Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
E-mail mij

Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto

Momentum

04/07/07

Beste vogelvriend …

Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje.
Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden.
Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden.
Tot heel binnenkort …

04/07/08

Happy Birdyday …

 

Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.

Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …

 

04/07/09

 

Je zoekt, vindt en kiest

een levensweg, die je deelt

met trouwe vrienden …

 

Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.

Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.

Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.

Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.

Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.

Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.

Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.

In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…

04/07/10

 

Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.

Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.

Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.

Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.

Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiende  huismuspin op te spelden …

Dakpan of dakgoot,

voor de huismus is een nest

in Kille Meutel – Georges

Tjilpende huismus,

nest in de Kille Meutel

welkom bij ons hier – Arlette

Kijk Kille Meutel,

veel parende huismussen,

hemel op aarde – Oswald

Kille Meutel vriend,

huismus breng ons samen en

laat het blijven zijn – Chris

Groene oase,

paradijs voor de huismus,

dé Kille Meutel – Franz

04/07/11

Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het
vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird!
Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.

04/07/12

Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden 
dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.  

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Mijn favorieten reeks 1
  • bloggen.be
  • Natuurpunt
  • National Geographic
  • Natuurfotograaf Mineur
  • Vogelbescherming Vlaanderen
  • Vogelportretten Birdpix
  • Vogelportretten Birdfocus
  • Vogelbescherming Nederland
  • Belgium Digital
  • Vogelzang
    Mijn favorieten reeks 2
  • Favoriete vogel 2014
  • Instituut voor natuur- en bosbouw
  • Mussenwerkgroep
  • Natuurfotograaf Laura Sperber
  • Vogelencyclopedie
  • Natuurfotgrafen Monique & Luc Bogaerts
  • Natuurfotograaf Pieter Cox
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    TO DO - List

    Kille Meutel Meetings Overlegmomenten Vogelbescherming Vlaanderen Overlegmomenten Natuurpunt Overlegmomenten WWF Overlegmomenten Greenpeace Overlegmomenten INBO

    KILLE MEUTEL
    Vogelvrienden
    13-04-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kleine fitis is met 13 000 km de recordhouder in trekafstand

    Geraadpleegde bron: De fitis: Knack: Beestenboel [Dirk Draulans]

    In de categorie onopvallende vogeltjes scoort de fitis uitzonderlijk goed: er is in feite weinig aan op te merken, behalve dat hij overwegend bruingroenachtig gekleurd is. Daardoor is hij moeilijk te spotten in de bomen en struiken waarin hij graag vertoeft. Het diertje lijkt een doorslag van de algemenere tjiftjaf die we in onze tuinen aantreffen. Maar die valt tenminste nog op door zijn repetitieve gezang, waarop zijn naam is gebaseerd: ‘tjif-tjaf-tjif-tjaf’ … met een variërende toonhoogte.

    De naam van de fitis lijkt eveneens geïnspireerd door zijn zangpatroon, maar dat is niet meer dan een ijl en aflopend zacht riedeltje. Als je het niet kent, is de kans groot dat je het niet eens hoort. Het vogeltje komt zelden in tuinen voor, het leeft in wat verwilderde open ruimtes met bomen en struiken. Hoewel het niet opvalt, is het een van onze algemenere vogelsoorten. Dat belet niet dat zijn bestand de laatste decennia achteruitgaat. De oorzaak is onduidelijk, wat meestal impliceert dat er meerdere redenen zijn. Een veranderend beheer van ons landschap vermindert misschien zijn broedmogelijkheden. Mogelijk is er ook een effect van de klimaatopwarming.

    De fitis is een vogeltje dat ver weg in Afrika gaat overwinteren. Trekgedrag is tegenwoordig dikwijls een obstakel op de weg naar succes. De fitis komt nu in de lente wel wat vroeger terug dan enkele decennia geleden. Maar als verre trekker zou er iets fout kunnen lopen met de timing van zijn terugkomst. Bij een insecteneter moet die timing goed zitten om zo veel mogelijk voeding te hebben als hij jongen heeft. Als insecten bij ons hun levensschema in de lente vervroegen als gevolg van de klimaatopwarming en de fitis komt hier verhoudingsgewijs wat later aan, kan hij in de problemen komen. Hij zal zich dan moeten aanpassen.

    Ondanks zijn onbeduidendheid is er iets waarin de fitis zich onderscheidt. Onderzoek van fitissen uit het noorden van Zweden en Rusland, gepubliceerd in het vakblad Movement Ecology, wijst uit dat de soort voor haar gewichtscategorie recordhouder is in de trekafstand die ze aflegt. Het diertje weegt slechts een schamele 10 g, maar toch legt het per trekbeurt ongeveer 13.000 km af tussen zijn broedgebied in het Hoge Noorden en zijn wintergebied in Zuidelijk Afrika.

    Dat weten we omdat er tegenwoordig computertjes bestaan die zo licht zijn dat ze zonder hem te hinderen op de rug van een 10 g wegend vogeltje kunnen worden gebonden. Als het diertje het jaar nadien weer wordt gevangen (veel vogels zijn erg trouw aan hun broedgebied), kunnen de gegevens van de dataloggers worden geregistreerd. Zo ontdekte men de langeafstandstrekcapaciteit van het minuscule beestje.

    In Zweden heb je noordelijker diertjes die via het Midden-Oosten naar de oostkant van Afrika migreren, maar de zuidelijker diertjes volgen dezelfde route als onze fitissen en trekken naar West-Afrika. Volgens Evolution Letters liggen de verschillen deels genetisch vast. Liefst 200 genen zouden daarbij een rol spelen. Het is een van de weinige studies waarin duidelijke verschillen in genetische sturing van het trekgedrag binnen een soort uit dezelfde regio zijn geïdentificeerd.

    Hopelijk zijn die genen flexibel genoeg om de trekagenda van de fitis wat bij te sturen. Het zou de negatieve trend in zijn bestand kunnen keren.











