Op de oude Romeinse kalender was juni de vierde maand. Volgens Ovidius werd in die naam de godin Juno geeerd; andere schrijvers leggen verband met de consul Junius Brutus. Maar waarschijnlijk heeft de naam een landbouwkundige betekenis en werd oorspronkelijk daarmee de maand bedoeld waarin het gewas begint te rijpen. De Angelsaksen noemden juni 'de droge maand' of 'midzomermaand' of ook wel 'de vroege zachte maand', dit laatste in tegenstelling tot juli. De zomer-zonnewende valt in juni.
Juni spreuken : Als het regent met Sint-Barnabas (11 juni) , zwemt de oogst in een plas. Als het regent op Sint-Jan (24 juni) kan de boer zijn noten tellen. In juni dondergevaar, betekent een vruchtbaar jaar. Met Sint-Jan slaat de eerste maaier an.
Op
Sint Jansnacht drijven, evenals op Walpurgisnacht, de geesten hun spel:
het is één der geheimzinnige toovernachten. Dan snijdt men de
wichelroede, dan plukt men Sint Janskruid, dan durft de schipper niet
uitvaren op het Haringvliet. Dan legt men doeken buiten, om den Sint
Jansdauw op te vangen, en deze dauw geneest voortreffelijk bij
oogziekte...
(Dr. J. Schrijnen, Nederlandsche Volkskunde)
Sint Jansnacht is de gekerstende versie van midzomer, de viering van de zomerzonnewende -
op 21 juni. In deze periode is de kracht van de zon het sterkst en dit
is voor velen een reden om een heildronk aan Balder uit te brengen.
Tijdens
de zomerzonnewende werd/wordt een rituele herhaling van het doden van
de Zonnegod (Balder) in ere gehouden. We vinden dit nog terug in de
traditie van het neerhalen van de Koningsvogel door de schuttersgilden
(het neerhalen van de zon).
Aan iedereen een heilvolle zomerzonnewende toegewenst !
03-06-2008
Een wagenmakerij van rond 1890
De textielindustrie in Vlaanderen rond 1900
Tijdens mijn speurwerk naar familie in de archieven merkte ik dat heel veel mensen tewerkgesteld waren in de textielnijverheid, er waren veel wevers en spinsters. Op de eerste onderstaande foto zie je de thuiswerkplaats van een Vlaamse wever, op de tweede foto zie je een jongen aan het weefgetouw.
Fabrieksgalmen door Julius P. Vuylsteke
De jongen is op zijn tiende jaar: Noch lezen, noch schrijven kan gij, voorwaar; Maar vader wint weinig, en moeder is ziek; Het kind moet dus mede, naar de fabriek. Als draadjesmaker wordt het geplaatst; Te midden van t'werktuig, dat ronkt en dat raast; 'Ach vader, t'is hier zo benauwd...' Let op! of anders grijpen de riemen uw kop! 'Mijn oog is zo moede, mijn hoofd is zo zwaar...' Let op, of de tanden grijpen uw haar! 'Ach vader, ik voel mijn armen verlammen' Let op, of ze geraken tussen de krammen! De vader gebiedt, het kind zwijgt stil; Welhaast wee klinkt een snerpende gil. Bloed verft riemen en draden rood. Het kind heeft geleden, het kind is ...dood.
Uit de gazette van Gent, 19 januari 1872
Gisteren nanoen is een meisje van 10 jaar, in eene textielfabriek op de Dendermondsche steenweg met de linkerarm ingedraaid tussen de tandwielen van haat getouw. De arm werd van haar lichaam gerukt. Ze werd terplaatse geneeskundig behandeld en daarna naar de Bijloke gevoerd. Er werd een onderzoek ingespannen om te weten of alle voorzorgen ter voorkoming van het ongeluk genomen waren. De beste voorzorg onzes inziens, zijn dergelijke kinderen op de fabriek niet toe te laten.
Op de tweede foto zie je een betoging tegen kinderarbeid te Gent in 1906
De eerste augustus in 1817 meldde de "Karlsruher Zeitung" dat de houtvester Karl van Drais op 12 juli van hetzelfde jaar er in gelukt was met een door hem uitgevonden rijmachine zonder paarden binnen één uur een afstand af te leggen, waar een postwagen 4 uur tijd voor nodig had.... Viermaal zo snel als de postkoets, onafhankelijk van paarden, van inhalige koetsiers en minder prettig reisgezelschap : dat maakte indruk op de mensen. Het mocht dan een primitief geval zijn : een zitting op twee wielen met ook nog een stuurstang, welk gevaarte met de voeten op de grond moest worden bewogen, toch opende dit sobere beginproduct nieuwe perspectieven. Helaas wilde Drais zelf niet van verbeteringen in zijn constructie weten en kon hij niet inzien, dat een prijs van veertig gulden voor zijn houten machine toen te hoog was. Maar overal wekte het denkbeeld, onafhankelijk vooruit te kunnen komen enthousiasme. Rond 1840 vervaardigde een Schotse smid, Kirkpatrick MacMillan, in Courshill metalen wielen en in 1850 bevestigde de instrumentmaker Philip Ficher uit Oberdorf aan het voorwiel een trapmechanisme : de grondvorm van de tegenwoordige fiets was er. In 1867 opende Michaux in Parijs de eerste rijwielfabriek ter wereld en twintig jaar later was het rijwiel een massa artikel geworden, waartoe de gebroeders Opel uit Russelheim niet weinig bijdroegen. Zo ging het ook elders : overal voelden de jonge mensen er meer voor het rijwiel te gebruiken, dan de tram of een ander vervoermiddel, dat door haltes onderweg veel oponthoud veroorzaakt. Toch was het in het begin geen pretje om zich per vélocipède te verplaatsen. Niet alleen de gezondheid werd bedreigd door het bestijgen van het stalen ros, maar er dreigde ook menig gevaar onderweg.... Hoe vaak gebeurde het niet, dat de koetsiers hun nieuwe concurrenten met de zweep te lijf gingen en de boeren stonden de vélocipedisten menigmaal op te wachten met minder vriendelijke bedoelingen. Bovendien werd een snelheid van 17km/u hoogst gevaarlijk geacht voor het overige verkeer en menige gemeentelijke verordening gewaagt van het meevoeren van een hoorn om van verre reeds te verkondigen dat er weer een snelheidsmonster in aantocht was.
