De herbewapening van Duitsland met het oog op een nieuwe oorlog was de ene pijler van Hitlers politieke programma. De andere was de bestrijding van de Joden. Stap na stap werd de Joodse bevolking in Duitsland op alle gebieden wettelijk gediscrimineerd en volledig rechteloos gemaakt. Na de uitsluiting uit alle openbare functies volgde de ontneming van het Duitse staatsburgerschap en het verbod op huwelijken of sexuele contacten tussen Joden en niet Joden. Daarna werden bepaalde beroepen verboden, zoals arts en advocaat. Een hoogtepunt in de anti-joodse campagne werd bereikt op 9 november 1938, de beruchte Reichskristallnacht, toen in heel Duitsland joodse winkels en synagogen werden vernield of in brand gestoken. Aanleiding was de moord op een Duits diplomaat in Parijs door een jonge joodse emigrant. Vanaf toen waren de joden helemaal aan de genade van de nazi's overgeleverd. Al die maatregelen waren niet alleen immoreel, maar brachten de Duitse economie aanzienlijke schade toe. En toch werden ze uitgevoerd, door de obsessieve jodenhaat van één man. De rest van de wereld keek medeplichtig toe.
Foto : artikel uit Gentenaar 11/11/2008
15-12-2008
De stropdragers van Gent
Omstreeks 1500 bestelde de Gentse magistraat een nieuw stadhuis, het moest het grootste worden van de Lage Landen. De beste architecten van die tijd, nl. de Brabanders Rombout Keldermans en Domien de Waghemakere, kregen de job. Maar dit was te hoog gegrepen, de stadskas raakte leeg en de werken vielen stil. In de hele stad heerste toen ook een diepe malaise. Toen keizer Karel in 1537 een nieuwe zware belasting in wou voeren, vloog het deksel van de ketel. De ambachtslieden gingen in staking en kwamen in opstand. De ongeschoolde arbeiders behoorden tot de luidste schreeuwers. Men noemde ze 'creesers' (krijsers). De opgezweepte kudde betogers vernielde een oude oorkonde die de Gentse voorrechten aan banden gelegd had, ze scheurden het document in stukken en ze aten de snippers op zodat er niets van zou overblijven. Karel V kwam zelf naar Gent om de stad te straffen. Hij legde de Gentenaars symbolisch een strop rond de hals en hij ontnam ze ook al hun priveleges
Vijfhonderd Gentenaars, vertegenwoordigers van het stadsbestuur, de ambachten en de volksklasse, kwamen op 3 mei 1540 samen bij het stadhuis. Ze liepen op blote voeten en ze droegen een boetekleed. Een vijftigtal had enkel een wit kleed aan en een strop om de hals, als teken dat ze de galg hadden verdiend. Per twee begaven de boetedoeners zich op weg. Volgens een ooggetuige weenden verschillende deelnemers, uit bitterheid voor die strenge en vernederende straf. In het Prinsenhof zaten keizer Karel en zijn zus Maria van Hongarije de stoet op te wachten, omringd door leden van het hof, om akte te nemen van de onderwerping van de neerknielende Gentenaars. De Gentenaars kregen van dan af de spotnaam Stropdragers. Zelf konden ze er niet mee lachen. Naar aanleiding van een scheldpartij tussen enkele vreemde bouwvakkers en een paar Gentenaars verbood het stadsbestuur al op 8 juli 1540 het woord nog te gebruiken, op straf van terechtstelling. Tot 1600 strafte Gent geregeld niet-Gentenaars die aan die strophistorie durfden te herinneren. Het zwaarste voorval gebeurde in 1588 in Sluis. Brugse schippers maakten daar hun Gentse collega's uit voor stropdragers. Die avond werd er in Brugge zelfs heftig gevochten, tien Bruggelingen en vier Gentenaars overleefden het niet.