    13-04-2022 om 16:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-04-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De bosuil doet het uitstekend in onze contreien

    Geraadpleegde bron: Knack Magazine: Beestenboel: de bosuil

    Onze mooist roepende uil is een succesnummer: de bosuil breidt zijn leefgebied almaar uit.

    Als je in een film of een televisieserie een uil te zien krijgt, is het meestal een kerkuil, mooi wit en geelbruin geschakeerd. Maar zo goed als alle uilengeluiden die je hoort, komen van de bosuil. Zelfs als er een andere soort in beeld komt, hoor je doorgaans een bosuil. De langgerekte zangerige roep van bosuilmannetjes spreekt veel meer tot de verbeelding dan bijvoorbeeld het gekrijs van een kerkuil.

    De bosuil heeft een plomp uiterlijk, met een grote kop en heeft pikzwarte ogen in een rond gezicht. Kenmerkend ook zijn de brede afgeronde vleugels. De bosuil heeft geen oorpluimen. De kleur van de kop, de bovendelen en bovenvleugels zijn oranjebruin tot vaal bruin met donkere strepen; de onderdelen zijn geelbruin en witachtig met donkere strepen en banderingen.

    Het gezang is erg individueel: alle mannetjes zingen licht anders. Grotere exemplaren zouden een langer vibrato hebben, de strofe waarin tonen snel variëren tussen hoog en laag. Geoefende uilenkenners kunnen alle vogels in hun onderzoeksgebied herkennen aan subtiele verschillen in hun zang. Ze worden daarbij wel geholpen door het feit dat bosuilen erg territoriaal zijn en zo goed als nooit migreren. Mannetje en vrouwtje blijven ook lang bij elkaar, niet zelden levenslang. Bosuilen houden van stabiliteit in hun bestaan.

    Hun territorium is 12 tot 20 ha groot. Jonge uilen vliegen evenmin ver als ze op zoek moeten naar een eigen leefgebied. Als ze niet het geluk hebben dat er ergens een plaatsje vrijkomt, wegens een sterfgeval, kunnen ze van honger omkomen, omdat ze nergens welkom zijn. Gemiddeld wordt een bosuil 5 jaar oud, maar als alles meezit kunnen ze 18 jaar leven. Hoe ouder een dier wordt, hoe groter de kans dat er nog een jaartje bij zal komen.

    Bosuilen krijg je zelden te zien. Ze zijn goed gecamoufleerd en vliegen bijna nooit overdag. Het zijn echte nachtjagers, die meestal vanaf een uitkijkpost de grond afspeuren op zoek naar een lekkere hap. Hun prooikeuze is zeer gevarieerd en bestaat voornamelijk uit allerlei kleine zoogdieren en vogels, tot het formaat van jonge konijnen en duiven. Daarnaast staan ook kikkers en padden, kevers, regenwormen, incidenteel vis op zijn menu.

    Hun ogen zijn aangepast aan het nachtjagen, maar het belangrijkst voor hun succes zijn toch hun buitengewoon gevoelige oren. ‘s Nachts jaagt deze uil vanaf een hoge zitplaats. Zijn prooi vindt hij als het moet alleen op het gehoor. Hij vliegt er geruisloos op af en grijpt de prooi met zijn krachtige klauwen. Vaker dan gezien wordt de bosuil gehoord: in het broedseizoen met een schel ‘kewiek’ en de rest van het jaar met het bekende spookachtige beverige ‘hoe-hoe-hoe’.

    De bosuil doet het de laatste tijd uitstekend, ook bij ons. De Europese populatie telt tussen de 1 en 2 miljoen dieren. Het Vlaamse broedbestand wordt, volgens de jongste gegevens van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), geraamd op 2000 tot 6000 koppels. Dat is een stijging met liefst 183 % ten opzichte van 1980. Er zijn indicaties dat er recent een lichte afname is, mogelijk een gevolg van toegenomen predatie door andere succesvolle bossoorten, zoals de boommarter en de havik. Het is evenmin uitgesloten dat de snelle stijging van de oehoepopulatie ten koste gaat van de bosuil. De grote oehoe is immers een te duchten jager.

    De bosuil profiteert van het feit dat onze bossen natuurvriendelijker worden beheerd en meer oude bomen tellen. Daarin vindt hij meer holen om te broeden. Hij broedt ook graag in aangepaste nestkasten, wat zijn succes kan vergroten. Bovendien tref je hem niet alleen in bosgebieden aan maar steeds vaker ook in parken en grotere tuinen. Daar maakt hij soms gebruik van oude kraaiennesten als alternatief voor holen. Je moet flexibel zijn als je nieuwe werelden inpalmt.

    De bosuil is een van onze vroegste broedvogels, die zijn spookachtige geroep al in de wintermaanden laat horen, zeker nu de klimaatopwarming voor almaar zachtere winters zorgt. Er zijn bosuilen die al in volle winter jongen krijgen. Dat lijkt geen noemenswaardige problemen op te leveren, als het niet te lang vriest.

    Door de nachtelijke leefwijze van de bosuil is deze maar zelden te zien. Soms wordt zijn aanwezigheid verraden door alarmerende vogels. Bosuilen hebben een vaste plaats om de dag door te brengen. Ze doen dat bij voorkeur in naaldbomen of bomen met veel klimop. Ze zitten dicht tegen de stam op een tak.

    ‘s Avonds als de uilen actief worden, begint het mannetje te roepen om het territorium af te bakenen. Tijdens de jacht zijn ze meestal stil omdat ze anders hun prooi zouden alarmeren. In de baltsperiode roepen ze vaak wel de gehele nacht door. Tegen de morgen beginnen de mannetjes opnieuw te roepen om het territorium af te bakenen.