Bron : "Het wereldverkeer door alle eeuwen" door Anton Zischka
06-06-2008
De Zwarte Dood in Europa
De zwarte dood was vooral een builenpest. In de West-Europese Middeleeuwen was de rat de meest voorkomende drager van deze ziekte. Besmetting bij de mens werd veroorzaakt door de beet van een door een rat besmette vlo. De eerste verschijnselen waren een aantal gezwellen in de liesstreek of onder de oksels. Sommige gezwellen werden zo groot als gewone appels. Andere hadden de vorm van een ei en werden in de volksmond builen genoemd. Vanuit beide plaatsen van het lichaam verspreidden deze dodelijke buiolen zich in alle richtingen. Kort daarop kreeg de ziekte een ander uitzicht. Zwarte en lijkkleurige plekken verschenen, in veel gevallen op de arm, op de dij of elders. Evenals de builen waren ook deze vlekken een onfeilbaar teken van de naderende dood. Voor deze ziekte leek er geen geschikte dokter of passend geneesmiddel te bestaan. Uitzonderlijk waren degenen die herstelden, de meesten overleden drie dagen na de verschijning van de eerste symptomen.
In die tijd dacht men er anders over, hier een medische verklaring die ze toen hadden voor de pest : Wij geloven dat de huidige epidemie of pest is voortgekomen uit de lucht waarvan de substantie is bedorven. Die bedorven lucht dringt, indien ingeademd, onvermijdelijk tot het hart door. Bovendien hebben de winden, die hier nu zo algemeen verbreid zijn, ons slechte, verrotte en giftige dampen van elders gebracht: uit moerassen, meren en rotsspleten bijvoorbeeld, en ook uit onbegraven en onverbrande lijken, die heel goed een oorzaak van de epidemie kunnen zijn.
Op de foto : Een pestmeester
verzorgde de zieken. Hij droeg een lange jas en een masker dat leek op een pinguïn-bek.
Dit masker was gevuld met kruiden (o.a. jeneverbessen en het boerenwormkruid) om de kwade dampen tegen te
gaan.
De Pest, een straf van God
Wanneer er ergens Pest uitbrak werd zij van de ene op de andere overgedragen, zodat slechts weinigen het aandurfden de zieken te helpen of te bezoeken. Het was nauwelijks mogelijk een priester te vinden die de biecht wou horen en niemand durfde de lakens van de zieken aanraken of verschonen. De mensen waren radeloos en wisten niet wat te doen. Velen dachten dat het een teken en een straf van God was. Zo kwam het dat velen uit godsvrucht zwaar boete begonnen te doen. In Duitsland vormden zich groepen van mensen die langs de grote wegen het hele land doortrokken. Zij droegen het kruisbeeld, kerkvaandels en rode vlaggen mee en zij stapten door de straten, twee aan twee, terwijl ze met luide stem gebeden opzegden en liederen zongen ter ere van God. Daarop trokken zij naar een plein en twee keer per dag geselden zij zich met leren, van pennen voorziene riemen, zodat het bloed hen van de schouders liep.
09-06-2008
De stedelijke bevolking in de 17de eeuw
De woonsituatie van de kleine man was beroerd. Stenen huizen waren er alleen voor de rijken. In de stad bleven de kleine ambachtslieden en de arbeiders in houten en lemen huizen wonen. In 1686 bestond 3/4 van de huizen nog uit dat materiaal. Die huizen werden meestal gehuurd, men had niet het geld om er één te bouwen. Zo was in de 18de eeuw maar 30 % van de inwoners eigenaar van een woning. De huizen waren klein en ze hadden meestal een tweetal kamers. Heel arme families woonden met verschillende gezinnen in één woning. Het meubilair bestond uit een tafel, een paar stoelen, een bed en wat keukengerei. De steden hadden nog altijd een middeleeuws karakter. De straten waren echte riolen. Afval, de inhoud van nachtemmers, het belandde op straat, de varkens liepen er los op straat....... De bewoners stoorden zich daarbij niet aan verbodsbepalingen. Het is dan ook niet verwondelijk dat de steden echte haarden van ziekten en epidemien waren. Op het platteland was de toestand niet beter. De bevolking leefde in kleine hoeven, waarin stal en woning zich onder één dak bevonden of in kleine arbeidershuisjes, gemaakt van leem en natuursteen. De grote vierkante hoeven van de rijken staken daar trots tegen af.
