Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Het Grote Vogeltelweekend 2020: Recordaantal tellers, maar zacht winterweer lokt minder vogels naar de tuin
Geraadpleegde bron: Nieuwsbericht Natuurpunt
Met 40 823 tuinvogeltellers heeft het Grote Vogeltelweekend (25 & 26 januari 2020) het record van vorig jaar (36 488) alweer verpulverd. Er werden bijna 765 000 vogels geteld in haast 24 000 tuinen.
Het Grote Vogelweekend is daarmee de grootste publiekscampagne van Natuurpunt en de tellingen lopen nog binnen. Er werden gemiddeld slechts 23 vogels van 8 soorten per tuin opgemerkt. Dat was geen verrassing want buiten ruikt het meer naar lente dan naar winter. De koolmees, de huismus en de kauw vormen de top 3.
Vogelexpert, Gerald Driessens is benieuwd wat de verdere analyse van de data gaat zeggen over onze nummer 2, de huismus. Zitten ze nog in evenveel tuinen als voorheen en is hun groepsgrootte nog geslonken?
Met gemiddeld 23 vogels van 8 soorten per tuin zet de achteruitgang van het aantal vogels zich helaas door. In 2019 waren er 24 vogels van 9 soorten per tuin. Dit zegt echter niets over de trend van die soorten op nationale of Europese schaal. Het verschijnen van vogels in de tuin is vooral weer- en voedselgebonden.
De grootste verliezer van vorig jaar – de merel – behield zijn 8ste plaats van vorig jaar. De afgelopen 3 jaar waren dramatisch door herhaalde uitbraken van het usutu-virus. In 2019 was er geen merkbare uitbraak van het virus en kijk, hij werd nu al terug in 75% (vorig jaar 72%) van de tuinen opgemerkt. Die toename kan deels wel het gevolg zijn van meer aanvoer van wintermerels uit het noorden, maar laat het in de eerste plaats een verademing zijn dat de soort niet nog verder wegzakte.
In tegenstelling tot de populariteit van het project, lijkt het erop dat de aantallen tuinvogels van jaar tot jaar permanent dalen. Toch moet men de resultaten van tuinvogeltellingen in het juiste perspectief blijven plaatsen. Vogels komen vooral naar de tuin bij grote honger en bij gebrek aan voedsel in de natuur. Wanneer vogels voldoende natuurlijk voedsel vinden, kunnen we daar alleen maar blij om zijn. En het kan uiteraard ook een combinatie zijn van de twee: minder vogels en almaar zachtere winters. Punt is dat de vele duizenden mensen er mee voor zorgen dat de vogels bij een onaangekondigde winterprik toch op een omvangrijke en evenwichtige voedselvoorraad kunnen terugvallen. Even belangrijk is dat tienduizenden tellers weer wat dichter bij de natuur staan.
Met het Grote Vogeltelweekend wil Natuurpunt gegevens verzamelen over de toestand van onze tuinvogels. Met enkel professionele biologen zou het onmogelijk zijn de honderdduizenden gegevens te verzamelen. Tegelijkertijd willen talloze natuurverenigingen en vogelwerkgroepen mensen de schoonheid van de natuur in hun eigen tuin laten ontdekken en hen aanmoedigen vogels te voederen het hele jaar door.
De top 10 in Vlaanderen (tussen haakjes de plaats in 2019)
Geraadpleegde bron: Het dwarse vogelboek van Siegfried Woldhek
De variatie in vorm en kleur bij vogels is werkelijk verbijsterend. Ga zelf maar eens ontwerpertje spelen. Teken een schematisch vogeltje en kleur die in en vervolgens een met een heel ander patroon en andere kleuren. En dan nog een en nog een. Na 20 probeersels is je fantasie waarschijnlijk al behoorlijk uitgeput. Kijk dan eens in een vogelgids op hoe ongelooflijk veel manieren een vogellijfje kan worden ingekleurd. Zwart-wit en een waaier aan kleurschakeringen, stippen, strepen, kleine en grote patronen, subtiele overgangen en schreeuwende contrasten enzovoort, enzoverder.
Zolang er vogels zijn, hebben ze kleur gehad. Zelfs de dinosaurusvogels van 155 miljoen jaar geleden hadden al kleur, zo is sinds enkele jaren uit onderzoek van fossielen gebleken.
In het boek van de auteur wordt maar een heel klein deel van de kleur- en vormpracht van vogels getoond. Kijk om je heen en op de tv en je ziet dat het nog veel gekker, veel wilder, veel subtieler en veel bonter kan. Ook zonder dat je de vogels bij naam kent, kun je opmerken dat er vogels zijn die uit het landschap knallen met grote patronen en kleurige vlakken. Er zijn wel meer subtiel gekleurde vogels met een camouflagekleed van kleine vlekjes en schutkleuren. Bij de ene soort zijn mannetjes en vrouwtjes gelijk gekleurd, bij een ander sterk verschillend. Wilde eendenmannen, die zo fel gekleurd zijn in de broedtijd, hebben een meer gecamoufleerd kleed gedurende de zomer. Sommige vogels vallen nauwelijks op totdat ze hun vleugels spreiden en de felle patronen laten zien. Zeevogels zijn zwart/wit/bruingekleurd en niet rood of geel of groen of blauw, afgezien van wat kleur in het onbevederde vel van de poten en rond de ogen.
Je kunt ook zien dat bij verschillende vogelgroepen de onderlinge kleurenwedloop zich op andere delen van het lijf afspeelt. Zo verschillen mezen en gorzen bij ons vooral in kop- en halspatroon. Datzelfde geldt voor de zangertjes in Noord-Amerika. Maar de honingzuigers in Afrika en Azië verschillen onderling vooral door de kleur van hun fonkelende borstveren.
Hoe fantasievol en kleurrijk veel vogels ook zijn, het valt allemaal in het niet bij wat de paradijsvogels tentoonspreiden. Daar zijn alle vorm- en kleurregisters opengetrokken. Je weet letterlijk niet wat je ziet.
Het Grote Vogeltelweekend 2020 - voeren en beloeren
In het kader van het jaarlijkse Grote Vogelweekend van Natuurpunt zakken verschillende scholen deze week af naar het gemeenschapscentrum de Bosuil in Jezus-Eik en in het Bosmuseum in Groenendaal. Daar leren ze onder begeleiding van vogelkenners vogels waarnemen, herkennen en tellen. Aan de hand van een power-point-presentatie krijgen de leerlingen de beelden te zien van de meest voorkomende tuinvogels en leren ze met gerichte vragen van een deskundige gids de karakteristieke eigenschappen van de vogels te ontdekken (identificeren).
Om de leerlingen van omliggende scholen het gevoel te geven dat ze vanuit een vogelkijkhut de gevederde tuinbezoekers observeren, hebben de Kille Meutel Vogelvrienden 3 vogelkijkwanden, vervaardigd uit afbraakmateriaal, gemonteerd enkel in het Bosmuseum. Zo kunnen de kinderen – zonder de vogels te storen – de voedselzoekende bezoekers beloeren vanuit diverse kijkgaten. Daarna knutselen ze vetbolletjes voor de vogels om mee naar huis te nemen.
Welke vogelsoort wordt het vaakst gezien?
Massale tellingen zijn nuttig en belangrijk om de populatie-aantallen van algemeen voorkomende vogelsoorten in kaart te brengen. Die vogeltellingen zijn eveneens nuttig om de evolutie van onze vogelsoorten te kunnen inschatten. Zo bleek uit de tellingen van vorig jaar een duidelijke terugval van de merel als gevolg van de usutu-virusuitbraak (overgedragen door steekmuggen, oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Afrika).
Met deze sensibiliseringsactie wensen we de kinderen en volwassen natuurliefhebbers attent te maken op het feit dat dank zij de vogeltellingen we weten hoe vogels in de winter gebruik maken van onze tuinen als we in die periode voldoende gevarieerd voedsel aanbieden. Vogels zijn pienter genoeg om die voedselbronnen te ontdekken en deze gunstige locaties te onthouden. Met die informatie van de vogeltellingen kunnen we vogels beter helpen en beschermen.
Er is al sedert 5 weken voedsel gestrooid op de grond, op voedertafels in sillo’s (cilinders) of voederhuisjes om de vogels in de tuinen te lokken, zowel in het Bosmuseum als in de Bosuil.
Vorig jaar waren de ruiten in de Bosuil niet afgedekt en kon men toch vrij veel gevederde tuinbezoekers bij de voedselapparaten waarnemen vanuit de expositieruimte die dienst deed als observatiepost (het licht werd wel gedoofd en kinderen namen rustig plaats op Zweedse banken).
Enkele nuttige tips als ook jij tijdens het Vogeltelweekend (25/01 – 26/01) aan de slag wil:
- minstens een kwartier effectief observeren;
- de totalen noteren van alle apart waargenomen vogelsoorten;
- om te vermijden dat vogels dubbel worden geteld, dient men enkel het hoogste aantal te noteren van een soort die je tegelijk in de tuin hebt gezien;
- het is belangrijk dat de waarnemers (tellers) van achter de kijkwand elkaar informeren waar ze vogels opmerken (bv. links van die hoogste boom, hier vlak voor op de grond, rechts bovenop die haag, … ) terwijl de begeleidende gids en/of de leerkracht (die ook de vogels kan determineren) rechtstaand de supervisie houden en ook op een controle-telformulier de aantallen (turvend) bijhouden.
- daar weersomstandigheden ook een rol spelen in de bezoekfrequentie, is het aangeraden in een aparte kolom naast de datum van de waarnemingen het overheersend weertype aan te geven;
- overvliegende vogels worden niet meegeteld.
Benodigdheden:
- voldoende telformulieren met de gekleurde silhouet van de vogelsoort, waarop de voorgedrukte cijfers kunnen worden doorstreept;
- een grote poster met de vogelportretten op, hangt in de buurt, waarop tussendoor de begeleidende gids / leerkracht de vogel kan aanduiden die in het gezichtsveld kwam;
- een fotoronde, waarbij onder de illustratie (A4) van een vogelsoort het passend naamkaartje dient gezocht.
Nog een hint: als er echt heel veel vogels de voederplank bezoeken, waaronder een aantal niet direct identificeerbaar, kan een foto met de smartphone handig zijn.
- alle geïnventariseerde gegevens moeten, gecentraliseerd op een syntheseblad (4 observatieperiodes tijdens de weekdagen – 6 observatieperiodes tijdens het WE) worden doorgestuurd naar vogelweekend.be
Een vogelvriendelijke tuin
Tuinvogels zoeken je tuin op voor voedsel, veiligheid (beschutting) en een plek om te broeden (nestgelegenheid). Ook in een kleine tuin kan je vogels verwelkomen.
Tips om vogels aan te trekken
- Laat dood hout en bladafval liggen. Dit komt vogels goed van pas om hun nesten mee te bouwen. Ook stukjes wol, katten- en hondenhaar worden wel eens verwerkt in vogelnesten.
- Plant struiken, bomen en hagen. Vogels gebruiken ze als schuilplaats en bouwen er hun nest in. Sommige struiken dragen bessen, een lekkernij voor vogels.
- Zorg voor drinkwater. Bij vorst komen vogels vaak water tekort. Een ondiepe schaal (bv. soepbord) water volstaat meestal als drinkplaats. Voeg wat suiker toe zodat het water niet bevriest. In de zomer kan je een grotere schaal zetten, zodat huismussen of merels kunnen baden.
- Hang nestkasten: deze vind je in alle kleuren en maten. Kies of maak een nestkast op maat van de vogels die je tuin bezoeken. Hang ze op een geschikte plek. Na de winter verwijder je oud nestmateriaal en maak je de nestkast proper met heet water en een ruige borstel.
- Maak geleidelijke overgangen van gazon naar planten, struiken en bomen. Door de natuur zo goed mogelijk na te bootsen creëer je biodiversiteit en meer kansen om vogels naar je tuin te lokken.
Vogels gebruiken het voedsel dat je aanbiedt als aanvulling op wat ze in de natuur vinden. In elk seizoen mag je vogels voederen:
- schud je tafellaken met kruimels en etensrestjes het hele jaar uit in de tuin;
- voederen kan het hele jaar door, maar vooral wanneer het vriest en/of sneeuwt;
- voeder liefst 's ochtends en tegen het einde van de middag.
Na een lange, koude nacht hebben vogels behoefte aan een stevig ontbijt en tegen de avond eten ze hun buikje rond om de nacht door te komen. Strooi niet te veel, dat kan muizen en ratten aantrekken;
- geef geen voedsel waarin zout is verwerkt. In de kaas en het brood dat je strooit zit voldoende zout. Geef vogels geen margarine of boter, dat werkt laxerend (buikloop);
- voedsel dat makkelijk bevriest, zoals appels, voeder je best als geheel en niet in kleine
Deze en nog andere tips vind je ook op de kleine poster die de klas meekrijgt.
Het hele jaar door voederen:
- in de lente (broedperiode) zijn tuinvogels druk in de weer met het bouwen van hun nest en zoeken ze natuurlijk voedsel (voornamelijk insecten, spinnetjes, rupsen) voor de jongen. Enkel de ouders genieten nu van je strooivoer. Het voedsel moet nu meer kalk en eiwit bevatten, bv. meelwormen of fijngestampte eierschalen. Vetbollen en pinda’s bied je nu beter niet meer aan;
- in de zomer gaan vogels zelf op zoek naar de wormen en insecten die ze nodig hebben. Help hen door bloeiende planten in je tuin te planten die insecten lokken. Door je gazon te besproeien, lok je regenwormen;
- in de herfst zoeken vogels actief naar een voedselplek voor de winter. Door nu te voederen, weten ze dat ze in de winter in jouw tuin terecht kunnen. Als het erg koud wordt, kan je nu al vetbollen en pindaslingers aanbieden;
- in de winter hebben vogels veel extra energie nodig om hun lichaamstemperatuur op peil te houden. Van december tot april voorzie je vetrijke producten (vetbollen, pindaslingers, pindakaas, halve kokosnoten …) en mag je voedertafel goed gevuld zijn;
- voorzie het hele jaar door brood, kruimels en fruit, aangevuld met een goede graanmix voor wildvogels.
Wat lusten onze meest voorkomende tuinvogels?
- Zwarte kraai, kauw, ekster, merel, kramsvogel, koperwiek, zanglijster, spreeuw en grote lijster:
- brood, gewelde krenten en rozijnen (5 min onderdompelen in heet water), kaasresten, fruit, schillen en klokhuizen, alle soorten bessen, gekookte aardappelen;
- op de grond, sneeuwvrij, een open plek met beschutting dichtbij.
- Koolmees, pimpelmees, matkop, kuifmees, zwarte mees, staartmees, groene specht en halsbandparkiet
Geraadpleegde bron: de Standaard: Dwaalgasten (als vogels het noorden kwijt zijn) [Tom Ysebaert]
Vogelspotters kwamen het voorbije weekend van heinde en verre naar het natuurgebied ‘De Liereman’ in Oud-Turnhout om een glimp op te vangen van een bruine lijster.
Waarom dat gedoe? Het gaat om een exemplaar van de Turdus eunomus, een soort die op de Siberische taiga broedt en overwintert in Zuidoost-Azië. Een bruine lijster in de Kempen wordt dan bestempeld als een dwaalgast: een dier waarvan het normale leefgebied ver weg is en dat zeer uitzonderlijk in onze contreien belandt. In het Engels heten ze rarities, zeldzaamheden. Vaak gaat het over vogels, maar ook insecten (vlinders, libellen) of zeezoogdieren kunnen op onverwachte plekken opduiken.
Dwaalgasten kunnen duizenden kilometers afleggen, ze komen uit Noord-Amerika of verre uithoeken van Azië. Meestal gaat het om jonge, onervaren dieren die verdwaald raken op de jaarlijkse trek naar het zuiden of het noorden. Er wordt soms beweerd dat ‘hun intern kompas ontregeld is’, maar experts noemen dat speculatie. Het lijken vooral de onervarenheid en de weersomstandigheden die hen onze kant op stuwen. Een uitzonderlijke oosten- of westenwind kan volstaan om de dieren uit koers te slaan. Zo kan een Caraïbische orkaan de trek van de Amerikaanse roodoogvireo’s danig in de war sturen, waardoor dan zo’n vogeltje van 15cm en 17g de oceaan over naar Europa fladdert.
Een dwaalgast kan een toevallige passant zijn, maar hij kan zich ook als pionier ontpoppen, op zoek naar nieuw broed- of overwinteringsgebied. Als veel soortgenoten volgen, ontstaat er een patroon. Dat is gebeurd met de bladkoning, een vogel die eruitziet als een kleine tjiftjaf. Ooit was hij een dwaler ‘pur sang’, maar nu verlegt hij zijn broedgebied steeds meer naar onze richting. De overlevingskansen van de vogels die hier verdwalen, worden niet erg hoog ingeschat. Ze belanden in een ander klimaat, met ander voedsel, al zal een lijster, die hier ook bessen en insecten vindt, het wel redden. Maar wie kieskeurig is in zijn dieet, krijgt het lastig. En dan zwijgen we nog over de nieuwe roofdieren die hun pad hier kruisen.
Men stelt vast dat zo’n uitgeput dier vaak niet fit genoeg meer is om door te vliegen. Het blijft dan hier tot het doodgaat. Maar tegelijk kunnen die dieren ook wel tegen een stootje, ze zijn gewoon om duizenden kilometers af te leggen. Ze zijn niet noodzakelijk een vogel voor de kat, al kwam de allereerste roodkeelnachtegaal, die vanuit Siberië tot in België raakte, begin december in Haillot (Namen) in de klauwen van een kat terecht, voor ook maar een vogelaar hem te zien had gekregen. Een dwaalgast in het vizier krijgen is eigenlijk een kwestie van geluk; er zijn er wellicht ook veel die we nooit te zien krijgen.
Vandaar dat de haven van Zeebrugge een geliefde zoekplek is. De oppervlakte is beperkt en de kans dat je er verdwaalde vogels treft, is relatief groot omdat het havengebied als een eiland in zee ligt en goed verlicht is, waardoor dieren er dag en nacht voedsel kunnen zoeken.
Soms discussiëren kenners erover of een dwaalgast dat statuut wel verdient. Zo zijn er Noord-Amerikaanse soorten die gebruik hebben gemaakt van trans-Atlantische schepen om tot hier te raken. Al bij al is het wetenschappelijk onderzoek naar de dwaalgasten schaars, maar voor ‘twitchers’ – vogelaars die kicken op zeldzame soorten – zijn ze plezierig.
Dwergaalscholver (broedt en overwintert in Zuidoost-Europa): gespot in Oudergem op 12/01/2018
Roodoogvireo (leeft in Canada, Centraal en Oost-Amerika, migreert naar Zuid-Amerika) gespot in Knokke Heist op 12/10/2019
Roodkeelnachtegaal (broedt in Centraal, Noord- en Oost-Azië en overwinter in Zuidoost-Azië) gezien in Haillot op 04/12/2019
Rotskruiper (leeft in Europa in berggebieden als de Alpen en de Pyreneeën) gespot in Dinant op 14/12/2019
Bruine lijster (broedt in de Siberische taïga en overwinter in Zuid- en Zuidoost-Azië, vooral in China) gespot in Oud-Turnhout op 01/01/2020
Zijn Latijnse geslachtsnaam, ‘Lanius’, verraadt het al: ‘slachter’. De klapekster ziet er lieflijk uit, maar zijn jachttechniek zouden wij als wreed omschrijven. Hij is een echte jager, op kleine vogels en insecten, op muizen en kikkers. Hij is niet groter dan een slanke merel en heeft geen klauwen, maar de haak op zijn snavel zou stevig genoeg zijn om in één klap door de schedel van een klein slachtoffer te kunnen slaan. Een klapekster kan prooien vangen die een stuk groter zijn dan hijzelf, tot zelfs jonge wezels toe. Een studie in het vakblad ‘Biology Letters’ beschrijft hoe de vogel dat doet. Hij zou zijn krachtige bek rond de nek van een slachtoffer slaan en dan intense draaibewegingen maken, waardoor de nek breekt.
Om het nog wreder te maken, heeft de klapekster de gewoonte om prooien op doornen of prikkeldraad te spietsen. Zo compenseert hij het feit dat zijn poten te fragiel zijn om een prooi open te scheuren. Met zijn sterke kop trekt hij de gespietste prooi aan flarden. In goede tijden kan hij een voorraadje opgeprikte slachtoffers aanleggen, maar in de natuur moet je altijd op je hoede zijn voor mee-eters, kleine en grote, dus erg lang kan hij er niet op teren. In het begin van het broedseizoen etaleren mannetjes soms een voorraadje prooien om indruk te maken op vrouwtjes. Voedsel in ruil voor seks; het is een klassieker in de natuur.
De klapekster is een fraaie vogel. Waar zijn naam vandaan komt, is onduidelijk want hij is maar een verre verwant van de ekster. Vroeger heette hij blauwe klauwier, wat meer aansluit bij de biologische realiteit: hij behoort tot het klauwierengeslacht. Met zijn vele tinten grijs is hij een pareltje. Alleen het zwarte oogmasker past bij de wrede overlevingstechniek die we hem toeschrijven. Een halve eeuw geleden broedden her en der nog klapeksters in Vlaanderen, maar ze zijn verdwenen. Het laatste broedgeval dateert van 1996. In Wallonië zijn er wel nog broedvogels, mogelijk zelfs enkele honderden. De hoop bestaat dat de Waalse populatie als bron zal fungeren voor nieuwe broedgevallen in Vlaanderen.
Klapeksters houden van heidevelden met verspreide bomen en struiken, open plekken in bossen en ruige grond met struikgewas, van moerassen tot akkers. Als alle andere klauwieren zit hij graag op uitsteeksels; vaak is hij van verre zichtbaar als een witte vlek boven op een struik. Hij bewaart zijn evenwicht door voorover te leunen en te zwaaien met zijn staart. Soms maakt hij een vreemde slingerbeweging alvorens met veel gefladder van zijn wit gestreepte vleugels naar zijn prooi te duiken. De lichaamslengte varieert tussen 24 en 25 cm; de spanwijdte reikt van 30 tot 35 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 50 en 80 g.
De klapekster brengt jaarlijks één legsel groot. Het paartje bouwt samen een zacht gevoerd nest van droog gras, mos en twijgen in doornstruiken. De 5 tot 7 eieren, groenachtig wit van kleur met een donkere tekening, worden hoofdzakelijk door het wijfje in circa 15 dagen uitgebroed. Beide ouders zorgen voor de jongen, die na 19 tot 20 dagen het nest verlaten. Het geluid dat hij voortbrengt, klinkt als een triller van verschillende droge, harde tonen en de zang klinkt als een aaneenschakeling van korte, eenvoudige, piepende tonen.
Het wel en wee van de soort bij ons is een aantal jaren geleden uitvoerig beschreven door vogelexpert, Gerald Driessens van Natuurpunt in het blad Natuur.oriolus. De klapekster is in Vlaanderen een schaarse overwinteraar, vooral in open gebieden. Er zijn aanwijzingen dat het aantal overwinterende vogels toeneemt. Dat zou onder meer te maken hebben met een stijgend broedsucces in Scandinavië, waar de meeste van onze overwinteraars vandaan komen. Dat wij de soort als broedvogel hebben verloren, is een gevolg van veranderende landbouwmethodes (groeiende grootschaligheid) en overdadig pesticidegebruik. Daardoor is het aantal grote insecten beduidend afgenomen en blijft er minder eten over voor de klapekster. De hoge bemestingsgraad in de landbouw besmet ook natuurgebieden, waar meer ruige gewassen groeien. De klapekster, die graag jaagt vanaf een uitkijkpost boven op een struik, kan prooien nu niet meer zo goed zien. Doordacht natuurbeheer kan bepaalde plekken opnieuw geschikter maken voor de soort. Klapeksters zijn dikwijls honkvast in hun wintergebied, maar ze vliegen veel. Op een doorsnee-dag kunnen ze 12 km afleggen.
Een vreemd chromosoom in zangvogels zou hun verbazingwekkende diversiteit kunnen verklaren
Geraadpleegde bron: EOS Magazine 01 – 2020
Toen 66 miljoen jaar geleden een meteoriet met een diameter van meer dan 10 km neerkwam in wat nu de Golf van Mexico is, waren de gevolgen ronduit catastrofaal. Meer dan ¾ van alle leven op aarde werd weggeveegd.
‘Chicxulub’, zoals de meteoriet wordt genoemd, staat het best bekend als de uitroeier van de dinosaurussen. Hij velde het vonnis voor soorten als de Tyrannosaurus rex en Triceratops, net als voor de sauropoden en de hydrosaurussen. Maar de meteoriet liet wel een succesvolle evolutielijn toe van de dino’s naar moderne vogels. De eerste vogels dateren van meer dan 150 miljoen jaar geleden. Ze evolueerden vanuit vleesetende dinosaurussen (theropoden) en kenden in de eerste 85 miljoen jaar van hun bestaan al een indrukwekkende diversiteit. Maar deze voorlopers van de huidige vogels – leden van de Neornithes-lijn – waren kleine garnalen vergeleken met archaïsche soorten als de Enantiornithes, die heer en meester waren. Toen de meteoriet op aarde insloeg, keerden de kansen voor de Neornithes. De impact was zo groot dat alle niet-vliegende dinosaurussen en de meeste vogels werden uitgeroeid. Alleen de Neornithes overleefden de apocalyptische verwoesting. Deze groep overlevers zou leiden tot een van de grootste evolutionaire ontwikkelingen aller tijden.
Vandaag kennen we meer dan 10 000 vogelsoorten. Ze zijn daarmee de 2de grootste soortengroep van alle levende gewervelde dieren, op de beenvissen na (met overwegend een benen skelet). Vogels zijn er in alle vormen en maten: de aan land gebonden struisvogel staat met zijn meer dan 130 kg aan de top, terwijl de kolibrie minder dan 2 g weegt. Ze koloniseerden virtueel elk stukje land en water van de planeet – van de bloedhete tropen tot de bevroren polen. Ze diversifieerden over een uitgebreid geheel van diëtaire niches, zodat ze alles eten van microscopisch kleine algen tot uit de kluiten gewassen zoogdieren. Opmerkelijk is dat ruwweg de helft van deze soorten zangvogels zijn, gekenmerkt door hun bijzondere geluiden die ze voortbrengen. Er zijn ongeveer evenveel levende soorten zangvogels als er zoogdieren zijn.
Hoe kon deze bijzondere groep vogels zo buitengewoon divers worden?
Biologen zochten lang het antwoord in fossiele vondsten en DNA-sequenties van moderne vogels. Ze vonden waar de vogels aanvankelijk vandaan kwamen – Australië. Verder leidden veel van deze studies niet tot definitieve conclusies of leverden ze tegenstrijdige resultaten op. Tot op heden is er nog geen gedetailleerd beeld van waar en wanneer de evolutionaire lijn die de moderne zangvogels volgden zich van andere lijnen afsplitste. Ook van de factoren die deze ontwikkeling aandreven, bestaan geen heldere inzichten. Bij gebrek aan bewijsmateriaal van hoe de ontwikkeling verliep, werkten onderzoekers voor de diversificatie van de zangvogels aan concurrerende theorieën. Ze concentreerden zich onder meer op klimaatverandering, op platentektoniek en op seksuele selectie die de evolutie aanspoort.
En sinds kort zorgt een nieuwe bevinding voor de nodige spanning. Kennelijk dragen alle zangvogels een vreemd extra chromosoom, dat niet bij andere vogels voorkomt. De ontdekking suggereert een genetisch mechanisme dat reproductieve barrières opwerpt tussen de populaties van een soort. Hoe moeilijker het is om genen met elkaar uit te wisselen, hoe makkelijker ze hun eigen evolutionaire weg kunnen gaan. En hoe sneller ze tot aparte soorten evolueren en er soortvorming kan optreden. Het onderzoek naar dit pakketje DNA staat nog niet ver, maar nu al vragen onderzoekers zich af of dit niet het geheim kan zijn van het duizelingwekkende evolutionaire succes van zangvogels.
Het chromosoom in kwestie is het zogenaamde Germline-Restricted Chromosome (GRC). Het dankt zijn naam aan het feit dat het enkel in de cellen van de kiembaan voorkomt. De kiembaan is bij meercellige organismen de groep cellen waaruit uiteindelijk de gameten worden gevormd. De gameten zijn de cellen die in staat zijn om erfelijk materiaal door middel van geslachtelijke voortplanting door te geven aan een volgende generatie. De kiembaan is geheel van eitjes, sperma en hun voorlopers. Je vindt het chromosoom dus niet in de andere lichaamscellen, de zogenaamde somatische cellen, die zich gaan specialiseren en vormen tot cellen met elk een eigen functie (cel-differentiatie). Voorlopercellen van zowel eitjes als sperma bevatten het chromosoom, maar zodra de spermacel is ontwikkeld, is het chromosoom er volledig uit verdwenen. Het wordt dus uitsluitend via de moeder aan de nakomelingen doorgegeven.
Tot voor kort was het GRC alleen bekend van twee zangvogels: de zebravink en de nauw verwante Bengaalse vink. Onderzoekers dachten aanvankelijk dat het om een rariteit bij deze twee soorten ging. Maar toen ze ook in andere zangvogels naar het chromosoom gingen zoeken, kwam een opvallend patroon tevoorschijn.
In een paper uit 2019 schreven onderzoekers dat ze het chromosoom ook elders hadden aangetroffen. Ze hadden het geïdentificeerd in alle zangvogels die ze hadden onderzocht. Meer nog de GRC’s verschilden aanzienlijk van soort tot soort – zelfs tussen nauw verwante soorten. Dat suggereert het chromosoom snel in de diverse soorten evolueerde. Het verscheen naar schatting zo’n 35 miljoen jaar geleden voor het eerst in hun gemeenschappelijke voorouder. Eerder hadden genetici al cellen van andere organismen gevonden die extra chromosomen – zogenaamde B-chromosomen – droegen. Maar deze komen onregelmatig voor en variëren tussen leden van dezelfde soort of zelfs in verschillende cellen van hetzelfde individu. Dat is helemaal niet het geval met het GRC. In de kiembaan van de zangvogels is het een obligaat element. Dat impliceert dat het GRC invloedrijker is dan de B-chromosomen.
In een ander recent onderzoek blijkt dat het GRC van de zebravink minstens 115 genen bevat. Enkele ervan zorgen voor de aanmaak van eiwitten en RNA in de eierstokken en teelballen van volwassen vogels. Het RNA is de biologische macromolecule, essentieel voor de regeling van cellulaire processen in alle bekende levensvormen. Dat doet vermoeden dat de genen helpen bij de ontwikkeling van sperma en eicellen. Andere genen van het GRC van de zebravink lijken op de genen waarvan men inmiddels weet dat ze betrokken zijn bij de vroege embryonale ontwikkeling. Vergeleken met dat van zoogdieren is het genoom van vogels doorgaans erg compact en geconserveerd. In de tientallen miljoenen jaren waarin ze evolueerden, vielen de genomen van de zoogdieren vele keren in stukjes van elkaar. Ze werden als het ware versnipperd en door elkaar gemixt alvorens zij weer tot een geheel werden gepuzzeld. Deze herschikkingen hebben de genexpressie zo gewijzigd dat ze tot diverse kenmerken leidden.
Volgens sommige experts is de verklaring voor het kleine en gestroomlijnde genoom van vogels te zoeken in het gegeven dat ze vliegen. Vliegen vergt immers veel energie. Grotere genomen vereisen grotere cellen en beide zijn metabolisch veeleisender dan hun kleinere tegenhangers. De grootte van het genoom kan dus beperkt zijn gebleven om plaats te maken voor de cellen die beantwoorden aan die intense metabolische eisen. Vogels hebben aanvullende kopieën van kiemcel-specifieke genen nodig voor de erg korte vruchtbare periode. Ze moeten dan veel sperma en eicellen met grote hoeveelheden eiwitten ter beschikking hebben. Ze hoeven deze genen niet het hele jaar rond bij zich te hebben. Het zou een immens voordeel zijn als zangvogels een manier zouden hebben om tijdelijk – in de vroege ontwikkelingsfase – bijkomende genen te krijgen. In theorie kan het GRC de reproductieve isolatie hebben gecreëerd die nieuwe soorten nodig hebben om te evolueren, door individuen te verhinderen zich voor te planten met vogels die het chromosoom niet dragen. Terwijl het chromosoom evolueerde en nieuwe genen verwierf, konden zangvogels met een bepaalde variant van het chromosoom zicht uitsluitend voortplanten met zangvogels met dezelfde variant.
Een ander onderzoeksteam baseerde zich op DNA-sequenties en een handvol fossielen waarvan het de ouderdom kende. Het kon reconstrueren hoe de verschillende zangvogelfamilies met elkaar waren gerelateerd en wanneer ze in de stamboom een eigen tak gingen vormen. De onderzoekers vergeleken vervolgens die tijdlijn met klimatologische en geologische data om te zien of de diversificatie samenhing met gebeurtenissen in het verleden van de planeet. Enkele hypotheses hadden dat vooropgesteld. De veranderingen in het diversificatietempo van de vogels bleken echter niet overeen te komen met wijzigingen in de globale temperatuur of met de verspreiding van de vogels over nieuwe continenten.
Die conclusie strookt met de hypothese dat het GRC wel degelijk een genomisch mechanisme op gang bracht en alzo een bijdrage leverde aan de ruime verscheidenheid aan zangvogels. Deze ontdekkingen openen alvast nieuwe denkpistes om de evolutie en ontwikkeling nog beter in kaart te brengen.
De bekendste onder de 11 soorten caracara’s is de kuifcaracara. Als één van de primitiefste soorten van de valkfamilie jaagt hij niet zo sierlijk in de lucht als een aantal van zijn nauwe verwanten. Het is een relatief grote roofvogel met een overwegend donkergrijs tot zwart verenkleed. De borst, de staart en de vleugeluiteinden zijn zwart-wit gebandeerd. Volwassen exemplaren hebben een slordige kuif, een opvallend kaal (niet bevederd) oranje gelaat, dat tot een felrode kleur kan aanlopen als zij opgewonden zijn. Kenmerkend is ook de witte keel en nek, een zwarte kruin een grijze snavel met een opvallende gele en kale basis. De kuifcaracara is immers een aaseter. De lange geeloranje poten zijn stevig gebouwd en hebben korte maar krachtige tenen. Er is geen verschil in uiterlijk tussen beide geslachten. De lichaamslengte van een volwassen exemplaar reikt van 50 tot 65 cm, met een spanwijdte van 120 tot 130 cm. Het lichaamsgewicht schommelt tussen 850 en 1500 g.
Er zijn 2 varianten van deze soort; eentje komt voor in het noorden van Zuid-Amerika, Midden-Amerika, de Caraïbische archipel, Mexico en het uiterste zuiden van de Verenigde Staten. Zijn neefje, de zuidelijke caracara, die vaker ‘warawara’ wordt genoemd, neemt de rest van Zuid-Amerika voor zijn rekening. Graslanden en landbouwgebieden vormen de natuurlijke habitat van de kuifcaracara. Eigenlijk loopt hij liever dan dat hij vliegt. Deze roofvogel is een opportunistisch dier en absolute meester in het opsporen van kadavers, die zich met zowel aas (aangespoelde vis, doodgereden wild) als levende prooi voedt. Knaagdieren, zoals ratten, konijnen, eekhoorns, jonge vogels, schildpadden, hagedissen, kikkers, eieren, wormen en insecten staan op het menu. De lange poten en de platte klauwen maken het mogelijk dat hij goed kan lopen en rennen. Een groot deel van hun tijd scharrelen ze op de grond naar voedsel. Vaak wroet hij met zijn scherpe klauwen in de grond om insecten te vinden. Met zijn poten draait de caracara boomstronkjes of gedroogde uitwerpselen van grote dieren op zoek naar voedsel. ’s Nachts gaat deze roofvogel in ondiep water op zoek naar kikkers. In tegenstelling tot gieren, waar ze vaak mee optrekken, zweven kuifcaracara’s niet, maar hebben ze een directe vleugelslag. Hierdoor vinden caracara’s dode en aangereden dieren vaak eerder dan de concurrerende aasgieren, die afhankelijk zijn van thermiek. De dode dieren worden met de snavel in stukken gescheurd, terwijl ze met een poot stevig worden omkneld. Kuifcaracara's vliegen lager over de grond dan gieren en spotten derhalve sneller aas. Ze zijn helemaal niet bang voor de imposantere gieren en durven ze zelfs te verjagen. Een favoriete aaslocatie van de kuifcaracara is de omgeving van drukke wegen. Hij loopt langs de weg om zich te goed te doen aan verkeersslachtoffers. Konijnen die aan flarden zijn gereden, vormen een feestmaal. Soms worden zelfs zwakkere soortgenoten beroofd.
Naast aaseter is de kuifcaracara ook een doortrapte jager, die als een opgefokte haan door het dorre landschap heen stapt gretig op zoek naar voedsel. Alles wat op zijn pad komt en een hartslag heeft, wordt door zijn poten vermorzeld en door zijn snavel gespiesd. Ook blijkt de roofvogel een echte boef te zijn. Als hij een andere vogel ziet met een prooi, gaat hij er achteraan vliegen en blijft net zo lang de vogel sarren en treiteren totdat het slachtoffer uit pure ellende zijn prooi laat vallen. De kuifcaracara heeft ook helemaal geen angst voor vuur. Het komt helaas vaak voor dat droge stukken prairie in vuur en vlam staan en alle priegelbeestjes (vliegjes, torretjes, mieren, …) voor hun leven moeten rennen voor de oprukkende vlammen. De roofvogel heeft een neusje voor dit soort apocalyptische omstandigheden en posteert zich in de voorste vuurlinie om de licht gerookte hapjes binnen te spelen. Kuifcaracara’s bewonen grote territoria waarbij ze samenwerken om nestelplaatsen te beschermen, naar voedsel te zoeken en hun jongen groot te brengen. Tijdens het broedseizoen vechten de mannelijke individuen in de lucht om de vrouwtjes. Ze zijn uiterst trouw en paren blijven meestal hun hele leven bij elkaar (tot 25 jaar). Na de paring maakt de kuifcaracara een nest van dunne takken, gedroogde uitwerpselen en veren, meestal boven in de dichte kroon van een afgelegen palmboom (wel 30 m hoog) of op de top van een zuilcactus. Doorgaans worden er 2 of 3 eieren gelegd, die na ongeveer 30 dagen uitkomen. Pas na 8 weken zullen de jongen het nest voor het eerst verlaten.
De kennis over vogels richt zich vaak op het herkennen van de soort op basis van het uiterlijk. Natuurlijk is het leuk te weten wat je fotografeert, maar kennis van het gedrag helpt je nog een stapje verder in het maken van een goede vogelfoto. Zelf kwam Marcel Klootwijk erachter dat zijn mooiste foto’s niet altijd te maken hadden met mooi licht of engelengeduld, maar vaker met anticiperen op een vogel – of beter – op het gedrag van de vogel. Hij was in eerste instantie een vogelaar, maar is achteraf steeds meer fotograaf geworden. Meestal is hij op pad, op zoek naar specifieke vogels in plaats van op ze te wachten in een hut. Dan is het nuttig om veel kennis van het gedrag te hebben.
Met dit artikel wenst de auteur een aantal tips en vb. te geven om door middel van kennis van vogelgedrag betere foto’s te maken.
Het fotograferen van zangvogels is soms uitermate lastig. Ze zijn over het algemeen klein en beweeglijk en verschuilen zich niet zelden in het gebladerte. Omdat je ze eerder hoort dan ziet, geniet je van een groot voordeel wanneer je beschikt over een gedegen geluidenkennis. Je hoort dan niet alleen welke vogel er zingt, maar merkt meteen of het gaat om een alarm- of contactroep. Een alarmroep duidt dan bv. de aanwezigheid van een uil of een roofvogel aan of geeft aan dat je als fotograaf net te dichtbij bent gekomen. Dergelijke geluidenkennis helpt niet alleen bij zangvogels maar ook bij andere soorten als spechten en bv. de ijsvogel.
Ook de tijd van de dag dat je op pad gaat, kan de aanwezigheid van een soort bepalen. Vogels zijn tijdens hun zangpiek vaak wat minder alert en laten zich dan makkelijker fotograferen. Niet iedere vogel zingt echter op dezelfde tijd. Zo zijn de gekraagde roodstaart en de blauwborst al voor zonsopkomst aan het zingen en zingt de boompieper later op de ochtend ook nog. Bedenk dus goed welke vogel je wil fotograferen, welke tijdstippen daarbij horen en probeer de geluiden te (her)kennen.
De meeste zangvogels hebben een vast territorium van waaruit ze zingen. De fluiter en de bonte vliegenvanger maken bv. altijd een vaste ronde binnen hun territorium. Van tevoren de vogel een half uurtje observeren, kan van veel waarde zijn. Je weet dan precies op welke tak de vogel steeds terugkeert. Gebruik dit in je voordeel door je alvast verdekt op te stellen. Zo kan je van tevoren bv. al kaderen.
Zelf vindt de fotograaf beeldvullende foto’s van zangvogels niet zo mooi. Liever heeft hij er een stukje omgeving bij, zeker in het voorjaar. Op die manier vertelt een foto meer over de leefomgeving van een soort. Ook in het najaar, als de vogels geen territorium hebben, volgen zangvogels vaak vaste routes waarop je kan anticiperen. Ze foerageren bv. van struik tot struik. De attente fotograaf probeert het traject van zo’n route in te schatten om dan op een open plek te gaan staan. Daar is de vogel met een beetje geluk even vrij te zien, zonder teveel storende takjes op de foto. Dit werkt erg goed met staartmezen.
Het weer is in de natuurfotografie erg belangrijk, vaak bepalend zelfs. Afhankelijk van het weer en de momenten van de dag spreek je over licht of donker of zacht versus hard licht. Ook het gedrag van de vogels varieert naargelang het weer. Zo zitten veel vogels met hoog water op andere plekken dan met laag water. Velduilen slapen overdag vaak op buitendijkse schorren, die deels onderlopen met hoog water. Bij extreem hoog water zitten ze veel dichter tegen de dijk of zelfs op de dijk. Sneeuwval kan ook bepalend zijn voor vogels. Ze hebben dan veel meer moeite met het vinden van voedsel en om warm te blijven en zijn daardoor beter benaderbaar.
Tot slot kan de tijd van de dag bepalend zijn of je een vogel goed kan fotograferen of niet. Slaaptrek kan bv. erg mooie beelden opleveren en is vaak goed te plannen, omdat dit dagelijks terugkeert met een mooie maan of zon. Vogels, die ’s nachts jagen, zoals de kerkuil, zijn heel lastig te fotograferen. Als de jongen echter groot zijn en veel voedsel nodig hebben (met zeer actieve oudervogels) zijn de nachten juist het kortst. Hier kan je als fotograaf gebruik van maken, omdat de vogels dan vaak al bij licht hun schuilplaats verlaten.
Ook de tijd van het jaar dat je naar buiten gaat, speelt mee. Natuurlijk veranderen de lichtomstandigheden naarmate de dagen langer of korter worden, maar dat niet alleen. De vogels zien er ook anders uit en gedragen zich anders. Veel zangvogels en steltlopers zien er in het voorjaar het mooist uit. In de zomermaanden zijn veel soorten zangvogels, maar ook meeuwen erg gesleten en tonen dan minder fraai. Eenden zijn juist in de wintermaanden op hun allerbest. Onze broedvogels zijn vaak beter te fotograferen in de herfst, als hun wat tammere tegenhangers uit het hoge noorden komen. Goede vb. hiervan zijn de roodborst en de houtsnip. Ook komen er in de winter vogels die je hier in de zomer niet of nauwelijks ziet, zoals een aantal soorten ganzen en duikers.
Hoewel de pimpelmees vooral een bosvogel (holenbroeder) is en het voedsel doorgaans hoog in boomtoppen zoekt, bezoekt hij graag voedertafels en amuseert hij de toeschouwers met zijn vrijmoedig en levendig, acrobatisch gedrag. Hij weet zich onder elke hoek aan opgehangen voedsel vast te klampen en eet van alles. De pimpelmees gebruikt zijn snelheid en behendigheid om neer te strijken op een slinger pinda’s en er vaak ondersteboven aan te hangen.
Pimpelmezen zijn te zien in bijna geheel Europa op IJsland en Noord-Scandinavië na. Men treft hen aan in alle soorten bossen, parken en tuinen. Tijdens de winter vindt men ze vaak in rietland en zelfs rondhangend in de buurt van zout moerasgebied.
Het pimpelmeesje is met zijn helderblauwe petje en gele buik één van de bekendste tuinvogels. Opvallende kenmerken zijn het frisblauwe kapje, de witte wangen, de zwarte oogstreep en de blauwe halsband, alsook het witte voorhoofd. Op de bleekgele borst en buik is er een smalle, grijszwarte middenstreep. De rug is mosgroen en tijdens de vlucht vallen op de blauwe vleugels de witte strepen op. De lichaamslengte reikt tot 11.5 cm; de spanwijdte varieert tussen 17 en 20 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 9 en 12 g.
Vrij vroeg in het voorjaar, ongeveer vanaf februari, beginnen pimpelmezen te zoeken naar een geschikt plekje om te nestelen. Dit zijn kleine holtes of spleten in bomen en andere plaatsen, die op een hoogte van ongeveer 15 m liggen. Het mannetje en het vrouwtje zoeken allebei naar een goed nestholletje, maar als het mannetje meent een geschikte nestplek te hebben gevonden, lokt hij het vrouwtje met vleugel-geklapper en een lokroep. Vervolgens glipt hij door het vlieggat het nestholletje binnen en roept opnieuw, in de hoop dat het vrouwtje hem wil volgen en het plekje zal goedkeuren. Het vrouwtje wijst vaak eerst enkele nestplaatsen af voordat ze er eentje goed genoeg vindt. Het vrouwtje bouwt in haar eentje het nest. Op de bodem van de holte worden mos, dor gras, dorre bladeren en wol gedeponeerd en de nestkom zelf met haar, veertjes of dons gevoerd. Pimpelmezen maken graag gebruik van nestkasten waaruit ze de uitwerpselen direct verwijderen. Wel dient men ervoor op te letten dat de toegang klein is (28 mm) zodat de huismus of de koolmees ze niet in beslag kunnen nemen.
Van half april tot begin mei, soms nog in juni wordt het legsel van doorgaans 7 tot 12 rood gevlekte, witte eieren geproduceerd. Het wijfje legt dagelijks één ei en begint pas te broeden als het legsel vrijwel compleet is; vóór die tijd dekt ze de eieren met netmateriaal af als ze de broedholte verlaat. De jongen worden grotendeels met rupsen gevoerd en verblijven 18 tot 21 dagen in het nest. Als ze uitgevlogen zijn, worden ze nog zo’n 2 à 3 weken gevoerd
De pimpelmees eet veel zaden, noten, insecten (bladluizen) en spinnetjes. In het najaar wordt overgeschakeld op een plantaardig dieet (zaden en vruchten). Op de voedertafel zijn vooral de ongezouten pinda’s en vetbollen in trek. In de herfst en de winter zit de pimpelmees vaak in het riet, waar ze zich voedt met in rietstengels overwinterende insectenlarven. Ook pikken pimpelmezen overal rond en hakken kortmossen en stukjes schors weg op zoek naar insecten die daaronder verborgen kunnen zitten.
De zang wordt omschreven als een zilveren lachje, die bestaat uit 2 of 3 tonen, gevolgd door een snelle triller ‘tie-tie-tie-tuuhuuhuuhuu’. Bij opwinding weerklinkt een scheldend ‘terret-tetetet’
Weetjes
Mezen vangen was in de 19de eeuw een buitensport die in clubverband (de gilde der mezenvangers, beter bekend als de ‘meezers’) werd beoefend. Vroeger had bijna elk dorp een mezengilde. De mezenvangers plaatsten op een opvallende plek een gekooide of opgezette uil. Vlakbij werden lijmstokjes aangebracht. Wanneer mezen een uil opmerkten, sprongen ze zenuwachtig rond hem heen, in de hoop hem te verjagen. Door het heen en weer springen, was de kans groot dat de mees op een lijmstok terecht kwam en vast hing. De meezers schoten dan de hulpeloze vogel dood met een blaaspijp. De buit werd deels gebruikt voor menselijke consumptie.
In 1921 stelden vogelaars in Southampton vast dat pimpelmezen de dunne folie van de karnemelkflessen doorprikten om zich te goed te doen aan de room. Dit fenomeen verspreidde zich in enkele jaren over gans Groot-Brittannië en grote delen van Europa. Het werd ook gekopieerd door koolmezen, eksters, merels en spreeuwen. Met de opkomst van de halfvolle en magere melk is dit gedrag verdwenen. Mezen hebben immers niets aan melk op zich (dus zonder room) aangezien ze niet over enzymen beschikken die lactose kan verteren.
Pimpelmezen speuren ’s ochtends naar voedsel, maar keren pas later in de middag terug naar de plek waar het eten ligt om het te verorberen. Door de late maaltijd blijven ze overdag licht en wendbaar, zodat ze makkelijker kunnen vluchten voor roofvogels, zoals sperwers.
Pimpelmezen kunnen ultraviolet licht waarnemen. De blauwe kruinveertjes van pimpelmannetjes reflecteren veel UV-licht. Hoe hoger de reflectie, hoe aantrekkelijker de pimpelman wordt voor de vrouwtjes pimpelmees. Nederlandse onderzoekers namen de proef op de som en smeerden tijdens het broedseizoen UV-blokkers uit zonnebrandcrème op de blauwe petjes van gepaarde mannetjes pimpelmees. Hun partner reageerde hier meteen op door minder vaak met voer naar het nest te vliegen. Reden: pimpelvrouwtjes steken minder energie in de kroost van een lelijke vader (dus een mannetje met een petje dat minder UV-licht reflecteert) en sparen hun energie liever op tot een nieuw broedseizoen met een mooiere partner.
Het leerrijk filmpje van Ruud den Brok helpt je het onderscheid tussen kool- en pimpelmees duidelijk te zien
Geraadpleegde bron: KNACK natuurfotografie – Marc Slootmaekers
Marc Slootmaekers (1954) groeide op vlakbij de Kalmthoutse Heide. Van zijn grootouders kreeg hij de liefde voor de natuur mee. Dat vertaalde zich later in zijn studie: hij werd leraar biologie. Voor illustratie van de lessen en de voordrachten die hij gaf, begon hij rond zijn 20ste met natuurfotografie. De hobby natuurfotografie werd een passie en groeide geleidelijk uit tot een professionele bezigheid.
De meeste onderwerpen vindt hij vlak in de buurt: de nabijgelegen Kalmthoutse heide of zelfs in de tuin. Maar geregeld maakt hij een grote reis: afwisselend naar het Noordpoolgebied en Oost-Afrika, 2 natuurparadijzen, volgens de natuurfotograaf.
Slootmaekers was in 2001 winnaar in de ‘Nature’ Best’ fotowedstrijd in de Verenigde Staten en reeds verschillende malen finalist in diverse andere internationale natuurfotograafwedstrijden, waaronder de prestigieuze BBC-contest ‘ Wildlife Photographer of the Year’. Die internationale prijzen zijn vooral nuttig als toetssteen. Zijn foto’s publiceren om mensen voor de natuur te sensibiliseren, vindt de natuurfotograaf belangrijker. Bij voorkeur in algemene tijdschriften, want de lezers van natuurtijdschriften zijn toch al overtuigd. Het ethische aspect van de natuurfotografie is Slootmaekers’ stokpaardje. ‘De liefde voor de natuur en de kennis ervan zijn de eerste vereisten om een goed natuurfotograaf te zijn’, is zijn adagio.
“Als kind logeerde ik vaak bij mijn grootouders in Kalmthout. Uren heb ik toen over de hei gestruind en daar is mijn passie voor de natuur geboren. Eerst was er de beleving, dan kwam er de natuurstudie omdat je er meer over wilt weten en zo ben ik in de natuurfotografie gegroeid. Door die evolutie ben ik de fotograaf geworden die ik nu ben: met een fascinatie voor de natuur, maar ook met een grote bezorgdheid om haar niet te beschadigen om toch maar een mooi plaatje te kunnen maken. Vanuit die bekommernis heb ik samen met een aantal andere mensen de Bond voor Verantwoorde Natuurfotografie opgericht in 1980. Die ethiek is echt een stokpaardje van mij. Je zal van mij nooit een foto vinden van een vogel op het nest, zodat de ontredderde ouders daarna niet meer naar hun jongen durven. Als je een echte natuurfotograaf wilt zijn, moet je alles intact laten en je beelden maken met zo weinig mogelijk negatieve impact. Dat vraagt geduld, véél geduld.
De foto (1ste onder deze tekst) van twee baardmannetjes heb ik gemaakt in het Groot Rietveld op Linkeroever. Het is een opgespoten terrein dat na jaren geleidelijk in een prachtig moeras- en rietzone is veranderd. Het voormalige industrieterrein is nu een natuurreservaat, een paradijs voor bedreigde moerasvogels die hun nest maken in het riet. Het baardmannetje is een van de spectaculairste soorten. Ik hou van deze foto om de gestileerde sfeer met die zachte pastelkleuren en het monochrome karakter. Het tikkeltje blauw in de rechter bovenhoek komt terug in de grijsblauwe kopveren van het mannetje. Het heeft iets van een Japanse tekening. Een foto moet natuurlijk technisch goed zijn, het oog van het onderwerp moet haarscherp zijn, de belichting moet goed zitten … maar dat alleen is niet goed genoeg voor een sterk beeld. Er moet iets meer zijn dan alleen een technisch correcte weergave. Net zoals in de kunst. Een foto als deze krijg je niet door te manipuleren, maar wel als je het geduld hebt om te wachten tot alle elementen meewerken. Dat mooie zachte licht dat wordt weerkaatst in het water van het rietveld, zodat de vogels in het licht baden. Niet teveel wind, zodat de riethalm niet teveel beweegt. Pas als alles klopt, kan je zo’n foto maken. Dat gebeurt zeker niet alle dagen. In dat opzicht ben ik echt ‘old school’: ik geloof meer in 100 uur wachten op het ene beeld dan in digitaal 100 shots na elkaar maken en er op goed geluk die ene goeie tussen hebben zitten. Wat mij geweldig tegen de borst stuit, zijn fotografen die de natuur als een goudmijn beschouwen en zo snel mogelijk een archief willen opbouwen. Die zetten vallen en fuikjes, steken planten uit, nemen emmers vol libellenlarven mee naar hun studio. Natuurterroristen zijn het. Als dat betekent dat je voor de beste foto’s uren en uren in de natuur moet spenderen, is dat prima voor mij. Een buitenmens als ik doet niks liever.”
De 4 andere foto’s van Wim Dekelver sluiten mooi aan bij de magische momentopname van Slootmaekers, daar ook hij steeds de vogels in een onvervalste biotoop weet te vereeuwigen.
Een draagvlak creëren om akkervogels te beschermen
Aansluitend op het vorige artikel kunnen volgens Olivier Dochy volgende acties deel uitmaken van een beschermingsproject voor akkervogels.
Akkervogels komen vrijwel nooit tot buiten het landbouwgebied. Het heeft dan ook weinig zin dat je akkers aanlegt tussen kerkhof en sporthal. Gemeenten die zelf akkers in eigendom hebben, kunnen kiezen om die aan de randen aan te planten met streekeigen struweel in combinatie met akkervogelmengsel.
Gefaseerd maaibeheer waarbij steeds 10 tot 20% niet wordt gemaaid zodat bloemen kunnen blijven bloeien en eitjes, rupsen of poppen kunnen overwinteren in het strooisel. Wissel deze zones in de maand juni van plaats, als de overwinteraars zijn uitgekomen. Dit alleen al maakt een enorm verschil en kan zowel in gazons als in hooilanden worden toegepast.
Verbeter de waterkwaliteit van beken en poelen door het promoten of uitvoeren van klein- of grootschalige waterzuivering. Heel wat insecten die als vogelvoedsel dienen en ook de vogels zelf moeten geregeld drinken of baden.
Behoud en verzorg onverharde trage wegen. Veel akkervogels, zoals patrijs, veldleeuwerik en huismus, nemen liever een stofbad dan een nat bad. Dit doen ze om parasieten te verwijderen. Onverharde wegen zijn daar perfect voor. Langs die paden groeien ook allerlei akkerkruiden. Daar leven insecten op en ook de zaden zijn goed als vogelvoedsel.
Maak een bermbeheerplan en voer het ook consequent uit. Bloemrijke bermen zijn rijk aan ongewervelden. Akkervogels maken weinig gebruik van wegbermen, maar het zijn wel reservoirs voor ongewervelden die van daaruit de omgeving elk jaar opnieuw kunnen (her-)koloniseren. Het inzetten van een cirkelmaaier en slechts na een paar dagen het maaisel ophalen is veel insectenvriendelijker dan een combinatie van klepelmaaier met afzuiging.
Plant of tolereer solitaire struiken langs gemeentewegen of waterlopen. Veel vogels, zoals grasmus en geelgors, zingen er graag en ze bieden plekjes om te broeden.
Plant geen dreven in zeer open landschappen zoals bv. in sommige open polders. Sommige akkervogelsoorten houden daar echt niet van zoals veldleeuwerik en gele kwikstaart. Openheid is een schaars goed tegenwoordig en is op zich een landschapskwaliteit. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat bestaande dreven of hagen weg moeten.
Promoot en ondersteun de aanleg en het correct beheer van kleine landschapselementen (KLE) zoals hagen en knotbomen.
Maak het aanbod aan beheersovereenkomsten in de gemeente beter bekend door de VLM-bedrijfsplanner uit te nodigen naar de landbouw- en milieuraad.
Verzorg de ruimtelijke planning! Versnippering van de open ruimte door extra verharding geeft moeilijkheden voor akkervogels én voor landbouwers.
Werk een gemeentelijk erosiebestrijdingsplan uit met opname van de verzorging van graften (een mini-terras op een helling, meestal begroeid met struikgewassen), hagen, holle wegen en andere KLE’s door ze bv. te bufferen tegen in- of afspoeling.
Ondersteun acties voor een duurzamer bodemgebruik. Hoe meer leven er in de bodem zit, hoe beter voor de grond maar ook hoe meer voedsel er bereikbaar is voor akkervogels.
Richt nieuwe wacht- en waterbekkens in zodat ze ook zinvol zijn voor akkervogels. Dit kan door voorziening van voedsel zomer en winter, voldoende nestgelegenheid en afhankelijk van je doelgroep ook de daaraan gelinkte KLE.
Geef landbouwers incentives om actie te ondernemen voor akkervogels. Momenteel hebben bijna 900 landbouwers een beheersovereenkomst voor akkervogels met de VLM afgesloten. De oppervlakte beslaat ongeveer 2 295 ha. Verdeeld over de verschillende provincies geeft dit volgende verdeling van het aantal bedrijven: 336 in Vlaams-Brabant, 256 in West-Vlaanderen, 209 in Limburg, 67 in Oost-Vlaanderen en 16 in de provincie Antwerpen.
Financiering van stimulerende maatregelen voor akkervogels door lokale natuurverenigingen te helpen, bv. bij de aanleg van akkerreservaten met wintervoedsel voor akkervogels.
Organiseer een ‘akkervogelwandeling’ in samenwerking met plaatselijke vogelkenners. Dit is leuk voor het brede natuurminnend publiek maar kan ook voor landbouwers een eye-opener zijn. De periode tussen begin april en half mei is de beste periode om zingende vogels waar te nemen.
Hierbij werden ter illustratie foto’s van de geelgors gekozen, koestersoort die ook alle aandacht krijgt van de Kille Meutel Vogelvrienden.
Biodiversiteit en soortenbeleid ook een aandachtspunt voor lokale besturen
Geraadpleegde bron: Groencontact 2019-5 (vakblad over openbaar groen)
Veel lokale besturen hebben bijenprojecten of projecten rond koestersoorten, subsidieprojecten rond zwaluwen of bepaalde zoogdieren. Vallen akkervogels zoals leeuweriken, geelgors en kieviten binnen dit dierencharme-offensief volledig uit de boot?
In landbouwgebied broedende vogelsoorten worden traditioneel opgedeeld in akker- en weidevogels. Alle soorten die hun volledige of gedeeltelijke levenscyclus doorbrengen in akkergebieden kunnen worden beschouwd als akkervogels. Het is tevens een verzamelnaam voor alle vogelsoorten in landbouwgebied die niet als echte weidevogels kunnen worden beschouwd. Weidevogels daarentegen worden omschreven als vogels die weiland als broedbiotoop hebben. Veel steltlopersoorten behoren tot deze groep.
Binnen de groep van akkervogels worden er dikwijls twee groepen onderscheiden. De open landschappen akkervogels (veldleeuwerik, grauwe gors, gele kwikstaart, kievit, rietgors, kiekendief) broeden en foerageren in open terreinen, in de landbouwgewassen en blijven vaak op een zekere afstand verwijderd van kleinschalige opgaande landschapselementen zoals heggen of bomenrijen. Dikwijls broeden en foerageren ze niet dichter dan 100 m van opgaand groen. De kleinschalige landschappen akkervogels (geelgors, ringmus, patrijs, zomertortel, kneu, putter, steenuil) daarentegen broeden en foerageren in hagen, houtkanten, rietkragen of andere vegetaties in de randen van landbouwpercelen.
Een kleine 15 jaar geleden werd een akkervogelstudie gemaakt onder de veelzeggende titel: “Van de stakkers van de akkers, naar de helden van de velden – Beschermingsmaatregelen voor akkervogels” door Olivier Dochy en Maarten Hens (hierover volgt een 2de bijdrage).
Dit rapport ging in op maatregelen om de achteruitgang van akkervogels een halt toe te roepen en om te keren naar herstel van bestaande populaties. Toen was de hoofdoorzaak van achteruitgang de intensivering van de landbouw met de daarbij horende specialisatie dat leidde tot schaalvergroting en uniformering van het landschap. Het intensieve bodemgebruik met hoge bemestings- en pesticiden-input deed ook geen goed aan bestaande populaties. Op kleinere schaal zorgde dit voor het verdwijnen van zowel nestgelegenheid als voedsel voor de jongen. Door de schonere oogsttechnieken bleven er ook geen resterende zaden meer achter op de velden zodat er ook steeds minder wintervoedsel voor de vogels te vinden viel. Een andere oorzaak van de achteruitgang was de versnippering van het landbouwgebied waardoor de meestal honkvaste vogels van elkaar werden geïsoleerd. Op een recente studiedag van Natuurpunt over akkervogels werd vastgesteld dat deze oorzaken sinds het rapport van 2004 enkel maar versterkt zijn en dat bijna alle soorten alarmerende en blijvende populatieafnames vertonen.
Lokale overheden kunnen ook tal van maatregelen nemen om akkervogels te beschermen. De plannen worden best ondersteund door de knowhow van plaatselijke bedrijfsplanners van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM), natuurdeskundigen, natuurverenigingen en niet te vergeten de kennis van de plaatselijke landbouwers.
De hierbij horende foto’s van de kievit en de patrijs zijn van onze natuurfotograaf, Wim Dekelver
De winterkoning is herkenbaar in één oogopslag: bolvormig lijf, nauwelijks een hals en een korte parmantig opgerichte staart. Hij is een bezig baasje, altijd druk in de weer. Daardoor is het soms moeilijk om zijn fraaie roodbruine bovenzijde en delicaat gestreepte onderzijde te zien. Hoewel het één van onze kleinste tuinvogels is, kan de winterkoning een fikse keel opzetten. Zijn schetterende trillende zang draagt honderden meters ver en heeft wat van een wekker. Niet slecht voor ‘klein Jantje’, zoals ze hem in de volksmond noemen. Meestal zit hij dan ergens verscholen tussen wat takken die op de grond liggen, zelden poseert hij op een paal of in de top van een struik. Hij kan zelfs blijven zingen terwijl hij vliegt, een truc die weinig tuinvogels hem na doen. De manier van vliegen is ook heel typisch: laag bij de grond, rechttoe rechtaan in een snorrende vlucht, net een reuzenhommel.
Het nest van een winterkoning is perfect op maat van zijn lijf gemaakt. Hij heeft de vorm van een rechtopstaand ei en is voorzien van een zij-ingang, vandaar de wetenschappelijke naam ‘Troglodytes’, wat zoveel wil zeggen als holbewoner. Het mannetje winterkoning is een echte uitslover. Hij maakt een hele batterij nesten als ‘showrooms’ voor het vrouwtje en zij pikt daar één nestje uit. Op die manier merkt het vrouwtje dat haar mannetje voldoende energie heeft én kan ze de beste nestplaats uitkiezen. Een doorsnee mannetje bouwt 6 nesten in één seizoen, maar het record staat op naam van een Nederlandse winterkoning-man; die bokste op 4 jaar tijd maar liefst 40 nesten ineen, een heuse bouwondernemer. Ze broeden op de vreemdste plaatsen: een kerkgordijn, in de met vlijmscherpe tanden bezaaide bek van een opgezette snoek, in een jaszak van een vogelverschrikker of in een versleten schoen, veel gekker kan het haast niet. Of toch … samen met het roodborstje heeft hij de twijfelachtige eer om als enige vogel in een menselijke schedel te hebben gebroed. Als die nestplaatsen de voorkeur van hun vrouwtjes genoten, vragen we ons af welke andere nesten de mannetjes in de aanbieding hadden.
Is de winterkoning koning van de winter? Niet bepaald; hij is eerder de pineut van de winter.
Zijn korte ronde vleugels verraden al dat het om een standvogel gaat. De winterkoning is een rasechte insecteneter, ook als het koud is. We zien hem vrijwel nooit opduiken op de voederplaats. Zelfs bij sneeuw en ijs moet hij erin slagen om kleine beestjes te vinden. Het is voor zo’n lilliputter niet gemakkelijk om een lichaamstemperatuur van pakweg 40°C aan te houden. Na een ijskoude nacht kan hij een beetje onderkoeld zijn en zit hij bijna door zijn beperkte energiereserves heen. Om de kou beter te kunnen trotseren kruipen ze ’s nachts wel eens lekker warm tegen elkaar aan, soms ook in een nestkastje. Het record staat op een slaapgroep van 20 winterkoningen, een gezellige bende. Dat neemt niet weg dat als een winterkoning na zo’n ijzige nacht tegen de middag geen eten heeft gevonden, het al te laat kan zijn. Een strenge winter kan het aantal winterkoningen sterk doen dalen. Voor een winterkoning is onze tuin daarom best niet al te netjes. Een rommelhoekje, een takkenhoop en wat dicht struweel bieden het hele jaar de beste garantie op voldoende voedsel.
De winterkoning-familie is in België bijzonder klein. Er is geen enkele zeer nauwe verwant. De enige Europese soort die ook tot die familie behoort is de waterspreeuw, een juweeltje van de Ardense rivieren. Hoewel die veel groter is, verraden zijn bolvormige lijf, de korte vleugels en een staart die kan worden opgericht, zijn verre verwantschap met ‘onze’ winterkoning. Dit is de enige zangvogel die onder water kan zwemmen. Hij zoekt voedsel op de bodem van heldere rivieren met veel keien. Zijn platte ogen lijken op een duikbril en laten hem toe onder en boven water te zien. Hun verenpak is waterdicht en ze kunnen hun oor- en neusopeningen afsluiten.
De klimaatopwarming door onze uitstoot van broeikasgassen gaat zo snel dat veel dieren zich niet kunnen aanpassen. De biodiversiteit zal daardoor verschralen.
De dinosaurussen dachten ook dat ze tijd genoeg hadden. Deze mastodonten stierven 66 miljoen jaar geleden uit na een komeetinslag. De enorme knal veroorzaakte zo snel zo veel veranderingen in hun leefmilieu dat ze zich niet meer konden aanpassen. Wetenschappers zien een analogie met wat wij nu met de planeet doen.
Onze gigantische uitstoot van broeikasgassen veroorzaakt zo'n snelle stijging van de gemiddelde aardtemperatuur dat efficiënte aanpassingen voor veel dieren en planten zo goed als onmogelijk zijn. Het proces van darwiniaanse natuurlijke selectie, van geleidelijke genetische wijzigingen in functie van veranderende leefomstandigheden, loopt dikwijls te traag om de gevolgen van de temperatuurstijging op te vangen. Onze impact op de wereldtemperatuur kun je vergelijken met een komeetinslag. Voor veel dieren en planten wordt het een catastrofe.
Om de problematiek te onderbouwen, stapelen wetenschappers gegevens op over een brede waaier aan dieren en planten. Een overzicht in het vakblad Nature Communications – meer dan 10 000 studies werden tegen het licht gehouden – besluit: 'Doorgaans zijn dieren in staat om op klimaatveranderingen te reageren. Maar voor de huidige snelle temperatuurstijgingen zijn hun reacties over het algemeen te beperkt’. Dikwijls reageren dieren op een klimaatverandering door de timing van hun activiteiten bij te sturen. Ze gaan bv. vroeger broeden of migreren. Ze kunnen ook geschiktere leefmilieus zoeken. Dat lukt niet altijd. Vooral soorten die een specifiek leefmilieu nodig hebben of die al zo zeldzaam zijn dat hun aanpassingsmogelijkheden gelimiteerd zijn, zullen het extra moeilijk krijgen.
De kans is reëel dat onze opwarmende wereld er één zal zijn met minder soorten maar meer exemplaren van succesvolle soorten. Dat zullen vooral kleine insecteneters zijn, die snel leven, zich snel voortplanten en geen hoge eisen stellen aan hun leefgebied. Spitsmuizen en bepaalde zangvogels vallen in die categorie. Ook echte opportunisten als kraaien en eksters zullen het goed doen.
Een andere studie in Nature Communications besluit dat dieren het door morfologische aanpassingen beter kunnen doen in warmere condities. Ze zullen over het algemeen wat kleiner worden. Uit fossiele gegevens blijkt dat zoiets vrijwel altijd gebeurt als het klimaat in een warmere modus gaat: grote dieren zijn beter bestand tegen koude maar verbruiken meer energie. De gemiddelde grootte van vooral zoogdieren daalt al een tijd: de laatste 130.000 jaar zijn ze gemiddeld 14% kleiner geworden. Deze eeuw zouden ze door de opwarming nog eens met ¼ krimpen.
Doordat kleinere diertjes hogere overlevingskansen krijgen – zo blijkt uit een studie in Oecologia – is een Zuid-Afrikaanse bergkwikstaart de laatste kwarteeuw al een beetje gekrompen. Een studie in Ecological Entomology laat zien dat vooral de vleugels van boswespen in Spanje de laatste eeuw kleiner geworden zijn. Mogelijk worden de diertjes in warmere omstandigheden sneller volwassen, waardoor ze ook minder groeien. En kleinere wespen eten kleinere prooien, zodat de verandering een golf van effecten door een ecosysteem kan jagen.
Een kleinere gestalte kan ook nadelen hebben. KU Leuven-biologen Julie Verheyen en Robbie Stoks tonen in Environmental Science & Technology aan dat waterjuffers in warmere omstandigheden krimpen maar ook gevoeliger worden voor pesticiden – nog zo'n drama dat onze grootschalige activiteiten in de natuur creëren. Experimenten wezen uit dat dezelfde dosis van een pesticide schadelijker is bij hogere temperaturen. Bij 20°C stierf ongeveer 20% van de larven, bij 24°C al meer dan de ½. Omdat veel 'pestsoorten' beter gedijen bij hogere temperaturen, verwachten de wetenschappers dat de opwarming ook het pesticidegebruik zal stimuleren. Dat zal ook voor andere soorten funest zijn.
In het noordpoolgebied, dat sneller opwarmt dan de rest van de planeet, zijn er al ecologische effecten zichtbaar. Veel trekvogels, zoals plevieren en andere steltlopers, leggen elk jaar grote afstanden af om er veilig te broeden – in koude regio's zijn er minder roofdieren. Maar een grootschalige studie in Science heeft aan het licht gebracht dat de laatste kwarteeuw tot 70% meer eieren van broedvogels verloren zijn gegaan. De oorzaak: toegenomen predatie door onder meer vossen en jagende vogels. Roofdieren kunnen verder noordwaarts trekken door de opwarming. Die verstoort bovendien de levenscyclus van hun voornaamste prooi, in dit geval lemmingen, zodat ze verplicht zijn over te schakelen op andere prooisoorten.
En zo maakt de klimaatopwarming van het noordpoolgebied een schoolvoorbeeld van een ecologische val: broedvogels denken er veilig te zijn, maar belanden in een situatie waaraan ze niet zijn aangepast. Er zijn ook aanwijzingen dat broedende wilde ganzen er in de problemen komen: omdat ijsberen niet meer efficiënt in de zee kunnen jagen, gaan ze systematisch ganzenkolonies plunderen. Veel soorten zullen het moeilijk krijgen, voorspelt een studie in Proceedings of the National Academy of Sciences, doordat ze in conflict moeten gaan met soorten die hun verspreidingsgebied of gedrag op de klimaatverandering afstemmen. Het sterke broeikaseffect op het noordpoolgebied kan zelfs een wereldwijde biologische impact hebben. Verantwoordelijk daarvoor is een van de zogenoemde positieve terugkoppelingen waarvoor wetenschappers zo beducht zijn: gevolgen van de klimaatopwarming die haar nog versnellen. Een typisch vb. van zo'n terugkoppeling is het vrijkomen van methaangas door smeltende permafrost – na CO² is methaan het belangrijkste broeikasgas. Het gedrag van piepkleine draadwormen (van nog geen mm groot) in de arctische bodem kan zo wijzigen dat ze extra CO² in de atmosfeer loslaten.
Dat melden Nederlandse onderzoekers in Nature. Wij denken automatisch dat de tropen de hoogste aantallen dieren huisvesten, maar de arctische gebieden spannen de kroon als het om leven in de bodem gaat. Schattingen wijzen uit dat er 57 miljard keer meer draadwormen in de bodem zitten dan er mensen op aarde zijn. Door de opwarming worden de diertjes actiever. Ze verorberen steeds meer bacteriën en schimmels. Zo maken ze veel voedingsstoffen vrij, waardoor de afbraak van het veen in de toendra versnelt, met extra CO²-uitstoot tot gevolg.
Een studie in Functional Ecology toont aan dat pimpelmezen in Zweden negatieve effecten ondervinden van de opwarming. Ze lijden vooral onder de hittegolven die ermee gepaard gaan. Vorig jaar raakten veel ouders oververhit, waardoor ze kleinere jongen grootbrengen die minder kans hebben om te overleven tot ze zelf aan voortplanting toe zijn. De hardwerkende ouders haalden in een hittegolf lichaamstemperaturen tot 45°C - 4 graden meer dan normaal.
In zuidelijk Afrika zal de Kalahariwoestijn tegen het einde van deze eeuw zo warm zijn dat veel vogelsoorten er niet meer kunnen overleven. Dat laat een studie in Proceedings of the National Academy of Sciences weten. Een andere studie in dat blad stelt dat het aantal vogels in de Amerikaanse Mojavewoestijn nu al sterk afneemt: door de opwarming hebben ze nu al 10 tot 30% meer water nodig dan vroeger, maar door diezelfde opwarming vinden ze er niet genoeg meer. In Australië kostte een hittegolf vorig jaar het leven aan 1/3 van een populatie zeldzame vliegende honden (grote fruitetende vleermuizen). Zulke dramatische aantallen kunnen rechtstreeks leiden tot het uitsterven van een soort.
Ook de relatie tussen dieren en planten komt onder druk te staan. Bv. die tussen het wildemanskruid en twee soorten metselbijtjes die er de bevruchting van verzekeren. Door de opwarming komt de plant elk jaar vroeger tot bloei, leert een studie in Public Library of Science ONE, maar de bijtjes volgen niet. Het moment waarop de plant bevrucht moet worden, raakt zo losgekoppeld van de activiteit van de bevruchters. Als beide partijen hun relatie op korte termijn niet opnieuw stroomlijnen, kunnen ze in de problemen komen. De bijtjes zullen dan minder nectar ter beschikking hebben en dus minder kroost kunnen grootbrengen.
In de insectenwereld beweegt er veel. Zuiderse soorten rukken op naar het noorden, wat niet altijd gunstig is voor noordelijke soorten: het kan de competitie versterken. Zo kopte een Natuurbericht van Natuurpunt recent: 'Hete zomers brengen bijen in beweging'. Het ging om de blauwzwarte houtbij en de breedbandgroefbij, twee opvallende grote soorten die hun areaal in Vlaanderen uitbreiden als reactie op de toenemende hete zomers. Andere bijen doen het minder goed. Bijna de helft van de Europese hommels zal tegen het einde van deze eeuw zijn leefgebied met 50 tot 80% zien krimpen door de opwarming.
Bijna 1/3 krijgt met een reductie van meer dan 80% te kampen. Die dramatische cijfers staan in een rapport uit 2015. Hommels hebben het graag wat koeler, slechts een paar Europese soorten zouden profiteren van de opwarming. En omdat hommels belangrijke bevruchters van planten zijn, delen landbouwgewassen in de klappen – boven op de hitte en de droogtestress die ze al te verwerken krijgen.
Het landverhaal lijkt nog beheersbaar als je vergelijkt met wat er in de oceaan gebeurt. Zeedieren zijn kwetsbaarder voor de klimaatopwarming dan landdieren, besluit een studie in Nature. Hun temperatuur bereikt sneller dodelijke limieten. Ze hebben ook minder plekken met geschiktere temperaturen waarnaar ze kunnen uitwijken. Daardoor sterven er plaatselijk dubbel zo veel soorten uit in zee dan aan land. Vooral in tropische zeeën is de situatie acuut.
Het mariene zoöplankton (piepkleine diertjes die een belangrijke rol in de voedselketen spelen) is wereldwijd aan het veranderen, stelt een andere studie in Nature. De soortensamenstelling evolueert: warmteminnende soorten nemen de plaats in van soorten die het liever wat kouder hebben. Ook die laatste moeten zich verplaatsen. Hoeveel nadeel zal het plankton als geheel hebben van de opwarming en hoezeer zal het mariene ecosysteem dus in de problemen komen? Dat blijft de hamvraag.
Het goudhaantje, een piepend bolletje uit verre streken
Geraadpleegde bron: Natuurblad december 2015 [Gerald Driessens]
Wie denkt dat het winterkoninkje onze kleinste vogel is, heeft het goudhaantje nog niet gespot. Met hun luttele 9.5 cm van snavelpunt tot staartpunt zijn ze toch een volle cm kleiner. Ondanks hun naam hebben goudhaantjes niets gemeen met andere haantjes. Ze zijn er wel, maar wellicht heb je er al talloze keren overgekeken. Als ze zich tonen, komen ze zelfs erg dichtbij en dan zie je dat hun veertjes wel haartjes lijken. En net dat maakt onze goudhaantjes zo kwetsbaar, want slecht weer en strenge winters spelen zwaar in op hun conditie.
Vandaag doen ze het goed. Terwijl ze enkele decennia geleden vooral in de grote naaldbossen in het oosten van het land broedden, tref je ze nu haast overal broedend aan. Tot aan de kust zelfs. In het najaar zakken noordelijke en oostelijke goudhaantjes soms massaal af naar onze streken.
Groenig verenpakje, vleugelstreepje, kraaloogje en triestig ogend zwart mondstreepje laten geen twijfel. Tel daarbij het zwart met geel kruinstreepje en het goudhaantje is onmiskenbaar, maar vooral heel mooi. Ze fladderen vaak ter plaatse bij een blad (bidden) en hangen soms acrobatisch aan de blaadjes van bomen. Hun voortdurend ietwat schrille gepiep trekt dan de aandacht.
In de broedtijd vallen goudhaantjes niet erg op, tenzij je hun zang kent. Ze foerageren meestal vrij hoog in naaldbomen en in die dichte kruinen is het soms lang zoeken voor je zo’n goudhaantje kan vinden. Het is gemakkelijker tijdens de najaarstrek. Dan foerageren ze overal waar ze voedsel kunnen vinden. Goudhaantjes zijn helemaal niet schuw en soms naderen ze jou tot op minder dan een meter. Vooral tijdens de trek zijn de hongerige diertjes soms dermate geconcentreerd op zoek naar kleine insecten, dat ze geen aandacht hebben voor ons.
Buiten de broedtijd zijn goudhaantjes erg sociaal. Ze schuimen dan samen met mezen, tjiftjaffen of boomkruipers de buurt af, niet zozeer naar de voedertafel, maar op zoek naar vliegjes, mugjes, larfjes en rupsjes op bladeren en tussen de schors van bomen.
Om te nestelen, hebben goudhaantjes nood aan naaldbomen. Net daar ligt een grote verklaring voor hun toename in vergelijking met de jaren ’80. Op vele plaatsen zijn naaldbomen oud en volgroeid geraakt en daardoor erg geschikt als nestplaats. Het nestje is een klein kommetje van mos en haren, dat tussen de dennentakken en -naalden wordt geweven. Goudhaantjes zijn trouwens ook erg productief; nog een sleutel van hun succes.
Garanties op een verdere groei zijn er evenwel niet echt. Goudhaantjes hebben het niet zo met strenge winters. Een strenge winter met veel sneeuw kan het aantal goudhaantjes decimeren. Meerdere strenge winters na elkaar hebben een desastreuze impact op hun populatie. Klimaatopwarming lijkt op zich dus een welkome verandering voor het beestje, maar we weten ondertussen dat de opwarming globaal wordt gemeten. Op plaatselijke schaal staat die verandering vooral garant voor meer grillen in het weerbeeld. Daarbij horen ook stormen en strenge winterpieken. Het blijft afwachten hoe ons goudhaantje daarop zal reageren.
Recent kwam men in West-Europa tot een nieuwe, verrassende vaststelling. Tussen de duizenden goudhaantjes werden nu en dan vogels gezien met een opvallender grijs kopje en groenere rug. Het digitale netwerk van vogelkijkers in Groot-Brittannië wierp snel enig licht op de zaak. Goudhaantjes van de ondersoorten ‘coatsi’ en ‘japonensis’, inderdaad uit het heel verre oosten, vertonen die kenmerken. Het is niet gezegd dat die vogels echt heel die weg hebben afgelegd, want het blijkt een kenmerk te zijn dat van west naar oost steeds opvallender wordt. Wél wordt hiermee aangetoond dat een deel van die goudhaantjes van veel verder komen dan we tot nu toe hebben aangenomen.
Dankzij geringde exemplaren weten we dat najaars-goudhaantjes uit de Scandinavische bossen komen, maar er zijn ook meldingen van vogels uit de Baltische staten en Rusland. Wanneer het voedselaanbod in het broedgebied schaars is, kunnen ze zeer ver uitwijken. Soms zijn die trekkende goudhaantjes zo verzwakt en uitgeput dat ze door roofdieren als een welkome snack van de grond worden geplukt.
Terwijl een 10-tal jongen opgroeit in het nest, begint het vrouwtje al aan een tweede legsel van een 10-tal eieren. Het mannetje neemt vanaf dan de zorg voor het eerste legsel op zich. Met een 20-tal jongen per jaar gaat het natuurlijk snel vooruit.
In onze streken leven 2 soorten goudhaantjes: naast het gewone goudhaantje is er ook het vuurgoudhaantje. Ook die soort broedt in België. Ze zijn nog opvallender gekleurd en door hun oog loopt een zwarte oogstreep, die de felle witte wenkbrauwstreep extra accentueert. In de nek zit een roestbruine band. Mits wat ervaring hoor je ook het verschil in zang. Op vlak van gedrag en grootte is er echter geen verschil merkbaar en ze worden ook wel eens samen gezien.
Op de foto’s van natuurfotograaf, Wim Dekelverzie je een goudhaantje in bad en een vuurgoudhaantje aan de waterkant.
Er leven verschillende soorten raven op de wereld, maar onze gewone raaf is met zijn lichaamslengte tot 65 cm en een spanwijdte van 120 tot 150 cm de grootste uit de reeks.
Het is een geheel zwarte vogel, zo groot als een buizerd, die wordt gekenmerkt door een lange gewelfde snavel, lange kop en nek en wig- of ruitvormige staart. Door zijn lange kop en nek heeft hij in de vlucht een duidelijker kruisvormig silhouet dan de andere kraaien, terwijl de vleugels lang zijn, met gespreide handpennen en vaak een knik in de pols. De keelveren zijn puntig en kunnen worden opgezet tot een ‘baard’ vooral tijdens het roepen.
We vinden de raaf over het hele noordelijke halfrond; een holarctische soort noemen we dat. De soort te zien krijgen, is echter een redelijke uitdaging, zeker in Vlaanderen. Toch zou dat in de nabije toekomst kunnen veranderen: samen met de oehoe is het een van de Ardennensoorten die stevig in opmars is en langzaam westwaarts opschuift. Al gaat het voor de raaf net iets trager en vooral onopvallender.
Als grootste Europese zangvogel is hij doorgaans merkbaar groter dan de al grote zwarte kraai waarmee we allen goed vertrouwd zijn. De diepkeelse roep – een luid, haast krakend ‘krokk krokk krokk ‘ – is doorgaans de eerste aankondiging en vormt een bruikbare bevestiging dat er eentje in de buurt zit. Waarnemers die vertrouwd zijn met de roep zullen de soort sneller met zekerheid opmerken.
Het formaat, het voedsel, de biotoop en de leefgewoontes van de raaf doen eerder denken aan een middelgrote roofvogel. Meer dan kraaien mijden raven liever de stedelijke omgeving; de aanwezigheid van bossen is een belangrijke voorwaarde. In België althans, want in Nederland zien we al vaker ‘landelijke raven’, die zich hebben aangepast en in meer open landschap verschijnen. Daar zoeken ze, net als meeuwen, voedsel in het spoor van ploegende tractoren of op pas bemestte akkers. Ze eten ook een verkeersslachtoffer zoals buizerds doen of van prooiresten die door roofvogels zelf werden achtergelaten. Net als andere kraaien zijn raven hoofdzakelijk aaseters. Hun hogere ranking in de voedselpiramide (ze kunnen grotere kadavers aan dan kraaien) verklaart meteen waarom ze een pak minder talrijk zijn dan de grotere opportunisten die veel andere kraaiachtigen zijn.
In landen waar grote zoogdieren leven, zijn raven de vaste concurrenten van steen- en zeearenden, wolven, veelvraten of zelfs bruine beren die van kadavers komen eten. ‘Concurrenten’ mag zelfs een wat ongelukkige woordkeuze zijn, want raven ontdekken meestal als eerste een kadaver en worden door arenden als leidraad gebruikt om een dood dier te lokaliseren. De raaf heeft de roofvogel dan weer nodig om door het taaie vel van grotere dieren te geraken.
Huginn en Muninn zijn wellicht de beroemdste raven uit de geschiedenis. We gaan daarmee terug naar de Noorse mythologie. Huginn en Muninn (het geheugen en de gedachte) zijn de twee raven van de Noorse oppergod Odin. Dagelijks vliegen zij van Asgard de wijde wereld in en doorkruisen daarbij iedere dag de 9 werelden. Tegen de avond keren ze terug naar Asgard en zetten ze zich op de schouders van Odin. Met hun bijzondere opmerkzaamheid vertellen ze Odin alles wat ze die dag zien. Zo blijft Odin op de hoogte van wat er zich in de 9 werelden afspeelt.
En inderdaad in die mythe schuilt een zekere realiteit: raven behoren net als andere kraaiachtigen tot de slimste vogels uit het dierenrijk, ze kunnen zeer goed onthouden. Ze moeten niet onderdoen voor intelligente soorten als dolfijnen en chimpansees. In groep tonen raven extreme interacties en sociale patronen, echte karakters zou je kunnen zeggen. Ze zorgen goed voor elkaar en zijn zelfs in staat om dingen aan te wijzen met hun snavel, zoals mensen dat doen met hun vingers. Gekend zijn de proefopstellingen waarbij raven bepaalde handelingen moeten uitvoeren om aan het verstopte voedsel te geraken. Soms lukt hen dat zelfs binnen de 30 seconden.
Vóór 1842 was de raaf een vrij algemene broedvogel in ons land, maar kraaien zijn altijd de dupe geweest van talrijke vooroordelen. Zwarte vogels werden in die tijd vaak als onheilsprofeten gezien en vormden dus een voedingsbodem voor angst en bijgeloof. Een intense vervolging veegde de raaf volledig van de Belgische kaart. De laatste broedgevallen voor Vlaanderen dateren van1862. Ornitholoog, Jacques Delvaux startte in 1970 een herintroductieproject op in de provincies Luik en Luxemburg. Tussen 1970 en 1980 werden 50 jonge raven uitgezet. Dat lukte: in 1980 broedde de raaf voor het eerst weer in de vrije natuur in Herbeumont. In 1990 was er al sprake van 18 bekende nestplaatsen en in het begin van deze eeuw telde de Waalse broedpopulatie al minstens 85 ravenparen. Vandaag kan je op sommige plaatsen in Wallonië weer groepjes raven spotten, meestal in de buurt van storten of op plaatsen waar resten van dode dieren liggen.
Raven zijn in essentie standvogels, wat van natuurlijke uitbreiding een traag proces maakt en aldus een spontane terugkeer van de soort bemoeilijkt. Noordelijke populaties zijn mobieler dan zuidelijke populaties. Jonge raven zijn echter socialer en mobieler dan hun volwassen soortgenoten en vormen geregeld groepen die uit 10-tallen tot 100-en individuen bestaan. De paarvorming vindt doorgaans plaats binnen dergelijke jeugdbendes, maar het kan dan soms nog enkele jaren duren vooraleer nieuwe paren zich ergens vestigen. Eens dat is gebeurd, blijft de soort doorgaans trouw aan de broedplaats, wat in het Dijleland, ten zuiden van Leuven, intussen werd bevestigd. De raaf kent binnen zijn geografisch gebied een gefragmenteerde verspreiding, afhankelijk van de habitatkwaliteit. De soort bezet doorgaans zeer grote territoria, wat resulteert in lage dichtheden. Op het Europese continent wordt slechts uitzonderlijk een hogere dichtheid dan 3 à 4 broedparen per 100 km² bereikt, maar in de meest optimale habitats kan dit oplopen tot een 10-tal paren per 100 km².
Raven zijn vroege broeders. Ze baltsen reeds in januari / februari en de eileg vindt plaats in maart. Vestiging als broedvogel kan worden voorafgegaan door een 1–2 jaar durende aanwezigheid van een niet-broedend paar. Raven worden immers pas geslachtsrijp in hun 3de jaar, maar hun complexe sociale gedrag leidt er soms toe dat de reproductie pas later start. De nesten van raven worden ieder jaar verder uitgebouwd op traditionele plekken op richels, onder overhangende rotsen, in steengroeven of in hoge dennen of eiken. In onverstoorde gebieden kunnen de vogels lager nestelen. Het nest wordt gemaakt van dikke kromme takken, gevoerd met aarde, mest en wortels, een laag mos en gras en tenslotte een laag wol, haar en korstmossen. Er worden 4 tot 6 eieren gelegd die overwegend door het vrouwtje worden bebroed, met een broedduur van 18 tot 21 dagen en een nestjongen-periode van ca 40 dagen.
Hoewel Wallonië tegen de eeuwwisseling duidelijk weer op de ravenkaart prijkt, bleef het in Vlaanderen nog stil. In de jaren ’80 waren slechts enkele losse waarnemingen gekend. Tot 2008 liepen er jaarlijks een handjevol waarnemingen binnen. In de jaren daarop kwam er duidelijk een kentering en doken raven op steeds meer dezelfde locaties op: in de omgeving van Koersel, Lommel en Landschap De Liereman bij Oud-Turnhout. In 2014 was er voor het eerst weer sprake van een territoriaal paar in Limburg. Dit zou mogelijk een broedgeval zijn geweest maar in 2017 kwam er pas echt bewijs van een succesvol broedgeval in Vlaams-Brabant. Het valt op dat de Vlaamse regio’s waar de soort momenteel voet aan de grond krijgt – Voeren, de Limburgse en Antwerpse Kempen en het Dijleland – worden gekenmerkt door de aanwezigheid van uitgestrekte bossen, de voorkeurshabitat van raven in West-Europese laaglanden. Nu worden in Vlaanderen jaarlijks zo’n 10 tot 15 raven gemeld.
Geraadpleegde bron: De Standaard: De vogels zijn gaan vliegen [Tomas Van Dijk]
De meeste natuurbeschermingsprojecten zijn gericht op behoud van biodiversiteit. Soortenrijkdom is de heilige graal. Maar van dat mantra moeten we af, schrijft een groep vogelonderzoekers uit de VS en Canada deze week in Science, anders miskennen we een groot ecologisch drama.
Het team, onder leiding van ornitholoog Kenneth Rosenberg van Cornell University, analyseerde verschillende langlopende monitoringprogramma’s, die sinds 1970 in beide landen plaatsvonden. Binnen zo’n monitoring tellen vogelaars in het voorjaar op vaste locaties welke vogels zij waarnemen en in welke aantallen. Zo ontdekte men dat de totale vogelpopulaties met 29 % zijn afgenomen of in cijfers: er zijn nu 3 miljard minder vogels in Noord-Amerika dan 49 jaar geleden. De ornithologen onderzochten ook radarbeelden van weerstations genomen tijdens de vogeltrekperiodes. In 2017 werden ongeveer 10 % minder vogels gespot dan in 2007. Het grootste verlies (90 %) komt op conto van 12 vogelfamilies, waaronder zangvogelsoorten zoals huismussen, mezen, vinken, zwaluwen, lijsters en merels. En binnen die groepen hebben vooral de weidevogels en de bospopulaties het zwaar. De onderzoekers wijten deze alarmerende vaststellingen vooral aan versnippering van natuurgebieden, het ongebreideld gebruik van pesticiden in de landbouw en het onzorgvuldig omspringen met de open ruimte in de natuur.
Het is niet alleen kommer en kwel. Veel zeldzame roofvogels zitten in de lift. Hetzelfde geldt voor de meeste watervogels, zoals eenden, zwanen en ganzen. Hun aantallen namen sinds 1970 met 13 % toe. De onderzoekers denken dat dit komt doordat veel natuurbeschermingsprojecten gericht waren op herstel van waterrijke natuurgebieden. In 2015 voerden Britse en Tsjechische onderzoekers een vergelijkbare studie uit voor Europa. De vorsers gingen terug tot 1980 en constateerden een afname van zo’n 20 %; oftewel een reductie van bijna een ½ miljard vogels. Ook in Europa zijn vooral de algemene kleine vogels getroffen, zo schreven de onderzoekers in het blad Ecology Letters.
Hoe accuraat zijn dit soort schattingen?
Erik Matthysen, ornitholoog aan de universiteit van Antwerpen, meent dat de uitkomsten van beide studies behoorlijk betrouwbaar zijn. De populaties worden over het algemeen goed opgevolgd want bij vogels zijn dit soort grootschalige studies vrij nauwkeurig te doen. Voor de oorzaken van de teruggang wijst ook hij naar vermindering van natuurlijke habitat, vervuiling en verstedelijking.
Gegevens over de vogelbestanden in België zijn helaas een stuk schaarser en minder precies. In België is vooral informatie verzameld over zeldzame vogelsoorten, zegt Koen Devos van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). In Vlaanderen volgen we de trends van algemene soorten op gestandaardiseerde wijze op pas sinds 2007. Maar er werden al in de jaren 60 en 70 populatieschattingen van vogelsoorten gepubliceerd die we kunnen vergelijken met recente cijfers. Dat levert ruwe schattingen op, maar het is onmiskenbaar dat we van een aantal soorten tienduizenden tot honderdduizenden exemplaren minder hebben.
Als vb. noemt Devos de veldleeuwerik. Daarvan hadden we er in de jaren 50 naar schatting 700.000. Nu zijn dat er nog ongeveer 65.000. De ringmus decimeerde in 50 jaar tijd, van 450.000 vogels in de jaren 60 tot hooguit 50.000 nu. En voor de huismus in België werden ruim een halve eeuw geleden cijfers genoemd van 2 miljoen broedparen, nu zijn het er nog 350.000. Een vogel voor wie het wel fijn toeven is in ons land, is de houtduif. Daarvan hebben we er nu 760.000, ruim dubbel zoveel als in de jaren 60. En de populatie zwarte kraaien is in diezelfde tijd geëxplodeerd van 30.000 naar meer dan 260.000. Bij een aantal soorten zet de afname steeds verder door, blijkt uit recente gegevens van monitoringsprojecten van het INBO. Dat geldt bv. voor de ringmus. Bij andere sterk afgenomen soorten, zoals de veldleeuwerik en de huismus, lijken de populaties zich de laatste 10 tot 15 jaar enigszins te stabiliseren.
Hulp uit Zweden voor een gezonde korhoenenpopulatie
Geraadpleegde bron: EOS Wetenschap [Frederic Eelbode]
Met slechts twee hanen en één hen leken de dagen van het korhoen in ons land zowat geteld. De mascotte van de Hoge Venen, Belgiës grootste natuurreservaat, is met uitsterven bedreigd. Wetenschappers proberen de populatie aan te sterken met vogels die ze in Zweden vangen.
Het laatste beetje wildernis in België
De Hoge Venen ontstonden na de laatste ijstijd, zowat 15 000 jaar geleden. Het gebied was toen bedekt met toendra. In de bodem zaten enorme ijskegels met de punt naar beneden. Toen het ijs smolt, stroomde het smeltwater met grote kracht weg van het plateau en sleurde het vaak grote kwartsietblokken mee, een hard, wit dooraderd gesteente waarvan er nog duizenden over het gebied verspreid liggen. Op de weinig doorlaatbare bodem begon zich veenmos te ontwikkelen. Dat groeit bovenaan voort terwijl het onderaan afsterft en daardoor ontstaat turf, a rato van 1 mm per jaar. In de Hoge Venen zijn er turflagen tot 8 m dik. Het veenmos kan tot 20 x zijn eigen gewicht aan water opslaan waardoor je de hoogvlakte kan vergelijken met een reusachtige spons. In het natuurreservaat ontstaan ook talloze riviertjes en het vormt het brongebied van het mineraal-houdende water van Spa.
In de 19de eeuw draaiden de ijzerindustrie en de mijnbouw in Wallonië op volle toeren. De vraag naar hout was hoog, vandaar dat de overheid grote delen van het veengebied liet beplanten met naaldbomen. De spar, die vreemd is aan het veengebied, heeft zich en daar uitgezaaid. De boswachters ruimen deze bomen systematisch op in het natuurreservaat, maar de belendende percelen zijn haast allemaal met zulke naaldbossen bebouwd. Veel te vaak gaat natuurgebied rechtstreeks over in bosbouwgebied. Zulke grote aangeplante naaldwouden zijn ecologische woestijnen. Het korhoen heeft gemengde open berken- en naaldwouden, heide- en veengebieden met verspreide bomen nodig. Zijn typische leefgebied bestaat uit uitgestrekte open terreinen waar hij kan foerageren, baltsen en broeden, afgewisseld met struiken en bosschage waar hij kan rusten.
Het Signaal van Botrange is het hoogste punt van België, op net geen 700 m boven de zeespiegel. Het is beslist geen bergtop, maar een hoogvlakte met zachte welvingen. In de Hoge Venen groeien zeldzame planten met prachtige namen als borstelgras, pijpenstrootje, veenbies of snavelzegge. In deze habitat gedijt groot wild als de ree en het edelhert. Sinds kort is de wolf er weer en natuurliefhebbers hopen ook dat de lynx terugkeert. Ook allerlei vogels, zoals de ruigpootuil, de grijskopspecht, de braamsluiper en de sprinkhaanrietzanger vinden een thuis in dit gebied. Maar hét uithangbord van al die natuurpracht is het korhoen.
Het korhoen is een schuwe vogel. De beste kans om hem te spotten heb je in de lente. Elk jaar tussen eind maart en half mei – terwijl de Hoge Venen vaak nog bedekt zijn met een laag sneeuw – zou het in de heideveldjes en veengebieden moeten gonzen van tientallen koerende, sissende en bolderende mannetjes, terwijl de vrouwtjes toekijken en uiteindelijk een partner kiezen. Het baltsritueel van de korhoenders is voor elke natuurliefhebber een fascinerend spektakel. Maar steeds vaker blijven de bolderplaatsen leeg. Ooit was het korhoen een wijdverspreide soort in ons land en de omringende landen. Maar vervuiling, predatie, toerisme en vooral de fragmentering en vernietiging van zijn habitat deden de aantallen kelderen. In 2017 bleven in de Hoge Venen maar twee hanen en één hen over.
Meer dan loze boskiekens
De korhoenders in de Hoge Venen zijn de laatste van ons land en één van de laatste in Noordwest-Europa. Om de soort in stand te houden, vangt men sinds 2017elke lente tot 25 vogels in Zweden en die laat men hier dan los. Ook in de herfst heb je trouwens een goede kans om de vogels te observeren bij het baltsen, bij zonsopgang tussen 6 en 7u. Precies een half jaar na de lente staat de zon weer op gelijke hoogte als in de lente. Vermoedelijk werkt die zonnestand (equinox) als een trigger voor de dieren om hun paringsdans te herhalen.
De volwassen mannetjes kan je gemakkelijk herkennen. Ze zijn ongeveer 60 cm groot en dragen een zwart verenkleed met een blauwe gloed en witte onder-staart-dekveren die je duidelijk kan zien tijdens de balts. Voorts zijn de onder-vleugels wit en loopt er een streep over de boven-vleugel. Bijzonder opvallend zijn de rode, kamvormige wenkbrauwen en een liervormige staart.
De vrouwtjes broeden de eieren uit op de grond en brengen de jongen groot. Vandaar dat ze nood hebben aan goede schutkleuren. Met een verenkleed in roestbruin, zwart en beige gemarmerd vallen ze in het veengebied amper op. De spanwijdte van hun vleugels bedraagt 65 tot 80 cm. Het korhoen leeft in vochtige hoogvenen en heidelandschappen. Het is een standvogel die het hele jaar in zijn broedgebied verblijft. Korhoenders zijn meer dan ‘boskiekens’; zij kunnen gerust 20 km vliegen naar geschikt foerageergebied.
Een volwassen korhoender eet vooral bessen en knoppen van planten en bomen. Het is een van de weinige dieren die dennennaalden kunnen verteren. Dat doet het met een speciale galklier die de naalden helpt af te breken. De kuikens eten insecten, spinnen en ander klein gedierte.
Het broedareaal van het korhoen strekt zich uit van West-, Noord- en Centraal-Europa tot in Azië. In Vlaanderen is de soort uitgestorven, vooral omdat haar leefgebied ineenkromp of verdween.
In de heidegebieden in de Noorderkempen verdween het korhoen in de jaren 1980. In 1987 waren er op de militaire domeinen in Limburg nog een 25-tal exemplaren aanwezig. Het laatste mannetje spotten vogelaars in 1997 in Meeuwen-Gruitrode. Op de Hoge Venen leefden in de jaren 1970 nog zo’n 210 korhoenmannetjes. Ook op andere plekken in de Ardense veengebieden kwamen ze nog tot broeden.
In de tijd dat het korhoen uitstierf in Vlaanderen, begon de soort ook achteruit te gaan in Wallonië. Ze verdween uit de meeste Waalse broedgebieden en de vogels trokken zich terug in één afgesloten gebied. De Hoge Venen werden toevluchtsoord.
Arctisch gebied
Het plateau van de Hoge Venen is een van de laatste stukken ongerepte wildernis in ons dichtbevolkt stukje van de wereld. De kern vormt een bergrug van oude leisteen, het hoogstgelegen deel van de Benelux. De bodem is extreem voedselarm, het klimaat neigt naar het arctische. Alles groeit ontzettend traag. De winter duurt 8 maanden. Lente, zomer en herfst duren er samen maar 4 maanden. Het gebied wekt algauw een gevoel van eindeloosheid, eenzaamheid en desolaatheid op.
De voorbije jaren nam het natuurreservaat ingrijpende maatregelen om het leefgebied van het korhoen te verbeteren. Om de stroom toeristen te kanaliseren, is het gebied opgedeeld in 4 zones, van vrij toegankelijk voor wandelaars tot volledig ontoegankelijk, al naargelang de aanwezigheid van zeldzame dieren en planten. Een daarvan is uiteraard het korhoen, een beschermde diersoort sinds in 1967. De populatie is vandaag zo klein dat ze zich onmogelijk nog kan herstellen. Bovendien zijn de dichtstbijzijnde populaties van onze buurlanden te ver weg om de populatie op de Hoge Venen op een natuurlijke manier te versterken.
In de lente van 2017 ving men in Zweden voor het eerst 10 korhoenders, vervoerden hen naar België en lieten hen vrij op de Hoge Venen. Alle dieren kregen een ring om hun poot en sommige een zender waardoor onderzoekers ze kunnen volgen. In hun nieuwe habitat gaan de korhoenders de eerste dagen op verkenning. Ze vliegen rond in een omgeving van wel 4 000 ha. Daarna settelen ze zich in een leefgebied van 700 ha. De Zweedse vogels vestigen zich op de plekken waar hun Belgische soortgenoten dat deden, dat wil zeggen op plaatsen waar voldoende voedsel voorhanden is. Ze gedragen zich normaal en slaan aan het baltsen. Zowel het 1ste als het 2de jaar ging minstens één hen aan het broeden.
De eerste resultaten zijn hoopgevend; 5 van de 10 eerste dieren die men uitzette, leven nog altijd op het plateau van de Hoge Venen. In 2017 was men zeker dat er één kuiken in leven bleef en in 2018 waren er minstens 4 reproducties. Dat zijn minimumaantallen. Er leven in de Hoge Venen ook hennen die men niet met gps volgt en die ook jongen hebben uitgebroed.
Hard lot voor kuikens
Sinds men dieren bijplaatst, kan men genetisch verval, alsook ziekte als oorzaken uitsluiten. Vooral voedselgebrek is het groot probleem. De grote schuldige daarvoor is de intensieve landbouw en de navenante uitstoot van stikstof. De bodem droogt uit en verzuurt, de plantenrijkdom verdwijnt en de nitraten vernietigen insecten, een essentiële voedingsbron voor de kuikens. Men merkt dat de uitgezette dieren goed overleven, de hennen gaan broeden en in ieder nest komen er 6 tot 8 kuikens uit. Maar na 4 tot 5 dagen vallen de kuikens dood. Ze vinden simpelweg geen geschikt voedsel. Om een duurzame populatie uit te bouwen, heb je 30 tot 40 hanen nodig.
Men hoopt dat het natuurpark een kernpopulatie gaat herbergen van waaruit satellietpopulaties in de omringende regio ontstaan. Samen zijn er dan voldoende dieren. Maar voor al die satellietpopulaties volstaat het niet dat men het heidegebied behoudt en herstelt. Men heeft weer de kleinschalige landbouwgronden van weleer nodig, met hun ruige graslanden, kruidenrijke natte en extensief beheerde weilanden en braakliggende graanakkers. De hele opzet om dieren uit Zweden te importeren heeft een grote kans op slagen. De Hoge Venen vormen een groot aaneengesloten gebied dat ingebed ligt in een ruim natuurpark. De afgelopen droge zomers vormen evenwel een uitdaging. Deze reusachtige vochtige spons op de zolder van ons land droogt op, de vegetatie verschraalt en het risico op verwoestende veenbranden wordt groter.
In de Hoge Venen kampen ze met overlast door roofdieren
Het ene jaar leven de korhoenders wat meer in groep, soms zijn ze wat meer solitair. Dat hangt af van het weer. Voor hun veiligheid kunnen ze zich het beste in groep begeven. Daardoor vormen ze een minder gemakkelijke prooi voor roofdieren als haviken, vossen en marters. Ook de boswachters steken een handje toe met vallen voor vossen en voor wasberen, ontsnapte exoten die hier jammer genoeg goed gedijen. Daarnaast lappen ook hondenliefhebbers vaak de lijnplicht aan hun laars. Als hun viervoeter een hen laat schrikken, vliegt ze van haar nest weg en kan een wasbeer ondertussen de eieren stelen.
Een korhoen legt gemiddeld 6 tot 10 eieren. Zo’n 40% van de kuikens overleeft bij gunstige omstandigheden, waardoor hun aantal snel kan aangroeien. Een duurzame populatie bestaat uit een honderdtal dieren, maar momenteel telt de groep nog maar amper 15 hanen en 15 hennen. Uit de eerste waarnemingen blijkt wel dat er al hybriden leven, Zweeds-Belgische korhoenders. In Centraal-Zweden steekt het trouwens niet op een korhoen meer of minder. Het is er een van de meest voorkomende vogels. Er geldt geen jachtverbod en de dieren komen er zelfs in de kookpot terecht. Daarnaast is het landbouwsysteem totaal anders dan het onze. De Zweden doen vooral aan bosbouw en dat is super extensief. Om de paar tientallen jaren kappen ze grote stukken bos, wat gunstig is voor het korhoen dat er tijdelijk een leefgebied vindt.
Hopelijk vermindert het aantal predatoren, nu de wolf zich hier weer vestigt en het gebied koloniseert. Bij het WWF is men bezig met projecten om natuurgebieden met elkaar te verbinden. Met mathematische modellen berekent men welke routes er moeten komen om bv. de lynx te herintroduceren, ook weer zo’n toproofdier dat het hele ecosysteem wat meer in evenwicht kan brengen, met een positief gevolg voor het korhoen.
Blijft natuurlijk de vraag of de natuur een handje helpen wel natuurlijk is. Korhoenders zijn een soort met een grote diversiteitswaarde, een paraplusoort. Als men de habitat van het korhoen beschermt, hebben ook de vele andere bedreigde plant- en diersoorten van heide en venen daar baat bij. Het korhoen heeft ook een grote symboolwaarde. Als het slecht gaat met het korhoen gaat het ook slecht met de natuur en omgekeerd.
Geraadpleegde bron: Het dwarse vogelboek – Siegfried Woldhek
Vogels zingen, dat is bekend. Sommige, zoals de merel, zelfs heel mooi. Menig dichter laat de nachtegaal kwelen. Maar laten we wel zijn, dat zijn de uitzonderingen. De meeste vogels maken onaangenaam krassende, piepende of gillende geluiden. De Turkse tortel of de groenling dreinen zo eentonig dat je er tureluurs van wordt. De zilvermeeuwen in de stad maken je horendol. En zo’n dreumes van een winterkoning kan je in het voorjaar zelfs veel te vroeg wekken met zijn herrie.
Kan het alsjeblieft een beetje minder en een beetje welluidender?
Het zijn de vogelmannetjes die zingen in ons deel van de wereld. Hoe mooier de zang, hoe saaier het uiterlijk en omgekeerd. Maar waarom ze zingen was lange tijd een open vraag. Er zijn in het verleden verschillende antwoorden geopperd: het is gewoon omdat ze zin hebben zichzelf te uiten; het is om hun partner te vermaken tijdens het broeden; het is om God te eren; het is een uiting van liefde, enzovoort.
Ruim 200 jaar geleden werd voor het eerst de dubbele betekenis van vogelzang geformuleerd, namelijk het aantrekken van vrouwtjes en het verjagen van concurrerende mannetjes. Ofwel in compact Engels: mate attraction – male repulsion.
Een eeuw geleden, in 1920, kon dit idee worden gekoppeld aan het pas ontdekte fenomeen van het territorium. Een mannetje bakent in de broedtijd met zijn zang een leefomgeving af, waaruit hij andere mannetjes weert en waar hij vrouwtjes naartoe lokt. Uit tal van experimenten is sindsdien gebleken dat de betere zangers de beste territoria veroveren en het aantrekkelijkste zijn voor de vrouwtjes. Overigens hangt het maar net van de soort af welke aspecten van de zang in de smaak vallen. Bij de ene is de luidste zanger favoriet. Bij een andere soort de zanger met het grootste repertoire. Bij weer een andere die met het langste lied.
Zingen is geen recreatieve activiteit. Het is gevaarlijk. Om rivalen op afstand te houden en vrouwtjes te lokken moet je duidelijk maken waar je je precies bevindt. HIER zit IK! Dat is handig voor die rivalen en vrouwtjes om te weten, maar ook voor een langs vliegende sperwer, die je zo uit de boomtop plukt.
Precies daarom houden vogels bij voorkeur hun snavel.
Vrouwtjes, jongen, ongepaarde vogels zingen niet. En de mannetjes alleen in de broedtijd; ’s morgens vroeg, tijdens een kort ochtendritueel. Ze zingen dan tegelijk en kunnen dan horen of er een mannetje ontbreekt op het appél. Een leeggevallen territorium wordt dan binnen enkele uren door buren of door een rondzwervende vrijgezel ingepikt. De paar mannetjes die je later op de dag nog hoort zingen, zijn waarschijnlijk de sneue jongens, die nog niet door een vrouwtje zijn uitverkoren en nu met gevaar voor eigen leven blijven zingen.
Het klopt dat elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. De zang verschilt van soort tot soort. Daardoor is het ook voor ons mogelijk om soorten te herkennen aan hun zang. Dat is niet eens zo moeilijk voor een geoefend waarnemer. Maar de vogels gaan zelf nog een flinke stap verder. Ze kunnen elkaars individuele zang onderscheiden en herkennen. Merelmannen horen dus niet alleen dat er een merel zingt, maar ook welke.
Voor de alarmroepen geldt iets anders: die verschillen veel minder van soort tot soort. Als er bv. een roofvogel langs vliegt, maken uiteenlopende soorten als koolmees, vink of merel praktisch hetzelfde geluid. Het is bovendien lastig om te bepalen waar die roep precies vandaan komt; heel anders dus dan bij hun zang. Met zulke alarmgeluiden waarschuwen soorten elkaar dat er gevaar dreigt, zonder hun eigen locatie te verraden.
En dan nog dit. Ook zonder dat je vogels aan hun zang kunt herkennen, kun je van alles constateren. Bv. dat de vogels in het bos vaak een fluitende zang hebben, terwijl rietvogels gillen, knarsen en knorren. Dat zijn precies die geluiden die in hun respectieve leefomgevingen het verste klinken. Zo zingen koolmezen die in naaldbossen broeden zelfs weer een beetje anders dan koolmezen in een loofbos. Een stad is rumoerig en stadsvogels zingen daarom harder en hoger dan hun soortgenoten in het buitengebied.
Om je een idee te geven van de diversiteit kan je hieronder enkele vb. van zang, alarm-, lok- of vluchtroep beluisteren.
De bruine gent, ooit een merkwaardige dwaalgast in Nederland
Geraadpleegde bron: Dutch Birding
De bruine gent is een grote zeevogel.
Het vrouwtje bereikt een lichaamslengte van 80 cm met een spanwijdte van ca 150 cm, terwijl het mannetje van kop tot staart 75 cm meet en een spanwijdte haalt van 140 cm. De kop en het bovenlichaam is donkerbruin tot zwart gekleurd, terwijl het onderste deel van de borst en de buik een contrasterende witte kleur heeft. Verder vallen de lichte snavel en gele poten op. Hun snavels zijn heel scherp en bevatten gekartelde randen. Ze hebben korte, spitse vleugels en een lange, in dikte afnemende staart.
Deze soort broedt op eilanden en kusten in de tropische gebieden van de Atlantische en Stille Oceaan. Ze zijn talrijk aanwezig op de broedplaatsen op de eilanden in de Golf van Mexico en op de Kaapverdische eilanden, waar ze in grote kolonies broeden. Door het oprukkende toerisme en ook door katten en ratten op de eilanden, hebben broedvogels als de keerkringvogels, bruine genten en fregatvogels het zwaar te verduren.
Het vrouwtje legt 2 eieren, die lichtblauw van kleur zijn. Zowel het mannetje als het vrouwtje broeden de eieren uit. Vaak wisselen ze elkaar na 12 u af. Na ongeveer 43 dagen komen de eieren uit. Het jong is nog niet zo fraai gekleurd als de ouders, maar is pluizig en licht grijsbruin met een donkerdere kop, vleugels en staart. Pas als ze 2 tot 3 jaar oud zijn krijgen ze het volwassen verenpak. Tot die tijd worden ze door de ouders gevoed. Bruine gent-paren kunnen bij elkaar blijven voor meerdere broedseizoenen. Zij voeren uitgebreide begroetingsrituelen uit.
Deze vogels zijn uitstekend aangepast aan het jagen en duiken in zee. Dankzij hun sigaarvormig lichaam storten ze zich in de oceaan met hoge snelheid om vis te vangen. Zij bezitten onderhuidse luchtzakken om de schok van een stootduik vanaf 30 m te kunnen opvangen. Ze eten voornamelijk kleine vis (baars-achtige vissen en ansjovis) of pijlinktvis als die in groepen verzamelen aan het wateroppervlak. Ook vliegende vissen vangen zij terwijl ze het zeewateroppervlak afromen. Hoewel het krachtige behendige vliegers zijn, zijn ze bijzonder onhandig bij het opstijgen of landen. Ze gebruiken een sterke wind of hoge zitposten om hun starts te vergemakkelijken. Buiten het broedseizoen leven ze binnen de tropen verspreid over de gebieden van de Atlantische en Grote Oceaan.
Op 20 augustus 2017 werd de tropische zeevogel vanaf de telpost ‘De Horde’ vliegend over de rivier de Lek, nabij Lopik door vogelaar en bioloog, Arjan Boele en drie andere trek-tellende spotters waargenomen. Soepel vloog de gent in gracieuze vaart voorbij op boomkruinhoogte tot laag over het water. Een kievit bemoeide zich met de doortocht van de merkwaardige gast waardoor de zeevogel een halve duik maakte zonder het water te raken. Bij een zuidoostwaartse knik in de loop van de Lek twijfelde de vogel even over zijn route, maar bleef deze toch stroomopwaarts volgen. Na 2 min en 20 sec verdween de vogel uit beeld achter de dijk.
Tegen de verwachting in werd de vogel niet in Nederland teruggevonden maar wel op een kleine zandafgraving in Tinholt, Duitsland net over de grens bij Twente, ca 147 km vanaf ‘De Horde’ en later zelfs bij Bremen nog eens 138 km verderop. Het was blijkbaar een fitte vogel. De 3 locaties waar hij werd gespot, liggen exact op één lijn naar het noordoosten en een vergelijking van de foto’s toonden onder andere overeenkomstige versleten veren in beide vleugelpunten, wat duidelijk maakte dat het om dezelfde vogel ging. Dit buitengewoon bezoek was een van de meest onverwachte en opmerkelijke dwaalgastwaarnemingen in Europa.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.