In 1870 liet markiezin Marie-Therese de Courtebourne een Mariabeeld in haar tuin in Oostakker plaatsen. De officiele inwijding in 1873 zette heel de buurt aan om het beeld te komen vereren in het park dat voor het publiek werd opengesteld. Op aanraden van de bisschop liet de gravin naast haar Mariagrot een kerk en een verblijf voor de Jezuieten bouwen. Op 7 april 1875 gebeurde er een mirakel. Petrus De Rudder die al lang met zijn been sukkelde, zou op die dag genezen zijn, dankzij de voorspraak van Maria. De massa wachtte niet op de bisschoppelijke erkenning en trok in grote massa naar het Lourdes van het Noorden. Het aantal bezoekers steeg van 25.000 tot 120.000 in 1905. De eerste 40 jaar noteerde men er 117 miraculeuze genezingen.
22-01-2009
De elektrische tram
De eerste elektrische tram reed op 16 mei 1881 in Berlijn over een traject van 2,5 km en met twaalf heen- en terugritten op dezelfde dag. Alles was tot in de puntjes voorbereid en geregeld. Het publiek werd gewaarschuwd door een speciale politieverordening, waarin gedreigd werd met een geldboete van 9 D-Mark bij overtreding "dat de doorgang moest worden vrijgelaten van zodra de bel rinkelde". Die onderneming werd privé opgezet op eigen kosten door Siemens en Halke. Werner Siemens, de oprichter van de gelijknamige firma, wou daarbij bewijzen dat elektrisch aangedreven voertuigen op sporen technisch en vooral economisch konden gebruikt worden in het stadsverkeer. De basisvereiste daarvoor had hij geschapen met zijn ontdekking van het dynamo-elektrisch principe en de practische toepassing daarvan in de dynamo. Gedurende het eerste jaar van de elektrische tram was er slechts één rijtuig in dienst. Het was iets meer dan vier meter lang en bood plaats aan max. 26 passagiers. In overeenstemming met het politiereglement lag de snelheid niet hoger dan 20 km per uur, ook al kon men zonder moeite het dubbele van deze snelheid halen. Een 7,5 kw gelijkstroommotor, aangebracht onder het rijtuig, dreef twee assen aan via stalen draadspiralen. De stroomtoevoer en afvoer (180volt) geschiedde via twee sporen die bevestigd waren op houten dwarsliggers. Hierbij ontstond soms wel eens een probleem voor de voerders van door paarden getrokken voertuigen. En wanneer dan een paard toevallig bij het oversteken van de tramweg beide sporen gelijktijdig raakte, kreeg het dier een elektrische schok met alle nare gevolgen vandien voor het paard maar ook voor de koetsier. Pas later werd de stroom op de oversteekplaatsen onderbroken en reed de tram daar door een eigen inertie. De aanvoer van de energie via een luchtdraad loste ten slotte dit probleem op en legde meteen de grondslag van een periode waarin deze vorm van stedelijk openbaar vervoer een snelle opgang kende.