Tijdens de Gentse feesten houdt de Gilde der Stroppendragers nog elk jaar een tocht door het stadscentrum, blootvoets en met een strop rond de hals, om de straf van keizer Karel te gedenken.
19-12-2008
Betoverde mensen en dieren
Veel mensen verdienden hun brood met het behandelen van mensen en dieren die zogezegd betoverd waren. Philippus de Nieuwe was rond 1600 in heel Oost-Vlaanderen actief. Met belezingen en bezweringen trachtte hij paarden en koeien te genezen. Sommige dieren gaf hij wijwater te drinken. Vijftig jaar later trok Maarten van Houcke rond om zieke of betoverde mensen en dieren te belezen. Zelfs priesters waagden zich aan dergelijke rituele praktijken al waren ze daar van overheidswege niet voor aangesteld. Omstreeks 1770 verwierf eerwaarde Theodorus Lambertijn bekendheid met zijn toekomstvoorspellingen. Door de mensen wijs te maken dat zij betoverd waren en dat hij hen daarvan af kon helpen, wist hij een aardige stuiver te verdien.
Te Gent werd in 1769 een zekere Theodorus Lambertijn aangehouden
omdat hij zich bezighield met het belezen van mensen en hun wijs te maecken dat
sij betoovert sijn ende dat hij hen daervan can helpen. Het daaropvolgende jaar
werd hij veroordeeld omdat hij, ondanks het feit dat hij reeds een vermaning had
gekregen, buiten het bisdom Gent mensen en dieren zonder toelating exorciseerde.
Zijn straf bestond uit vijf jaar gevangenis, waar hij op woensdagen en vrijdagen
moest vasten op water en brood.
05-01-2009
Het Lourdes van het Noorden
In 1870 liet markiezin Marie-Therese de Courtebourne een Mariabeeld in haar tuin in Oostakker plaatsen. De officiele inwijding in 1873 zette heel de buurt aan om het beeld te komen vereren in het park dat voor het publiek werd opengesteld. Op aanraden van de bisschop liet de gravin naast haar Mariagrot een kerk en een verblijf voor de Jezuieten bouwen. Op 7 april 1875 gebeurde er een mirakel. Petrus De Rudder die al lang met zijn been sukkelde, zou op die dag genezen zijn, dankzij de voorspraak van Maria. De massa wachtte niet op de bisschoppelijke erkenning en trok in grote massa naar het Lourdes van het Noorden. Het aantal bezoekers steeg van 25.000 tot 120.000 in 1905. De eerste 40 jaar noteerde men er 117 miraculeuze genezingen.
22-01-2009
De elektrische tram
De eerste elektrische tram reed op 16 mei 1881 in Berlijn over een traject van 2,5 km en met twaalf heen- en terugritten op dezelfde dag. Alles was tot in de puntjes voorbereid en geregeld. Het publiek werd gewaarschuwd door een speciale politieverordening, waarin gedreigd werd met een geldboete van 9 D-Mark bij overtreding "dat de doorgang moest worden vrijgelaten van zodra de bel rinkelde". Die onderneming werd privé opgezet op eigen kosten door Siemens en Halke. Werner Siemens, de oprichter van de gelijknamige firma, wou daarbij bewijzen dat elektrisch aangedreven voertuigen op sporen technisch en vooral economisch konden gebruikt worden in het stadsverkeer. De basisvereiste daarvoor had hij geschapen met zijn ontdekking van het dynamo-elektrisch principe en de practische toepassing daarvan in de dynamo. Gedurende het eerste jaar van de elektrische tram was er slechts één rijtuig in dienst. Het was iets meer dan vier meter lang en bood plaats aan max. 26 passagiers. In overeenstemming met het politiereglement lag de snelheid niet hoger dan 20 km per uur, ook al kon men zonder moeite het dubbele van deze snelheid halen. Een 7,5 kw gelijkstroommotor, aangebracht onder het rijtuig, dreef twee assen aan via stalen draadspiralen. De stroomtoevoer en afvoer (180volt) geschiedde via twee sporen die bevestigd waren op houten dwarsliggers. Hierbij ontstond soms wel eens een probleem voor de voerders van door paarden getrokken voertuigen. En wanneer dan een paard toevallig bij het oversteken van de tramweg beide sporen gelijktijdig raakte, kreeg het dier een elektrische schok met alle nare gevolgen vandien voor het paard maar ook voor de koetsier. Pas later werd de stroom op de oversteekplaatsen onderbroken en reed de tram daar door een eigen inertie. De aanvoer van de energie via een luchtdraad loste ten slotte dit probleem op en legde meteen de grondslag van een periode waarin deze vorm van stedelijk openbaar vervoer een snelle opgang kende.