Foto's : Schilderijen van Jacobus Vrel, Nederlands schilder 1654 - 1662
10-06-2008
De plattelandsbevolking in de 17de eeuw
Op het platteland was het grootste gedeelte van de landbouwgronden in bezit van grootgrondbezitters, dit waren de adel , kerkinstellingen en de stedelijke burgerij, die meestal niet rechtstreeks bij de landbouw waren betrokken. Gedeeltelijk werkten zij met de landarbeiders. Een klein groepje daarvan was vast dienstpersoneel dat een eerder rustig bestaan kende. Ze werden voor 4/5 uitbetaald in natura, zodat ze van alle gewone plattelandsbewoners het best bestand waren tegen prijsschommelingen. De talrijke pachters, die van de heren een stuk land huurden, leidden een veel riskanter bestaan. Zij moesten jaarlijks pacht, herendiensten en belastingen opbrengen. In tijden als de oogst niet mee viel of als er oorlog was zaten zij helemaal aan de grond. Eenzelfde lot was ook de kleine zelfstandige boer beschoren. Bij tegenslag in de oogst en bij veesterfte zag die zich verplicht om bij een landheer een lening met hypotheek aan te gaan. Geldgebrek noodzaakte velen ertoe hun grond te verkopen en die verder te pachten. Al deze boeren kenden een bestaan dat zich juist boven of onder de armoedegrens afspeelde. Omdat op de duur de toestand onleefbaar werd, bestond een groot deel van de plattelandsbevolking uit dagloners. Zij gingen werken waar men hen nodig had en zo probeerden zij te overleven. Tijdens de winter kwamen ze aan de kost met wat werk aan huis of in kleine bedrijfjes als zeepziederijen en jeneverstokerijen. In tijden van werkloosheid was de situatie van de dagloners catastrofaal. Bovendien werden ze geteisterd door voortdurende prijsstijgingen en niet of onvoldoende aangepaste lonen. Veel plattelandsfamilies werden in economisch ongunstige tijden tot de bedelstaf veroordeeld en zochten dan, vaak zonder succes, hun geluk in de stad.
Foto 1 : "Bezoek aan de hoeve" door Jan Bruegel ca. 1600 Foto 2 : "De korenoogst" door Pieter Bruegel ca. 1550
" Een beetje meer alleen " Johan Verminnen
Mijn dochter werd geboren
Mijn vader die ging dood
zo worden mensen ouder
zo worden kinderen groot
Verdriet is zoals vreugde
lach door je tranen heen
een beetje minder jeugdig
een beetje meer alleen
Mijn papa is een foto
bij moeder op de kast
in een huis dat veel te ruim wordt
waarin ik niet meer pas
en Kerstmis rond de tafel
wordt nooit meer als voorheen
er rust op ons een schaduw
een beetje meer alleen
Wie leefde trok de sporen
voor al wie achterbleef
We blijven stemmen horen
Al zijn ze er niet meer
Wie kan er aan ontkomen
we worden allen wees
de dochters en de zonen
een beetje meer alleen
12-06-2008
De kat in de geschiedenis.
Het lot dat katten beschoren was is aan sterke veranderingen onderhevig geweest in de loop der eeuwen. De oude Egyptenaren namen dit zeer nuttige dier als eersten in huis. Later vereerden ze Bastet, godin-kat van de vruchtbaarheid. Katten werden zozeer vereerd dat men ze bij hun dood mummificeerde voordat ze begraven werden. Na de val van Egypte werden katten lange tijd beschouwd als geluksbrengers. Maar met de Europese Middeleeuwen kwam er een abrupt einde aan deze goede tijden.
De machtige katholieke kerk bestreed de heidense riten. Ze ondernam een gruwelijke campagne tegen hekserij. Duizenden onschuldige vrouwen werden beschuldigd van hekserij en gemarteld tot ze bekenden, vervolgens geexecuteerd. De katten, die in hun nabijheid leefden en beschouwd werden als discipelen van de duivel, werden op dezelfde wrede wijze behandeld. De mensen hoefden nauwelijks aangemoedigd te worden. Arme oude vrouwtjes die een simpele kat als gezelschap hadden werden verdronken of levend verbrand samen met hun duivels huisdier. Tot in de 17e eeuw waren katten het slachtoffer van de ergste kwellingen. In de Middeleeuwen metselde men katten in de muren in van de huizen als die gebouwd werden. Men dacht dat dat geluk zou brengen. Een ingemetselde kat zou ook ratten op een afstand houden. Men beweerd dat als katten niet vrijwel waren uitgeroeid in Middeleeuwen, grote pestepidemieen niet een derde van de Europese bevolking zouden hebben gedood. Zo werd langzamerhand de kat zeldzaam in Europa.
Aan het eind van de 18e eeuw stopte de heksenjacht tenslotte en konden katten weer rustig muizen en ratten vangen. Alleen zwarte katten riepen nog vormen van bijgeloof op. Merkwaardig genoeg brachten ze in Engeland geluk, en in andere landen van Europa en in Amerika ongeluk. Men associeert katten nog steeds met Halloween, en in kinderverhalen zijn ze nog steeds de metgezel van heksen, maar het zijn personages geworden die geen kwaad doen, ja zelfs welwillend zijn.
