Het gebeurt niet veel dat leerlingen zich echt ongelovig noemen, meestal zijn ze aanhangers van het ietsisme. Vorige week was het echter anders. Toen ik over de scheppingsverhalen aan het vertellen was en de historische context van de Babylonische ballingschap schetste was er een jongen, die opmerkte dat geloven toch iets van andere tijden is. Volgens hem is het een kwestie van hoop zoeken in bange dagen, van hunkeren naar troost in tijden van verdriet, van scheppen van orde in chaos van oorlog en geweld. Maar eens de droeve of bange tijden voorbij zijn komt de mens van God los. Hij is ervan overtuigd dat de mens heeft geschapen en niet andersom. Ik merkte op dat dit naar mijn mening dan nog een geweldige schepping is, zeker wanneer het geloof in God ervoor zorgt dat we betere mensen worden en betere medemensen voor elkaar zijn. Ik voegde er wel aan toe dat ik toch moeilijk kan overtuigd worden van deze stelling en dat ik niet echt kan geloven dat God niet bestaat, omdat ik zoveel vindplaatsen van God ervaar. Hij opperde dat het geloof in God ook al veel pijn en verdriet heeft veroorzaakt. Het was het moment om het even over Nietzsche te hebben, vond ik. Enkele leerlingen haalden hun schouders op en vonden dat mijn vak slechts relevant is als het hen helpt om het leven hier en nu beter te beleven. Ze hebben God niet nodig om een goed mens te zijn. Ik vertelde hen dat een gepensioneerde godsdienstleraar me ooit zei dat het geloof niet besteed is aan jonge mensen, en dat dit me toen enigszins ontmoedigde in mijn taak. Nu niet meer, want ik besef steeds beter wat de man bedoelde. Je zou ook kunnen zeggen dat tal van andere zaken (politiek, filosofie, maatschappijleer, poëzie, esthetica...) niet aan jongeren besteed zijn, maar dat neemt niet weg dat het waardevol is om hen ermee te blijven confronteren en hen te stimuleren om er verder over na te denken. De leerling die dit gesprek in gang had gezet mengde zich weer in het gesprek en zei dat hij tijdens mijn lessen wel het gevoel krijgt au sérieux te worden genomen en dat hij daar blij om is. Zo had hij een taalleerkracht die ooit in de klas had gezegd dat hij niet verwachtte dat leerlingen poëzie konden appreciëren en het daarom niet opnam in zijn lessen, omdat hij het beschouwde als parels voor de zwijnen. Ik ben blij dat deze jongen me verplicht heeft om nog eens goed na te denken over mijn job en over de manier waarop ik met jongeren op weg wil gaan tijdens de lessen, respect te hebben voor hun mening en niet steeds het belerende vingertje te laten zwaaien. Godsdienst geven is jongeren de bijbelse boodschap brengen en hen de middelen aanreiken om daar in hun eigen leven mee aan de slag te gaan: christelijke waarden kaderen in de actuele samenleving, nadenken over het mens-zijn en de naastenliefde concreet kaderen in hun leefwereld. Maar het is ook: leren luisteren naar hoe jongeren denken en hen kansen geven om hun denken te ontplooien.