen. Het mannetje maakt aan mogelijke rivaliserende indringers zijn aanwezigheid in het uitverkoren gebied en dominantie over het territorium duidelijk kenbaar. De baltsvluchten van beide uilen zijn indrukwekkend. Ze vliegen vaak met grote snelheid achter elkaar aan en laten daarbij veelvuldig vleugelklappen horen. Nachtenlang probeert het mannetje zijn toekomstige partner naar de nestplaats te lokken.
Het bruidsgeschenk heeft hij dan al bij zich: een onthoofde muis. Na het liefdesspel duurt het nog minstens 6 weken alvorens het eerste ei wordt gelegd. Geregeld vinden paringen plaats haast elke nacht die in de eerste plaats dienen voor de bevruchting van de eieren, maar ook om de echtelijke band tussen beide uilen te versterken.
Het mannetje kiest de nestplaats, tussen hooibalen, in boomholten, in invlieggaten. Blazen is het karakteristieke geluid van de jongen. Bij zonsondergang produceren de jongen op het nest een monotoon geluid. Afhankelijk van de leeftijd en de voedselbehoefte blaast een jong 5 tot 30 keer per minuut. Behalve de jongen blaast het wijfje ook geregeld; het is de contactroep met de jongen.
Vlak voor het leggen van het eerste ei blaast het wijfje veelvuldig [bedelgedrag] met als gevolg dat het mannetje voedsel brengt. Zowel volwassen als jonge uilen laten bij gevaar een langgerekt blazen horen. Het is een dreigend geluid, dat 2 tot 10 seconden kan aanhouden. Dit geluid werkt aanstekelijk; zodra één van de nestjongen begint te blazen, valt de rest van het nest in.
Ongetwijfeld zal het agressieve geblaas van alle uilen indruk maken op de indringer; in dreighouding drukt de kerkuil zich plat op de zoldervloer en spreidt daarbij zijn vleugels horizontaal uit.
Zijn langhalzige jongen verschuilen zich achter hem. Bij naderend gevaar laat het jong naast het blazen tongklikken horen: het slikt als het ware de tong in, waardoor de boven-en ondersnavel op elkaar klappen. Het tongklikken wordt vaak afgewisseld met een sissend geluid, waarbij de snavel licht geopend is.
Het broedseizoen duurt van vroeg in het voorjaar tot laat in de herfst. Soms worden op donkere plaatsen 2 broedsels grootgebracht. Het legsel varieert van 4 tot 7 glansloze witte ovalen eieren, afhankelijk van de voedselsituatie. Het wijfje broedt 32 tot 34 dagen en het mannetje brengt haar dan voedsel. De jongen hebben 2 donskleden: eerst een wit, dat na 12 dagen door een roomkleurige wordt vervangen.Na 8 à 10 weken kunnen de uilskuikens uitvliegen. Vele kerkuilenparen blijven in de winter in hun voortplantingsgebied. De paarband is sterk en de koppels zijn meestal trouw aan een eenmaal gekozen nestplaats, al kunnen weersomstandigheden en voedselschaarste er soms de oorzaak van zijn dat uilen tijdens de wintermaanden gaan zwerven.
Kerkuilenwerkgroep Vlaanderen
In de jaren zeventig leek de kerkuil in Vlaanderen ten dode opgeschreven.
Dank zij een langdurige en structurele bescherming is de kerkuil inmiddels terug uit het dal gekropen en vliegt hij vandaag opnieuw rond de kerktoren. Biotoopverbeterende maatregelen en het plaatsen van speciale nestkasten in de omgeving van broedplaatsen zijn hieraan niet vreemd, al was het een moeizaam proces dat van honderden vrijwilligers 30 werkingsjaren volgehouden inspanningen vergde.
De achteruitgang van de kerkuil werd destijds ingezet met de strenge winter van 1962 1963.
Toen lag er een dik pak sneeuw en vroorhet wekenlang, waardoor de uilen geen muizen meer vonden. De kerkuilenpopulatie had toen wellicht ook te lijden onder het toenemende gebruik van DDT en andere bestrijdingsmiddelen in de landbouw. In heel West-Europa daalde het aantal kerkuilen tot minder dan 10 % van de oorspronkelijke populatie.
De al gehavende kerkuilenpopulatie kreeg bijkomende klappen toen de kleinschalige landbouw plaats maakte voor intensieve landbouwmethoden en het uitzicht van het platteland
het favoriete jaaggebied van de kerkuil drastisch veranderde.
In kleinschalige gebieden verdwenen gras- en bouwlanden begrensd door kruidenrijke akkerranden, houtwallen, heggen of bosjes, die veel muizen herbergen waardoor de kerkuil minder gemakkelijk voedsel vond.
Vanaf de jaren tachtig begon men steeds vaker gebouwen hermetisch af te sluiten om verwilderde duiven en kauwen buiten te houden. Invliegopeningen van kerktorens, boerderijen en schuren die de kerkuil al jarenlang gebruikt als broedplaats werden met gaasdraad ontoegankelijk gemaakt. Toen werd de kerkuilenwerkgroep Vlaanderen opgericht die nestkasten plaatste in kerktorens en boerderijgebouwen. Elk jaar worden de nestkasten gecontroleerd en de nieuwgeboren jongen geringd. Momenteel broedt 80 % van de kerkuilen in nestkasten.
In Vlaanderen was 2007 een absoluut topjaar. Er werden haast 1 000 broedparen geregistreerd, die samen voor bijna 4 000 uitgevlogen jongen zorgden. De kerkuil kent dus een opmars, maar toch zijn de gevaren niet helemaal geweken. Nieuwe vijandzijn de voorbijrazende wagens, die de kerkuilen grijpen wanneer zij langs de ruige grasstroken en muizenrijke wegbermen jagen.
Oorspronkelijk komt de Nijlgans alleen voor in Jordanië en Israël [stroomgebied van de Nijl], alsook in enkele delen van Afrika ten zuiden van de Sahara. Al in de 17deE werd de eend in Europa ingevoerd als siervogel. Ontsnapte vogels uit particuliere watervogelcollecties of uitgezette dieren zijn de aanstichters geworden van de enorm snel groeiende populatie.
Het is echter een algemeen biologisch gegeven dat zogenaamde invasiesoorten, na een aanvankelijk explosieve groei een stabiele fase doormaken, niet zelden gevolgd door een numerieke terugval van de populatie. Een afname van de jongerenproductie door toegenomen concurrentie om voedsel en nestplaatsen te veroveren en een toename van de verliezen door voedselgebrek, ziekten en jacht, liggen hier aan de grondslag. De Nijlgans leeft voornamelijk op land, hoewel hij goed kan zwemmen. Ondanks zijn afkomst uit zeer warme streken, gedijt de Nijlgans zeer goed in ons klimaat; ze overleven zelfs de strengste winters.
De Nijlgans eet vooral zaden, grassen en stengels. Ze prefereren het malse groen van zwaar bemeste weilanden boven de taaie grassen van schrale natuurterreintjes . Ook insecten en wormen vallen in de smaak. Als de vogels naar de duinvalleien trekken en lekkere orchideetjes vreten, verpesten ze de waterkwaliteit in het moerasgebied vanwege de uitwerpselen.
Buiten de broedtijd leeft de Nijlgans in troepen van een dozijn tot honderden vogels.
Hoewel de bouw van de Nijlgans doet denken aan een kleine gans is de vogel net zoals de verwante bergeend, een echte eend. Het is een prachtige vogel met een verenkleed dat verloopt van lichte grijsgroene tinten aan de onderzijde naar oker en roodbruine schakeringen aan de bovenzijde.
Ze hebben een donkerbruine vlek op de onderborst. De kop is bleker van kleur en om hun hals dragen ze een donkerbruine kraag. De iris is rood, de poten en snavel zijn roze. Kenmerkend is de roodachtige bril rond de ogen. Tijdens de vlucht vallen vooral de witte bovenste vleugeldelen op.
De vogels trekken in de winter even weg, maar zijn al vroeg terug om reeds in januari met het broeden te beginnen. De Nijlgans broedt bij voorkeur in halfopen landschappen, zoals landgoederen, weilanden en stadsparken. Daar zoeken ze in bomen grote nesten van andere vogels, in de vork van stevige boomtakken of tussen dichte vegetatie langs slootkantjes. Het nest wordt gemaakt met takken en twijgen, gevoerd met wat donsveren. Het vrouwtje legt tussen de 6 tot 8 eieren.
De ouders beschermen hen met een aan fanatisme grenzende agressie. Agressie is trouwens het handelsmerk van de Nijlgans. Ze kraken nesten van andere watervogels, zoals deze van grauwe ganzen, maar tevens deze van ooievaars, kraaien in hoge bomen en zelfs van roofvogels, waaronder haviken en buizerds of torenvalken. Eenden en meerkoeten toch ook geen lieverdjes worden zonder pardon aangevallen. Nijlgansen hakken met hun sterke snavels op de jonge vogels in, net zo lang tot ze verdrinken. Het zijn ware killers vooral in de broedtijd en in de periode dat ze zelf kuikens hebben. Al kunnen kraaien zich wonderwel weren als het gaat om het verdedigen van hun territorium, tegen de tactiek van de Nijlgansen zijn ze niet opgewassen. Het geduld waarmee deze Nijlgansen iedere keer weer op het nest gaan zitten en de kraaien uitdagen is eigenlijk onvoorstelbaar. Ze doen dat net zo lang tot wanneer het kraaienechtpaar de moed opgeeft en elders een nest gaat bouwen. Ze kiezen voor een uitputtingsslag waarbij zij zo lang de tegenstander uitdagen, dat die geen zin meer heeft om de strijd aan te binden.
De struisvogel is een ware recordbreker. Met een hoogte van 2.5 m is hij de grootste; met zijn 150 kg de zwaarste en met zijn renvermogen van 65 km/u de snelste loopvogel. Rennend maakt hij stappen van soms wel 3 m, terwijl het bovenlichaam onbeweeglijk blijft. Deze topsnelheid kan hij wel een half uur lang volhouden.
Struisvogels hoeven dan ook weinig beducht te zijn voor vijandelijke roofdieren. Bovendien geven hun poten, uitgerust met messcherpe nagels die bij een stevige trap een tegenstander kunnen openrijten, nog eens een extra zekerheid.
Het verenpak van het mannetje is grotendeels zwart met witte staart- en vleugelpluimen.
Het verenkleed van de hen is egaal grijsbruin.Ze hebben een kleine kop (een hersengewicht van 30 tot 40 g), maar erg grote ogen. De lange nek vertegenwoordigt bijna de helft van de lichaamslengte.
Desondanks zijn het extreem schuwe dieren, een kenmerk waarmee ze zichzelf in een belangrijke waakrol hebben gedrongen, want door hun enorme hoogte, uitstekende zintuigen en alertheid zijn ze de wachtposten van de steppe geworden, waar antilopen overigens stellig op rekenen.
Omwille van diezelfde schuwheid is het bestuderen van deze vogel een haast onmogelijke opdracht.
Toch wisten zoölogen via spitsvondige observatietechnieken de fratsen van de struisvogels van zeer dichtbij mee te maken. Ze ontdekten dat struisvogels er Indiaanse verkenningstechnieken op nahouden.
Als een groep een drinkplaats nadert, worden een paar jonge struisvogels door de oudere als verkenners vooruit gedreven om te kijken of er geen hinderlaag in de bosjes wacht, een bedenkelijke manier om zelf buiten schot te blijven.
Weinig mannetjesvogels blijken zo ontrouw als de struisvogelhaan. Hij legt als hij de kans krijgt een hele harem aan, maar net als in een echte harem zwaait zijn eerst gekozen partner de scepter.
