Vanaf 1451 stond in de Breestraat tegenover de
Papengracht het Heilige Geesthuis. Een vreemde naam voor een nu vreemd begrip.
Aan het begin van de 14e eeuw was de Heilige Geest echter een begrip in Leiden.
Wat werd er onder verstaan? De Heilige Geest was in die tijd een instelling
voor Armenzorg. De armste inwoners van de stad konden er aankloppen voor
voedsel, een paar schoenen, kleding of een zak turf. De kerk en het stadsbestuur
werkten samen om de allerarmsten uit de samenleving te beschermen. Aanvankelijk
stonden de tafels van de Heilige Geest in de Leidse parochiekerken. Onder
toezicht van de Heilige Geestmeesters vonden daar de uitdelingen plaats. In de
loop van de 15e eeuw werd echter het aantal armen in Leiden steeds groter. De
Heilige Geestmeesters en de stedelijke overheid konden de zorg voor de armen
bijna niet meer aan. De toeloop van behoeftigen was enorm. In de kerkelijke
parochies werd om die reden een zogenaamde loodmeester aangesteld. Weer zon
vreemd begrip. Bij de loodmeesters ontvingen de armen een speciaal geslagen
muntje, een loodje. De arme Leienaar ging met zijn loodje naar de plaatselijke
bakker, de slager, de kleermaker of de schoenlapper voor een of ander begeerd
artikel. Na verloop van tijd stapte de winkelier met een zak vol loodjes naar
de Heilige Geestmeesters om af te rekenen. Een uniek systeem van Armenzorg dat
nu nog voortleeft in een uitdrukking uit de volksmond. Wie het laatste loodje had
gelegd werd tenslotte door de Heilige Geestmeesters in een graf voor de armen
begraven. Een eigen huis voor de Heilige Geestmeesters Toen de Heilige
Geestmeesters in 1451 de beschikking kregen over een eigen huis, konden zij ook
arme stadgenoten zonder onderdak opnemen. Dat waren in het bijzonder de vele
pasgeboren kinderen die te vondeling werden gelegd. In de tweede helft van de
15e eeuw ging het Leiden niet voor de wind. De stad verarmde en de armen werden
steeds armer. Iedereen leed onder malaise waaronder de stad gebukt ging. Ouders
konden zelfs niet meer voor hun kroost zorgen en iedere pasgeborene was een
ramp voor de verarmde gezinnen. Een nieuwe mond kon niet worden gevoed. De
kindertjes werden gewoon te vondeling gelegd. In 1491 begonnen de meesters van
de Heilige Geest met het bijhouden van vondelingenboekjes. Veel van die
gevonden kleintjes die aan hun lot waren overgelaten leefden helaas maar kort.
Zij waren maar al te vaak verzwakt en naakt achtergelaten en de meesters
tekenden in de boekjes aan dat weer een vondeling was gestorven. Gelukkig liep
niet voor ieder kind het verblijf in het Heilige Geesthuis zo triest af. Soms
waren de kinderen maar tijdelijk opgenomen als de moeder wegens ziekte
verpleegd moest worden en er geen vader was die voor zijn kind kon zorgen. Soms
gebeurde dat een moeder na jaren bij het Heilige Geesthuis aan de deur klopte
om haar kind op te halen. Zij moest dan wel de verzorgingskosten betalen. Soms
ontfermden kinderloze echtparen zich over een vondeling om het op te voeden en
een vak te laten leren. Gelukkig nam in de loop van de 16e eeuw het aantal
vondelingen af. Vanaf die tijd kregen de meesters van de Heilige Geest echter
veel weeskinderen te verzorgen. Men ging zelfs de Heilige Geestmeesters
Weesmeesters noemen. Voor al die wezen werd echter het pand aan de Breestraat
te klein en toen in 1583 de panden van het Onze Lieve Vrouwegasthuis aan de
Hooglandse Kerkgracht leeg kwamen te staan, trokken de Weesmeesters met de
wezen daar naar toe. Toen werd het Heilige Geesthuis het Weeshuis van Leiden.
weeshuis van de Heilige Geest
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek