Brutaliteit jegens de vrouw was toegestaan, het afranselen van vrouwen was het symbool van de mannelijke suprematie. Getuigenis daarvan is te vinden in Zola's L'Assommoir. In veel gezinnen diende de vrouw haar maaltijd rechtstaande te gebruiken, en bovendien was het vlees voor de mannen gereserveerd. Op het platteland kwam het niet zelden voor, hoewel het bij wet verboden was, dat een man zijn huisgerief met vrouw en al te koop aanbood. Sommige vrouwen gebruikten wel eens vergif als wapen van de wanhoop. We mogen gerust aannemen dat veel vrouwen hebben geleefd met het voortdurende vooruitzicht op de zoveelste pandoering, maar dat evenveel mannen met lange tanden en met een onrustig oog op hun bord gericht, aten en dronken. Ook de kerk hielp de minachting voor de vrouw in stand houden door het ritueel van de kerkgang na de bevalling. De moeder was onrein, vandaar dat ze alleen moest eten, want alles wat ze aanraakte, kon bezoedeld worden. De smet kon alleen gereinigd worden door een priester. Daarvoor ging ze, zodra ze daartoe in staat was, naar de kerk en wachtend in het portaal, knielde ze voor de priester voor haar zegening en zuivering. Deze 'relevailles' hielden stand in de grote steden tot 1900, maar bleven tot na de Tweede Wereldoorlog volop in zwang op het platteland, ook in ons land.
06-07-2008
Het werkmansboekje van de arbeider in de 19de eeuw
De arbeider was verplicht een arbeiders- of werkmansboekje te bezitten. Dit document - in Belgie vanaf 1803 door het gemeentebestuur geleverd - bevatte allerlei gegevens over zijn persoon, zijn werkijver, zijn inschikkelijkheid, zijn eventuele gebreken. Het boekje berustte bij de patroon, die door het in te houden, het zoeken naar ander werk onmogelijk kon maken ; ook een ongunstige aantekening erin kon de arbeider tot werkeloosheid doemen. De arbeider kon zich dus maar best heel volgzaam gedragen. Daarenboven was het de arbeiders verboden zich ivm hun werk te verenigen. De Franse wet Le Chapelier uit 1791 b.v., die vooral de behoudsgezinde ambachtsgilden wou ontbinden door verenigingen van burgers van een zelfde stand of beroep te verbieden, werd door Napoleon tot alle fabrieksarbeiders uitgebreid. Dit verbod bleef in Belgie ook na 1830 van kracht via zijn opname in het strafwetboek. Staken was eveneens een strafbare daad. De arbeiders stonden dus, vaak in felle onderlinge concurrentie met het oog op werk, ongeorganiseerd en machteloos tegenover hun bazen. Deze bazen konden van hun kant ongehinderd allerlei prijs- en loonafspraken maken.
08-07-2008
De mode in 1858
a
De Vlaamse emigratie
Doordat de toestand in Vlaanderen in de 19de eeuw op sociaal economisch vlak weinig voorstelde vertrokken velen naar andere gebieden. Dit vooral vanaf ca. 1845, toen de ondergang van de oude vlasnijverheid met een voedselcrisis samenviel. Plattelandsbewoners verhuisden naar de grote en middelgrote steden, nl. Kortrijk, Gent, Brussel, Antwerpen en Mechelen. Anderen zochten werk in de Waalse industriezone, voornamelijk Charleroi en Luik. In de 19de en 20ste eeuw vestigden zich een 600.000 Vlamingen in Wallonie. Een derde groep emigreerde naar het buitenland. Exacte cijfers ontbreken, maar tussen 1840 en 1914 weken zeker meer dan een half miljoen Vlamingen uit. Zij waren vooral afkomstig uit Oost en West Vlaanderen. De meesten van hen vertrokken naar Noord Frankrijk, een 100.000 naar Noord Amerika. De Vlamingen pasten er zich uiterlijk snel aan; innerlijk daarentegen bleven ze, vaak generaties lang, zichzelf. Volgens de volkstelling van 1886 bevonden zich toen 482.000 Belgen in Frankrijk. Het aantal in Amerika verblijvende Belgen werd in 1913 op ongeveer 200.000 geschat. Vandaag leven er meer dan één miljoen personen van Vlaamse afkomst in Noord Amerika, waarvan een groot deel in USA.