Naast zich duldt de first lady een 4 of 5-tal bijhennen, die niets in de melk te brokkelen hebben; ze mogen nadat ze bevrucht zijn een aantal eieren leggen, maar meer niet. Dat doen ze allemaal in hetzelfde nest, een enorme kuil van 3 m doorsnede. Elk haremvrouwtje legt tussen de 6 en 10 eieren, om de 2 dagen één. Deze zijn 15 cm hoog en wegen tussen de 1 à 2 kg. Als ze allemaal gelegd zijn, jaagt de hoofdhen de rivales weg. Alleen zij meestal overdag en haar partner doorgaans s nachts broeden de eieren uit. Soms liggen er wel 50 eieren in één nest. Dat vindt het vrouwtje al snel teveel en dan kiepert ze er zon 30-tal uit, natuurlijk niet die van haarzelf. Sommige van de overgebleven 20 liggen na verloop van tijd een beetje apart alsof ze verlaten zijn, maar dat is niet zo. Het zijn de eerst gelegde eieren, die op deze manier in hun ontwikkeling worden vertraagd, zodat het hele legsel tegelijk zal uitkomen. De struisvogels houden dus een soort tijdklok bij. Terwijl de kuikens nog in het ei zitten kwebbelen ze dwars door de eierschaal al lustig met hun ouders. Na 40 dagen, wanneer de kuikens uit het ei komen, wegen ze ongeveer 1 kg. Het kost een kuikentje bijna 3 uur om door de bikkelharde schaal heen te breken. De nestvlieders verlaten het nest reeds na 3 dagen.
Mannetjes slaken kreten om vrouwtjes aan te trekken en andere concurrenten te ontmoedigen. Tegenover seksgenoten zijn de struisvogelmannen in deze tijd bijzonder agressief. Bij het vallen van de avond zijn hun opgekropte ergernissen tot het kookpunt gestegen en vallen ze elkaar aan, waarbij stevige klappen en trappen worden uitgedeeld.
Struisvogels zijn ware vuilnisemmers. Alles wat hen opvalt, eten ze op. Maagonderzoek leverde zelfs spijkers, munten, ijzerdraad, gespen, houtspaanders en sleutels op. Niettemin is hun hoofdvoedsel plantaardig en als ze de kans krijgen verorberen ze immense hoeveelheden gras en fruit die ervoor zorgen dat hun vochtgehalte op peil blijft, want ofschoon struisvogels gewend zijn aan een leven in woestijnachtige streken, is hun behoefte aan water onlesbaar.
Als struisvogels worden achtervolgd komen ze op de proppen met een slimme verdwijntruc.
Ze rennen als bezetenen weg en zijn natuurlijk sneller dan het roofdier dat ze achtervolgt. Maar als de jager de achtervolging niet opgeeft laten de vogels zich als ze op redelijke afstand zijn plotseling vallen en blijven met de hals languit uitgestrekt op de grond liggen. In de ogen van de vijand zijn ze gewoon van de aardbodem verdwenen. Mocht het roofdier toch te kort naderen, dan springt de struisvogel weer op en begint het spel opnieuw.
Struisvogels kunnen neergehurkt indommelen met de hals rechtop. Ze vallen dan s nachts verscheidene keren voor een korte tijd ( 1 to 15 minuten) in een diepe slaap waarbij ze de nek languit voor zich op de grond leggen of gebogen langs hun lijf neerleggen.
Dodelijke modetrend
De oude Egyptenaren waren gebiologeerd door de struisvogelveer. Het feit dat zon veer aan beide kanten van de schacht een even brede vlag heeft (wat bij andere vogelveren niet zo is) vatten zij op als een goddelijk teken. De struisvogel werd hun symbool van gelijkheid en rechtvaardigheid .
In de 17de E ontdekten bemiddelde dames de struisvogelveer als ideale opsmuk in hun overdadige kapsels. De mode in Europa van rond de eeuwwisseling, die grandeur, stijl en dus struisvogelveren eiste, luidde de definitieve teloorgang van deze vogel in. De Arabische struisvogel overleefde al dit jachtgeweld niet. Nu bestaan er nog 4 ondersoorten, wiens verspreiding zich beperkt tot de grote wildparken in het oosten en zuiden van Afrika.
Slikten reuzendinosaurussen stenen in om daarmee voedsel in hun maag te vermalen?
Sauropoden, de grootste landdieren van 80 tot 100 ton zwaar met een lange nek en een kleine kop die ooit (200 tot 65 miljoen jaar geleden) hebben geleefd, waren geen woeste vleeseters maar brave vegetariërs.
Het was lang een raadsel hoe deze planten(wr)eters met kleine kaken, waarin kiezen (dunne potloodtanden) zaten die soms volledig ongeschikt waren om het vezelige groenvoer fijn te malen.
Vondsten van gladgeslepen keien in de buikstreek van fossiele skeletten van zulkegiganten leken daarop te wijzen.
Maar na experimenten met struisvogels denken paleontologen aan de universiteit van Bonn daar anders over.
Veel vogels van nu gebruiken deze techniek ook. Ze hebben daarvoor naast hun gewone maag een speciale spiermaag, die de mix van voedsel en ingeslikte steentjes (gastrolieten) krachtig kneedt.
Bij een struisvogel kun je het geknars van de keitjes en het stenengerommel zelfs horen.
Struisvogels, die directe afstammelingen zijn van die verre voorouders, voeden zich ook met vezelig plantenmateriaal.
Twee dinosaurusdeskundigen Oliver Wings en Martin Sander onderzochten hoe het stenen vergaat in de maag van een struisvogel.
De gemiddelde struisvogel die in struisvogelfarms rondloopt, sjouwt iets meer dan 1 kg stenen in zijn maag mee, stelde men vast bij geslachte dieren. Dat is ruim 1% van het lichaamsgewicht dat rond de 100 kg schommelt.
De proefdieren werkten graag mee aan het onderzoek en pikten aangeboden stenen gretig op. Ronde stukken zwarte vuursteen (keisteen), kiezels van rozenkwarts en kubusjes van kalksteen of graniet gingen erin als zoete koek.Bij de slacht, 1 tot 60 dagen nadat de stenen waren ingeslikt, stelde men vast hoe sterk de steentjes waren veranderd onder invloed van de zure maagsappen.
Zo waren na enkele dagen reeds de kalkstenen helemaal verdwenen en verloor het graniet de helft van zijn gewicht na 50 dagen; zelfs het keiharde kwarts sleet aanzienlijk.
De onderzoekers rekenden voor dat zon kwartssteen na ongeveer een jaar in de struisvogelmaag totaal vermalen zou zijn. Glimmend worden ze in al die tijd niet; het oppervlak blijft ruw.
Dat bewezen de vuurstenen in het experiment ook; die waren glad toen ze werden opgeslokt, maar verloren na een dag hun glans.
Het is daarom hoogst onwaarschijnlijk dat de gladde stenen die af en toe zijn gevonden bij skeletten van sauropoden, werkelijk maagstenen waren. Ze zijn veel te glad en bestaan soms ook nog eens uit steensoorten die in de maag snel zouden vergaan zijn. Bovendien zijn er altijd te weinig. Stel je de steenhoop voor die je zou moeten vinden als een 50 ton zware mastodont 1% van zijn lichaamsgewicht aan stenen meetorste: dan zou je 500 kg keien moeten zien liggen. In werkelijkheid is er nooit meer dan 15 kg aan gladgepolijste stenen bij de skeletten van deze dinosaurussen aangetroffen.
Als maagstenen geen rol speelden bij de vertering, blijft de vraag hoe de reuzendinosaurussen dan wel zorgden dat de plantenvezels in hun spijsverteringsstelsel verteerd geraakten.
Wings en Sander geloven dat de sauropoden grote hoeveelheden plantenresten konden verteren op een andere manier: door ze eindeloos te laten fermenteren (een metabolische omzetting van voedingsstoffen zoals bij een gisting) in hun kolossale lichamen.
Toch willen beide dino-experts niet beweren dat de stenen van buitenaf in de fossielen zijn terechtgekomen. Misschien gebruikten de dieren de stenen als minerale bijvoeding.
Er zijn moderne vogels die met zorg de juiste stenen uitzoeken, maar anderen slikken maar wat.
De stenen in de buikholte van dinosaurussen zouden dan te verklaren zijn als de slijtvaste, maar eindeloos gepolijste restanten van een willekeurig stenendieet.
Wings en Sander wijzen erop dat gastrolieten veelvuldig zijn ontdekt in de buikholtes van tweebenige dinosauriërs, nauwer verwantaan de vogels dan de sauropoden.
De vogelachtige tweebenige dinosauriërs hadden dus niet alleen primitieve vogelveren, maar ook een vogelmaag.
Bij verscheidene vogelsoorten bekommert alleen het mannetje zich om het nageslacht.
Uit onderzoek blijkt nu dat dit kennelijk ook gold voor de verre voorouders van de vogels, de dinosaurussen.
Dat ook vaders zich intensief met de opvoeding van de kinderen bezighouden is een verworvenheid van de 20ste eeuw, die nog eens extra is bekrachtigd door de invoering van het ouderschapsverlof.
In het verleden berustte deze taak geheel op de schouders van de moeder. Slechts bij ongeveer 5% van de zoogdiersoorten leveren ook de mannetjes een bijdrage aan het grootbrengen van de jongen.
Maar het kan ook anders, zoals bij de vogels, waar minder dan 10% van de soorten alleen de vrouwtjes verantwoordelijk zijn voor de zorg van de nakomelingen. Bij de meeste vogelsoorten van mussen tot kippen zorgen beide ouders voor de jongen.
Bij loopvogels, waarvan de struisvogel de belangrijkste vertegenwoordiger is, worden de eieren zelfs vrijwel uitsluitend door de vader uitgebroed. Tot voor kort was niet duidelijk welk zorgmodel nu het oorspronkelijke was.
Volgens heel wat biologen bestond er bij de vogels oorspronkelijk geen band tussen de beide ouders en zorgden de vrouwtjes in hun eentje voor het nageslacht.
Aangezien de mannetjes niet zeker konden zijn van hun vaderschap, hadden zij weinig zin om energie te verspillen aan het broeden. Zij konden hun tijd beter besteden door met zoveel mogelijk vrouwtjes te paren en zo hun voortplantingssucces te verzekeren.
Een dergelijk systeem treft men nu nog aan bij de krokodillen, een zustergroep van de vogels.
Een onderzoeksteam onder leiding van David Varricchio van de Universiteit van Montana heeft nu een compleet tegengesteld antwoord gevonden: oorspronkelijk zouden verrassend genoeg alleen de mannetjes hebben gebroed.
Er zijn tal van legsels opgegraven waarbij zelfs het broedende ouderdier bewaard bleef, al was het onduidelijk of het om een mannetje of een vrouwtje ging.
Uit een vergelijkend onderzoek van zorgmodellen bleek dat er een duidelijk verband bestaat tussen het aantal eieren van het legsel en het gewicht van de volwassen dieren, wat erop duidt dat dinosaurussen er een soortgelijk voortplantings- en broedgedrag op nahielden als de struisvogel en zijn verwanten. De polygame mannetjes brachten de jongen in hun eentje groot.
Geslachtsrijpe krokodillenwijfjes hebben gewoonlijk kleine holten in hun beenderen, doordat voor de productie voor eierschalen uit de structuur calcium en fosfor is onttrokken.
Vogelvrouwtjes daarentegen slaan voor de eierenproductie mineralen op in het sponsachtige botweefsel van de mergrijke holle pijpbeenderen.
Soortgelijke structuren zijn recent ook aangetroffen bij vrouwtjes van de Tyrannosaurus, Allosaurus en Tenontosaurus. Daarom hebben onderzoekers de dij- kuit- en middelvoetbeentjes bestudeerd van een volwassen Troödon, die was opgegraven in een zittende houding op zijn nest eieren. Ze vonden geen holten die waren ontstaan door de onttrekking van mineralen en ook het inwendige van de pijpbeenderen bleek leeg, wat aantoonde dat inderdaad mannetjes op het legsel zaten.
Dit riep meteen de vraag op waarom vaders überhaupt de zorg voor het nageslacht op zich nemen. Sommige wetenschappers zoeken de oorzaak in het feit dat de eieren buitengewoon groot waren. De wijfjes hadden daar meer energie voor nodig, zodat ze meer tijd moesten besteden aan het zoeken van voedsel. Bovendien legden ze de eieren niet allemaal in één keer, maar geleidelijk over een langere periode. Dus misschien was het voordeliger wanneer het mannetje op het legsel zat, terwijl het vrouwtje zich bezighield met het zoeken naar voedsel om de productie te kunnen voortzetten. Net als bij de vogels hadden de eieren van de Troödon en zijn verwanten namelijk een schaal die uit meerdere lagen bestond en daarom moesten worden bebroed.
In tegenstelling tot de krokodillen begroeven de wijfjes de eieren niet zomaar in de grond.
Eén van de ouders moest ze met zijn lichaamswarmte uitbroeden en als het mannetje er zeker van was dat hij de vader was aangezien hij vlak voor het leggen van de eieren met de dame(s) van zijn keuze had gepaard was het in zijn eigen belang deze taak op zich te nemen.