13-06-2008
Heksenproeven
Het bewijs of iemand al dan niet een heks was werd soms bewezen door het uitvoeren van de zogenaamde heksenproeven. De meest voorkomende proef was de waterproef, waarbij het slachtoffer aan een touw gebonden te water werd gelaten. Wanneer zij bleef drijven, was dit een bewijs van schuld : de vrouw had immers geen gewicht en was dus in staat om te vliegen. Als het lichaam van de verdachte zonk, dan was ze onschuldig....maar meestal ook verdronken. Een menselijker proef in die gruwelperiode was de weegproef. Daar men tijdens het hoogtepunt van de heksenwaan geloofde dat de heks zeer licht moest zijn, wilde ze weg kunnen vliegen, kwamen de van hekserij beschuldigden naar de heksenwaag om daar te laten vaststellen dat hun gewicht overeenstemde met hun lichaamsbouw. Vrouwen kwamen van heinde en ver als preventie naar het waaggebouw om daar een certificaat te bemachtigen dat hen van alle verdenkingen en schuld ontsloeg. In het stadje Oudewater te Nederland bevindt zich de bekendste heksenwaag van West-Europa, die een faam genoot van betrouwbaarheid tot buiten de landsgrenzen. Zulke weging gebeurde in aanwezigheid van de burgemeester, schepenen, de stadssecretaris en kijklustigen. Het door het stadsbestuur afgeleverde certificaat, waarop vermeld dat de gewogene een normaal gewicht had betekende een vrijbrief en redding voor de verdachte. Het laatste certificaat, tenminste het laatst bewaard geblevene, werd afgeleverd in 1729. Gruwelijk was de vindingrijkheid van de ondervragers tijdens de heksenprocessen : prikproeven in gezochte duivelstekens, tranenproeven, been- en halsschroeven en tal van andere folterpraktijken.
Bron : "Magie, hekserij en volksgeloof" door Tensie Pellaerts en Eddy Geentjens
Foto 1 : Gezicht op Oudewater 1867 van Willem Koekkoek (1839-1895) Foto 2 : De heksenwaag van Oudewater
Heksen vliegen
Door zich met heksenzalf in te smeren, slaagden heksen er in te vliegen, aldus het oude volksgeloof in Middeleeuwen. Deze zalf was samengesteld uit de meest bizarre ingredienten, zoals het vet van een doodgeboren en ongedoopt kind, de as van hosties, roet, het bloed van een vleermuis, maar ook uit giftige planten, waaronder dolle kervel, wolfskers, monnikskap, bilzekruid, alruin..... Deze laatste waren geen onschuldige planten. Moderne onderzoekingen hebben aangetoond dat zalven met bepaalde kruiden als drugs te beschouwen zijn, en dus wel degelijk de illusie van 'vliegen' kunnen opwekken. Een Duits onderzoeker deed in 1902 proeven met wolfskers, doornappel en bilzekruid. Hij maakte er een zalf van, en smeerde die op zijn huid, de man sliep 24 uur lang, en had de wildste hallucinaties van waanzinnige dansen, wilde ritten en orgieen. De uitwerking van de gebruikte planten : Wolfskers : veroorzaakt opwinding, rusteloosheid, duizeligheid, een drang tot lachen, stoornissen in het zien en visioenen. Monnikskap : geeft tintelingen, een dof gevoel en gevoelloosheid. Dolle kervel : geeft verlies van spierkracht, zelfs verlamming Doornappel : leidt tot woede, waanzin, vliegideeen en erotische opwinding
Oude prentkaarten met kinderen
16-06-2008
Marieke door Jacques Brel
Ay Marieke Marieke je t`aimais tant Entre les tours de Bruges et Gand Ay Marieke Marieke il y a longtemps Entre les tours de Bruges et Gand
Zonder liefde warme liefde Waait de wind de stomme wind Zonder liefde warme liefde Weent de zee de grijze zee Zonder liefde warme liefde Lijdt het licht het donk`re licht En schuurt het zand over mijn land Mijn platte land mijn Vlaanderland
Ay Marieke Marieke le ciel flamand Couleur des tours de Bruges et Gand Ay Marieke Marieke le ciel flamand Pleure avec moi de Bruges à Gand
Zonder liefde warme liefde Waait de wind c`est fini Zonder liefde warme liefde Weent de zee déjà fini Zonder liefde warme liefde Lijdt het licht tout est fini En schuurt het zand over mijn land Mijn platte land mijn Vlaanderland Ay Marieke Marieke le ciel flamand Pesait-il trop de Bruges à Gand Ay Marieke Marieke sur tes vingt ans Que j`aimais tant de Bruges à Gand
Zonder liefde warme liefde Lacht de duivel de zwarte duivel Zonder liefde warme liefde Brandt mijn hart mijn oude hart Zonder liefde warme liefde Sterft de zomer de droeve zomer En schuurt het zand over mijn land Mijn platte land mijn Vlaanderland
Ay Marieke Marieke revienne le temps Revienne le temps de Bruges et Gand Ay Marieke Marieke revienne le temps Où tu m`aimais de Bruges à Gand
Ay Marieke Marieke le soir souvent Entre les tours de Bruges et Gand Ay Marieke Marieke tous les étangs M`ouvrent leurs bras de Bruges à Gand De Bruges à Gand de Bruges à Gand
Foto 1 : Omdat de Gentse waterlopen vroeger minder opgewarmd werden door lozingen van industrieel en huishoudelijk afvalwater, vroren ze 's winters sneller dicht. Tot grote vreugde van de Gentenaars, die zich op het ijs begaven met schaatsen, sleden en ijsstoelen, getrokken door paarden en honden.
Foto 2 : Eén van de watertrappen in het centrum van Gent bevond zich naast de Wijngaardbrug aan de reep (het huidige Bisdomplein) . Pieter Frans De Noter schilderde in 1831 hoe enkele vrouwen er de was gingen doen in het Scheldewater. De afsluiting op het plein wijst erop dat alleen personen deze watertrap mochten gebruiken als was-, baad- en drinkplaats. Andere watertrappen waren ook voor dieren toegankelijk, met alle gevolgen van dien.
Foto 3 : Vanaf 1629 ging de Gentse veemarkt door op een pleintje aan de Nieuwbrug. Dat zorgde niet alleen voor de typische hinder, maar ook voor veel vertier. Omstreeks 1850 bouwde het stadsbestuur een slachthuis in de wijk van Sint-Macharius. Daar was ook plaats voor een nieuwe veemarkt. Het verlaten pleintje werd in de Oude Beestenmarkt herdoopt.
Het ontspanningsleven van de kleine man
Herbergbezoek, dansen, kermis en het roken van tabak uit stenen pijpen
waren zowat de enige vormen van ontspanning. Die werden dan nog door de
geestelijkheid verboden of sterk afgekeurd. Vanaf de tijd van de
reformatie en de contrareformatie werd heel de volkscultuur met zijn
liederen, feesten en bijgeloof verdacht in de ogen van de kerk. Die
kerk en de godsdienst speelden een belangrijke rol in het leven van de
kleine man. De pastoor controleerde zijn parochianen en wou ook hun
vrije tijd vullen. Zo durfde hij de liturgische vieringen extra lang
laten duren om zo weinig mogelijk mensen de gelegenheid te geven naar
de herberg te gaan. Anderzijds brachten zondagsvieringen, processies en bedevaarten enige afleiding in het dagelijkse leven. Als
je al de beperktheden van zijn bestaan op een rijtje zet, kom je
misschien tot het besluit dat de kleine man niet gelukkig was. Maar was
dat wel zo ? Het leven verliep toen anders dan nu. Er was een sterke
band tussen het gezin en de buurt. Men voelde zich een deel van een
levende gemeenschap. Het persoonlijke leven en het gemeenschapsleven
waren nauw met elkaar verbonden. Ook de vrouw, die vooral een taak had
binnen het gezin, ontsnapte regelmatig uit de sleur door contact met
buurvrouwen, door deelname aan kerkdiensten of aan bedevaarten. Het
dorpje was een plaats waar iedereen leefde, terwijl hij door anderen
werd bekeken en hij zelf naar de anderen keek. Er was dus een intens
sociaal leven, met een sterke sociale controle, zeker op het
platteland, waar men nog altijd in kleine gemeenschappen, volgens oude
tradities, volgens vaste regels en gewoonten leefde. Men had nog tijd
voor elkaar, toen besteedde de gewone man nog niet zoveel tijd aan het
voorbereiden van de toekomst
20-06-2008
Bakelandt en de roversbende van het Vrijbos
De beruchtste roversbende die Vlaanderen gekend heeft is die waarvan
Bakelandt kapitein was. Lodewijk Bakelandt werd geboren te Lendelede
bij Kortrijk. Zijn geboorte huis stond langs de zuidwest kant van het
Beyaertbos, langs de dreef van de hofstede het Aerdgoed, dicht bij
Sint-Katharine-Kapelle. Het huis waarin hij geboren werd is sedert lang
afgebroken, maar men zou er nog overblijfsels van kunnen vinden. De
ouders van Bakelandt zijn in 1778 in Izegem gaan wonen, later zijn ze
naar Lendelede teruggekeerd, naar het gehucht de Stinkeputten. In de parochieregisters van Lendelede kan men zijn geboorteakte terug vinden :
"
Die decima septima Januarii 1774 baptizatus est Ludovicus ex adulterio
et incestu Ludovici Bakelandt cum filia uxoris, ex primo matrimonio,
oriundus ex Rumbeke uti ipse fassus est coram pastore et testibus, et
Anna Maria Dejaegere ex Lendelede, susceptores Petrus Josephus
Vandenberghe et Joanna Theresia Louage, natus hodie undecima matutina.
Jacobus Josephus Samyn cortracensis, coad : in Lendelede existente Rdo
Dmo Dutoiet Pastore in Lendelede "
Op 17 januari 1774 is gedoopt Ludovicus, uit overspel en
bloedschande(incest) van Ludovicus Bakelandt met de dochter van de echtgenote
uit zijn eerste huwelijk afstammende uit Rumbeke, is verklaard door hemzelf ten
aanzien van de pastoor en getuigen en Anna Maria Dejagere uit Lendelede. De doopheffers zijn Petrus Josephus Vandenberghe en Joanna Theresia
Louage, geboren vandaag om 11 uur smorgens. Jacobus Joesephus Samyn huwelijksvoltrekker hulp(pastoor) in Ledelede. Eerwaarde heer Dutoiet pastoor in Lendelede.
Hij werd geboren uit een incestueuze verhouding van zijn vader met diens stiefdochter Anna Maria Dejaegere. De
meeste van zijn bendeleden kwamen uit Staden, Gits, Ichtegem en
Torhout, later ook nog uit Ledegem, Roeselare, Pittem en omstreken. Hun
schuilplaats vonden ze in het Vrijbos van Houthulst, om, van daar als
uit een kuil, de naburige dorpen te bestormen en te plunderen.
Rondom de schuilplaats van Bakelandt stonden verscheidene andere
huisjes, even klein en arm, onder meer een kroeg, waar de vergaderingen
plaats vonden, waar gedronken werd en waar de gestolen goederen bewaard
werden. Niemand uit de omgeving kende dat gehucht, omdat niemand daar
passeerde, en dat er noch straat noch weg daar naartoe leidde.
In het begin deden de rovers geen grote aanslagen, gewoon diefstallen
om geld te hebben. Maar het werd erger, reizigers werden door onbekende
en zwart gemaakte mannen vastgegrepen en beroofd. De angst groeide bij
de mensen uit de nabijgelegen dorpen. Om met meer zekerheid aan geld te
geraken begonnen ze ook te doden wie tegenstand bood. Als een wild dier
werden ze ongevoelig voor lijden en smeken, zij wilden maar één ding
namelijk geld. Vandaar ging het steeds verder en verder tot op het
schavot.
Het was allerzielendag, een maandag in het jaar 1803. Reeds in het
begin van de voormiddag zwermde het volk in al de straten, die naar
Brugge leidden. En reeds van drie uur 's nachts af vond men geen
plaatsje meer op de markt, dat niet bezet was.
Sedert twee dagen werd afgekondigd dat de moordenaarsbende die dag de
halsstraf moest ondergaan. Die tijding, die dadelijk rond Vlaanderen
gevlogen was, had nieuwsgierigen doen aankomen, wel van tien uur in het
ronde.
Het schavot was tijdens de nacht opgeslagen op de grote Markt tegenover
de herberg "Het mandeke". Overal zat het volk geduldig te wachten, men
kon over de hoofden lopen.
Iets voor de middag waren drie beulen vergezeld van gendarmen naar de
gevangenis gegaan om de veroordeelden te binden en te schikken.
Bakelandt liet alles gewillig gebeuren, anderen pruttelden tegen.
Op vier met paarden bespannen karren werden ze naar het schavot gevoerd. Op de Halletoren wees de klok kwart voor twee.
Eén voor één namen ze plaats op het schavot. De dertiende stapte
Bakelandt op, met zekeren en tragen tred beklom hij de trappen, men
ondersteunde hem niet en de priester wachtte boven op hem. Hij kuste
eerst met liefde het Christusbeeld en daarna sprak hij nog enkele
woorden tot het volk.
Daarna ging Bakelandt zelf op de plank liggen, niemand bond hem vast
zoals bij de anderen, niemand raakte hem nog aan. Het mes viel en Gods
eeuwigheid was begonnen voor de bekeerden roverskapitein.
23-06-2008
De laatste woorden van Lodewijk Bakelandt
"Lieden van Vlaanderen, ik vraag u, uit den grond van mijn hart,
vergiffenis voor al het kwaad, dat wij bedreven hebben. Ik hoop dat
God, voor wiens oordeel ik dadelijk moet verschijnen, onze misdaden
reeds vergeven heeft ; maar niettemin, gelieft toch een gebed te
storten voor onze zielen en loont aldus kwaad met goed. Indien de stem
van een moordenaar waardig is door u aanhoord te worden, onthoudt wel
deze laatste woorden : zwicht u van de ontucht en de ledigheid ; ge
weet niet hoever ze een mensch kunnen geleiden ; zij zijn het, die mijn
leven ongelukkig gemaakt hebben, en die mij hier brengen op het
schavot. Vaarwel tot in de eeuwigheid"
In "De gazette van
Brugge" van 2 november 1803 is ook vermeld dat de leden van de
roversbende zou geroepen hebben : "Dat recht geschiede : wij hebben de
straf verdiend"
Foto 1 : Het bal in de Moulin de la Galette(1876)
Dit schilderij is een ode aan de vrolijke lentezondagen waarop
kunstenaars, arbeiders en jonge meisjes urenlang dansten in de tuin van
de "Moulin de la Galette" in Montmartre Foto 2 : De lunch van de roeiers (1881) Renoir schetst ons hier de onbezorgde weekenden van de roeiers, die altijd voor een feestje te vinden waren na een tocht over de Seine. Van dit doek straalt ook de onbezorgde sfeer af waar hij zo veel van hield.
Het gebruik van koffie
Vanaf de 17de eeuw konden de welgestelden in Europa genieten van nieuwe hartversterkende dranken : chocolade (Mexico), thee (China) en koffie (Arabie). De Italiaan Pietro della Valle, die in 1615 Istanboel bezocht, schreef over koffie, de voor Europeanen toen nog onbekende 'drug' :
De Turken beschikken ook nog over een andere drank, zwart van kleur, die 's zomers bijzonder verfrissend is en 's winters stevig verwarmt, zonder overigens van samenstelling te veranderen, want het blijft altijd dezelfde drank die heet wordt ingenomen... Men drinkt hem met lange teugen, niet tijdens de maaltijd, maar erna, als een soort lekkernij, en ook wel met kleine slokjes, om in het gezelschap van vrienden genoeglijk te converseren. Er kan geen gezelschap bij elkaar komen of men drinkt hem. Speciaal voor dit doel onderhoudt men een groot vuur, en vlak daarnaast houdt men hele kleine porseleinen kommetjes klaar, gevuld met deze drank ; een aantal bedienden heeft geen andere taak dan deze kommetjes, als ze warm genoeg zijn, naar de leden van het gezelschap te brengen, zo heet mogelijk, en ze geven de aanwezigen ook een meloenpit om op te kauwen. En met deze pitten en deze drank, die ze 'kafoue' noemen, vinden ze vermaak in hun gesprekken, vaak zeven of acht uur aan een stuk.
(Bron : geciteerd in F. Braudel, o.c., dl. 1, p.248.)
De pad
Padden en kikkers zijn schemerdieren en alleen al daarom verdacht een heks in gedaanteverwisseling te zijn. Padden werden door voermannen gevreesd omdat ze hun paarden op hol zouden brengen. Padden
werden bij keelpijn boven de mond gehangen of in de keel gestopt, omdat
men meende dat zij ziekten uit het lichaam konden zuigen. Het geloof in
overdracht van ziekten op dieren overheerste. Een pad in de mond van een gevangene zou deze aanzetten tot bekennen, hem de woorden dan weer letterlijk uit de mond zuigen... Paddensoep
werd opgediend bij buikpijn en urine van de pad over een reumaplek
wrijven zou verlichting brengen, terwijl vingerfijt verholpen werd door
de zieke vinger in de pad te steken. Bij reuma werd een kikker levend in de broekzak gedragen, of zelfs levend doorgeslikt. Paddegebeente werd op het lijf gedragen als amulet tegen gevaren. In de middeleeuwen zocht men naar de zeldzame paddensteen die in de kop van padden zou voorkomen en die, als amulet gedragen, bescherming zou bieden tegen ongeluk, ziekte en toverij. Bron : "Magie, hekserij en volksgeloof" doot Tensie Pellaerts / Eddy Geentjens
In tegenstelling tot de leden van de groep schilders die in 1849 in het bos van Fontainebleau Barbizon werd gesticht, schilderde Millet zelden landschappen zonder daar mensen in te plaatsen. In zijn ' De arenlezeressen ' laat hij zijn voornaamste doelen zien : het dagelijkse leven voorstellen zonder tot sentimentaliteit te vervallen en het platte land afschilderen zonder in herdelijke dromen zijn hart uit te storten. Millet probeert tegelijkertijd een boodschap over te brengen : het boerenleven is een voorbeeld op het gebied van religie, moraal en esthetica. De beweging van de arenlezeressen moet mooi zijn want zij is natuurlijk : niets gaat verloren op het platte land en vooral niet het graan waarmee men brood bakt, het basisvoedsel van de mensen. Ook een heel mooi schilderij van Millet is het Angelus. Het Angelus is een katholiek gebed dat driemaal per dag gebeden werd : om zes uur 's morgens, om twaalf uur 's middags en om zes uur 's avonds. Na het luiden van het Angelus klokje stopte iedereen met werken, ook de boeren op het land, om dan enkele ' wees gegroetjes ' te bidden.
" Bei uns in Deutschland "(1919) door Ernest Claes
En in de witte winterdagen gaan we ter begrafenis. Met zes mogen we naar het kerkhof onder de bewaking van twee Duitse officieren. Aan de ingang van het kamp nemen we kroon met de witte bloemen in ontvangst, die wij aankochten met het ingezamelde geld. We gaan door de koude straten met gelijke pas achter de twee Duitsers en kijken naar de vreemde huizen en de vreemde mensen. Buiten de stad lopen wij nog een kwartier rond over de brede vlakte der sneeuwvelden ; de zwarte bomen staan er midden in vastgeslagen en verkild ; het zijn lelijke vlekken in het schoon geheel. Laag over het land scheert een kraai die verloren dingen zoekt.
In het dodenhuisje van het kerkhof staan we te wachten rond de baar tot de priester met twee koorknapen binnenkomt. Dan heft een onderofficier nog even het houten dekseltje op van de kist en vraagt of we de dode nog zien willen. Het witte hoofd is ter zijde gezakt en het is of hij slaapt, en op het gelaat ligt nog immer de zachte glimlach.
In de verste hoek van de dodenakker is het afzonderlijk kerkhof der krijgsgevangenen. Daar zijn reeds vele graven, zo vele ; ze liggen half onder de sneeuw en op enige bespeuren wij een verslenste kroon. We staan om het graf terwijl de priester de latijnse gebeden prevelt en als dit gedaan is gaat ieder met de wijwaterkwast een groot kruis maken over de gapende kuil. Dan werpen we er wat aarde in die hol neerbonkt op de houten kist. Dat is alles, het is zeer eenvoudig.
Bron : uit " Bei uns in Deutschland ", Ernest Claes
27-06-2008
Licht en warmte in de 19de eeuw
Goede kaarsen waren duur omdat ze gemaakt werden van was. Arme mensen maakten hun kaarsen zelf van vetresten.
Tot ver in de 19de eeuw werden de
meeste huizen verlicht met behulp van olielampen en kaarsen. Lampen
moesten dagelijks worden schoongemaakt en bijgevuld, en de pit moest
regelmatig worden gecontroleerd - vervelende klusjes voor de huisvrouw.
Het bijvullen was niet alleen een precies karwei, maar in het geval van
de petroleumlamp (ontploffingsgevaar!) ook nog eens gevaarlijk.
Toen omstreeks 1850 petroleum in grote hoeveelheden op
de markt kwam, verdrong de petroleumlamp de walmende kaarsen en olielampen als voornaamste
lichtbron . Deze lampen hadden vaak een reservoir van metaal, aardewerk of glas. De lampen
werden veelal voorzien van een lampenkap van melkglas, wat een mooi zacht licht
verspreidde.
Voor
arme mensen was de haard niet zelden de enige bron van warmte en licht,
deze stond dan ook op de belangrijkste plaats in het huis. Verscheidene
lagen kledij, kielen, hemden, rokken en alles wat men maar kon vinden,
moesten dienen als beschutting tegen de koude. De verwarming was een
niet te onderschatten groot probleem. Wie een minder tochtig huis
bewoonde en daarenboven nog een steenkoolkachel, het symbool van
comfort, bezat, leefde in grote luxe.
In de loop van de 19de eeuw werd ook het koken op open vuur
en schouw geleidelijk aan vervangen door gietijzeren kachels en fornuizen. Aanvankelijk
werden hout en turf en vanaf de tweede helft van de 19de eeuw steeds vaker steenkool
gestookt.
De watervoorziening in de 19de eeuw
De watervoorziening vormde het grootste probleem. Tot op het einde van de 19de eeuw was de voornaamste bevoorradingsbron het sterk vervuilde rivierwater. De rivieren dienden als open riool. Zeep uit de washuizen en industrieel afval kwamen erin terecht. Ook het grondwater was besmet : doorsijpeling van mesthopen, beer- en zinkputten en nabijgelegen kerhoven waren de oorzaak van de steeds terugkerende tyfus epidemieen. Tegen het einde van de eeuw pakten sommige gemeenten het probleem aan door een openbare fontein met drinkwater te installeren. Zo moest men iedere dag in de rij gaan staan bij de fontein voor een emmertje water. Waterverspilling kende men toen nog niet.
Op het gebied van hygenie was het ook niet alles. Toiletpapier kende men nog niet, men gebruikte kleine stukjes stof, in vier geplooid, en later ook oud krantenpapier. Behalve papier gebruikte men hooi, gras, mos, platte steentjes (de
zogenaamde 'gatkrabbers'), schelpen, houtspaanders, denneappels, mos of zand . Archeologisch onderzoek uit Engeland toonde
aan dat monniken hun versleten pijen in stroken scheurden om hun billen
af te vegen.
De wc 's van toen waren nog heel primitief. Uit hygiënisch besef begon men in Nederland en Frankrijk tijdens de
negentiende eeuw wel met het toepassen van het zogenaamde wisseltonnensysteem.
Bij dit systeem deed men zijn behoefte boven een beerton die periodiek werd
omgewisseld voor een leeg exemplaar door zogenaamde beerwagens. Omdat er
geen ondergrondse riolen aangelegd hoefden te worden, was dit systeem een
stuk goedkoper dan de WC.
Door het wisseltonnensysteem werden het besmettingsgevaar en de stankoverlast
aanmerkelijk gereduceerd. Het betekende een hygiënische verbetering
ten opzichte van de beerput, maar is absoluut niet met een moderne, op de
waterleiding en het riool aangesloten WC te vergelijken. Men deed wel zijn
best: gezinnen waarin een besmettelijke ziekte heerste, kregen bijvoorbeeld
een afwijkend gekleurde ton.
Dochters van rijke families kwamen ertoe om eens in de maand in de zomer - in de winter nooit - een bad te nemen. Ook hier sloeg de 19de eeuwse kleverige kerkelijke moraal en de Victoriaanse hypocrisie toe : men zeepte zich in onder een badhemd, vermits het ongehoord was zich naakt te wassen. Soms gebruikte men lage kommen (bassins), een nieuwigheid uit Engeland afkomstig. Men verfriste zich dan even met een spons.
Het wassen van kleren was een dure aangelegenheid en gebeurde dus zelden. Hemden werden een week, soms twee weken lang gedragen. Soms diende een hemd zowel voor overdag als voor 's nachts. Om er enigszins fris uit te zien, kende men het gebruik van afneembare 'faux-col' en manchetten, een mode die slechts vanaf 1870 in gebruik kwam met de uitvinding van celloid, een plastiek waaruit biljartballen werden vervaardigd. Voordien werden biljartballen uit het al te kostbare ivoor vervaardigd.
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek