In de jaren zeventig had
men in Brussel, ver weg van onze vertrouwde kaai dus, een dienst
DACO opgericht. Deze dienst zou zich gaan bezighouden met het logge
douane apparaat van toen te hervormen, of dat was toch ons
aanvoelen. Want veel wisten we er niet van en de ivoren toren was
immens ver van ons bed gelegen. Wat we wel wisten was dat we ze niet
al te graag over de vloer kregen wegens veel te streng en vervelende
vragen stellen. Want waarom tenslotte aan een gevestigde instelling
iets veranderen terwijl het liep als een fluitje van een cent. Onze
buitendiensten hadden al snel de naam van deze dienst veranderd in
Dienst Afschaffing van Contencieux en Overwerk . Daarvan was toen
al sprake en de nodige humor hadden we wel.
Het verhaal begint op een
warme zomerse slome dag. Er lag geen schip te lossen en het was dus
heel erg kalm. Mijn collega en onze adjunct waren reeds op
strooptocht getrokken om ergens een verfrissing te zoeken. Voor de
insiders : een bezoek aan de Vlaamse Kamer. Ik zou wel de wacht
houden voor eventuele verloren gelopen declaranten en vervelende
binnenkomende telefoontjes. De brigadiers waren al lang vertrokken om
ergens een provisie te doen. De twee vrouwelijke uitgangsbedienden
besloten om hun tijd nuttig te besteden aan het reinigen van de
visbak. Die was bevolkt met drie goudvissen, gekregen en gesponserd
door de vaste declaranten. Deze visbak stond op het loket juist
tussen twee aan elkaar geschoven burelen. Vermits de beide dames
niet erg groot van stuk waren was het echt noodzakelijk om op hun
bureel te kruipen om hun werken degelijk uit te voeren. Nu moet je
ook weten dat de seventies echt wel de hoogdagen waren van de
minirokjes. Laat het mij zo zeggen, de doos van pandora stond
redelijk open in dit geval.
Rustig zit ik met mijn
aangezicht naar de ingang van het kaaibureel te kijken en zie plots
twee heren in het deurgat verschijnen. W. en B. , ondanks alles voor
ons bekende gezichten, de DACO dus. Een slechter moment hadden ze
niet kunnen uitkiezen en hen vriendelijk vragen om op een ander
moment terug te komen was ook geen oplossing. Alhoewel ik net
bruingebrand uit verlof terugkwam zal ik er wel krijtwit uitgezien
hebben. Willy zag als eerste de positie waarin de dames zich
bevonden want die waren nog gretig bezig om de goudvissen te vangen.
En toen kwam die ene kurkdroge vraag wat worden de dames
verondersteld te doen?. Mijn enige antwoord dat ik op dat ogenblik
kon bedenken, nou ja antwoord, was mijne heren, nu weet ik het
zelf ook niet meer !. Willy kon zijn serieusiteit blijkbaar niet
meer behouden, werd zo rood als een pioen en vluchtte naar buiten.
Na nog een paar
plichtplegingen verliet het gezelschap het gebouw. Nooit meer iets
van gehoord. Waarschijnlijk waren ze wel overtuigd dat de belangen
van de schatkist bij ons geen gevaar liepen en het douanebestel
althans daar dan toch naar behoren functioneerde.
|