Faunaranden herbergen een verhoogde biodiversiteit
Een experiment om langs akkers grondvogels te beschermen, werd met één maaibeurt vernietigd, zo verneemt men uit goede bron van het Regionaal Landschap Zenne, Zuun & Zoniën [zie logo onderaan]. Deze vzw telt 15 gemeenten en 20 verenigingen voor natuur, landbouw, jacht en toerisme uit het Pajottenland, de zuidelijke Zennevallei en een stuk Zoniënwoud. Naast faunaranden promoot het Regionaal Landschap nog andere terreinmaatregelen die helpen foerageergebieden voor akkervogels in stand te houden, o.a. via de aanplant van hagen langs akkervelden, het verzoek tijdens de winter een graanstrook niet te oogsten, specifiek maaibeheer van omzomende graslanden aan te sporen.
Twee jaar na de opstart van het project was er al een aanzienlijke toename van geelgorzen, gele kwikstaarten, patrijzen, veldleeuweriken en ringmussen. Akkervogels hebben het immers moeilijk om nesten te maken en zich te voeden op intensief bewerkte akkers, zoals die er vandaag bij liggen.
De eerste ingezaaide stroken met klaproos, kamille, phacelia (gegeerd bij hommels en bijen), kaasjeskruid en korenbloem, werden aangelegd op gronden van de gemeente en beheerd door landbouwers van aangrenzende percelen of door landschaps- en natuurteams van Pro Natura.
De faunaranden zijn minstens 6 tot 12 m breed en hebben hoge en lage begroeiing met kruiden en grassen, die s zomers massaal insecten lokken en s winters zaden en bessen achterlaten.
Het project vergde frequent overleg om met de verschillende gemeentebesturen, met bereidwillige landbouwers en de Pro Natura-teams alles georganiseerd te krijgen en concrete maatregelen uit te voeren. Er werden duizenden euros geïnvesteerd in het gepaste zaaigoed, de samenstelling en structuur van de vegetatie en in loonwerkers, die de stroken inzaaiden.
Bedoeling was om het proefproject naar andere gemeenten en regios uit te breiden, maar nu werd in één maaibeurt al dit verdienstelijk opbouwwerk van natuurbeschermers teniet gedaan.
Walgelijke en verwerpelijke praktijken die het toenemend egoïsme in de samenleving bevestigen. Waar heeft men nog respect voor?
Zowat in maart strijken duizenden zwart witte, tropische vogels uit het zonnige Spanje, Portugal en Marokko in onze streken, ook aan onze Noordzeekust. In de winter vormen kluten dichte, synchroon vliegende zwermen. De kluut broedt in ondiepe brakke inhammen met slibachtige modderpoelen en wat drogere eilandjes, nabij een ondiepe poldersloot of op kale grond rond vijvers.
De volwassen kluut, die 42 tot 46 cm groot wordt, een spanwijdte heeft die varieert van 67 tot 77 cm en een gewicht dat schommelt tussen 250 en 500g, is gemakkelijk van andere waadvogels te onderscheiden.
De vogel vertoont in vlucht een karakteristiek en opvallend zwart wit kleurenpatroon: een helderwit slank lijf, een kromme zwarte band aan weerszijden van de rug; een diagonale band op de voorvleugels en rechte zwarte vleugelpunten, een lange hals, een zwarte kap en een zeer fijn en opwaarts gebogen snavel. Als de vogels slaapt staat hij op één van de lange blauwgrijze poten, snavel in de veren.
Belangrijke vijanden zijn meeuwen en kraaien. Om deze dreiging af te wenden, broeden kluten graag dicht bij soortgenoten, andere steltlopers of sterns.
Kluten hebben een speciale alarmkreet, waarmee ze elkaar waarschuwen voor zilver- of mantelmeeuwen. Bij gevaar drukt het gezinnetje zich niet tegen het plakkerige slijk, maar schuilt staand onder de geknielde vader of moeder, waardoor ze hun donskleed schoon houden.
Een zilvermeeuw heeft met één hap een jong verslonden.
Met de hoge stelten neemt de kluut energieke passen. Kluten zwaaien in vegende bewegingen met de snavel heen en weer door de drab op zoek naar garnaaltjes, kreeftachtige, zeewormen of insecten.
Hechte familieband
Al in het warme zuiden hebben de kluten besloten wie met wie verkering heeft.
De kluut nestelt in tamelijk grote wijdverspreide kolonies, niet zo dicht opeengepakt als meeuwen of sterns. Zo rustig en vriendelijk als ze in de loop van het jaar zijn, zo driftig zijn ze tijdens de broedtijd.
De kluten knikken geagiteerd met hun kopjes, buigen voor elkaar, trappelen met hun poten, pikken wild in het water, gooien strootjes en grassprieten in het rond of gaan plotseling in de slaaphouding staan.
Dan weer vallen ze elkaar aan: ze delen luid roepend meppen uit met hun vleugels of springen zo hard mogelijk boven elkaar. Klutenkenners vermoeden dan ook dat deze verhitte collectieve knokpartijtjes bedoeld zijn om de paarband tussen de stelletjes te verstevigen, daar de echtparen vaak vlak vóór of vlak ná de schermutselingen tot de intieme daad overgaan.
Hierbij pikken zowel mannetje als vrouwtje in het water en verzorgen nek- en borstveren.
Naarmate de opwinding toeneemt, slaan ze steeds sneller met de snavels in het water, waarbij ze elkaar nat spatten. Dan neemt het vrouwtje een uitnodigende houding aan: ze buigt net zo ver voorover dat haar kopje bijna het water raakt. Na lang heen en weer gedrentel alsof hij op het beslissend moment wel verlegen lijkt om met zijn partner te vrijen nadert hij het vrouwtje voorzichtig en springt bovenop haar rug.
Niet lang daarna maken ze samen het nest; de verblijfplaats treft men doorgaans aan in de buurt van een slik met vruchtbare kleiachtige modder, waarin welig diertjes tieren die de kluut met zijn gespecialiseerde snavel weet op te roeren.
Het legsel (april juli) dat wordt gedeponeerd in een kuil op lage eilandjes of in droge modder, kaal of gevoerd met gras of schelpendeeltjes, bestaat uit 3 tot 4 eieren.
De familiebanden in een klutengezin zijn heel sterk en alles wat het nestje met de donzige jonge kluutjes te dicht nadert, wordt uitgescholden, met duikvluchten geïntimideerd of weggelokt.
Jonge kluutjes stappen zo uit het ei de wereld in en gaan meteen op jacht. Na een paar dagen leiden de ouders de kuikens naar het water, zodat ze daar zelf voedsel kunnen zoeken. Daarbij nemen beide ouders een paar jongen onder hun hoede. Er wordt al snel fel opgetreden als blijkt dat andere watervogels, zoals bergeenden, dezelfde voederplek opeisen. Na amper één week kunnen de kleine kluten best zelf wel agressief opscheppen tegenbontbekpleviertjes bv.
Na een dag of 40 kunnen de jongen vliegen en na 10 weken zijn ze helemaal zelfstandig.
De kievit, die behoort tot de familie van de plevieren en de steltlopers, is van oorsprong een broedvogel van de steppen, de graslanden van de gematigde klimaatzone, die in een brede band over het Euraziatische continent loopt.
Ooit was op het platteland het rapen van kievitseieren een geliefde sport en het eerste kievitsei werd aan de koningin aangeboden. Aan deze traditie kwam in 1969 een einde en in 1979 werd de handel in kievitseieren volledig verboden.
De lengte van de kievit varieert tussen 28 en 31 cm, de spanwijdte tussen 70 en 76 cm en het gewicht schommelt tussen 150 en 300 g.
De weidevogel heeft brede afgeronde zwartgroene vleugels met witte vleugeltippen, witte ondervleugels, een rode vlek onder de staart en een donkergroene rug met paarse en koperen gloed. De snavel is kort en op het hoog voorhoofd gaat de zwarte kap over in een karakteristieke lange kuif.
In het voorjaar vertoont de kievit opvallend baltsgedrag. Het mannetje probeert de aandacht van het vrouwtje te trekken door luid met zijn vleugels te slaan en opgewonden in de lucht als een ware stuntvlieger in actie te schieten. Door behendig in bochtige vluchten over zijn territorium te vliegen en daarbij geregeld buitelingen te maken tot zelfs over kop gaan, probeert hij zijn toekomstige partner te verleiden.
De meest acrobatische mannetjes blijken voor de vrouwtjes het aantrekkelijkst. Het komt frequent voor dat een mannetje twee of meer vrouwtjes heeft.
Noorse natuurkundigen stelden vast dat dit het meest voorkomt bij de mannetjes die tijdensde baltsvluchten zich aan de meest steile duikvluchten waagden. Deze mannetjes bleken bovendien ook de meest voedselrijke territoria op de onderzochte percelen te bezetten.
Om het vrouwtje tot broeden te prikkelen, graaft het mannetje enkele ondiepe nestkuiltjes. Het uitverkoren nest wordt met grashalmen bekleed en na de paring volgt zowat in maart het legsel van 4 groenachtige eieren, vol met zwarte spikkels. Beide vogels broeden, maar het vrouwtje het meest. De eieren komen na 24 tot 31 dagen uit. Spoedig na het uitkomen worden de jongen van de droge, onbeschermde nestplaats naar een meer beschermd grasland verplaatst. Na 4 tot 5 weken zijn de nestvlieders zelfstandig. Bij gevaar doet een kievit alsof hij een gebroken vleugel heeft en probeert alzo een naderende wezel, vos of hermelijn weg te lokken bij het nest.
Buiten de broedtijd is het activiteitsritme afhankelijk van de maancyclus. Bij volle maan foerageert de kievit vooral s nachts; bij nieuwe maan foerageert hij ook veel overdag.
Kieviten zoeken voedsel op frequent gemaaide graslanden, oude weilanden (hogere wormdichtheid), natte veengronden en omgeploegd akkerland (bewerkte percelen en wintergraanvelden met korte vegetatie), waarbij de plevierentactiek met afwisselend korte eindjes rennen en stilstaan wordt gevolgd om de geviseerde prooi totaal te verrassen.
Ook stampt de kievit met de poten op de grond om prooidieren aan te trekken.
Op het menu staan ongewervelde diertjes die van het bodemoppervlak of uit de bovenste bodemlagen worden gepikt: regenwormen, slakjes, langpootmuglarven, kevers, spinnen of rupsen. Sommige prooidieren worden met heftig rukkende bewegingen tussen de wortels van graspollen uitgetrokken. Foerageren wordt moeilijk wanneer de velden bevriezen en dit verklaart de plotselinge grootscheepse trekbewegingen van kieviten bij een invallende vorst.
In de nazomer zoekt de kievit ook wel de kwelders en schorren in getijdengebieden op.
Rusten doen groepen (van honderden) kieviten vaak op structuurrijke terreinen, zoals omgeploegde akkers of oude weilanden of op open natte en vlakke terreinen, zoals slikvlakten, zoutmoerassen of riviermondingen met ondiep water. De overwinteringgebieden liggen voornamelijk in Zuidwest en West-Europa.
Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, luidt het spreekwoord.
De Australische liervogel heeft wel een aparte manier bedacht om indruk te maken op soortgenoten. Hij bezit het buitengewone vermogen om natuurlijke en kunstmatige geluiden uit zijn omgeving na te bootsen.
De vogel dankt zijn naam aan de staartpluim, gevormd door 16 veren: 2 lange slanke in het midden, 2 brede gebogen aan de zijkanten en 12 kleinere tussenin.
Wanneer het voorjaar aanbreekt met langere dagen, prikkelt dit de hersenen zodat er seksuele hormonen worden aangemaakt. Immers in de ultieme fase van de paringsperiode wordt de zang sterk bepaald door het belangrijke mannelijke geslachtshormoon testosteron.
In de meeste gevallen is het mannetje met zijn arias diegene die het wijfje versiert. Tijdens de hofmakerij zet het mannetje zijn waaier staartveren op, die fel lijkt op een lier (oud Grieks snaarinstrument) en buigt die over zijn kop.
Voor een wijfje is de mate van zangkwaliteit een graadmeter voor de conditie van de toekomstige partner. Een mannetje in goede vorm heeft meestal ook een groot voedingsgebied (territorium), wat voor een vrouwtje uiteraard belangrijk is, die haar jongen gezond wil zien opgroeien. Vaak heeft een wijfje dan ook een voorkeur voor ingewikkelde zang met rollers en trillers.
Onze Australische verleider put uit een rijk arsenaal aan deuntjes en bootst niet alleen melodieën van andere vogelsoorten na, maar imiteert ook andere geluiden die hij in zijn omgeving hoort, zelfs dat van een kettingzaag, een autoalarm of een camerasluiter.
Het loont echt de moeite deze weblink eens aan te klikken:
De oeverloper is in vrijwel geheel Europa een algemene broedvogel, die echter niet zo vaak in onze streken wordt opgemerkt. Wel trekt hij op zijn doortocht naar het overwintergebied rond de Middellandse Zee en zuidelijker naar Afrika toe in voor- en najaar (van mei tot september) over onze contreien in allerlei natte gebieden, zoals meren, rivieren, modderpoelen, waterbekkens, riviermondingen en zelfs langs rotsige zeekusten.
Deze kleine waadvogel, die tot de steltlopers behoort, onderscheidt zich van zijn evenbeelden Witgatje en Bosruiter, door de kortere, vaak okergele tot groenige, poten.
De rugzijde en de borst zijn grijsbruin met een donkere streeptekening; de buikzijde is helderwit. Kenmerkend is de witte band die vanaf de buikstreek doorloopt naar de schouder. Een bleke wenkbrauwstreep en een zwarte oogstreep accentueren de donkere kijkers. Met de lange rechte grijze snavel, eindigend in een zwarte punt, wordt in de modder naar klein gedierte geboord.
Het menu dat aan de waterkant wordt bijeengescharreld, bestaat uit insecten, wormen, weekdieren, kreeftachtigen en ook wel kikkers.
Op de staart komen witte staartranden en donkere dwarse banden voor. Door zijn uitstekende schutkleur is de oeverloper op de zand- en kiezeloevers, vaak moeilijk te ontdekken en ziet men hem pas als hij met een luid muzikaal hie-die-die op de wieken gaat. Wanneer de vogel laag over het water scheert, afwisselend met stijve flitsende vleugelslagen waarbij de vleugeltippen licht omhoog gebogen zijn en korte glijvluchten, valt meteen de duidelijk afgetekende witte vleugelstreep op.
De oeverloper wordt 19 tot 21 cm groot; heeft een spanwijdte tussen 32 en 35 cm en haalt een gewicht dat schommelt tussen 40 en 60 g.
Wipstaarten
Meestal zitten kleine groepjes van hooguit 10 exemplaren bij elkaar, in een rij langs de oever verspreid in plaats van dicht bijeen; ze houden hun kop omlaag en maken voortdurend met hun staart knikkende bewegingen.
Het kleine nest is vaak een door een plant of struik beschut, spaarzaam met gras gevoerd kuiltje op de oeverkant vlak in de buurt van zoetwater.
Alle steltlopers badderen geregeld, zelfs bij koud weer, om hun verenkleed in topconditie te houden.
Omstreeks half mei legt het vrouwtje doorgaans 4 eieren, die qua kleur variëren van romig, groen tot geelbruin bezaaid met donkerbruine stippen.
Het legsel wordt door beide ouders bebroed gedurende 20 tot 34 dagen; de kuikens verlaten het nest zodra ze droog zijn en kunnen vrijwel meteen zwemmen en hun kostje bijeenscharrelen.
Door te duiken trachten zij aan hun vijanden te ontkomen. Na 3 weken kunnen ze vliegen en na 4 weken zijn ze zelfstandig.
Wie onderstaande fotoreeks van onze inmiddels bekende vogelspotter Wimgraag aangevuld ziet met een andere olympische selectie moet maar eens een kijkje nemen bij Belgium Digital, hier in de favoriete weblinks opgenomen als DKW/J
Fenicische oorlogsgaleien staken meer dan 25 eeuwen geleden op weg naar en van de havenstad Gades (het huidige Cádiz) in het zuidwesten van Spanje de grote baai aan de monding van de Guadalquivir over. De baai was 12 eeuwen later veranderd in een enorm zoutmeer. Tegen de 20ste E was het meer een moeras zonder begaanbare paden geworden.
De transformatie werd teweeggebracht door de massa slib die door de Guadalquivir werd aangevoerd en door de kracht van de sterke zeestromen. Het zand dat van het westen langs de kust werd aangevoerd, vormde geleidelijk een zandbank, waardoor een ondiepe zee werd ingesloten. De lading slib en zand die de rivier van de Sierra Morena en andere bergketens meevoerde, verdreef het zoute water en vormde in plaats daarvan ondiepe lagunes.
In de jaren 80 van de vorige eeuw is deze 70 km lange barrière, 'Arenas Gordas' (dik zand) genaamd, alleen aan de zuidpunt door de rivier onderbroken.
De wandelende zandduinen en de vaste duinstroken, bezet met grove dennen, kurkeiken, wilde olijfbomen, aardbeibomen, struikgewas en taai gras, kunnen wel 13 km breed zijn.
Een bijzondere boomsoort is de jeneverbes, een overblijfsel van de vroegere kustbossen. Ze groeien in dichte bosjes op droge zandbanken.
Las Marismas
Las Marismas, wat in het Spaans de moerassen betekent, bestrijkt een gebied van 1 150 km². Het ligt 24 km ten zuidwesten van Sevilla, waar het deel uitmaakt van de delta van de Guadalquivir die uitmondt in de Golf van Cádiz.
De randen van de brakke moerassen bestaan uit biologisch uiteenlopende biotopen, zoals heidevelden, savanne en overblijfselen van kurkeikbossen. Samen verschaffen ze een uitwijkplaats voor een enorme hoeveelheid permanente en overwinterende vogels, alsook verscheidene bedreigde zoogdiersoorten.
Tegen de 13de E was Las Marismas een koninklijk afgebakend jachtreservaat (coto) geworden. In 1294 schonk de koning Sancho IV van het mini-koninkrijkje Castilië, de Moedige bijgenaamd, het land aan Alfonso Pérez de Guzmán, El Bueno, als beloning voor zijn aandeel in het tegenhouden van de Moren, die de vestingsstad Tarifa bij Gibraltar hadden willen veroveren. De koning gaf Guzmán tegelijkertijd de titel van Hertog van Medina-Sidonia.
Medina betekent in het Arabisch stad en Sidonia komt van Sidon.
Ruim 4 000 jaar voor onze tijdrekening was Sidon een belangrijke stad van de Feniciërs die op enkele km van het moderne Beiroet in Libanon was gesitueerd.
Vanuit Sidon voeren de Feniciërs langs de kusten van de Middellandse Zee via de Straat van Gibraltar tot bij het huidige Costa de la Luz, waar zij op een heuvel de Stad van Sidon stichtten.
Medina-Sidonia behoort nu tot de zogeheten Pueblos Blancos (Witte Dorpen) in de provincie Cádiz in Andalusië, autonome regio in Spanje. Het telt ongeveer 11 000 bewoners en ligt op de toeristische Ruta del Toro (Stierenroute), die langs de Andalusische fokkerijen loopt.
Na 711 viel de stad Tarifa in de handen van de Moren.
Met de Reconquista de katholieke reactie tegen de islamoverheersing wordt verwezen naar de periode die in Spanje en Portugal loopt van 718 tot 1492 en tijdens dewelke beide landen onder Moors juk leefden en zich door militaire initiatieven konden bevrijden. De Moren uit Noord-Afrika gearabiseerde Berberdynastieën hadden na de slag bij Guadelete in 711 in amper 5 jaar tijd bijna het volledig Iberische schiereiland in handen gekregen. In 732 werd door Karel Martel te Poitiers de Islamitische opmars naar de rest van Europa gestopt.
De 10 km ongerepte witte zandstranden, de stevige branding van de Atlantische Oceaan en de forse zeewinden kenmerken de meest zuidelijke uithoek van Europa. Tarifa hoort men van op afstand door het eentonig ritselend geluid van honderden windmolens, die op de omringende heuvels uit de krachtige wind de plaatselijke energie vergaren.
Natuurreservaat
Vroeg in de 17de E bouwde de 7de hertog een jachthuis El Palacio, midden in het moerasland als plek van afzondering voor zijn vrouw Doña Ana.
Even leek het ecologische evenwicht in de jaren vijftig te zullen worden verstoord door de bouw van uitgebreide badplaatsen. Dankzij de interventies van vooraanstaande Europese biologen, onder leiding van de Spaanse wetenschapper dr. José Antonio Valverde en de steun van het opgerichte Wereld Natuur Fonds werd het voortbestaan van deze waardevolle verblijfplaats in de moerassen veiliggesteld.
In 1964 werd 6 500 ha aangewezen als het Coto Doñana Natuurreservaat.
In 1969 werd het samengevoegd met het aangrenzende Guadiamar Reservaat; het hele gebied van 35 000 ha kreeg tegelijkertijd de status Nationaal Park. Het jachthuis werd omgebouwd tot een biologische onderzoeksplaats voor bestudering van de fauna en flora in het park.
Tot in de jaren zestig observeerden toegewijde ornithologen op een ouderwetse manier de vogelpopulatie in het moerasgebied. Op platte bootjes gehecht met touwen aan de staart van geduldige Andalusische paarden, die het moerasgebied kniediep doorwaadden, werden ze voortgetrokken.
Ondanks de beschermde status van het reservaat en andere delen van het natuurgebied bleven de problemen en bedreigingen groot: mijnbouw, landbouw, toerisme, de aanleg van infrastructuur en wanbeheer.
Zo was er in 1998 een ramp bij een mijn net buiten het park waardoor duizenden liters zwaar vervuild water en slib de Coto Doñana instroomden. Ruim 5 miljoen m³ water, doordrenkt met zware metalen, als cadmium, koper, zink, ammoniumsulfaat en lood stroomden weg uit een stuwmeer, dat toebehoort aan het mijnbedrijf Boliden.
Nochtans is het Coto Doñana Nationale Park de laatste uitwijkplaats geworden voor verscheidene bedreigde soorten Europese vogels, zoals de zwarte gier.
De grootste vogel is de Spaanse koningsadelaar. Deze majestueuze roofvogel, te onderscheiden aan zijn witte schouders en vleugelranden, jaagt op kleine zoogdieren waaronder hazen en konijnen. In 1977 werd de kolonie adelaars geschat op 60 paren.
Natuurverschijnselen
Las Marismas is onderhevig aan radicale seizoenswisselingen.
In de late herfst trekken zware regens over zuidelijk Spanje die neerstorten op de westelijke hellingen van de Sierra Nevada en de vlakte van Andalusië. Het met slib beladen water wordt afgevoerd via de Guadalquivir, die op haar beurt Las Marismas onder water zet, vaak tot een diepte van 60 cm.
Het ondergelopen land biedt voor de winter een welkome pleisterplaats voor enorm veel watervogels op hun trek naar het zuiden. Dit merkwaardig natuurdomein biedt eveneens een winterverblijfplaats voor vele eenden en ganzen die van hun zomerbroedplaatsen in noordelijk Europa en Scandinavië terugkeren.
Een paar weken lang is Las Marismas een lawaaiig krioelend kruispunt voor een miljoen vliegende migranten.
In het voorjaar smelt de sneeuw op de bergen en krijgen de moerassen zoet water aangevoerd, terwijl de hogere temperatuur de planten tot groei aanzet. Dikke bundels gras, riet en biezen rijzen uit de bodem op hoger gelegen eilandjes en helpen een handje mee om een enorm aantal vogelnesten te verbergen.
Vroeg in mei komen zwermen steekmuggen en libellen te voorschijn, die duizenden vogels lokken. De fladderende vleugels en paarzang van honderdduizenden vogels brengen een ware kakofonie voort.
Een verzameling van 175 verschillende vogelsoorten, waarvan vele zich nergens anders in Europa voortplanten, komen bijeen om te eten en te paren: 8 van de 9 soorten reigers, flamingos, steltlopers, steenlopers en plevieren.
De broedende gemeenschap bevat eveneens zeldzame vogels als de rode bergeend, de gekuifde meerkoet en de gemarmerde taling. De rode wouw en de zwarte gier draaien hun cirkels boven Las Marismas, speurend naar hagedissen en kleine zoogdieren.
Witte reigers en pelikanen vormen kolonies met hun zware nesten in oude kurkeiken, terwijl in de dichte braambessen- en jaguarzostruiken de Spaanse lynxhaar leger maakt.
Enkele weken houdt de wateraanvoer van de Guadalquivir op, krijgt de zon meer kracht en verdampt het water. In de slinkende stroompjes groeien de biezen en grassen in dikkere groepen, terwijl de groene algen zich ophopen in de kleverige massa van het brakke water.
Tegen juni ploeteren roedels rode herten en damherten door het water om van het sappige gras te eten. Wilde zwijnen schoffelen over drogere terreinen.
In het begin augustus heeft de meedogenloze zon Las Marismas geschoeid tot een gebarsten mozaïek van bikkelharde leem.
De foto van de flamingo's in de Coto Doñana is van VIM
Het uitgestrekt brakke natuurgebied (3200 ha) in de Westerschelde, Het verdronken land van Saeftinghe, zowat 50 km van de monding is een land van slikken, zandplaten en schorren doorsneden door geulenstelstels. Het zilte zeewater dat met de vloed de schorgeulen binnenstroomt, mengt zich met het zoete rivierwater.
Drie grote in het noordwesten gerichte geulen doorsnijden het schorgebied: het Speelmansgat, de Ijskelder en het Hondegat. Deze hoofdgeulen hebben tal van zijtakken die het schorgebied als het ware opdelen in afzonderlijke eilandjes.
In het mondinggebied liggen uitgestrekte zandplaten die drempels vormen. Dit zijn door de sterke stroming ontstane golfribbels van ongeveer één meter hoog en enkele meters breed.
Het estuarium staat onder invloed van de zeegetijden die tweemaal daags met een hoog- en laagtij het gebied overspoelen.
Een ander kenmerk van de riviermonding is dat hoe verder men van de zee is verwijderd, hoe meer het vloedwater wordt opgestuwd. Dat komt doordat de rivierbedding landinwaarts minder diep en smaller wordt.
De Rijksdam werd aangelegd om het aanslibben te bevorderen in een tijd dat in Nederland landaanwinning nog een hoge prioriteit had. De Dam naar de Noord verbindt enkele stellen met de dijk. Op deze door schaapherders opgeworpen heuvels, kan men zich bij al te hoog water terugtrekken.
Op enkele plaatsen duiken van onder het zand van het strand langs de Westerschelde veenbanken op. Bij laagwater rijzen deze veenbanken als steile zwarte rotskliffen boven het woelige water uit.
Veel ouder dan het veen is een zandlaag die bij extreme laagwaterstand in de monding van de Ijskeldergeul onder het veen vandaan naar boven komt.
Maritieme dynamiek
Onder invloed van de getijden verandert het landschap in Saeftinghe voortdurend.
Wekenlang gebeurt er maar weinig en zijn de veranderingen klein en geleidelijk.
Tijdens zwaar stormweer beuken onstuimige golven tegen de steile schorranden en wordt het zand in de geulen flink omgewoeld door de krachtige getijstromen.
De volgende dag heeft het gebied een ware metamorfose ondergaan. Geulen hebben zich verlegd en een wild patroon van golfribbels is in het zand geëtst. Steile schorwanden en zandplaten zijn geheel verdwenen of half weggeslagen. Stromen die een paar dagen tevoren nog doorwaadbaar waren, zijn plots meter diepe putten of juist nieuwe zandplaten geworden. Het afgeslepen, weggeslagen en losgewoelde zand en slib zal spoedig weer elders in het gebied bezinken. Doorgaans is er meer groei dan afbraak in het gebied. Op rustige plekjes wordt volop materiaal afgezet, met name in binnenbochten (bolle oevers) van geulen en in doodlopende uitlopers diep het schor in. Ook zandplaten en slikranden hogen zich op. Zodra ze bij laagwater voldoende droog vallen, kan de eerste vegetatie zich ontwikkelen. Eenmaal er plantjes groeien, versnelt het opslibben aanzienlijk. Daar het opkomend water lichtjes wordt afgeremd kan nog meer meegesleurd slib bezinken. Op deze wijze verandert een zandplaat in een schor, waarbij talloze geultjes voor afwatering zorgen. Aan beide oevers worden ze begrensd door hoge zandige richels, oeverwallen genoemd, die kleiige schotelvormige laagtes omsluiten, die kommen heten. De zwaardere kleideeltjes bezinken als het water tot stilstand komt in de kommen. Daardoor komen oeverwallen steeds hoger te liggen, die nog enkel bij stormweer tijdens de allerhoogste springtijen onderlopen, wat het reliëf extra versterkt.
In het uitgestrekte Saeftinghe vindt men oeverwallen in alle stadia van ontwikkeling.
Alleen in de grootste geulen, blijft tot de vloed opkomt, water wegvloeien via bochtig vertakkende ebstromen, die op sommige plaatsen korte of lange tijd doorwaadbaar zijn. Ebstroompjes vanuit hoger gelegen delen vallen vaak droog. Overal in de buurt van de grotere ebstromen alsook bij met water gevulde putten treft men gemakkelijk drijfzand aan.
De waterstand in Saeftinghe wordt, naast het getij ook voor een belangrijk deel bepaald door de weersomstandigheden. Tijdens een noordwester storm bv. wordt er veel meer water het gebied ingestuwd. Bij springtij kolkt het schuimende water zelfs tot tegen de dijk en is Saeftinghe één onafzienbare watervlakte.
Bij vloed komt het water verrassend snel op daar in de hoofdgeulen behoorlijk hoge drempels zijn ontstaan. Vooral Hondegat en Ijskelder zijn erg verraderlijk daar ze in slechts een anderhalf tot 2 uur vol lopen. Terwijl de vloedstroom opkomt, vloeit het water langs ebstromen rustig terug. Eens het binnenstromend water de drempels voorbij is, schrikt men wel vaker als men ziet hoe een aansnellende vloedgolf van enkele tientallen cm opeens dicht nadert. Dieper in het gebied, in de kleinere geulen, is een stijgsnelheid van meer dan een meter in een half uur heel normaal, zelfs tijdens een gewoon tij.
Ter hoogte van Saeftinghe dat dagelijks wordt omspoeld heeft het water een brak karakter; door de vermenging met het zoete rivierwater is het nog half zo zout als het zeewater.
Brokje geschiedenis
In de late middeleeuwen was Saeftinghe een gebied van welvarende polders.
Door stormvloeden gingen in de 14de en 16de E grote stukken van het ingepolderde land verloren. Tijdens de 16de E woedde er een godsdienstoorlog. De katholieke Spanjaarden wilden de Calvinistische Nederlanden onder controle krijgen. De strijd spitste zich toe op de belangrijkste stad Antwerpen. Toen in 1584 de Spaanse troepen in de richting van de stad trokken, staken de soldaten van de Nederlandse strijdkrachten de dijken op verschillende plekken door. Daarmee beletten ze niet alleen de opmars van de Spanjaarden, maar kwam ook het hele achterland en zelfs een stuk van het Waasland onder water te staan.
Tevergeefs militair manoeuvre echter, daar in 1585 Antwerpen alsnog in Spaanse handen valt.
Het Land van Saeftinghe verdwijnt even onder de golven.
Vanaf de 17de E werd veel grond op de zee heroverd. In 1907 vond de laatste inpoldering plaats, waarbij de Hertogin Hedwigepolder ontstond, die aan het zuidoostelijke deel van Saeftinghe grenst.
Flora
De plantengroei in het deltagebied weerspiegelt de invloed van het brakke vloedwater.
Onder de 50 plantensoorten die het natuurgebied rijk is, vindt men bv. Engels slijkgras, kweldergras, lamsoor, lepelblad, schorrezoutgras, zeealsem, zeeaster, zeebies, zeekraal, gewone zoutmelde.
In het oosten waar de invloed van zoet water groter is, hebben zich verschillende rietvelden ontwikkeld. De strategie om in het zilte milieu te overleven, bestaat erin de met het water opgenomen zouten door de huidmondjes van de bladeren weer uit te scheiden. Tijdens warme zomerdagen kan men vaak aan de onderkant van de bladeren zoutkristallen met het blote oog waarnemen.
Het Engels slijkgras is door waterbouwers aan het begin van de 20ste E ingevoerd om de landaanwinning te bevorderen. Deze plant vormt op de nog kale slikken dichte horsten, die uit kunnen groeien tot eilanden van vele tientallen vierkante meters.
De stengels zitten zo dicht op elkaar dat ze de stroming van het overspoelende water sterk afremmen, wat de opslibbing sterk bevordert. In Saeftinghe is het Engels slijkgras over het hele schorgebied verspreid, vooral op laaggelegen zandige plaatsen die gedurende een heel deel van de dag onder water staan. De bloeipluim draagt één enkel rozig bolvormig hoofdje.
Kweldergras, herkenbaar aan de smalle blauwgroene opgevouwen tot zelfs min of meer opgerolde bladeren (kleiner bladoppervlak beperkt de verdamping)groeit op lage schorren met een middelmatig tot hoog zoutgehalte en bereikt al snel een hoogte van een halve meter.
Dit biedt potentiële vijanden, zoals bunzing en vos, de kans om ongezien grazende ganzen of eenden te naderen, al mijden instinctmatig veel vogels zulke onveilige plekken.
Hetlamsoor ook Zwinneblomme genoemd en niet te verwarren met de streeknaam lamsoaren (zeeaster) dankt zijn naam aan het feit dat de jonge blaadjes met enige fantasie op de oren van lammetjes lijken. De lamsoor, een echte zoutplant, die alleen onder uitgesproken zilte omstandigheden tot ontwikkeling komt, draagt van juli tot oktober paarsroze bloemenrijen.
Het echt lepelblad, dat enkel voorkomt op brakke grond, bloeit al vroeg in het jaar als alle andere schorplanten er nog dor bij staan. Jonge planten vormen een mooi rozet van groene blaadjes, waar pas in het 2de jaar bloeistengels in komen met kleine witte of paarse bloemen. De plant dankt zijn naam aan het feit dat de randen van de bladeren wat naar boven gekruld staan.
In de tijd dat onze voorouders met hun zeilschepen lange tochten naar het verre oosten ondernamen, was lepelblad een buitengewoon belangrijke plant. Tijdens die lange reizen gebeurde het wel vaker dat de bemanning een gebrek had aan vitamine C, waardoor ze de kans liepen de fatale scheurbuik op te lopen. Door het hartvormige en vlezige blad als groente te nuttigen of een glas lepelkruidsap te drinken, konden veel levens van scheepslieden worden gered.
Het melkkruid is door haar kleine formaat (10 tot 30 cm) een weinig opvallende plant, die hoofdzakelijk voorkomt op de schorren met middelhoge kommen. De kruipende stengels zijn dicht bezet met kleine ovale bladeren. De keurig in 4 rijen gegroepeerde donkergroene blaadjes steken fraai af tegen de dieproze klokvormige bloempjes, die alleenstaand in de bladoksels zitten. De bloempjes zijn overigens merkwaardig, daar zij noch kelk, noch kroonblaadjes bezitten.
Het schorrezoutgrasis niet verwant aan de grassen, maar aan de in het water levende fonteinkruiden. Niettemin wordt de plant met zijn vlezige lijnvormige bladeren en de groenwitte bloeiwijze nog vaak voor een grassoort versleten. Als je het blad kneust, neem je een scherpe chloorgeur waar, wat dan wel een duidelijk onderscheidingskenmerk is.
Schorrezoutgras kan goed tegen extensieve beweiding, maaien en stagnerend water.
Vandaar ook dat de plant voorkomt in de kommen van zowel lage als hoge schorren.
Oudere planten vormen vaak heksenkringen, omdat ze in het midden uitsterven en naar buiten toe uitdijen.
Zeealsemonderscheidt zich van andere planten op de schorren door zijn typisch zilvergrijze kleur. Die is te danken aan de dichte, viltige beharing waarmee de hele plant is overdekt.
De beharing doet dienst als een soort mantel, een aanpassing tegen uitdroging in zilte milieu.
Naast de beharing zorgt ook het smalle, lijnvormige blad ervoor dat de verdamping beperkt blijft. De gele tweeslachtige bloemen van de zeealsem verschijnen pas in de herfst. De kruidige geur is toe te schrijven aan het feit dat zeealsem santonine bevat, een wormafdrijvend en insectenwerend middel. Vandaar ook dat het wordt gebruikt als strooisel in hondenhokken om vlooien en ander ongedierte te weren.
Als zeealsem in een fles jenever wordt gestopt, trekt de aroma van de plant in de drank en bekomt men de zogenaamde heksenborrel.
De zeeasteris vanouds bekend onder de naam zulte. Aan deze maximaal 90 cm hoge plant verschijnen vanaf juli prachtige bloemen: gele harten omrand door bleekpaarse lintbloemen. De hoofdbloei van de zulte valt eind augustus. De plant gaat overmatige verdamping tegen doordat de leerachtige smalle bladeren bedekt zijn met een laagje was. De jonge ovalen blaadjes worden al eeuwen als groente gegeten. De smaak heeft veel weg van spinazie.
De streeknaam hiervoor lamsoaren, levert wel eens de verwarring op met de plant lamsoor.
Werden de groenten destijds door arme mensen geconsumeerd, nu wordt de luxe-groente als een delicatesse in de betere restaurants opgediend.
Zeebiesis een zeer algemeen voorkomende plant. Deze groeit op brakke tot zoete plaatsen. Zeebies is gemakkelijk herkenbaar aan de driekantige stengel en de uit compacte hoofdjes bestaande bloeiwijze. Ondergronds bezit de plant een aantal ronde knollen, waarin de voedingsstoffen liggen opgeslagen en die het hoofdvoedsel vormen voor overwinterende grauwe ganzen.
De zeekraalis een merkwaardige plant. Je kunt er niet zomaar stengels, bladeren of bloemen aan onderscheiden. De plant lijkt eerder op een wat fragiele sterk vertakte cactus, waarvan de stengels bestaan uit allemaal cilindervormige geledingen. Deze dikke, wat opgeblazen geledingen zijn voorraadkamers, waarin de plant een hoeveelheid water met daarin allerlei opgeloste zouten en voedingsstoffen opslaat. Zeekraal gedijt enkel in zilte bodems al zijn voor de ontkieming van de minuscule zaadjes zuiver zoete omstandigheden vereist. Een regenbui in het voorjaar is al voldoende om voor een korte tijd op het slik een zoetwaterplas te bekomen, waarin de zeekraalzaadjes kunnen ontkiemen. De pionierplant komt op verschillende standplaatsen voor: in grote geulen, op overspoelde platen, maar ook in laaggelegen kommen, die tijdens laagwater nog blank staan door het stagnerende vloedwater.
Wie er een loep bijneemt om het plantje beter te bestuderen, ontdekt dat de bladeren tot vlezige schubben zijn gereduceerd en dat de bloembekleedsels enkele roomkleurige tot gele meeldraden met stuifmeel vertonen. Vandaar dat ook bij de honingbij zeekraal in trek is.
Was vroeger ook deze groente gegeerd bij minder vermogende, nu is het snijden van zeekraal via wettelijke regelingen aan banden gelegd.
Zij die een vergunning verkrijgen, kunnen hun oogst tegen een goede prijs verkopen aan de betere horecazaken.
De winterharde, fraaie gewone zoutmelde is door de zilveren weerschijn op zijn bladeren al van ver waar te nemen. De gloed wordt veroorzaakt door zeer kleine papierachtige schubben die het jonge blad beschermen tegen uitdroging door het zout. De plant die gedijt in zware klei en onder moeilijke omstandigheden zilte kwelders en schorren weet te overleven, heeft deels kruipende stengels en ovale ongezaagde bladeren. De vrouwelijke bloem onderscheidt zich van de mannelijke door de tussen de schutbladen uitstekende stijlen.
Vogels kijken
In het vogelrijk domein broeden duizenden kustvogels, zoals zilver- en kokmeeuwen, visdiefjes en scholeksters; de rietvelden zijn belangrijke broedgebieden voor baardmannetje, blauwborst, rietzanger, rietgors, kleine karekiet, en bruine kiekendief. Honderden steltlopers zoeken hun kostje bij elkaar in de slikrijke geulen. Groepjes gele kwikstaarten volgen de schapen op de dijk.
Op het eind van de zomer (augustus, september) doen de zomergasten zich te goed aan het rijke voedselaanbod dat het natuurgebied te bieden heeft, alvorens ze de trek naar het zuiden voortzetten. In deze periode zijn honderden lepelaars en zilverreigers te zien. Ook zeldzamer soorten zoals de zwarte ooievaar, de grauwe franjepoot, de Temmincks strandloper, de krombekstrandloper en de poelruiter worden er jaarlijks waargenomen.
September begint met de spectaculaire aankomst van vluchten ganzen.
Tijdens herfststormen kunnen ook al eens zeevogels in het domein aanbelanden, zoals het vale stormvogeltje.
Tijdens de wintermaanden kan men volop genieten van de duizenden grauwe ganzen, die in en rond het gebied zitten. Voor veel doortrekkende en overwinterende vogels is het een welkome pleisterplaats. Van de rondjagende slechtvalken trekken de ganzen, in tegenstelling tot de duizenden eenden zich weinig aan. Overwinterende zangvogels moeten op hun hoede zijn voor de steeds aanwezige smellekens en blauwe kiekendieven.
De beste observatieplaatsen om vogels te kijken in het natuurgebied liggen langs de dijk.
Elk seizoen heeft zijn typische soorten.
Observatiepunten
1. Baalhoek
Net voor het dorpje Baalhoek in de Kruispolder (met parkeerplaats) kan men via een trap over de dijk geraken: op deze plek kan men in het najaar en in de winter honderden bonte strandlopers zien samen met enkele drieteenstrandlopers, steenlopers en andere steltlopers.
Over de vaargeul ligt de Plaat van Valkenisse, waar men tijdens de zomermaanden duizenden ruiende bergeenden aantreft en af en toe een zonnende zeehond kan waarnemen.
Op deze locatie (nabij het strekdammetje) broedt geregeld een strandplevier.
2. Gemaal van Paal
Verder langs de dijk staat aan de rechterzijde het pompgebouw van het Gemaal van Paal.
Daar tegenover is er een trap die leidt naar de dijk. Vooral bij hoogtij zijn hier vogels te zien: verschillende steltlopers zoals kluut, rosse grutto (vooral in mei), zwarte ruiter, oeverloper (mei augustus) en zilverplevier.
Tijdens de wintermaanden zie je langs de randen van de voorliggende geul duizenden smienten en honderden wintertalingen en pijlstaarten. Geregeld worden hier (augustus december) ijsvogels gezien. Wellicht bemerk je vanaf deze locatie ook slechtvalken en maak je zelfs kans een visarend waar te nemen.
3. Het Graszanger schor
Enkele honderden meters verderop ten oosten van het dorpje Paal is aan de linkerkant van de weg plaats om de wagen te parkeren en met behulp van een overstapje over de afrastering te geraken. Als je hier een stukje over de dijk loopt, maak je veel kans (mei september) zingende graszangers, blauwborsten, rietzangers en rietgorzen te zien.
4. De Plasjes
Eén km na Emmadorp en ca 20 m na de 1ste zijstraat (de Vercauterenweg) is een overstapje over de prikkeldraad. Net achter de dijken liggen verschillende ondiepe plasjes die heel geschikt zijn voor foeragerende steltlopers, zoals de groenpootruiter, de kluut, de wulp en eendensoorten, zoals de wintertaling, slobeend en krakeend.
5. Kijkhut
Weer verder bij de 1ste weg, die scherp links afbuigt, geraakt men vlakbij de kijkhut op de dijk. Op en nabij de parkeerplaats zitten tijdens de trektijd geregeld tapuiten. Boven op de kijkhut heeft men een prachtig uitzicht over de schorren en vooral bij hoog water is dit een uitgelezen plek om vogels te kijken. Veel vogels trekken zich met hoogtij terug op de ietwat hoger liggende begraasde delen in de omgeving van de kijkhut. Roofvogels (bruine en blauwe kiekendief, smelleken, sperwer, torenvalk, buizerd en boomvalk) en af en toe een velduil zijn te zien vanuit de hut. Ook het aan de rechterzijde gelegen Sieperdaschor is de moeite waard om te bezichtigen. Het is het foerageergebied van watersnip, zwarte ruiter, tureluur, kluut, poelruiter, bosruiter, steltkluut, zomertaling, wintertaling, krakeend, grote zilverreiger en vele andere vogels.
Wie een sterk doorzettingsvermogen bezit om op een heldere winterdag te wachten tot zonsondergang kan vanuit de kijkhut tientallen blauwe en bruine kiekendieven opmerken die hun slaapplaatsen opzoeken in het domein, dit onder begeleiding van duizenden gakkende ganzen die om dezelfde reden vanuit de omliggende polders terugkeren.
6. Sieperdaschor
Het Sieperdaschor kenmerkt zich door de vele plassen en slikrandjes. Het interessant gedeelte van het Sieperdaschor is te bereiken door vanaf de kijkhut de dijk in oostelijke richting te volgen. Na de Petrusstraat een 25-tal m verder kan je weer over de prikkeldraad om ook vanuit dit punt vogels te observeren.
7. Bosjes
Als er in Saeftinghe zeearenden zijn, is de kans groot dat ze overnachten in bosjes in de directe omgeving van Saeftinghe Ook andere vogels als buizerd, kraaiachtigen en duiven slapen in deze bosjes. De omliggende polders zijn beroemd om hun grote aantallen grauwe-, kol- en rietganzen. Net ten zuiden van Saeftinghe ligt de Vlaamse kreek, waar verschillende soorten rietvogels te vinden zijn. Iets verder naar het westen liggen de Vogelkreek, de Grote Putting en het Groot Eiland. Hier zijn broedende gruttos, slobeenden en overwinterende slechtvalken, smienten en ganzen te zien en in de winter de grote zaagbek. Net over de grens ligt het Antwerpse havengebied met zijn ongebruikte dokken, opgespoten gronden en hier en daar nog een restant van een oude polder, waar ook heel wat vedervolk.
Net als alle andere leden van de kraaienfamilie is de zwarte kraai, die algemeen voorkomt in Midden- en Zuid-Europa, door schade en schande wijs, maar ook erg schuw geworden.
Ook zij genieten de kwalijke reputatie schade toe te brengen aan land- en tuinbouwgewassen, maar tevens aan bedreigde vogelsoorten, zoals de weidevogels, waardoor ze al eerder onverbiddelijk werden vervolgd.
In agrarische gebieden mocht nog niet zo lang geleden onbeperkt op zwarte kraaien en kauwen worden gejaagd. De predatie [het roven] is echter slechts één factor die bijdraagt aan de achteruitgang van weidevogels. Trouwens die drang is heel natuurlijk en bovendien zijn er nog meer belangrijke oorzaken die het de weidevogels niet makkelijker maakt:
·verslechtering van hun leefomgeving [areaalvermindering door infrastructuurwerken]
·intensieve landbouwmethoden [ hogere veedichtheid, nieuwe mest- en maaitechnieken]
Als grondbroeders vormen weidevogels uiteraard een kwetsbare groep.
In het jaar 2000 werden van de 90 000 onderzochte nesten op percelen, waar weidevogels worden beschermd, de volgende gegevens opgetekend:
·54 % van de legsels kwamen uit [eieren en kuikens];
·24 % vielen ten prooi van roofdieren;
·9 % gingen verloren door agrarische activiteiten [beweiden / maaien];
·5 % werden vroegtijdig achtergelaten;
·8 % kwamen niet tot ontwikkeling zonder aanwijsbare oorzaken.
Kraaien zijn niet populair omdat hun levenswijze op sommige punten fel botst met bv. de belangen van de boeren, van wie ze het zaaigoed opeten. Toch dient aangestipt dat ze enorme hoeveelheden emelten verorberen, die niet minder schadelijk zijn voor landbouwgewassen en kraaien zijn niet de enige predatoren.
Aanbevolen wordt een vergelijkend onderzoek te doen naar de populatieontwikkelingen van weidevogels en predatoren in gebieden waar wel en waar geen afschot plaatsvindt.
Roofzuchtige aard
Om eventuele bewezen schadelijke activiteiten van zwarte kraaien in bepaalde gebieden te voorkomen of te beperken zou moeten worden onderzocht of het mogelijk is gebruik te maken van de [slimme] eigenschappen van deze vogels.
Inmiddels heeft men ook een gekende vangkooi of trechterkooi. Omdat de kraaien van nature wantrouwig zijn, plaatst men de kooi best op een open plaats, in de omgeving waar kraaien normaal naar de velden trekken, vlakbij enkele bomen. De te vangen vogels moeten in staat zijn de omgeving goed af te speuren, vooraleer ze zich aangetrokken door lokaas in de kooi wagen.
Hierbij wordt geschikt en duidelijk zichtbaar gespreid lokvoer gebruikt: gebroken eieren, maïskolven of broodresten.
Als de kraai op het dak van de vangkooi landt, ziet hij het voer of aas. Door de openingen in de invalladder middenin de kooi geraakt hij bij het gegeerde voedsel, maar dan kan hij niet meer terug, omdat de openingen te klein zijn om naar buiten te vliegen.
Het gebruik van deze valkuil is aan enkele strenge voorwaarden gekoppeld:
·er moet vers water en voldoende voedsel aanwezig zijn;
·andere gevangen vogels moeten dagelijks worden vrijgelaten;
·het gebruik van vlees of slachtafval als lokmiddel is verboden;
·lokvogels moeten gefokte exemplaren zijn en er moet een dagelijkse controle plaatsvinden;
·bij het gebruik van kastvallen moet de opstelling van die aard zijn dat fysiek contact tussen lok- en prooivogel onmogelijk is.
Open weilanden, wijde akkers, boerenerven en uitgestrekte tuinen die niet in dichtbegroeide landschappen voorkomen, struinen ze graag, af op zoek naar alles wat eetbaar is en waarmee ze doorgaans er het zangvogelvolk in rep en roer brengen.
De kraai heeft een gevarieerd menu: hij eet o.a. zaden, fruit, larven, wormen, slakken, insecten, keukenafval [brood, aardappelen, vleesresten], eieren, jonge vogels; ook pasgeboren haasjes en zelfs lammetjes, vooral in de broedtijd.
Hun verenpak is egaal zwart met een groenige glans. De vogel ongeveer even groot als een roek bereikt een lengte van 50 cm, haalt een spanwijdte van ruim 1 m en weegt tot 600 g.
De krachtige snavel is afgerond en gitzwart terwijl zijn neef een kale grijze snavelbasis heeft, waardoor diens bek ook langer lijkt.
Zwarte kraaien leven niet in kolonies zoals roeken of met meerdere stellen bij elkaar, zoals kauwen en treft men vaak solitair, in paren of gezinsverband aan; zeer zelden in grotere groepen.
Terwijl de meeste vogels hippen, beweegt de zwarte kraai zich op de grond voort door stappen te zetten, waarbij ook het achterlichaam heen en weer schommelt.
Het geluid dat de kraai voorbrengt, klinkt welbekend als kraa(k), kraa(k), kraa(k). De roep lijkt fel op deze van de roek.
Het nest dat door beide partners hoog in een boom wordt gebouwd, is een omvangrijk komvormig bouwsel, dat bestaat uit 3 lagen: een buitenrand van doorregen takken; een middenlaag van doorvlochten twijgen, aangevuld met wortels, aarde en gras; tenslotte een zachte voering met schorsvezels, wol en haar. Verlaten kraaiennesten worden vaak gebruikt door ransuilen en roofvogels.
Zwarte kraaien broeden pas vanaf het 4de levensjaar ergens eind maart, begin april; het enige legsel bestaat uit 4 tot 6 lichtblauwe tot diepgroene eieren met een bruine of grijze vlektekening.
Het wijfje broedt de eieren in ca 18 tot 20 dagen uit en brengt de jongen, die na 4 tot 5 weken het nest verlaten, vrijwel alleen groot.
Eens volwassen kunnen ze oproer kraaien: oproepen tot verzet en chaos, want bij ruzies en schermutselingen met andere soortgenoten, spelen zwarte kraaien graag de baas over de kauw, de roek, de ekster en de Vlaamse gaai.
De meest begaafde vogel van de kraaienfamilie voelt zich thuis in alle landschappen met de nodige rust: van klifkusten [Schotland] over uitgestrekte wouden [Oost-Europa] tot in het hooggebergte [Alpen en Pyreneeën].
Een hele tijd werd de gitzwarte vogel in onze dichtst bevolkte contreien genadeloos vervolgd en zelfs in het begin van de 20ste E massaal uitgeroeid.
Na een spannend uitzetproject in Nederland kreeg de raaf langzaamaan weer voet aan de grond, vooral op en rond de Véluwe, de Utrechtse heuvelrug en Flevoland.
Rond de beginjaren 90 telde men een 100-tal broedparen. Inmiddels is het aantal raven weer aanzienlijk gezakt. De oorzaak van de daling is het sterk teruggelopen voedselaanbod.
Om te beginnen is de konijnenstand wegens een virusziekte in korte tijd sterk uitgedund.
Ook stopten wildbeheerders met het bijvoederen van reeën en wilde zwijnen, waar ook de raven volop van aten. Als gevolg van de varkenspest mocht dit slachtafval niet langer worden verstrekt.
De broedstrategie van de raven was afgestemd op deze extra voedselbron, waarmee ze hun jongen voederden. Sindsdien dienen de oudervogels voor hun kroost verder te zoeken naar geschikt voedsel. Terwijl het nest ook langer onbewaakt is, kunnen roofvogels zoals de havik makkelijk toeslaan.
Natuurlijk wildbeheer kan zonder bijvoederen, maar het opruimen van alle kadavers uit angst voor veeziektes zet de raaf wel ferm voor schut. Er rest hem nog enkel de dood gereden slachtoffers aan de kant van autosnelwegen, waar ook al een hevige concurrentiestrijd woedt.
Verspreider van ongeluk en pest
In de dagen waarin christelijke zendelingen nog geen vaste voet hadden op onze bodem, stond de raaf in hoog aanzien. De wijze Noorse god Odin werd vergezeld van 2 raven die altijd op zijn schouders zaten en die hij uitzond om de verste uithoeken van de wereld te verkennen. Ze heetten Huginn [geheugen, denkvermogen] en Muginn [gedachte, herinnering] en rapporteerden wat ze hadden waargenomen. De eigentijdse uitdrukking: tegen heug en meug[met tegenzin, tegen wil en dank] vindt haar bron in deze mythologie.
Door zijn wat griezelige verschijning en zijn uitgesproken voorkeur voor aas associeerden veel culturen hem met de dood. Zijn reputatie van onheilsbode dankte hij ook aan zijn gewoonte om als lijkenpikker op galgenvelden [bijnaam galgvogel] en slagvelden neer te strijken.
Raven beschikken over een welluidende en metaalheldere lokroep die overeenstemt met deze van kauwen en uitnodigt tot meevliegen, wanneer ze in een scheervlucht met heen en weer bewegende staart laag over de grond vliegen. Op de grond verplaatst de raaf zich met een plechtige wandelpas of al huppelend.
Aartsvijand is de grote wijfjeshavik, die het op de jongen heeft gemunt. Als de ravenouders in de buurt van het nest toeven, maakt de rover geen schijn van kans, daar de behendigere vliegeniers de schalkse belager snel weten te verjagen.
De raaf waagt zich complexloos tussen de berghellingen waar stijg- en valwinden het wervelende luchtruim herschapen in een kolkende zee van wolkenflarden. Raven vliegen hoger dan kraaien met een tragere vleugelslag en voeren geregeld zweefvluchten uit; ook waagt de stuntvlieger zich aan onnavolgbare spiralen, saltos en duikvluchten. Het stuntvliegen van de raven bereikt een hoogtepunt tijdens de balts in het vroegste voorjaar.
De grootste kraaiachtige
Kenmerkend zijn de prominente kop met de massieve, lange en kromme snavel en het wig- of ruitvormig uitgewaaierd uiteinde van de staart. Raven bereiken een lengte van ongeveer 65 cm en halen een gewicht van 1.5 kg. De spanwijdte van de lange hoekige gevingerde vleugels, varieert van 1.20 tot 1.50 m. Zijn pikzwarte verenpak vertoont een schitterende metaalglans. De veren van kruin, kin en keel kunnen tijdens een dreighouding worden opgezet, zodat de kop nog imposanter lijkt.
Met zijn bijzonder scherpe zintuigen bestudeert de raaf met intense aandacht alles wat er zich in de omgeving afspeelt.
Raven zijn opportunistische omnivoren [alleseters] die heel wat op het menu hebben staan: insecten, kikkers, kleine reptielen, pasgeboren of kleine zoogdieren [verongelukte schapen in bergstreken], vogels en hun eieren.
Ook eten ze aas en troepen ze samen om een karkas uit te pikken. Raven weten immers dat jagers het geschoten wild vaak al in het veld van de ingewanden ontdoen, waardoor ze na het weerklinken van de schoten, erop af vliegen in de hoop een warm feestmaal te kunnen nuttigen.
Zelfs op vuilstortplaatsen zoeken raven tussen dierlijk en plantaardig afval naar lekkere hapjes.
Pas in het 3de levensjaar planten raven zich voor het eerst voort in een broedgebied, dat ze vaak al het jaar voordien hebben uitgekozen. Aan het eind van de winter [vaak rond februari ] bouwen ze op rotrichels of in bomen met voldoende uitzicht, solide nesten [ één meter dik en anderhalve meter diameter] waarvan de buitenkant wordt versterkt met gevlochten takken, gevuld met klompjes aarde, mest en heideplanten; ook zeewier. Ze bekleden de binnenkant met gras, blaadjes, zacht mos, haar en wol.
Raven blijven levenslang bij elkaar en keren gewoonlijk ieder jaar terug naar dezelfde nestplaats.
Na het paren legt het vrouwtje 4 tot 6 vale, blauwgroene eieren met grijsbruine spikkels in het nest. Ze broedt er 3 weken op, terwijl ze door het mannetje wordt gevoed. Beide ouders zorgen voor de kuikens; ze voeren hen met geplette insecten, vogels of kleine zoogdieren, waarvan ze eerst de veren, haren en botten hebben verwijderd. Na 5 tot 6 weken verlaten de jonge raven het ouderlijk nest.
Al sinds Jean de la Fontaine hebben ze iets met fabels in Frankrijk. Fabels houden ons een spiegel voor, zoals in het moraliserende verhaal van de Vos die met geveinsd gevlei de zelf ingenomen Raaf verleidt tot het zingen [krijsen] van een lied en hem zo een stukje kaas ontfutselt.
Verlegen over zijn domme hooghartigheid verstopt de raaf zich tussen het gebladerte.
Deze zomergast verblijft van april tot oktober in de laaglanden en overwintert in tropisch Afrika.
Daar de kleine rakker nieuwsgierig is en niet schuw, valt hij vrij gemakkelijk waar te nemen.
Rietlanden en-kragen vormen het favoriete woongebied van de kleine karekiet, maar hij komt ook voor in wilgenbosjes of andere dichte begroeiing bij ondiep water, in zogenaamde verlande vegetaties. Ontwatering en ongunstig rietbeheer zijn niet bevorderlijk voor het behoud van de broedplaatsen, al is de kleine karekiet een onverschillig vogeltje dat snel tevreden is met een bescheiden optrekje.
De ranke vogelmet een plat voorhoofd, een bruin gekleurde kruin en een lange spitse snavel, heeft een mooi en eenvoudig vederpak met kleurschakeringen variërend van helderwit tot lichtbruin.
De borst en buik vertonen een bleke okertint (schutkleur van het dode riet).
De keel is nagenoeg wit; de egaal bruingele rug met de grijsgroene mantel deinen uit in wat warmer bruin getinte vleugels. De ogen vertonen een dunne bleke oogring en een lichte wenkbrauwstreep; de lange staart vertoont onderaan bleke dekveren. De poten zijn donkerbruin tot grijs.
De lengte varieert van 13 tot 15 cm; de spanwijdte haalt 18 tot 21 cm en het gewicht schommelt tussen de 11 en 15 g.
Voedsel zoekt de kleine karekiet in rietlanden tussen de stengels in ondiep water en natte ruigten, waar hij massas insecten verorbert.
Als het mannetje een geschikte nestplaats heeft ontdekt, vertelt hij luidkeels dat hij een partner zoekt. Als het vrouwtje de gekozen plek veilig genoeg vindt, dan is er haast geboden. Er wordt onverwijld begonnen met de bouw van een soort paalwoning.
Het nest wordt gevlochten tussen een aantal rietstengels en bestaat uit een diepe kom, gebouwd van fijne plantenstengels. Het mandje wordt binnenin bekleed met droge grassprietjes, spinrag en schapenwol of paardenhaar.De nestkom is zo diep, dat de eitjes er met een hevige storm of golfslag niet uit kunnen wippen. Het verblijf hangt voldoende hoog zodat landroofdieren er niet bij kunnen en zit goed beschut waardoor roofvogels (de bruine kiekendief o.m.) de plek niet opmerken.
Eind mei begint de leg in regel één legsel per jaar die bestaat uit 3 tot 5 eieren.De eitjes zijn bleekgroen van kleur met grijze en olijfgroene vlekken, doorgaans aan de stompe kant.
Het vrouwtje broedt s nachts en beide ouders overdag gedurende 11 tot 12 dagen; de jonge piepers worden nog 11 tot 13 dagen in het nest gevoerd. Ze worden voornamelijk getrakteerd op zaagrups wespen, die in dit seizoen veelvuldig voorkomen in knotwilgen aan de waterkant.
De jongen zijn dan nog niet vliegvlug,maar klimmen dan nog een weekje behendig langs verticale rietstengels. Een jaar later moet het voor de jonge vogels een vreemde gewaarwording zijn om in plaats van het manshoge, dichte, wuivende rietbos - dat zij in augustus verlieten - niets meer te vinden dan enkele dorre stengels en wapperende blaadjes. Ze hebben nog alle tijd, want het nieuwe riet waarin zij hun nesten moeten bouwen, steekt nog maar enkele cm boven het wateroppervlak uit.
Het koekoekswijfjeheeft een voorkeur voor het stevige en diepe nest van de karekiet om haar ei in te deponeren. Ze legt haar ei zodra er reeds één of twee eieren in liggen. De jonge koekoek heeft iets minder tijd nodig om uit het ei te breken dan de jonge karekietjes.
Zodra het koekoeksjong uit zijn eierschaal is bevrijd, kiept hij zo snel mogelijk alle andere eieren uit het nest. Het ouderpaar blijft de parasiet voeden, zodat de koekoek snel te groot wordt voor het nest, dat al wel eens bezwijkt onder zijn gewicht.
Na 6 weken is hij eindelijk in staat om voor zichzelf te zorgen. Dan is het voor de karekieten in het seizoen echter te laat om nog een tweede broedsel te beginnen.
Het Zwin bestrijkt een oppervlakte van 212 ha, waarvan 179 ha in België en 33 ha in Nederland.
Het ligt op de westelijke oever van de monding van de Westerschelde, die in zee uitmondt tussen het Nederlandse schiereiland Walcheren, de zandbank Vlakte van de Raan en de Vlaamse oostkust.
Over een breedte van ongeveer 250 m stroomt bij vloed zeewater in het natuurgebied.
Het gebied bestaat uit een duinengordel met daarachter slikken en schorren.
Slikken zijn laaggelegen modderplaten die bij elk hoogtij worden overstroomd en bij laagtij droog staan.
Schorren zijn de hoger gelegen delen van het getijdengebied, die slechts enkele keren per jaar onderlopen en die begroeid zijn met overblijvende planten.
De slikbodem daarentegen is onbegroeid, maar barst van levende organismen, zoals wormen, kreeftachtige diertjes (grijze garnaal), schelpdieren (mosselen, kokkels en andere strandschelpen). Wel treft men er zoutminnende plantjes, voornamelijk zeekraal, maar ook slijkgras, lamsoor (de zwinneblomme), zeeaster, zoutmelde en kweldergrassen (stekend en zacht loogkruid, smalle rolklaver, hertshoornweegbree, Deens lepelblad) tieren er welig.
De slikken en schorren zijn voor tal van vogels een broed-, foerageer - of beschermde en rustige overwinteringplaats.
Bij de stormvloed in 1134 was de monding ruim 6 km breed. Tot in de 19de E was het Zwin bovendien via andere getijdengeulen verbonden met de Westerschelde.
De tuin van de Koninklijke villa in het natuurgebied werd in 1952 op initiatief van graaf Léon Lippens aangewend om de gelegenheid te bieden de soortenrijkdom van inlandse vogels te aanschouwen.
De bezoekers konden van dichtbij kennismaken met de vogels die ze tijdens hun wandeling in het natuurreservaat van ver hadden waargenomen. Omwille van deze baanbrekende combinatie (educatief vogelpark speurtocht in de biotoop), was het Zwin een bijzonder populaire bestemming voor schoolreizen.
Meer ruimte voor hetZwin
Enkel door het Zwin uit te breiden kan het almaar sneller verzandend natuurreservaat worden gered.
Tegen 2014 worden 120 ha van de Willem Leopoldpolder, die destijds in landbouwgrond werd omgezet, aan de zee teruggegeven. Een uitbreiding met 180 ha ware beter geweest , maar dat stuitte op verzet van de plaatselijke landbouwers, niettegenstaande het verlies aan gronden op termijn wordt gecompenseerd via de grondenbank, die andere landbouwpercelen ter beschikking stelt.
Er komt een nieuwe afsluitdijk anderhalve km verder landinwaarts, waardoor het Zwin bijna 2 keer zo groot wordt. De nieuwe dijk moet net als de vorige in de eerste plaats de bevolking en het patrimonium beschermen tegen overstromingen, want als de klimaatverandering zich doorzet en niet wordt ingegrepen, zullen grote delen van de kuststrook onder water komen te staan.
Bij springvloed komt er zeewater met een vracht zand en slib binnen via de geul.
Doordat de overstromingsvlakte van het Zwin in de loop der eeuwen door inpolderingen sterk is ingekrompen, is ook de capaciteit van de waterkom te klein geworden. De stroming is niet krachtig genoeg meer om bij eb het zand en het slib weer mee te trekken, waardoor het bezinkt.
Hierdoor gaat het Zwin helemaal verzanden en verduinen. Al zijn duinen eveneens waardevol, toch zijn getijdengebieden een zeldzaamheid geworden.
Drie verschillende mogelijkheden werden afgewogen:
·Het gebied uitgraven, wegens de permanente aanvoer van zand, is een te dure optie.
·Zoet water uit de polders spuien om de geul open te houden, is schadelijk voor het zoutminnend leven in de Zwinkom.
·De bergingscapaciteit vergroten door het natuurgebied te annexeren leek de meest werkbare oplossing.
De mondinggeul naar zee wordt echter wel verbreed en uitgegraven. Er wordt ook een verbinding gegraven tussen de mondinggeul en de Dievegatkreek, die vandaag in het betreffend achterliggend poldergebied ligt. Aangezien de polder lager ligt dan de schorrengebieden van het huidige Zwin zal het nieuwe gedeelte meer onderlopen bij hoogtij.
Er zullen zich nog meer slikken vormen in de specifieke biotoop met zoute kreken, tijdelijke plassen en permanente vijvers.Kreken zijn kleine watergeulen die zijn ontstaan na de dichting van dijkdoorbraken. Deze verzand geraakte getijdengeulen zijn te herkennen aan hun steile oevers met veelal rietkraag en vaak met drassige oevers.
Ook aan de boomkikkerpopulatie wordt gedacht door op de nieuwe dijk een corridor van poeltjes en doornstruwelen aan te leggen. De dijk wordt ingekleed met onder meer meidoorn en sleedoorn, die op hun beurt vlinders en vogels aantrekken. Het fietspad rond het uitgebreid Zwin wordt heraangelegd en men voorziet eveneens nieuwe uitkijkpunten.
Men hoopt met de uitbreiding van het natuurreservaat nog een rijkere vogelpopulatie aan te trekken en onder meer de kanoet, de bonte strandloper, de rosse grutto, de kluut, de wulp, de tureluur, de kemphaan, de scholekster, de zilverplevier, het visdiefje, vaker te kunnen verwelkomen.
Voor de natuurvrienden en vogelkenners onder ons meer dan leuke vooruitzichten.
Wie zin heeft om de folder eens door te nemen, kan onderstaande weblink invoeren:
De Vlaamse gaai is een schuwe bewoner van landelijke en bosrijke gebieden, die men vaker hoort dan ziet. Het is een nieuwsgierige vogel, die echter wel voorzichtig is en zich niet, zoals kraaien en kauwen, lang in weidse open vlakten of uitgestrekte akkergebieden waagt.
Deze kraaiachtige werd immers jarenlang geschoten door jagers, omdat hij de eieren en kuikens stal van fazanten, patrijzen en andere jaagbare vogels. Van plundertochten was er echter helemaal geen sprake.
Deze buitengewoon begaafde en schitterende gevederde boswachter is een handige jongen die overal brood in ziet, al kan hij niet buiten zijn jaarlijkse portie eikels, zijn broodnodige winterkost. Daarom is hij ook zo hartstochtelijk verknocht aan eikenbomen.
Parkachtige boomrijke plaatsen en ouderwetse boomgaarden vormen de ideale biotoop, maar zolang bomen en struiken voldoende beschutting bieden, durft hij nu al eens vaker in verstedelijkte gebieden op te dagen.
De vogel heeft een lengte van 34 tot 35 cm; de spanwijdte varieert van 52 tot 58 cm en het gewicht schommelt tussen 140 en 190 g.
Typerend aan zijn verschijning, zijn de hemelsblauwe dekveertjes met fijne dwarse streepjes op de vleugels, alsook de grote blauwe kraalogen (met duidelijke pupil). De rug, buik en borst zijn roosbruin; de stuit is helder wit en de staart zwart; op de wangen contrasteert de zwarte afbuigende baardstreep fel met de vuilwitte keel; de gestreepte kruin kan de Vlaamse gaai bij opwinding of irritatie tot een fraaie kuif opzetten. De korte dikke snavel is donker gekleurd.
Bosbeheerder
s Zomers is zijn menu buitengewoon gevarieerd. Dan zoekt hij hippend op de bodem naar bessen, insecten, spinnen, wormen, slakken, maar hogerop naar rupsen, eieren en juveniele vogels.
In de winter houdt hij het voornamelijk op eikels, waarop hij ongewoon verlekkerd is.
Jaarlijks vormen eikels immers een uiterst betrouwbare voedselbron. Als de vruchten nog maar net volgroeid zijn nog onrijp en keihard begint hij ze als een maniak van de bomen te rukken. Hij kan er een aantal van meenemen in een zak onder zijn keel.
De methode om de groene eikels geschikt te maken voor consumptie is even simpel als doeltreffend. De gaai begraaft er honderden met zorg op een ideale plek in de dikke strooisellaag in het bos, die voldoende zuren bevat om de eikels te fermenteren. De eikel die goed gecamoufleerd en dank zij de stevige vruchtwand verder rijpt, levert voldoende proteïnen om de winter door te komen.
Zo nu en dan inspecteert hij zijn voorraad, graaft een eikel op, keurt hem en stopt hem weer onder; ook hazel- en beukennootjes behandelt hij wel eens op deze manier. Deze vruchten worden lang niet allemaal teruggevonden. Ze krijgen zodoende de gelegenheid te ontkiemen en voor bosverjonging te zorgen.
Als indringers de buit bedreigen of gevaar in aantocht is, weerklinkt een alarmerend geschetter of schril gekrijs, waar alle bosbewoners de Vlaamse gaai dankbaar voor zijn. Toch heeft de vogel ook wel degelijk meer verfijnde noten op zijn zang.
Sluwe opportunist
Tijdens ware ceremoniële baltsbijeenkomsten, die in het vroege voorjaar plaatsvinden, weerklinkt fijnzinnig gezang. Het lijkt alsof de vogels bij elkaar komen om uit te maken wie met wie een nestje gaat bouwen. Troepen van wel 20 tot 30 dieren organiseren dit soort huwelijksmarkten.
De mannetjes jagen de vrouwtjes door de bossen en pronken met hun kuif fier omhoog en de vleugels wijd uiteengespreid. De heren heffen een heus melodieus en zacht lied aan. Heeft de hofmakerij met het gekend voederritueel succes dan volgt de paring.
In een rommelig nest van takjes, dichtgesmeerd met wat aarde en bezet met dor gras, mos en plukjes haar laag verborgen in dichte begroeiing legt het vrouwtje 5 tot 7 bruin gespikkelde groengrijze eieren, die door beide vogels worden bebroed. Na 17 dagen komen de jongen uit, die nog circa 3 weken doorbrengen in het nest.
Vlaamse gaaien laten soms opzettelijk mieren over hun vleugels kruipen, waarmee ze zich bevrijden van parasieten zoals veerluizen en mijten. Wanneer de Vlaamse gaai met zijn dikke snavel de mieren tegen de veren aandrukt, verdedigen de insecten zich door mierenzuur te spuiten, waartegen het ongedierte niet is opgewassen.
Vlaamse gaaien zijn, net als spreeuwen en spotvogels, in staat om andere vogels te imiteren.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.