Het leven aan boord van de schepen op weg naar Amerika
Ik denk dat de emigranten geen prettig leven hadden aan boord van zo'n schip. Ze waren arm. Ze konden dus alleen een kaartje voor de goedkoopste plaatsen kopen. Dat zie je ook een beetje in de film 'Titanic'. We denken altijd aan een schip met veel luxe en comfort. Maar eigenlijk was ook de Titanic gebouwd om duizenden emigranten naar Amerika te brengen. De luxe was alleen voor de rijken. De arme mensen zaten beneden in derde klasse. We hebben daar foto's van. Ze sliepen in houten bakken. Er was geen comfort. De overtocht duurde eerst 2 weken. Later kwamen er snelle schepen. Daarmee was men op 9 of 10 dagen in New York. Veel mensen werden onderweg zeeziek. Het zal dus niet zo plezant geweest zijn in derde klasse. De Red Star Line wou daar iets aan doen. Het liet artikels in kranten plaatsen. Daarin stond dat er goed gezorgd werd voor de emigranten. Zelfs de menu's werden vermeld. We hebben een artikel uit die tijd. De reizigers kregen op maandag erwtensoep, gekookt en gezouten varkensvlees, zuurkool of bonen en aardappelen. http://bop.vgc.be/tijdschriften/wablieft/wab311/11idkmet.txt
11-07-2008
De fransmans en de seizoenarbeid
Er was ook de seizoenarbeid. Veel Vlaamse landarbeiders en wevers vertrokken in de lente, voor enkele maanden, naar Frankrijk waar ze hielpen bij de oogst en de suikerbietencampagne. Zij werden de fransmans genoemd. Diegene die naar Frankrijk vertrokken moesten eerst een verblijfplaats vinden, meestal was dat een gratis, maar armzalig kamertje op de hoeve. Dit moest dienst doen als slaapkamer en keuken tegelijk. Dikwijls sliepen twee mannen in één bed. Soms waren ze ook genoodzaakt op de grond te slapen of op zolder onder de hanebalken; Voor het eten moesten ze zelf zorgen. 's Morgens was dat brood met spek. 's Middags soep, aardappelen, brood en spek. 's Avonds soms wat kaas bij de aardappelen en brood. Het was heel hard werken. Om 3h 's morgens moesten ze beginnen tot rond 21h 's avonds. Op zondag mochten ze wat langer slapen. Veel verdienen deden ze niet, maar toch meer dan de wevers en landarbeiders in Vlaanderen. Met het geld dat ze verdienden konden ze toch in Belgie de winter doorbrengen. Heel vervelend was dat ze vrouw en kinderen enkele maanden moesten missen.
De Moorkinderen waren een soort klusjesdienst van het Gentse stadsbestuur (kind betekende toen knecht). Door hun vuile werk zagen ze soms zwart en leken ze wel Moren. Men vind ze vermeld vanaf de jaren 1300. Ze stonden onder leiding van de koning. Tot hun vele taken behoorden het afvoeren van gruis en vuul, het ruimen van beerputten, het verwijderen van mest uit de straten, het herstellen van wegen. De verzamelde mest gebruikten ze voor de bemesting van landbouwgrond, het steengruis en puin hielp bij het optrekken van nieuwe gebouwen of het verharden van straten.
14-07-2008
De Suisse
De Suisse Ook de pastoor had vroeger zijn 'Zwitser'. In Rooms-Katholieke kerken trof je vroeger de Suisse aan, ook een ordehandhaver. Vroeger veel gezien, nu vaak allen nog in de kerken met een oude traditie en daar alleen nog maar op feest- en hoogtijdagen. Zijn naam verwijst naar de Zwitserse Garde.
De Suisse is een man met gezag en herkenbaar aan zijn uniform met tressen op de schouders en diverse versierselen, met een steek op het hoofd en een sjerp om waarop om orde en eerbied wordt gevraagd maar vooral herkenbaar door zijn piek of hellebaard.
Hij stapt gekleed in zijn uniform en gewapend met zijn hellebaard rond, en let op dat niemand kattenkwaad uithaalt of in slaap sukkelt zoals dat vroeger nog wel eens kon gebeuren bij een mijnwerker of fabrieksarbeider die vanuit de nachtdienst naar de Zondagsmis kwam.