Voel j in joen herte zeekre n heel
klein bitje spiet.
Je schudt
ne keer jen hooft en zegt: Och God Lieve n Heer,
Ol dadde van overtidda zie-je nu nie meer.
Bie t vallen
van den avond, stond dhulle van de stove op n gerre,
Èp t plafond speelde t vier gelijk
n sterre,
Maar de
chauffage zorgde voor n en ommekeer,
Want die sterre èp t plafondda zie-je nu nie meer.
s Winters
met de voeten èp de stove, rond t vier,
Of nen heten baksteen n t bedde,
da was n plezier,
t Was een
hulpmiddel tegen t winterweer,
Maar die heten baksteen da
zie-je nu nie meer.
Waar is den
tid van de scharesliep.
Dat er een
ventje, met ne sliepsteen op een karretje,
langs de
straete liep.
Dien sliepsteen bewoog hij met beide
voeten, ze gingen
op en neer.Maar dien scharesliep da zie-je nu nie meer.
Damme
vroeger, och arme, voor wat drinkgeld,
Heel de vakantie deure brochten èp
t patattenveld.
Maar de
machienen doen nu ol t werk nu van weleer,
En patattenrapers da zie-je nu
nie meer.
En damme
ton ook voor wa schamele centjes waren te paaien,
Door als-maar-door tubak te zitten
naaien.
Den boer
telde dan, per ranke, enkele centjes neer.
Maar die echte tabaknaaiersda zie-je nu nie meer.
Dat het
terwebrood zoveel beter smaakte,
Omdat moeder der eerst n krusken èp
maakte.
Voor spijs
en drank dankten we nog den Here,
Maar n kruske maken opt brood
da zie-je nu nie meer.
De tid, en
dat weten de oederen nog wel,
Da-tter een ventje, per vélo
rondkwam achter keunevellen.
t Vel werd
omgedraaid om te drogen en èp gespannen met een veer,
Maar da konijneventjeda zie-je nu nie meer.
Naar
bachten gaan met n gat in de planke, in de koede èp t vertrek,
t Was van vors te doen, zo bloot,
en in den trek,
Maar nu met
al dat comfort, n badkamer en ne moderne WC.
Da gat in die plankeda zie-je nu nie meer.
Der was
vroeger geen sprake van papièr-de-toilette,
We pakten d één of d andere
gazette,
Maar nu,
met die chasse t spoelt ol deure in-ne keer,
En die oude gazette van in t WC
da
zie-je nu nie meer.
Voor den
dezen die t moest doen was t niet al t aangenaam,
Want den
aalput werd nog met den aalschepper uitgedaan,
t Werd òp
t land gesmeten, meelopende met de wiend,
ieder jare were,
Maar dien
schepperda zie-je nu nie meer.
Nen Pastre
met de berechtinge, die met ons-Heere gonk.
Samen met
ne messediendre die de belle klonk.
We maakten
een krusteken en knielden stillekes neer,
Maar dien
Pastre met de berechting
da
zie-je nu nie meer.
Ne n boer
met karre en peird kwam er voorbij,
Wij
der-achter met t vuilblik, t was vette voor de selderie.
Maar waar
ès die goeie peirdevette nu van weleer?
Want die
boer met dat peirdda zie-je nu nie
meer.
Vaders en
moeders met een groot gezin,
Soms met
armoe en toch veel geluk, niettemin,
Tiene tot
vijftien kinders, ja iedere jaore, ééntje met-ne-keer,
Maar nu met
die pilleda zie-je nu nie meer.
En moeder
die s avonds onder de petrollampe,
nen berg
kousen stopte, doeken plooide of de waste dampte,
Der was
gèn-elektriek, ginnen radio of tévee,
En ook die
petrollampeda zie-je nu nie meer.
Die witte
lapkens iedere moand al aan de draad,
t was
juste lik kermesse in de straat,
Maar nu
zint tampons en wegsmietdinges,
és t gén
waar meneer ?
Want die
witte lapkensda zie-je nu nie meer.
n Musche
in n trape (da mag nu nie meer) of in de sneeuw of op de grond,
Scharrelend
achter n graantje haver in nen peerdestront,
Maar der
zin biekans geen mussen meer.
Want nen
peerdestrontda zie-je nu nie meer.
De tijd
dawe met ons kloefen aan, naar t schole gingen,
En dat de
meiskens hinkelden of in de koorde springen,
Voor de
knechten was de knikkertijd daar weer.
Maar
hinkelen en knikkerenda zie-je nu
nie meer.
s Avonds
gezellig buiten, tot in de late uren,
Keuvelen
over koetjes en kalfjes met de buren.
Der werd
gezongen en gelachen of we lusterden naar n komeer,
Maar
gezellig met de burenda zie-je nu
nie meer.
n
Smoutstutte, en n schelle van de zeuge,
Met ne
klakke mostaard en bier uit de tunne,
t was uit
in één teuge,
Maar die
gekke koeiziekte of de varkenspest keer op keer.
Een
smoutstutte en een schelle van de zeuge
da
zie-je nu nie meer.
n
Wiewatervat op de voute of langs t bedde aan de meur,
Met n
takstje palme, voor n krusken bij den dunder of
zwaar
labeur,
Alleen als
de nood het hoogst és peinzen we nog es op
Ons-Lieve-Heer.
Want n
wiewatervatjeda zie-je nu nie meer.
Nunnekens
met zwarte kappen en lange rokken,
Die iedere
morgen, in stoet, ter kerke trokken,
Maar nu
herken je ze biekans nie meer.
Want zwarte
kappen en lange rokkenda zie-je nu
nie meer.
n Geite,
t was de koe van de werkmens,
aan ne keten
gebonden langs de gaskant van de straat,
ze zorgde
voor melk maar ook voor veel geblaat,
met wat
gras en hooi was ze tevree.
Maar geiten
langs de gaskantda zie-je nu nie
meer.
n Boer die
in de zomer de oogst ofpekte,
Tot dat t
zweet van onder zijn klakke lekte,
Maar ja de
dèsmachiene doet nu t werk, ol-in ene keer.
En dien
boer die den oogst ofpekteda
zie-je nu nie meer.
Damme
vroeger een bericht verzonden met een gele briefkaart,
Nu
verzenden we brieven, wensen en zotte diengen
met computer
langs de draad.
Er zijn
mindere facteurs op de straat,
en tijd
hebben ze ook niet meer.
En dien
gele briefkaartda zie-je nu nie
meer.
Maar k sta
hier nu en k vrage-ulder, és t nu beetre?
De tijden
zin veranderd en mee moeten we, heel zeekre.
26-02-2009
Human statue of Liberty
Picture taken in
1918.
I
find it amazing that this photo, taken so many
years ago, actually still Exists!
And
now, someone has put it online for all of us to
see.
This
INCREDIBLE picture was taken in
1918.
Preparing for war in a
training camp at Camp
Dodge , in
Iowa .
EIGHTEEN
THOUSAND MEN!!!!!
24-03-2009
Hoe wist men vroeger hoe laat het was ?
De Egyptenaren vonden de eerste instrumenten uit om de tijd te meten. Hun zonnewijzer tekende de schaduw van de zonnestralen af op de grond of op de muur. Merktekens gaven de uren aan. In de tijd van de Grieken duidde een waterklok de tijd aan waarop iemand het woord mocht nemen. In het waterreservoir zat onderaan een piepklein gat waaruit het water in een vat druppelde. In het vat gaf de hoogte van het water aan of de tijd al of niet om was. Rond 800 na Christus gebruikten ze de kaarsenklok om de tijd aan te duiden, met streepjes op een kaars. Brandde de kaars, dan verdwenen de streepjes en verstreek de tijd. De zandloper kwam er omstreeks 1300. De uit twee glazen bestaande reservoirs waren met een smalle opening verbonden. Het zand stroomde van boven naar beneden in het onderste reservoir. Naar het einde van de dertiende eeuw zagen de eerste mechanische klokken het daglicht. Om het uur luidde een bel. Zo een mechanische klok had nog geen wijzerplaat en evenmin wijzers.
Foto 1 : zonnewijzer Foto 2 : waterklok
25-03-2009
Mechanische klokken
Mechanische klokken en diverse tijdmeetkundige instrumenten afgebeeld in
een handschrift van de Horloge de Sapience van de Dominicaanse mysticus Heinrich Suso (1295-1366) (ca. 1450,
Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel)
07-04-2009
De normen die ons vroeger werden gegeven
Soms denk
ik vol welbehagen terug aan de vroegere jaren,
toen we
goede omgangsvormen als gewoonte zagen .
We droegen
nylons met een naadje achteraan het been,
een ramp
wanneer er een ladder in verscheen.
In de
bioscoop hielden de jongens de meisjes vrij,
wij gaven
dan een zoentje en ze waren blij.
Onze ouders
zeiden degene die echt van je houdt,
wacht met
de liefdesdaad tot
de dag dat
je met hem bent getrouwd.
De heren
gebruikten scheermes en kwast,
haalden
voor een afspraak het mooiste pak uit de kast.
Men kwam me
als voorbehoedsmiddel toen verklappen,
je lief
moet een halte te vroeg van de trein afstappen.
Heel
verbaasd moet ik toen hebben gekeken,
ik had de
uitleg niet meteen begrepen.
Als we al
eens naar de dancing mochten gaan,
de
dreigende stem van ma en pa rond twaalf uur thuis zijn.
De volgende
morgen moesten we terug vroeg uit de veren,
wie kan
uitgaan moet kunnen werken was wat ze ons leerden.
Naaldhakken
gaven ons gracieuze verleidelijke benen zo werd verteld,
maar die
hakjes moesten maandelijks worden hersteld.
Misschien
was het in die tijd wat overdreven,
toch denk
ik met welbehagen terug aan de normen die ons werden gegeven.
Vanaf 1451 stond in de Breestraat tegenover de
Papengracht het Heilige Geesthuis. Een vreemde naam voor een nu vreemd begrip.
Aan het begin van de 14e eeuw was de Heilige Geest echter een begrip in Leiden.
Wat werd er onder verstaan? De Heilige Geest was in die tijd een instelling
voor Armenzorg. De armste inwoners van de stad konden er aankloppen voor
voedsel, een paar schoenen, kleding of een zak turf. De kerk en het stadsbestuur
werkten samen om de allerarmsten uit de samenleving te beschermen. Aanvankelijk
stonden de tafels van de Heilige Geest in de Leidse parochiekerken. Onder
toezicht van de Heilige Geestmeesters vonden daar de uitdelingen plaats. In de
loop van de 15e eeuw werd echter het aantal armen in Leiden steeds groter. De
Heilige Geestmeesters en de stedelijke overheid konden de zorg voor de armen
bijna niet meer aan. De toeloop van behoeftigen was enorm. In de kerkelijke
parochies werd om die reden een zogenaamde loodmeester aangesteld. Weer zon
vreemd begrip. Bij de loodmeesters ontvingen de armen een speciaal geslagen
muntje, een loodje. De arme Leienaar ging met zijn loodje naar de plaatselijke
bakker, de slager, de kleermaker of de schoenlapper voor een of ander begeerd
artikel. Na verloop van tijd stapte de winkelier met een zak vol loodjes naar
de Heilige Geestmeesters om af te rekenen. Een uniek systeem van Armenzorg dat
nu nog voortleeft in een uitdrukking uit de volksmond. Wie het laatste loodje had
gelegd werd tenslotte door de Heilige Geestmeesters in een graf voor de armen
begraven. Een eigen huis voor de Heilige Geestmeesters Toen de Heilige
Geestmeesters in 1451 de beschikking kregen over een eigen huis, konden zij ook
arme stadgenoten zonder onderdak opnemen. Dat waren in het bijzonder de vele
pasgeboren kinderen die te vondeling werden gelegd. In de tweede helft van de
15e eeuw ging het Leiden niet voor de wind. De stad verarmde en de armen werden
steeds armer. Iedereen leed onder malaise waaronder de stad gebukt ging. Ouders
konden zelfs niet meer voor hun kroost zorgen en iedere pasgeborene was een
ramp voor de verarmde gezinnen. Een nieuwe mond kon niet worden gevoed. De
kindertjes werden gewoon te vondeling gelegd. In 1491 begonnen de meesters van
de Heilige Geest met het bijhouden van vondelingenboekjes. Veel van die
gevonden kleintjes die aan hun lot waren overgelaten leefden helaas maar kort.
Zij waren maar al te vaak verzwakt en naakt achtergelaten en de meesters
tekenden in de boekjes aan dat weer een vondeling was gestorven. Gelukkig liep
niet voor ieder kind het verblijf in het Heilige Geesthuis zo triest af. Soms
waren de kinderen maar tijdelijk opgenomen als de moeder wegens ziekte
verpleegd moest worden en er geen vader was die voor zijn kind kon zorgen. Soms
gebeurde dat een moeder na jaren bij het Heilige Geesthuis aan de deur klopte
om haar kind op te halen. Zij moest dan wel de verzorgingskosten betalen. Soms
ontfermden kinderloze echtparen zich over een vondeling om het op te voeden en
een vak te laten leren. Gelukkig nam in de loop van de 16e eeuw het aantal
vondelingen af. Vanaf die tijd kregen de meesters van de Heilige Geest echter
veel weeskinderen te verzorgen. Men ging zelfs de Heilige Geestmeesters
Weesmeesters noemen. Voor al die wezen werd echter het pand aan de Breestraat
te klein en toen in 1583 de panden van het Onze Lieve Vrouwegasthuis aan de
Hooglandse Kerkgracht leeg kwamen te staan, trokken de Weesmeesters met de
wezen daar naar toe. Toen werd het Heilige Geesthuis het Weeshuis van Leiden.
weeshuis van de Heilige Geest
05-05-2009
De Titanic loopt op een ijsberg
15 april 1912 - Op zijn eerste tocht over de Atlantische Oceaan van de thuishaven Southampton naar New York, is het splinternieuwe Britse passagiersschip Titanic 's nachts op een ijsberg gelopen. Onde de waterlijn werd de romp van de oceaanstomer over een grote lengte opengereten. Na eerst langzaam zwaar slagzij te hebben gemaakt, brak het schip, waarvan gezegd was dat het niet kon zinken, doormidden. Onder de 2206 opvarenden ontstond grote paniek, doordat er niet voldoende reddingsmiddelen aan boord waren. 1503 mensen, de meesten gekleed in avondkostuum in verband met het feestelijke karakter van de tocht, vonden de dood in de bruisende golven. De ramp had tot gevolg dat er strengere maatregelen genomen werden voor de veiligheid van oceaanschepen.