Deze week vond ik het passend om in elke klas les te geven over de pauskeuze. In aanloop naar de les over hoe een conclaaf verloopt gaf ik eerst nog eens wat uitleg bij de kerkelijke hiërarchie. Eén van de snuggere leerlingen vond het helemaal niet logisch dat kardinalen de nieuwe paus verkiezen, aangezien zij zelf door de kerkelijke overheid werden benoemd. Het zou volgens hem toch logischer zijn mocht de pauskeuze op dezelfde manier worden georganiseerd als gewone verkiezingen, waarbij het volk zelf de meest aanvaardbare kandidaat mag kiezen. Ik merkte op dat de RKK geen democratie is. Consternatie in de klas. De leerlingen luisterden naar mijn uitleg over de eucharistieviering bij de aanvang van het conclaaf, waar men om de kracht van de Heilige Geest bidt om de juiste keuze te maken. Dit staat geloof ik net iets te ver van hun ervaringswereld af om daar begrip voor op te brengen. Dus probeerde ik het even open te gooien en vroeg ik hen wat de H.Geest voor een gelovige christen betekent. Er kwam heel weinig reactie. Na enkele verwijzingen naar het Vormsel en naar gebeden om de kracht van de Geest opperde een meisje dat de Geest de rol van de factor X (= dat wat buiten je bereik ligt) vervult. Wat je zelf niet of onvoldoende kan beheersen leg je in de handen van de Geest en dan krijg je vertrouwen in je beslissing. Ik vind dit niet slecht gezien. Maar toch bleef de jongen, die de pauskeuze in de handen van de gewone gelovigen wil leggen overtuigd van zijn standpunt. Toen vroeg ik hem of hij dan een favoriet zou hebben. Hij antwoordde dat hij te weinig wist over de kardinalen om dit te kunnen zeggen, maar mocht het aan hem gevraagd worden dan zou hij wellicht stemmen voor de bisschop die hem gevormd heeft, want die kwam wel sympathiek over. En toen besloot hij zelf: "Tja, dat is dus toch niet logisch, want de kardinaal uit het grootste aartsbisdom zou dan allicht altijd vanzelf winnen."
Vlak voor de krokusvakantie zei een vrolijke jongen (die niet kon wachten om op snowboardvakantie te vertrekken en daardoor een ongeziene goedgemutstheid toonde) uit de vijfdes me gedag met de woorden: "En mevrouw, in deze vakantie begint de advent, hé". -"Niet de advent, maar de vasten." -"Hoe? Nee toch: het is toch bijna Pasen?" -"Ja, en de veertigdagentijd, die begint op aswoensdag -tijdens deze vakantie dus- gaat Pasen vooraf en we noemen dat ook de vasten." -"Hoezo? Dat is toch de Ramadan? En dat is toch voor Kerstmis?" De verwarring was duidelijk. Ik besloot om toch nog eens een les over het kerkelijk jaar in te lassen. Heb dat ooit eens gemaakt in quiz-vorm en dat werd toen erg gesmaakt. In mijn agenda noteerde ik voor deze week: "Het kerkelijk jaar: een overzicht." Vandaag wis ik dat echter en wordt het: "Hoe verloopt de pauskeuze?" Maar aan het kerkelijk jaar ontsnappen ze toch ook niet.
Als je godsdienstles geeft aan jongeren, dan word je méér dan eens gepolst naar je eigen geloof. Zo vroeg een 17-jarige me enkele jaren geleden of ik eigenlijk wel in de hemel geloofde. Ik weet niet of ik hem aanleiding had gegeven tot het tegendeel, maar ik antwoordde hem naar waarheid.
Ik geloof in de hemel, jazeker. Maar niet de ruimtelijke plaats waar engeltjes en cherubijnen de hele dag Philadelphia-kaas zitten te smullen. Nee, bedankt: dat doe ik al in aardse sferen. De mooiste hemel is volgens mij echter wel de hemel op aarde. En dan denk ik persoonlijk aan het gezellig en liefdevol samenzijn met man en kinderen, in die gewone dagelijkse momenten, die voorwerp zijn van het eenvoudige en levensnoodzakelijke geluk.
En dus stelde ik aan de student dezelfde vraag en meteen ook aan de hele klas. Dit mondde uit in een klasopdracht waarin ze hun persoonlijke hemel mochten tekenen. Ik zag een stadsplein op een zonnige namiddag (vlak na het laatste examen), een paradijselijk strand zonder vervuiling of verveling, een bezoek aan enkele meesterwerken in een museum, een popconcert enzovoorts. Ik zag ook de tekening van een mensenoog, verbluffend simpel qua idee, maar toch heel accuraat
En de verrijzenis dan, mevrouw?
De verrijzenis is overduidelijk, me dunkt Als je in je aardse leven werkelijk iets betekende voor je medemens, dan zal die dat na je dood ook doorgeven aan anderen. Goedheid en naastenliefde sterven niet met het lichaam van een mens, zijn eigen blijde boodschap verrijst in de ziel van hen die hem liefheeft, ook over de aardse grenzen van de dood heen. Kijk maar naar Jezus: na tweeduizend jaar nog altijd heel erg levend dankzij zijn consequente beleving van het Rijk de Hemelen op aarde. Denk ook aan het Emmaüsverhaal: de leerlingen herkenden Jezus niet fysiek, maar wel in woord en daad, in het breken van het brood
En zo klopt de redenering ook: als je tijdens je leven door liefde en goedheid de hemel op aarde creëert voor je medemensen, dan sterf je niet zomaar, maar dan verrijs je in het hart en de ziel van allen, die je liefhebben. Jezus Christus doet dit al tweeduizend jaar telkens weer opnieuw
Een jongen merkte deze week tijdens de les in het vijfde jaar op: "Iedereen beweert dat je respect moet verdienen, maar eigenlijk moet je het ook vooral leren hebben." Er werden verschillende voorbeelden aangehaald waaruit bleek dat jongeren niet altijd beseffen wat ze fout doen, omdat ze er zo weinig op gewezen worden. Volwassenen zeggen liever dat jongeren geen respect meer tonen dan dat ze er hen op wijzen hoe het beter kan. Bij de voorbeelden ging het over de facebookpagina waarin meisjes als hoeren worden bestempeld; over het maken van foto's van een jongen, die slachtoffer werd van een verkeersongeval; over filmpjes bij 100-dagen-shows waarbij heel grof de draak werd gestoken met een van de leerkrachten, die heel weinig gezag blijkt te hebben, enzovoorts. Ik vroeg of iemand suggesties had hoe je dit soort pijnlijke situaties zou kunnen voorkomen? We lopen tegenwoordig allemaal met een camera op zak en zijn meestal in staat om gemaakte foto's of filmpjes meteen te verspreiden via allerlei netwerksites. "Eigenlijk moet je je afvragen hoe jij je zou voelen als genante foto's van jou zo zouden worden gepost, en als je dat niet leuk zou vinden, dan moet je het ook niet doen." Kijk nu: onze eigen Socrates in de klas. "Er zou een commissie moeten zijn per netwerksite, die vooraleer filmpjes of foto's openbaar verschijnen aan screening doet en ze dan eventueel weigert". George Orwell zou beginnen te blozen. "Je moet je beter leren bedwingen en eerst goed nadenken over de gevolgen van je daden voor anderen."-"Ja maar, sommige mensen kunnen gewoon niet nadenken: ze zijn niet slim genoeg om hun eigen handelen in vraag te stellen." Oei: hier wordt het ijs zeer glad. "Geen name dropping" hoorde ik in Reyers Laat deze week, dus doe ik het ook niet. Maar toen vroeg ik wie zelf al eens slachtoffer werd van zo'n voorval. Aarzelend gingen een drietal vingers de lucht in. Een jongen was gefotografeerd toen hij op een festivalweide in slaap gevallen was, een meisje had een domme fout geschreven in een uitnodiging en die was met rood omcirkeld en gedeeld, een ander meisje had een foto van zichzelf gevonden waarop ze uithuilde nadat ze de bons had gekregen. Alle drie hadden ze zich slecht gevoeld nadien, maar hadden ze meegelachen met de massa, om vooral niet te tonen hoezeer het hen geraakt had. En toen zei een pientere dame: "Het is misschien beter om eerlijk te zeggen dat het je verdriet doet." En dan vroeg ik (je bent godsdienstleerkracht of je bent het niet) of er iemand zich een bijbelverhaal herinnerde waarin we deze boodschap hadden besproken. Nee? Niemand? Jawel, hoor. "Dat van in je gezicht geslagen worden of zoiets?"-"Linkerwang, rechterwang! Maar wat heeft dat daar nu mee te maken?" "Durf je kwetsbaar op te stellen." Ha ja! En dan het consolideren: een jongen zei: "Maar het gaat toch vooral om een ander niet aan te doen wat je zelf niet wil worden aangedaan." Lesgeven kan zo simpel zijn. Soms is het gewoon een kwestie van de juiste vraag op het juiste moment. En los van je agenda een vinger aan de pols van de samenleving trachten te houden.
Mijn 12-jarig nichtje krijgt godsdienstles van een kloosterzuster. In één van de eerste lessen toonde ze het kruisje dat ze om haar hals draagt en drukte de kinderen daarbij op het hart dat het geen sieraad is, maar een uitdrukkelijk symbool voor haar geloof. Die getuigenis maakte duidelijk indruk op het meisje, want zelfs haar jongere zusje kwam me vertellen dat de zuster van Godsdienst van haar zus dit had gezegd in de les. Ik vind het mooi als we trots kunnen zijn op ons geloof. In vele getuigenissen van moslimvrouwen kan je lezen dat ze de hoofddoek dragen uit vrije wil en dat ze trots zijn om zich op deze wijze te outen als gelovige moslima. Hoe kan je daar iets anders dan respect voor voelen? Mensen die hun godsdienstige overtuiging tonen aan de buitenwereld zouden daar volgens mij niet mogen in belemmerd worden. Boos word ik wel als ik lees dat loketambtenaren in Antwerpen worden verzocht om geen regenboog-T-shirt te dragen omdat dat herkend wordt door mensen als bewijs van hun seksuele geaardheid. Hoe bestaat het? En dan de politici die zich op Twitter haasten om te zeggen dat een uiting van geaardheid toch niet hetzelfde is dan zeggen in welke god we geloven...: wat een triest discours... De wereld zou erop vooruitgaan als de mens leert respect te tonen voor eenieders eigenheid, ongeacht zijn afkomst, levensbeschouwing, geaardheid, politieke voorkeur etc... Kinderen kunnen ons daar een lesje bij leren. Ruimdenkende, vredelievende (mede-)mensen kunnen dat ook. Wil je uitkomen voor je religieuze, politieke, seksuele, esthetische of welke eigenheid dan ook, dan moet je dat vooral doen in een vrije, geciviliseerde, multiculturele samenleving, die we zijn. Diversiteit maakt de wereld alvast boeiender.
Het worden deze week vast weer geanimeerde gesprekken tijdens de lessen. En aangezien ik in het vrij onderwijs lesgeef hoop ik dat het hoofddoek-dragende meisje goed uitgeslapen zal zijn.
We hebben wellicht allemaal al eens zo'n meisje in de klas gehad dat zich - en ik schrijf het hier heel erg cru- wentelt in de slachtofferrol. Bij mij in de klas zit er ook zo eentje. Al sinds ze bij ons op school zit (en dat is nu het derde schooljaar) gaat ze om de haverklap naar de zorgleerkracht, godsdienstleerkracht, klastitularis of directeur om te melden dat meisjes uit haar klas haar pesten. Meestal is ze in tranen als ze het verhaal schetst en ik moet eerlijk zeggen dat ik de pestende klasgenootjes dan ook niet echt sympathiek meer kan vinden. Zowat elk schooljaar vraagt ze om van klasgroep te mogen veranderen, en meestal krijgt ze haar zin, niet zelden na tussenkomst van haar moeder, die met bezwarende sms-jes of uitprints van Facebook-chats komt zwaaien. We luisteren allemaal naar hun verhaal. We pakken allemaal de pestende klasgenootjes aan, soms zelfs sanctionerend. We proberen allemaal de klas in de weken die op een crisis volgen, aan te manen om haar met rust te laten, haar op te nemen in de groep, haar niet uit te sluiten en haar te behandelen zoals ze zelf willen worden behandeld. Eind vorig schooljaar raakte ik er stilaan van overtuigd dat het echter geen sinecure is om aan deze vraag te voldoen als klasgenoot. De jongedame in kwestie schrikt er namelijk niet voor terug om zeer grof uit de hoek te komen vanuit naijver ten opzichte van enkele klasgenootjes en ontpopt zich bij elke groepsopdracht tot een opportunistische werker, die er zelfs haar hand niet voor omdraait om te weigeren bepaalde klasgenoten haar deel van het werk mee te geven 'omdat hij/zij ook eens zijn/haar schrift niet wou uitlenen'. Bij nader inzien bleek het te gaan over leerlingen, die in de week van een grote toets wel aangeboden hadden om hun notities even uit te lenen om kopies te maken, maar liever niet hadden dat deze mee naar huis zouden worden genomen, omdat ze zelf niet zouden kunnen studeren. Toen ik het bij het meisje aankaartte gaf ze toe dat ze de notities altijd 'minstens twee dagen nodig had', omdat haar mama de kopies gratis kon maken op haar werk en niet elke dag gaat werken. Toen ik er haar attent op maakte dat dit toch wel lastig is als je zelf ook wil studeren voor een grote toets, trok ze haar schouders op en zei ze: "Het zijn allemaal dezelfden: aan Evelien lenen ze hun notities wel uit, zelfs tijdens de examens, maar niet aan mij. Ik word altijd overal buitengesloten." etc. De klaagzang van voren af aan. Onlangs was het weer tot een bikkelharde confrontatie gekomen. Mama kwam naar school om te protesteren tegen het feit dat de medeleerlingen na schooltijd waren iets gaan drinken voor de verjaardag van één van hen, zonder haar dochter mee te vragen. Ook het meisje vertelde me het voorval en zei me dat ze niet wisten hoezeer haar dat gekwetst had. Ik zei haar dat ik begreep hoe ze zich daarbij moet hebben gevoeld. Ik wees haar echter ook even op iets wat de leerkracht LO had verteld: bij het verdelen van de ploegen werd ze als één van de eersten gekozen door een meisje (die volgens haar een pester was) en ze had geweigerd om deel uit te maken 'van het team van de bitches'. Daar was ze toch ook over een grens gegaan. "Niet nadat ze zelf eerst meerdere keren over de grens waren gegaan!" repliceerde ze. Een enigszins uitzichtloze situatie. Toen vroeg ik haar hoe zij de oplossing zag. Ze antwoordde meteen: "Als ze mij maar eens mezelf zouden laten zijn. Ik weet het: ik heb een uitgesproken mening over situaties en mensen. Ze moeten me gewoon aanvaarden zoals ik ben." "Kan jij hen ook aanvaarden zoals ze zijn?" "Ik blijf altijd mezelf. Ik ben tenminste oprecht. Ik weet wel wat je probeert, hoor mevrouw: je probeert het in mijn schoenen te schuiven." "Liever zou ik je willen laten inzien dat er meerdere kanten zijn aan een verhaal en dat je..." Ik werd abrupt onderbroken: "Ik zie het al: dit gesprek heeft geen enkele zin, je gaat hen toch weer zitten verdedigen, zoals iedereen! Dag mevrouw, tot volgende les!" En weg was ze. En met haar verdween voor even het gevoel dat een gesprek wonderen doet.
Eerlijk gezegd kwamen leerlingen vroeger meer bij mij om hun problemen te bespreken. Tegenwoordig heb ik de leeftijd van hun moeder en gaan ze meer en meer bij jongere collega's te rade. Ik mis dat wel een beetje. Vroeger dacht ik wel eens:"Waarom komen ze toch altijd bij mij terecht?", terwijl ik nu wel eens denk:"Word ik te oud om als vertrouwenspersoon te worden gezien?". Ik ben niet echt oud, maar bevind me in de leeftijd waarop het enigszins gênant is als jongeren hun plaats aan jou willen afstaan op de bus. Ik blijf voorlopig staan. In een wankel evenwicht... "Het klaagmuurtje" noemde een lieve collega me ooit. Welnu: ik ben het steeds minder voor de leerlingen.
Enkele dagen geleden was er toch weer eentje die achterbleef (en ik stiekem opgelucht als ik zijn bezwaarde geweten in zijn blik ontdekte...foei!). Iets wat ik had gezegd in de les had hem geraakt. Ik had gezegd dat je een vriend niet in de steek laat. Zoiets wat godsdienstleerkrachten heel graag zeggen. Hij had dus een vriend in de steek gelaten. En hij was er behoorlijk van ondersteboven, nog steeds. Ook al was het alweer enkele weken geleden gebeurd en was hij niet helemaal nuchter toen het gebeurde, maar hij was alleen naar huis gegaan, zonder zich om zijn nog zattere vriend te bekommeren. En ik maar zeggen en herhalen in de voorbije les "Doe een ander niet aan wat je zelf niet wil worden aangedaan. Behandel de ander zoals je zelf wil worden behandeld. Hou van de ander, zoals je van jezelf houdt. Leer van jezelf te houden ook omdat je van anderen houdt." Ja, ik was flink tekeergegaan in het uitdragen van de gouden regel in deze les. En voor hem troffen mijn woorden zijn gemoed als een sneeuwbal in je kraag. Koud, nat en meedogenloos. Hij bleef dus hangen en deed zijn verhaal. Ik zei niet dat dit normaal was voor zijn leeftijd, ik zalfde niet met de verontschuldiging van zijn eigen benevelde brein, ik beweerde niet dat dit herstelbaar was. Eerst luisterde ik. Dan zei ik dat ik begreep waarom hij zich er slecht bij voelde. Ik vroeg hem of hij ook al aan zijn vriend zelf had verteld hoe hij zich voelde. Nee, dat had hij nog niet gedaan en hij wist eigenlijk ook niet goed hoe of wanneer hij dat kon doen zonder zich belachelijk te maken. "Je vriend is vast op dit moment teleurgesteld in jou of toch in jullie vriendschap. Wellicht had hij dit van jou niet verwacht. Je had het van je zelf niet eens verwacht. Reden genoeg om hem toch te laten weten dat het je spijt en dat je geen smoesjes wil verzinnen om je onverantwoorde gedrag goed te praten. Het feit dat je in deze les je zo slecht voelde bewijst dat je wroeging hebt. Het zou kunnen dat hij vindt dat je wat laat bent met je excuses, maar is laat niet beter dan nooit?" "Ach, ik weet het niet. Ik zal er eens over nadenken. Misschien dat ik het hem eens sms of op de chat vertel of zo. Bedankt, mevrouw." En ik heb me net kunnen inhouden om niet te zeggen dat ik het beter zou vinden als hij het persoonlijk zou vertellen tegen de jongen, die hij vrijwel dagelijks ziet. Had ik het wel gedaan dan was ik echt te oud om met hen te babbelen en ik wil dit graag blijven doen, als deel van mijn begeleidende taak.
In welke godsdienstles kwam dit niet (even) aan bod deze week?
Rik Torfs twitterde:"Merkwaardig hoeveel over euthanasie wordt gesproken en hoe weinig over de dood." Gelijk heeft hij.
Een meisje uit het 5e zei deze week: "Ik vind toch dat een mens het recht heeft om zelf te beslissen wanneer hij wil stoppen met leven. We kunnen al niet zelf beslissen wanneer we willen beginnen." Een ander repliceerde:"Als je echt te veel moet lijden, dan heb je het recht om te vragen om te mogen sterven. Dat doen we toch ook met onze huisdieren?" Toen vroeg ik of het onder mensen niet getuigt van meer menselijkheid als je probeert de pijn van de lijdende zoveel mogelijk weg te nemen en hen met naastenliefde en medemenselijkheid wel zin in het leven te geven. Dat werd uitvoerig besproken door verschillende leerlingen, die met heel mooie verhalen kwamen aanzetten. Er waren veel leerlingen die vonden dat het ook getuigt van liefde voor je nabestaanden als je hen niet langer tot last wil zijn. Ik merkte op: "Geboren uit liefde, sterven uit liefde? Bedoel je zoiets?"
Toen hebben we even de huidige wetgeving en het kerkelijk standpunt rond euthanasie opgezocht (dan onthouden leerlingen het beter dan wanneer het hen ex cathedra wordt aangereikt) en als vanouds kwamen de leerlingen nogal fel in opstand tegen het kerkelijk standpunt (mocht dat niet zo zijn, ik zou me afvragen of ze wel bij de les waren...). En dus vroeg ik of ze even samen met mij de denkoefening vanuit het kerkelijk standpunt wilden maken. Na een moment van stilte waren er toch enkele leerlingen, die vonden dat de Kerk echt geen andere optie heeft in het euthanasiedebat. Enige consequentie in de redenering over het leven als een geschenk van God werd wel geapprecieerd.
"Maar wat als iemand die je heel graag ziet vraagt om hem te helpen? Zoals in die film "Tot Altijd"?" Velen zouden hun geliefden daarbij niet kunnen helpen en daarom vinden ze het goed dat de wetgeving bestaat. Dat was zo'n beetje de conclusie in de meeste klasgroepen waar dit ter sprake kwam deze week. Maar ik werd ook geraakt door de uitspraak van één van de meisjes uit een 5e jaar, die zei over de tweelingbroers: "Zo zielig voor die mensen, dat ze zoveel hebben afgezien en het leven niet meer de moeite waard vonden. Ik vind dat kei-erg."
Vanmorgen las ik in de krant dat Victor, de leeuwenkoning uit de Zoo van Antwerpen is gestorven. In samenspraak met zijn verzorgers en de dierenarts werd beslist om hem te laten inslapen. Hij kwam nog nauwelijks buiten. Zijn levenskwaliteit was er fel op achteruitgegaan de laatste tijd. Ik vroeg me af hoeveel mensen dit bericht zullen bekritiseren.
Er zijn zo van die lessen, die toch weer zoveel méér voldoening kunnen geven dan anderen. Vandaag was het bingo in de zesdes met "Het wonder van de losse olifanten". Deze les bood een geweldig uitgangspunt om te praten over geloof als 'akt van het hart', de relatie geloof en wetenschap, de vreugde die het geloof je kan bieden enzovoorts. Beoordeel maar zelf:
Op uitnodiging van de Vrije Universiteit van Amsterdam
hield Willem Jan Otten, een bekeerde katholiek, op 23 november 1999 een rede
tot de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie, net als
precies 200 jaar eerder de filosoof Friedrich Schleiermacher een rede onder die
titel hield. Ottens rede is een even gepassioneerd als intiem en zoekend betoog
over het wonderlijke, onuitroeibare ding genaamd geloven en sluit zo perfect
aan bij onze zoektocht naar grondervaringen en geloof.
Otten stelt dat het
troostende Niets van de atheïsten evenzeer een akt van geloof is als het
geloof in God zelf. Beiden bestaan niet,
in de betekenis dat ze aantoonbaar of concludeerbaar zijn. Ze zijn een akt van
het hart, dat er hoe dan ook naar verlangt om in het uur van de dood op zijn
plaats te worden gesteld. De filosoof Blaise Pascal schreef in de 17e eeuw: Le
coeur a ses raisons que la raison ne connaît pas (= het hart kent zijn redenen
die de rede niet kent). Otten gebruikt de betekenis van hart zoals Pascal het
hier bedoelde, omdat het iedereen duidelijk zal zijn dat het niet redelijk is
om in (helemaal n)iets te geloven en er toch troost in te vinden.
Otten beschrijft verder de volgende anekdote: Eind jaren vijftig
greep aan de uiterste rand van Amsterdam het volgende plaats. We schrijven de
ondoorgrondelijke voortijd van onze beschaving, toen er in elke straat nog maar
één TV-toestel stond waarop maar één programma te zien was. Ik was zeven en had
mij, tegen het uitdrukkelijke verbod van mijn moeder in, aan een tocht de
Scheldestraat over gewaagd, over de brede vluchtheuvel waarop de
patates-fritestent stond en was beland waar ik helemaal niet hoorde te zijn: in
een moerassig gedeelte van de Ringdijk. Toen ik de dijk had beklommen zag ik in
de diepte olifanten.
Vier of vijf olifanten.
Ze liepen los en drentelden wat, alsof het de gewoonste
zaak van de wereld was. Maar zij waren olifanten! Losse olifanten.
Volgens mij heb ik het tafereel niet in verbijstering aanschouwd.
Dit is er dus, dacht ik, dit is wat er aan de andere kant van de Ringdijk is. Ik
ben teruggehold naar huis, want ik moest niet de enige blijven die dat wist.
Thuisgekomen werd ik niet geloofd, althans niet door de
huishoudster. Ze zei dat ik teveel leed aan fantasie, dat ik niet zo moest
schreeuwen en dat ik daar trouwens helemaal niet had mogen komen. Vervolgens
stuurde ze me om sigaretten.s Avonds in mijn bed heb ik nog mijn vijfjarig
broertje van de olifanten trachten te overtuigen. Losse, zei ik. Er zijn daar
losse olifanten. Hij antwoordde dat er in de Nierstraat drie kamelen waren
gesignaleerd door Bennie. Of vier. Met één bult, vroeg ik. Dit was mijn
strikvraag, bedoeld om mijn broertjes goedgelovigheid te ontmaskeren. Ja. Met
één bult, maar Bennie had gezegd twee volgens mijn broertje.
Ergens van overtuigd zijn, maar niet geloofd worden, dat is
de natuurlijke aanvangstoestand van een schrijver. Als iets een literatuur
dodelijk vervelend kan maken, dan is het wel: schrijvers die opereren vanuit
een geloofwaardige wereld. Zij geloven in dezelfde realiteit als hun lezers en
vice versa. Zij lijken op de door u zo verafschuwde geestelijken die hun geloof
verijlen tot wat aanstootloos geaccepteerd kan worden, op de programmamakers
die hun kunsten laten afhangen van hun kijkcijfers, en op politici die hun
overtuigingen aanpassen aan de peilingen.
Als ik mij concentreer op de herinnering aan de olifanten
dan kan ik ze nog zien staan, maar het is me niet gelukt om de ervaring van
heuse aanwezigheid die ze bij mij gewekt hadden mee te delen. Aan de
huishoudster niet, aan mijn broertje niet, aan mijn klasgenoten de volgende dag
niet, zelfs aan de juf niet, die me wel geloofde. Ze geloofde me, maar begreep
me niet. Ten overstaan van de klas legde ze uit wie Sarassani was, en dat we
zaterdagnamiddag allemaal de olifanten te zien zouden krijgen als we met de
klas naar de matinee zouden gaan... De juf geloofde me. Voor mij was geloven
nog lang niet wat het nu is: een kwestie, zijnde het raadselachtige, onbedwingbare,
onlogische en bindende tegending dat zijn plaats naast weten, vergewissen en
beseffen heeft veroverd. De juf
geloofde me op een wijze die dus eigenlijk weten is. Ze maakte de olifanten
echt. Ik herinner me hoe er iets uit me wegsijpelde toen ze mijn
wonderolifanten herleidde tot circusolifanten. Hetzelfde sijpelt uit mij weg
wanneer u mij vertelt hoe dol u bent op proeven van het hedendaags realisme,
waarin hoe echt was is wat u nou juist zo mooi vindt.
Waren de olifanten dan niet echt?
Ze waren er, maar op het moment dat er door anderen aan
getwijfeld werd, besefte ik dat hun aanwezigheid in mijn ervaring een andere
was dan die van vier reigers, als ik die op hun plaats gezien zou hebben. Er is
een moment waarop mijn verstand moet hebben gezegd: dit kan niet. Losse
olifanten bestaan niet in Nederland. Maar mijn ondervinding zei: zo is het
hier.
De verklaring voor de olifanten is altijd voorhanden. We
leven in een wereld die elk wonder, elke sensatie van doorbreken van de orde,
zal kunnen herleiden tot realiteit.
(...)
Het is dus voor een gelovige altijd weer even moeilijk om
in het gezelschap van sceptici enigermate overtuigend overtuigd te blijven.
-"Gelukkig nieuwjaar, mevrouw! En ik wens je veel compagnie in de kerk als je naar de mis gaat. Of ...euh...is dat grof?" -"Nee, dat is het niet, tenminste: je bedoelt het toch positief, hé?" -"Ja. Ik zou het niet leuk voor u vinden als u altijd alleen tussen oude mensen zou moeten zitten." -"Dat is waar. Dat zou niet hoopgevend zijn. Maar misschien wil jij eens met me meegaan?" -"Nee, dank u. Maar vriendelijk dat u het vraagt."
En zo kwam het tweede trimester uit de startblokken. Lieve jongen, niet...;-)