Het Suisse zijn werd vroeger veelal doorgegeven van vader op zoon en als een eer beschouwd. Vaak was het iemand met een vrij beroep die zijn werktijden zelf kon indelen en daardoor ook door de week naar huwelijksmissen en begrafenissen kon gaan om zijn ambt uit te oefenen ter ere Gods. Want veel meer dan een drinkgeld hield de Suisse niet over aan zijn werk en dat ging meestal in de 'Suissebak' en kwam ten goede aan de kinderen.
De overheid trad regelmatig op tegen de slagers en pensmakers. Regelmenten van 1754 en 1773 verboden hen vuil in de rivieren of in de goten te laten lopen. In 1804 werd verordend dat niemand nog buitenhuis dieren mocht slachten en dat men geen ingewanden en dergelijke in goten, rivieren of op straat mocht gooien. De kadavers van afgeslachte dieren en de afgestroopte huiden moest men buiten de stad, in een open veld, begraven en afdekken met struiken, liefst voorzien van doornen. Wanneer men dit niet deed, haalden de talrijke straathonden de kadavers snel weer naar boven.
Hondenslagers in 1512 te Gent
Het Gentse stadsbestuur besloot in 1512 maatregelen te nemen om het aantal loslopende honden te beperken. Het weigerde voortaan alle steun aan arme mensen die een hond hielden. Daarnaast stelde het een hondenslager aan die twee- of driemaal per week door de stad trok om de loslopende honden dood te knuppelen. In 1523 kwam er zelfs een tweede slager. Ook andere besturen traden op. De Sint-Baafskathedraal kocht in 1611 "drij sweepen om de honden uijt de keerck te jaeghen".
18-07-2008
Het oogsten en dorsen
De maand juli
Juli, de zevende op onze kalender, was oorspronkelijk de vijfde maand van het jaar en werd daardom door de Romeinen Quinetilis genoemd. De latere naam Julius kreeg zij ter ere van Julius Caesar, die in juli zijn geboortedag vierde. De Angelsaksen noemden juli 'maed-monad' (weidemaand), omdat de weilanden dan in bloei stonden, of 'aftera lida' (de late zachte maand) in tegenstelling tot juni (de vroege zachte maand).
Bijzondere dagen : 3 juli het begin van de hondsdagen 11 juli de vlaamse feestdag ( Herdenking van de Guldensporenslag in 1302 ) 21 juli de nationale feestdag ( In 1831 legde Leopold 1, de eerste koning der Belgen, de grondwettelijke eed af ) 25 juli Sint - Jacobus
Zegswijzen : Hondsdagen helder en klaar betekenen een goed jaar Komen de hondsdagen met veel regen dan gaan we slechte tijden tegen
Wisselen in juli regen en zonneschijn 't Zal het naaste jaar voor de boeren kermis zijn
Sint - Jacobs - witte - wolkjeslucht voorspelt de wintersneeuw als vrucht
20-07-2008
De Boerenkrijg
De opstandigheid bereikte een hoogtepunt met de akondiging van de wet Jourdan-Delbrel van 5 september 1798 op de conscriptie (inschrijving voor de militaire dienst) . Alle jongeren tussen twintig en vijfentwintig werden door die wet getroffen. Vele jonge soldaten moesten voor het eerst hun geboortestreek verlaten om naar verre streken te reizen. Deze mistevredenheid lokte een Boerenkrijg uit, een wanhoopspoging. De opstand begon te Overmere bij Dendermonde op 12 oktober 1798. Men wou de conscriptielijsten vernietigen, maar er waren nog talrijke andere frustraties. Naast de rechtstreekse oorzaak, de wet op de verplichte legerdienst, waren er de veelvuldige militaire opeisingen, de toegenomen belastingsdruk, het gebruik van de nieuwe rekenmunt en het verplichte gebruik van het papieren geld. De republikeinse wetgeving werd door het grootste deel van de bevolking ervaren als een goddeloze politiek. De Fransen noemden de Boerenkrijgers ' rebelles, rebelles brabancons, brigands ' . Zelf noemden de Boerenkrijgers zich ' patriotten, Brabanders of Jongens ' . De Boerenkrijg was een plattelandsverschijnsel. De belangrijkste leiders waren Rollier, Corbeels, van Gansen en Meulemans. Op veel plaatsen braken rellen uit. Op 28 oktober was de slag bij Herentals, via Diest verplaatste de strijd zich naar Hasselt, waar op 4 december de Fransen wonnen. De opstand had nauwelijks acht weken geduurd, toch werd deze strijd lange tijd beschouwd als een hoogtepunt in de Vaderlandse geschiedenis.
Men zag de Boerenkrijg in de eerste plaats als een opstand " Voor Outer en Heerd", voor Altaar en Haard.
Jef Simons / Armand Preud'homme
1. Geen roekeloze wagers: stil volk dat zich beraadt Aleer het zijn belagers manhaft te lijve gaat. Zij wisten wat zij wilden, toen zij tot stout verweer De pik of zeis optilden of grepen naar 't geweer.
Keerzang: Voor vrijheid en recht. Ongeknecht, onverveerd voor Outer en Heerd ! (bis)
2. Zij steunden op Oranje's: de Nederlanden één ! En juichten toen Brittannië's beloofde vloot verscheen. Kloekmoedig in de gouwen van Diets Zuid-Nederland, Zijn allen sterk en trouwe gesprongen in de brand.
3. Rolliers, Corbeels, Van Gansen, bevochten onverveerd, Met wisselende kansen, de vijand van hun heerd. Zij kampten koen als leeuwen, en werden z'overmand, hun namen staan voor eeuwen in 't hart van 't volk gebrand
Tussen 1789 en 1815 maakten onze voorouders van alles mee : twee Oostenrijkse en twee Franse invallen, de inlijving bij de Franse republiek, dwangmaatregelen op religieus gebied, het einde van het oude regime, een militaire dienstplicht en de Boerenkrijg.
Ondertussen was Napoleon erg actief op het Europese slagveld. Zijn regime ontaardde in grootheidswaan. Honderden Vlaamse jongens vochten mee als zogenaamde soldaat van Napoleon. Slechts één op drie keerde terug. Op 18 mei 1804 liet Napoleon zich tot keizer uitroepen. Een coalitie van Europese grootmachten maakte een einde aan het Frans revolutionair expansionisme. Op 5 mei 1814 was heel Belgie in geallieerde handen gekomen, Napoleon verbleef na zijn aftreden in 1814 een tijdje op het eiland Elba als banneling, waar hij op 26 februari 1815 ontnapte, en op 20 maart zetelde hij alweer in zijn paleis. Pas na " De slag van Waterloo " op 18 juni 1815 was een terugkeer van Napoleon defenitief onmogelijk. Bij de geallieerde troepen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waarvan een kwart Belgen, was een groot gedeelte Vlaming. Na deze veldslag waren er zo'n 10.000 dode paarden, 4.800 gesneuvelde geallieerden en circa 7.000 dode Fransen. Voor de zoveelste keer kregen onze voorouders terug een andere nationaliteit.
Op 1 maart 1815 werden de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden door een internationaal besluit samengevoegd in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem 1.
Arbeidersbuurt en de Vooruit op de Vrijdagsmarkt te Gent (1901)
27-07-2008
Vondelingen, wezen en verlaten kinderen.
Pasgeboren kinderen werden vroeger vaak te vondeling gelegd. Dit
gebeurde meestal in gezinnen die de dagelijkse strijd om het dagelijks
bestaan niet meer aankonden, het was een laatste poging om het kind in
leven te houden. Doordat er een geweldige toename was rond 1800 legde
het dekreet van Napoleon van 19 januari 1811 een aantal begrippen vast. Verlaten
kinderen waren kinderen waarvoor de ouders niet meer konden zorgen,
doordat ze de middelen niet meer hadden of omdat ze verdwenen waren. Wezen waren kinderen zonder ouders, de ouders waren gestorven, maar ze hadden wel nog familie. Bij een vondeling waren de ouders onbekend en was het kind op een openbare plaats gevonden.
In
het geval van een vondeling probeerde men de moeder te vinden. In
Antwerpen werd het kind rondgedragen op de arm van een dienaar van de
armenkamer, deze was vergezeld door de stadstrompettist ; in Brugge
door een speciale draagster en een trommelaar. Als de moeder niet
gevonden werd kwam het kind meestal terecht in een hospitaal, in
belangrijke steden waren er wel echte vondelingenhuizen. De kinderen
kregen daar dan de eerste zorgen. Zuigelingen werden toevertrouwd aan
voedsters in de stad tot ze werden uitbesteed op het platteland. Iemand
die een vondeling in huis nam kreeg een uitkering tot het kind twaalf
jaar was, en er was ook een jaarlijkse controle.
Er waren veel
redenen om een kind te vondeling te leggen. Enerzijds de schaamte als
gevolg van overspel, incest, verkrachtingen, misstappen van deftige
meisjes en ongelukjes van publieke vrouwen. Anderzijds was er de pure wanhoop door armoede en ellende.
Het
te vondeling leggen van een kind was tot 19 januari 1811 strafbaar, de
strafmaat kon varieren. Sommigen werden tot de schandpaal veroordeeld,
eventueel met een afbeelding van het kind rond de nek, en ook
verbanning en geseling. Na 19 januari 1811 was het niet langer
strafbaar, dan werd ook de vondelingenschuif ingevoerd. Meestal was dat
een soort kuip die half buiten de gevel stond. Men legde het kind erin
en draaide de rol naar binnen, een mechanisme verhinderde heropening,
en een belletje rinkelde in de instelling. Het te vondeling leggen gebeurde meestal 's avonds als het buiten donker was.
Er waren drie soorten weeshuizen : die opgericht door de overheid, door de geestelijkheid of door individuele personen. Het
leven als weeskind was heel hard, men deelde steeds ruimte met anderen,
soms zelfs het bed. De jongens deden ambachtswerk en de meisjes
handwerk. De weeskinderen droegen steeds een uniform in de
stadskleuren, deze kledij werd gedragen tot het midden van de
twintigste eeuw. De kinderen moesten ook geregeld meelopen in de
begrafenisstoet van belangrijke personen, waarna ze mochten mee eten
van het begrafenismaal. Veel kinderen liepen weg, meestal voor een baantje bij het leger of als knechtje op een boot. Doordat
de weeshuizen gemengd waren, jongens en meisjes samen, ontstonden er
soms problemen. Daardoor werden er later aparte huizen opgericht. Veel
van deze kinderen verrichtten kinderarbeid.
29-07-2008
Het kind in de abdij tijdens de Middeleeuwen
Veel monniken die in de abdijen leefden en werkten, waren er al van jongs af in opgegroeid. De ouders die hun kind soms al op drie-, vierjarige leeftijd aan God in het klooster schonken, legden in zijn plaats de gelofte af. Als een kind eenmaal aan de abdij geschonken was, kon het later geen aanspraak meer maken op een plaats in het burgelijk leven. Deze kind-monniken mochten vaker eten dan de volwassenen en hun voeding was aangepast aan hun lichamelijke behoeften. Tot hun vijftienjarige leeftijd kregen ze proteinerijk voedsel zoals vis, melk, boter....Zelfs vlees kregen ze, wat voor volwassen monniken ten strengste verboden was. Tot zeven, acht jaar kregen de monniken de gelegenheid zich nu en dan te ontspannen zoals bijvoorbeeld een uurtje per week spelen op een weide in de buurt van de abdij. Deze kind-monniken werden toevertrouwd aan enkele oudere monniken, meesters ; zij stonden onder voortdurend toezicht. Op die manier leerden zij naast allerlei praktische huishoudelijke karweien, ook lezen, schrijven en zingen. Later kregen zij meer systematisch onderwijs in de school van de abdij. In de school leerden ze lezen, schrijven en zingen in het Latijn. De monnik moest immers de godsdienstige geschriften kunnen lezen, de Latijnse liederen kunnen zingen in de misdiensten en ten slotte moest hij ook helpen bij het overschrijven van al die teksten. Het was immers van belang deze teksten voor het nageslacht te bewaren. Dit alles betekende niet dat deze scholen niet openstonden voor kinderen die niet van plan waren monnik te worden. Edellieden die dat wensten, konden hun kinderen naar deze scholen sturen.
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek