Bijtend koud. Ze leken op kleurrijke michelinmannetjes.
De oudste bleef maar rillen. Moeder deed zoals moeders dan doen. Ze drapeerde
haar eigen, zelfgebreide, dieprode wintersjaal rond haar zoon. Tussen wol en
muts waren nog net een wipneusje en twee priemende oogjes te zien. Dochterlief
kon haar hoofd nog nauwelijks bewegen. Bovenop haar muts trok ze haar
hedendaagse hoodie. Ze werkte het geheel af met de kap vanhaar
knalgele, dikgevoerde winterjas. Onder haar neus kon je nog haar tevreden
lachje ontwaren voor je blik tegengehouden werd door een stoffen dam. De
kleinste verdronk bijna in zijn te grote, rode winterjas en eveneens behoorlijk
grote, neppelsen, lederen vliegeniersmuts die hij bijna tot aan zijn neusbrug
getrokken had. De strik waarmee hij de oorkleppen dichtgesnoerd had opdat ze
zijn blozende wangen warm zouden houden, danste bij elke stap. Hijzelf keek
eerder zorgelijk en vroeg zich af wie hem straks zou helpen om zichzelf uit te
pakken. Net hadden ze bij de bakker nog bijna een snoepje gemist omdat ze het
niet konden grijpen met de dikke wanten die onder de manchetten van hun jas
gepropt waren. Nu stonden ze op de ruïne van de toren. Bijtend koud, gierende
wind. Ze hielden elkaar vast en tuurden naar de horizon. Geen van hen die
durfde zeggen dat het koud was en veel wind en nat. De moeder legde
beschermend haar handen rond de jongste toen ze zag hoe een koude rilling door
hem heen schoot. Net nog had de oudste opgemerkt dat de soldaat die honderd
jaar geleden de wacht hield op de toren wellicht niet zo dik gekleed was en geen
uitzicht had op warme chocolademelk.
Met
een beetje tegenzin stappen ze uit de wagen in Poperinge. Eigenlijk willen ze
gewoon naar het huisje waar we ook vorig jaar logeerden en waar ze het zo
fijn vonden. Nu slenteren ze, een tikkeltje nors, door de koude naar de Grote
Markt. Aan de zijkant van het stadhuis brengt een klein rood poortje ons tot bij
een indrukwekkend monumentje. Norsheid maakt plaats voor interesse en
bekommernis. Door de spleten in de deur kunnen we binnenkijken in één van de
dodencellen. De bewegingen van de man in de cel tonen zoveel angst en wanhoop
dat het bijna niet opvalt dat het om een projectie gaat. Het stemt tot
nadenken. De tegenovergelegen cel toont het kraswerk van de moegetergde,
doodsbange soldaten. Wat nu Shellshock heet, was toen lafheid of desertie en
leidde naar de kogel. De kinderen stellen vragen, trachten zich een beeld te
vormen van doodsbange soldaten op de vlucht voor een volgend bombardement. Ze
turen door de tralies naar het binnenplein. Voor hun neus staat de
executiepaal. De moeder merkt op dat de soldaten konden zien hoe hun eigen
kameraden geëxecuteerd werden. De dochter schrikt en spert de ogen open: Mama,
dat is nog erger dan zelf doodgeschoten worden! Dat is oorlog, Anna
In de late namiddag komen we aan in het vakantiehuisje. De eigenares wacht ons
op met de hartelijkheid die haar eigen is. Een heerlijk verwarmde, knusse
woonkamer, versgebakken koekjes op de tafel, dessertjes in de ijskast, donzig
opgedekte bedden, streelzachte handdoeken Zelfs de rol WC papier lacht ons toe
dankzij het sneeuwmansnuitje dat erop getekend is. De kinderen weten meteen
waar hun schoenen moeten staan en waar ze hun jas kwijt kunnen. Ze trekken de
kast open waar ze ook vorig jaar de strips vonden en nestelen zich met een
boekje op de zetel. Het voelt als thuiskomen.