    In zachte winters begint de balts al in januari, maar meestal begin februari. De bosuil broedt in maart. In april worden de jongen geboren. Het vrouwtje broedt de eieren uit en verlaat het nest alleen om braakballen en ontlasting kwijt te raken. De jongen komen na 28 á 30 dagen uit en de eerste 10 dagen laat het vrouwtje ze niet alleen. Deze zijn namelijk in eerste instantie blind. Het mannetje voert voedsel aan, het vrouwtje scheurt stukjes vlees zonder haren en botten van de prooi af. Die houdt ze tegen de snavel van de jongen, zodat ze op de tast het voedsel vinden. Uilen hebben zeer gevoelige tastharen, waarmee ze in het pikkedonker prooien kunnen herkennen. Zolang de jonge uilen bezig zijn met de opbouw van hun bottenstelsel, maken ze gebruik van de kalk in de botten van de prooidieren. Uit onderzoek is gebleken dat in de eerste uilenballen die de jongen uitspugen, vrijwel geen botresten voorkomen.

    Zodra de jongen iets ouder zijn verlaat het vrouwtje af en toe het nest om mee te jagen. Na 4 á 5 weken verlaten de jongen het nest. Ze kunnen dan nog niet goed vliegen en zitten voortdurend in de buurt van het nest op takken om eten te bedelen. Ze worden daarom “takkelingen” genoemd. De jongen komen niet meer terug op het nest. Als ze ongeveer 50 dagen oud zijn, beginnen ze korte vluchten te maken. In totaal duurt het zo’n 2 maanden voordat de jongen zelf in staat zijn een prooi te vangen. 











    07-04-2022 om 16:22 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    29-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe help je de tuinvogels?

    Geraadpleegde bron: Weekend Knack: Mag je vogels voeren in de lente? Ja, graag zelfs! [Maaike Schwering]

    De lente is een drukke periode voor vogels: een partner en territorium zoeken, eieren uitbroeden en jonge vogeltjes grootbrengen. Ze kunnen dan best wat hulp gebruiken en dat doe je zo.

    Vogels hebben het druk in het voorjaar. Ze moeten een partner zoeken, een territorium afbakenen en verdedigen, een nest bouwen, eieren uitbroeden, jonge vogeltjes voeren en opletten voor rovers. Omdat veel vogels meerdere nesten achter elkaar uitbroeden, zijn ze daar de hele lente zoet mee. Anders dan vaak wordt gedacht, is er in het vroege voorjaar niet zoveel voedsel te vinden omdat er geen zaden en bessen zijn en de meeste insecten pas later komen. Het kan dan ook zeker geen kwaad om vogels in deze tijd van het jaar een handje te helpen door ze te voeren. Het is bovendien erg leuk om mezen, huismussen, roodborstjes, vinken en andere tuinvogels druk in de weer te zien in je tuin.

    Bijvoeren is trouwens het hele jaar welkom. Vogels worden er niet te dik of lui van want ze blijven ook zelf voedsel zoeken en ze eten niet meer dan ze nodig hebben. Vogels die te zwaar zijn, overleven niet lang in de natuur omdat ze minder snel en wendbaar zijn en daardoor een makkelijkere prooi voor andere dieren. Door de toegenomen verstedelijking, tegeltuinen en klimaatopwarming waardoor bv. rupsen te vroeg komen om als voedsel te dienen voor jonge vogeltjes, is het voor vogels alsmaar moeilijker om voldoende voedsel te vinden.

    Wat voer je vogels in de lente?

    In het voorjaar hebben vogels vooral behoefte aan energierijk voedsel, aan eiwitten en aan kalk. En dat krijgen ze door ze deze voedingsmiddelen te geven:

    • insecten en wormen zijn rijk aan eiwitten. Daarom kan je vogels nu goed meelwormen voeren, insectenblokken of insectenkorrels;
    • 4-seizoenen strooivoer kan je vogels het hele jaar door voeren, maar kijk wel naar de kwaliteit. Er zouden bij voorkeur maisvlokken, zonnebloempitten en allerlei soorten zaden in moeten zitten;
    • zonnebloempitten zijn ook geliefd bij vogels. Je kan ze gepeld of ongepeld kopen. In de pitten met een zwarte schil zit meer vet dan in de gestreepte zonnebloempitten en de zwarte pitten eten de vogels dan ook liever;
    • je kan vogeltjes ook goed geprakte eierenschalen voeren omdat daar veel kalk inzit;
    • stukjes fruit zoals appel, peer, banaan, druiven en rozijntjes eten ze ook graag, maar laat dit niet langer dan een dag liggen om te voorkomen dat het bederft;
    • pinda's bevatten heel veel energie. Je geeft ze pinda's het beste in de vorm van speciale pindakaas voor vogels (pindakaas voor mensen bevat te veel zout) of geprakte pinda's. Voer ze nu liever geen hele pinda's omdat jonge vogels daarin kunnen stikken. In het algemeen geldt trouwens wel dat volwassen vogels zelf het voer van voedertafels eten en hun jongen grootbrengen met pieren, rupsen, meelwormen en ander voedsel dat ze verzamelen;
    • water is niet alleen nuttig om te drinken, maar ook om in te badderen. Het is wel handig om een waterschaal op een plaats te zetten met beschutting want wanneer vogels een bad nemen zijn ze kwetsbaar. Het is dan belangrijk dat ze snel weg kunnen duiken in de struiken.

    Wat moet je vogels in ieder geval niet geven?

    Ook al hebben vogels nu veel baat bij kalk, voer ze in ieder geval geen melk want dat kunnen ze niet verteren en daarom aan overlijden. Ook pindakaas en pinda's bedoeld voor menselijke consumptie en brood geef je ze beter niet omdat er te veel zout en andere voor vogels niet zo gezonde stoffen inzitten. Giftige stoffen kunnen ook in bedorven of beschimmeld voer zitten. Daar kunnen vogels zelfs aan dood gaan. Alhoewel vogels in deze tijd van het jaar veel behoefte hebben aan insecten, kan je ze beter geen levende maden geven want die kunnen ziektes overdragen.

    Tenslotte is het ook niet verstandig om pinda's, vetbollen of ander vogelvoer in een plastic netje te voeren. Vogels kunnen daar verstrikt in raken. Bovendien belanden deze plastic verpakkingen te vaak in de natuur en dat is natuurlijk nooit goed.

    Hoe voer je vogels?

    Het is belangrijk om de voedertafel schoon te houden om te voorkomen dat er ratten en muizen op afkomen. Geef daarom niet meer voer dan de vogels opeten of haal het overgebleven voer 's avonds naar binnen en laat geen resten achter. Reinig de voedertafel geregeld met warm water en borstel de voerhuisjes schoon. Dat geldt ook voor de waterbakken. Zorg dagelijks voor schoon water. Wanneer zaden nat geworden zijn en aan elkaar klonteren, moet je ze weggooien. Let er ook op dat voedsel niet bedorven is of – in het geval van vetbollen en pindakaas – is gesmolten.

    Niet alle vogels eten hetzelfde. Sommige tuinvogels eten vooral insecten, andere eerder zaden en bessen. Hou alvast rekening met de volgende reeks tips:

    • merels, lijsters en spreeuwen eten graag rozijnen, fruit en zaadjes en dat bij voorkeur op de grond. Je kan dit voer het beste op meerdere plekjes in de tuin leggen omdat lijsterachtigen nogal territoriaal en vechtersbazen zijn;
    • huismussen, vinken en groenlingen: hun stevige, korte snavel verraadt dat ze bij voorkeur zaden en pitten eten. En dat doen ze het liefste op de grond of vanaf de voedertafel;
    • roodborstjes, winterkoninkjes en heggenmussen hebben juist een dunne en spitse snavel en daaraan kan je zien dat het insecteneters zijn. Ze eten graag gedroogde meelwormen en insectenkorrels. Ook deze kleine vogeltjes zijn gesteld op hun eigen territorium en daarom kan je dit voedsel het beste verspreid in de tuin leggen;
    • koolmeesjes en pimpelmeesjes: voor deze wendbare vogeltjes kan je goed voedsel ophangen. In de winter eten ze vooral zaden, in de lente en zomer eerder insecten;
    • spechten, boomkruipers en boomklevers halen hun voedsel vooral langs boomstammen. Dat is dan ook de plaats waar je ze het beste kan voeren met bijvoorbeeld pinda's, pindakaas of vet.

    Hoe lok je vogels naar je tuin?

    Een tuin met veel planten, struiken en bomen biedt zowel voedsel als beschutting en daar vertoeven vogels veel liever dan in tuinen met overwegend stenen en tegels. Als afscheiding tussen tuinen kan je beter kiezen voor bv. klimop dan hout, steen of ander materiaal waar weinig op groeit. Maak je tuin ook niet te schoon, maar zorg voor verschillende 'rommelhoekjes' met bv. dood hout, dennennaalden en bladeren. Daar kruipen insecten in rond en vogels kunnen het materiaal gebruiken om een nestje te bouwen.

    Wat ook helpt om vogels in je tuin te verwelkomen, is het ophangen van nestkastjes. Ze bestaan in allerlei soorten en maten omdat de verschillende vogels andere nesten nodig hebben. Het is wel belangrijk dat je ze op de juiste plaats ophangt bv. niet middenin de zon, op een plaats zonder beschutting, waar geen voedsel in de buurt te vinden is of te dicht bij een ander nestkastje.

    Vogels voederen is goed voor jong en oud

    Bioloog en Knack-journalist Dirk Draulans analyseert een vraag waar veel natuurliefhebbers mee worstelen: mag je vogels voederen buiten het winterseizoen?

    Veel mensen houden ervan de vogels in hun tuin te voederen. Mijn moeder ontbijt elke ochtend met zicht op vet- en andere vogelbolletjes, waar mezen en huismussen zich te goed aan komen doen. Af en toe duikt er een grote bonte specht of een eekhoorn op. Op de grond onder de voederbolletjes pikken roodborstjes en vinken gevallen stukjes op.

    Huismussen waren vroeger niet acrobatisch genoeg om van voederbollen te kunnen profiteren, maar ze hebben geleerd hoe ze met hun lijf moeten jongleren om aan het gemakkelijk beschikbare eten te geraken. Roodborsten proberen dat soms ook, maar het lukt hen nog niet zo goed. Speciale voedersilo's zijn handiger voor deze beestjes. De meesteracrobaat is uiteraard de eekhoorn. Het is adembenemend in welke bochten hij zijn lijf kan wringen om aan het eten te geraken.

    Veel mensen met tuinvogels zijn – terecht – bezorgd om het welzijn van de diertjes. Ze vragen zich af of het een probleem is om het hele jaar door vogels te voederen. Het antwoord op die vraag is kort en krachtig: nee! Er is de jongste jaren uitgebreid onderzoek gedaan naar de kwestie. Natuurvriendelijke voederleveranciers hebben die studies gelezen en bieden nu aparte voeders aan voor zomer en winter.

    Want er is een 'maar' aan het ongebreideld voederen. Wat vogels nodig hebben in de winter is niet hetzelfde als wat ze in het broedseizoen nodig hebben. Zelfs de kleine jongen van in principe zaad-etende vogels, zoals huismussen, hebben minstens de eerste week van hun leven insecten nodig, omdat ze nog niet in staat zijn zaad te verteren. Vogelouders die niet beter weten en hun jongen blijven voederen met het van veel vet voorziene wintervoeder, zullen hun kroost zien sterven.

    Oudervogels moeten leren (of weten) dat ze voor zichzelf de vetrijke voeding kunnen gebruiken, maar dat ze voor hun jongen insecten moeten zoeken. Vogelvoeder kan wel tijdswinst opleveren, want voor zichzelf hebben ze dan een gemakkelijk bereikbaar buffet à volonté ter beschikking, zodat ze mogelijk meer tijd hebben om insecten voor hun jongen te gaan vangen.

    Het is dus warm aanbevolen om vetbollen met pinda- en andere nootjes uitsluitend in de winter aan te bieden en in het broedseizoen vogelbolletjes vol eiwitten en kalk op te hangen, want dat sluit het beste aan bij wat jonge vogeltjes binnenkrijgen met hun klassieke voeding van insecten. Onze meesjes worden in natuurlijke omstandigheden bijna uitsluitend met rupsen grootgebracht. Meelwormen op een voederplank zijn een waardig alternatief voor vogelbolletjes. Het is ook aanbevolen geen bollen in plastic netjes op te hangen, want dat is milieuonvriendelijk.

    Meelwormen waren de extra voeding die werd aangeboden in een wetenschappelijk experiment, waarvan de resultaten onlangs gepubliceerd werden in The Journal of Applied Ecology. Een onderzoekster bestudeerde intensief een kleine populatie van de Amerikaanse roodkeelsialia, een mooie en algemene lijsterachtige vogel die zich soms wat gedraagt als onze mezen. Zo broedt hij graag in nestkasten, wat het onderzoek gemakkelijker maakte.

    De voornaamste conclusie van het speurwerk was dat het extra voedsel niet alleen de conditie van de oudervogels bevorderde, maar ook de weerstand van de jonge vogeltjes tegen nestparasieten. Nesten van de roodkeelsialia kunnen vergeven zijn van de bloedzuigende larven van een parasitaire vlieg. Er kunnen er meer dan 100 in één nest vertoeven. Ze boren allemaal een gaatje in de blote huid van de jonge vogeltjes om er bloed uit te zuigen. In principe reageert de afweer van de diertjes er niet op, maar ze overleven het bloedverlies wel, hoewel ze daardoor wat verzwakt de wijde wereld moeten intrekken.

    Maar als de ouders extra werden gevoederd, kregen ook de jonge vogeltjes extra voeding, waardoor ze hun energieverslindende afweer naar een hoger niveau konden draaien. De afweercellen reageerden dan meteen op het boorwerk van de parasiet door de wonde snel af te sluiten, zodat de vliegenlarve niet aan het bloed kon. Niet alleen verminderde het aantal parasieten in een nest daardoor met liefst 75 % (want ze verhongerden), maar de jonge vogeltjes vertrokken ook sterker uit het nest, zodat hun overlevingskansen verhoogden. Het is uiteraard niet uitgesloten dat iets vergelijkbaars opgaat voor andere vogelsoorten, zoals onze mezen.

    Massaal vogels voederen leverde ook een mooi vb. op van 'evolutie in actie'. In Science verscheen 2 jaar geleden een intrigerende studie over koolmezen in Engeland, waar vogels in de tuin voederen nog veel populairder is dan bij ons. De gemiddelde snavel van een koolmees in leefomstandigheden met veel extra voedsel is er 1 mm langer dan die van 'normale' koolmezen. Die extra millimeter maakt het gemakkelijker om aan het voeder in sommige vogelvoerinstallaties, zoals voedersilo's, te kunnen. De verandering kon in de genen worden vastgesteld – darwiniaanse evolutie in beeld gebracht. Het gaat om genen vergelijkbaar met deze die bij ons de vorm van het gezicht bepalen. De verlenging van de mezenbekjes werd trouwens op amper een kwarteeuw gerealiseerd!

    Er zijn mogelijk nog andere effecten van het bijvoederen op de volwassen vogels. Veel mensen vragen zich af of ze de diertjes er niet lui en vadsig van worden. Gelukkig voor meesjes en andere vogels is lui en vadsig worden een typisch menselijke eigenschap. Vogels gaan zich niet, zoals velen van ons, overeten in schranspartijen. Ze hebben een natuurlijke rem op eten als ze geen honger meer hebben. Bij ons wil die het – onder druk van de overvloed – wel eens begeven.

    Zorgt bijvoederen voor een toename van populaties? Uiteraard, zeker in stadspopulaties, dat is eveneens wetenschappelijk bewezen: vogelpopulaties in een context met quasi continu extra voeding nemen in aantal toe, terwijl dat in een context zonder bijvoederen niet het geval is. Dat bleek uit een Britse studie gepubliceerd in Nature Communications. Het is een invulling van een klassieke wet uit de ecologie: hoe meer eten er is, hoe meer dieren er komen.

    Dat is iets wat mijn vrienden de jagers maar niet lijken te begrijpen. Ze denken nog altijd dat ze door het bijvoederen van everzwijnen in een bos de druk op nabij liggende maïsvelden kunnen verminderen, omdat ze de everzwijnen van het veld naar het bos lokken. Terwijl het effect natuurlijk is dat er gewoon meer everzwijnen komen, omdat er meer eten is. Maar die harde wetenschap past helaas niet in hun beperkte denkpatroon.

    Dus, als slotsom: voeder uw vogeltjes ook in de lente gerust bij, maar denk een beetje na over wat u ze aanbiedt! De diertjes zullen u dankbaar zijn (hun parasieten iets minder).

    Overzicht foto’s:

    1. grasmus met rups
    2. groenling bij silo
    3. badderende merel
    4. boerenzwaluw in komvormig nest
    5. bonte vliegenvanger in nestkast
    6. putter op distel
    7. gaai aan voedertafel
    8. kool- en pimpelmezen bengelend aan voederblok (best niet in plastic)
    9. heggenmus met stevige buit

    29-03-2022 om 16:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vogelspotten: blij met een levende mus 

    Geraadpleegde bron: Ons Vogelblad (driemaandelijks tijdschrift van vogelwerkgroep Natuurpunt Oost-Brabant) - auteur Jan Hertoghs [journalist HUMO] die de originele tekst (april 2002) licht heeft ingekort

    Nu het vogelspotten een hoge vlucht neemt (de woordspeling drong zich op), zullen we aandacht besteden aan een vogel die lang verguisd én verdelgd werd, maar die aan een revival bezig is; allicht omdat die gevederde volksvriend nog maar zelden te zien is. We hebben het over De Huismus, de Passer domesticus. Tot twintig jaar geleden mocht je die mus met jachtgeweer en nestroof belagen, sinds 2002 is ie beschermd.
    We volgen de mus door de eeuwen heen, we sleuren er Dolly Parton bij en we gaan op bezoek bij een passionele mussenfilmer. Alles voor de Passer domesticus!!

    "Het zou kunnen dat de mus kapotgaat aan dezelfde kwaal als de mens: vereenzaming."

    Onlangs werd op de redactievergadering geopperd of we geen aandacht konden besteden aan De Bedreigde Huismus?! Dat ik dit nog mag meemaken, riep ik verheugd. Want reeds in 1984 heb ik bij de heer Guy Mortier een voorstel ingediend om een reportage te maken over dit sympathieke gevogelte. De brief van toen heb ik teruggevonden: in navolging van de groeiende belangstelling voor de Gewone Man, pleitte ik toen al voor een artikel over de Gewone Mus, “zijnde de meest voorkomende én minst bestudeerde vogel van ons land.” Omdat losbandig gedrag altijd goed is voor de verkoop van een weekblad had ik ook gemeld dat de mus een heetgebakerde wipstaart is, “sommige bronnen spreken van 300 copulaties per dag!” Maar dat mocht niet baten, het voorstel werd niet aanvaard, maar nu 18 jaar later, nu moét het ervan komen. Want intussen is gebleken dat de Huismus uit het gezichtsveld aan het verdwijnen is. Het pluimgewichtje is zelfs zo hard op de terugweg dat de Vlaamse regering beslist heeft om hem het statuut van Beschermde Vogel (BV) te verlenen. Humo dus op zoek naar de mus.

    Aanhef van de brief aan hoofdredacteur Guy Mortier: mag (jh) iets maken over De Mus?

    Op internet kan je duizenden webbladzijden vinden over de mus, er is sprake van een echte mussenrevival, maar in 1984 was het géén onderwerp. Er waren toen naar schatting nog 2 miljoen mussen in Vlaanderen en 5 miljoen mussen in België, dat is één mus per twee Belgen, daar keek dus niemand naar om. Zelfs bij de uitgesproken vogelvrienden van De Wielewaal (nu: Natuurpunt) kenden ze “in heel hun vereniging niemand die zich voor de Huismus interesseerde". Het onderwerp werd “te groot, te bekend en te vulgair" genoemd. Erger nog, zij vergeleken interesse voor de mus "alsof je aan medici vraagt of ze zich met de verkoudheid bezighouden.”

    Op het Departement Biologie van de UIA vielen ze ook uit de lucht: “In Engeland en de USA zijn er al studies geweest, maar in België is er geen onderzoek naar dat beest.“ Op het Instituut voor Natuurwetenschappen kwam ik vervolgens te weten dat de Huismus “één van de weinige Belgische vogelsoorten was die nog nooit geringd was”, met andere woorden, ook al geen interesse. De enige die dat allemaal zéér spijtig vond, was Roger Arnhem van het toenmalige Coördinatiecomité voor Bescherming van Vogels: “Weet u wat het is? Onderzoekers vinden de Huismus niet glorieus genoeg om er een studie aan te wijten. Er is trouwens geen geld voor onderzoek naar de Passer domesticus. Want ja, wat heb je aan die mussen?! Ze zijn niet bedreigd, ze zijn heel talrijk en ze leven vooral in de steden. Geen enkele ornitholoog doet graag onderzoek in een stad. Iedereen wil ver weg het veld in, als het kan naar de Himalaya! Daar gaan ze dan in moeilijke omstandigheden naar zeldzame vogels kijken. Een wetenschapper wil nu eenmaal geen vogel bestuderen die zich achter zijn keukenvenster bevindt!”

    Tot in de jaren negentig was er amper belangstelling voor deze “grauwe luidruchtige ordeverstoorder”. De mus werd misprezen, ook in de vogelliteratuur, ze leek wel de nozem van de schepping. © Jan Hertoghs

    Zo was de situatie in 1984. Spreekwoordelijk gezien was er géén kat die zich voor de mus interesseerde. Ik gooide me dan maar op de vogelliteratuur, maar ook daar viel de mus compleet tussen de plooien. In vogelboeken uit de jaren '50 en '60 worden amper alinea’s aan de Huismus besteed. In enkele boeken is zelfs geen beschrijving van de mus terug te vinden (“een beschrijving is overbodig, iedereen kent wel zijn grauwe verenkleed”). Voor de ware vogelliefhebber zijn het zelfs ordeverstoorders (“de mussen verjagen met groot kabaal de jonge zwaluwen, wat niet leuk is voor mijn observatie”) en natuurlijk wordt ook zijn getsjilp maar schamper onthaald (“de soort is te onordelijk en te bandeloos om zich op muziek te concentreren (…) bedenkelijk gekrijs (…) ruig gekras en gekwetter”)
    Ja, vrienden, de mus was toen zowat de nozem van de schepping, de mod en de rocker van het vogelbestand; wat mij nog meer voor hem innam! Ook de buurten waar hij zich bewoog werden als ongepast beschouwd voor zo’n kleine vogel. “Waar veel mensen wonen, is hij alomtegenwoordig (…) zelfs in delen van de stad waar hevig tumult heerst. Op perrons waar wielen knarsen en fluitsignalen weerklinken en waar grote mensenmenigten zich bewegen, daar verschijnt zonder mankeren de Huismus. Soms zien ze er op die plaatsen groezelig en verfomfaaid uit (…). Mussen houden noch van stilte noch van rust; haast altijd is er om hen heen een sfeer van relletjes, ruzie en rumoer.”

    Kijk- en luisterplezier

    Pas in de jaren '70 ontstaat er wat prille interesse voor de Huismus. De landbouw (die de mus als schadelijk beschouwt) boert achteruit, de milieugroepen winnen veld en plots is er vertedering voor de kleine overlever: “Veel boeren en tuinders - en ook huismoeders met hun witte was - zullen gloeiend zijn als ze dit lezen, maar ik zou die diertjes niet meer willen missen in de tuin.” (M. de Jong, 1976). Ook hun grauwe veren krijgen plots een andere tint, ineens is er sprake van het “kereltje met zijn grijze petje, wittige wangetjes en warmbruin pakje (…) een vogeltje waar net zoveel kijk- en luisterplezier aan te beleven valt als aan de meest bonte paradijsvogel.” (B. Garthoff, 1971). Het zijn de rooie jaren '70, de kleine proletariër moest aan het hart worden gedrukt.

    In 1980 verscheen dan “De Huismus” van Minouk van der Plas-Haarsma (uitg. Het Spectrum). Het was het eerste Nederlandstalige boek dat met zijn 151 bladzijden helemaal gewijd was aan die ene vogel. Schrijven over een Huismus was niet vanzelfsprekend. De schrijfster spreekt zelfs over enige verwarring in de kennissenkring, “sommigen denken dat ik aan een boek werk over de thuiswerkende vrouw”. Voor mij was “De Huismus” een zeldzaam standaardwerkje. Ik leerde onder andere dat een mus tussen de 3100 en de 3600 veren telt, 28 à 30 gram weegt en tegen een gemiddelde snelheid vliegt van 38,5 km per uur met een maximum van 50 km per uur. Dat laatste mag niet verbazen aangezien de mus zich vooral ophoudt binnen de bebouwde kom.

    De Huismus van Minouk van der Plas-Haarsma: “Sommige mensen dachten dat ik een boek ging schrijven over de huisvrouw!”

    Hete mussen uit Salou!

    Toen dit merkwaardige boekje verscheen, bleek het echter nog te vroeg voor een mussenrevival. Na twee jaar lag het al in de ramsj (vergeethoek) en ook de schrijfster hield er geen grote contacten aan over: “Akelig stil bleef het na de publicatie. Eén telefoontje heb ik maar gekregen en dat was dan nog van een vent die allerlei zedeloze praat begon uit te kramen.”
    Dat moet dan wel het gevolg zijn geweest van het hoofdstukje Copulatie, daarin stond opvallend feitenmateriaal over het seksleven van de mus. Zo presteert het mannetje minstens 5 en maximum 20 copulaties-na-elkaar als het vrouwtje paringsbereid is. “Bovendien doen ze het vaak op plaatsen waar ze goed zichtbaar zijn, zoals in dakgoten, op vensterbanken of op boomtakken dichtbij een huis”. Al in de Middeleeuwen hadden mussen de reputatie verworven van onverdroten minnaars. Eén geleerde vermeldde zelfs “300 paringen op één dag” en andere middeleeuwse schrijvers weten de korte levensduur van de mus (gemiddeld 2 jaar) vooral aan zijn “hete en onkuise natuur”.

    Mussen als geil gevogelte, je zou het die grijssjilpers niet aangeven, maar de grote Aristofanes en de grote Shakespeare wisten ervan. In het blijspel Lysistrata komen op mannen beluste vrouwen de helling van de Akropolis afgereden “zittend op mussen” en in “Measure for Measure” zegt één van de acteurs dat er geen mussen onder zijn dak moeten nestelen “omdat ze overspelig zijn”. In de donkere middeleeuwen mocht het vlees van de mus zelfs niet genuttigd worden omdat het volgens sommige geleerden “een onkuisheid bevorderende uitwerking had”. Dat hadden de Chinezen natuurlijk weer goed gelezen: in China geldt het vlees van de (Ring)mus nog altijd als potentieverhogend middel.
    Blijkbaar is er ook in het buitenland nog altijd vraag naar Chinees mussenvlees, want in januari ’97 werd in de haven van Antwerpen een container ‘bevroren wild’ opengemaakt. Die bleek op doorreis naar Italië en hij was geladen met 1,2 miljoen mussenbilletjes- en boutjes. De Nederlandse wildhandelaar voerde jaarlijks zo’n 6 miljoen ringmussen in uit China en hij liep voor dat ene transport een boete op van 20.000 Belgische frank (500 euro).

    Kill! Kill! Kill!

    De mus is nu beschermd en de verdelging ervan is door de Vlaamse regering volledig verboden, maar vroeger mocht men de Huismus gedurende 7 maanden van het jaar onbeperkt bestrijden. Vooral de boeren hadden het tot in de jaren '60 niet op de mus begrepen. De mus is geen vogel "om te observeren, maar om te elimineren", dat lees je in een boek uit 1957 met de overigens fijne titel “De vogels bij huis, in tuin en park” - “Op alle manieren heeft de mens al geprobeerd om de mussen de baas te worden, maar niets helpt!  Vergiftigde tarwe, vangen met netten, nesten met jongen leeghalen, neerschieten, het is boter aan de galg.”  De auteur geeft toe dat de mussen tijdens het grootbrengen van hun jongeren veel insecten en schadelijk ongedierte nuttigen, maar “dat staat niet in verhouding tot de grote schade die ze toebrengen aan boomgaarden, moestuinen, bloemperken en vooral graanvelden”. De auteur zet de mus en haar verdelging op dezelfde hoogte als de rat en haar bestrijding en raadt zijn lezers aan om systematisch mussennesten te vernietigen. Om niet met de witte hemdsmouwen onder de dakpannen te moeten wroeten, wordt aangeraden om nestkastjes op te hangen en die dan geregeld te "zuiveren van mussenbroedsels”.

    Met alle Chinezen

    In grote graanlanden als China en Rusland was de (ring)mus vijand nummer twee. Op één stond het Amerikaanse imperialisme. De grote roerganger Mao riep in 1958 zelfs een nationale antimussen-campagne uit waarbij 3 miljoen studenten, soldaten en kinderen gemobiliseerd werden. Het motto was: 50 miljoen Ringmussen stelen per jaar het voedsel van 3 miljoen Chinezen, en 3 dagen lang werden onafgebroken mussen gevangen en vergiftigd. Honderdduizenden mussen werden ook voortdurend opgejaagd en tot de dood uitgeput door constant geweren af te schieten en op gongen te slaan. Resultaat: alleen al in en rond de stad Beijing kwamen zo’n 800.000 Ringmussen om. (Het gevolg was dat er na de mussenplagen op vele plaatsen insectenplagen ontstonden en dat men het ringmussenbestand weer heeft moeten herstellen, jh)

    Ook in onze contreien was het de gewoonte dat boerenkinderen na schooltijd met kletterende pottendeksels langs de graanvelden liepen om zo de mussenzwermen weg te jagen. Er waren vroeger ook mussengilden die er gezamenlijk op uit trokken om mussen te verdelgen. Het gemeentebestuur reikte (kleine) premies uit per aangeboden kadavertje, een mens kon toen nog blij zijn met een dooie mus.

    Mussencongres

    In mijn eigen jeugdherinnering (jaren '60 en '70) waren mussen even onuitroeibaar als vliegen. Ook in de stadsrand waar we woonden. Overal waar je keek, zag je wel een mus. Ik heb ze als kind ook willen vangen. M’n mussenval was een constructie met een aardezeef en een stokje, als ik aan een touwtje trok, viel het stokje weg en zou de zeef als een vangnet op de troep mussen storten. Om ze te lokken had ik zeer mals Expobrood onder de zeef gelegd. In mijn ogen een aantrekkelijke Breugeltafel voor vogels, maar de mussen betrouwden het niet, geen één is op het feestmaal aangevallen.  
    En nu valt er niks meer te vangen en te verdelgen. De enige mussen die ik deze week in Antwerpen zag, zaten in de Zoo, nog net niet in kooien.
    Ik vraag aan Jenny De Laet (50) hoe dat komt. Zij is doctor in de wetenschappen (specialisatie gedragsecologie) en ze heeft in ‘99 een boek geschreven: Mussen, een groene partij (VUB-Press). Daarmee is ze niet aan haar proefstuk, want in de reeks “Vogels rondom ons” publiceerde ze ook: Ekster in zwart en wit - Zwaluwen, dapper, frivool en bedreigd en De Roodborst, dichtbij en ver weg. Het zijn stuk voor stuk titels waar je broodkorsten voor opspaart en als ik haar een hand geef, klein en tenger, heeft ze zelf ook wat van een vogeltje.

    Humo: Hoeveel mussen zijn er nog in ons land? In 1972 zouden er nog 5 miljoen zijn geweest.

    Cijfers geven is moeilijk omdat de mus zovele jaren nauwelijks onderzocht is. Voor Vlaanderen waren er begin de jaren '70 nog 715.000 mussenkoppels en dat zouden er in 1985 nog maar 500.000 zijn geweest. Wat daarna is gebeurd, weten we niet: de nieuwe tellingen voor de Broedvogelatlas zijn nog aan de gang.
    Dat er zo weinig cijfers zijn, komt omdat er nooit enige interesse voor de Huismus is geweest. Maar nu die bescherming er is, nu hij zeldzamer dreigt te worden, is er plots wel interesse. Voor 2001 was er op het Labo voor Ecologie van de RUG niet één student die mee in mijn mussenproject wilde stappen en dit jaar had ik er ineens 10! Dat zijn dus 10 studenten-langslapers die 2 weken om halfzeven opstaan om 3 tot 4 uur naar het paargedrag van mussen te kijken; dat doen ze in de binnenstad van Gent.
    Eerst hebben ze afgaande op het getsjilp een grote en een kleine kolonie mussen moeten zoeken en dan hebben ze aan de bewoners moeten vragen of ze die mussen vanuit een tuinhuisje of een berghok mogen observeren. En overal zijn ze met open armen ontvangen, wat toch bewijst dat de mensen ermee begaan zijn.
    De interesse is er nu ook internationaal. Midden april is er in Berlijn zelfs een Mussencongres, mét sprekers uit de hele wereld. De Duitse vogelverenigingen hebben de mus trouwens uitgeroepen tot Vogel van het Jaar!

    Het mussenboek van Jenny De Laet: “Voor het jaar 2000 was er amper interesse om de mus wetenschappelijk te onderzoeken. Te banaal als vogel.“

    Meer huizen, minder Huismussen

    Humo: Jullie doen in ons land ook beroep op duizenden vrijwilligers om de mus in kaart te brengen.

    Via Vogelbescherming Vlaanderen/België zijn we gestart met een nationaal Mussenproject. Voor dat project dat ik uitwerkte hebben we 30.000 Musseninvulkaarten laten drukken waarop vrijwilligers de locatie kunnen aanduiden waar Huismussen én Ringmussen nog gezien worden. Ook als de vogel vroeger wel in je omgeving voorkwam en nu niét meer, kan je dat op de kaart invullen. Het zijn nu de beste maanden voor dat project, want in maart en april zitten de mannetjes vele uren te tsjilpen bij een nestplaats. Je kan ze dus gemakkelijk lokaliseren.

    Humo: Waarom gaat de mus zo hard achteruit?

    Daarover is er geen eenduidigheid. Een eerste grote knik kwam er toen de paarden uit het straatbeeld verdwenen: geen resten van haverzakken meer op straat en ook geen paardenvijgen meer, met daarin nog onverteerde zaadjes. Daarvan heeft de mus zich kunnen herstellen, maar dan kreeg je de snelle mechanische graanverwerking in de landbouw, de tarwe bleef niet meer in schoven op de velden staan, maar werd met combined harvesters van het veld gehaald en meteen opgeslagen. Dat opdoeken van de graansupermarkten en de opkomst van de monotone maisvlaktes was een zware klap voor de mus en vanaf de jaren '70 zien we een geleidelijke daling. Zowel op het platteland als in de stad. En dat was onverwacht. Want aanvankelijk dacht men dat de mussen er met de voortgaande verstedelijking op vooruit zouden gaan, maar nu blijkt dat een mus toch ook niet kan leven van huizen alleen. Eens de jaren '90 eraan komen, gaat de mus zelfs met een steile curve bergaf. Men is dan ook gaan vaststellen dat mussen minder nestgelegenheid vinden omdat de mensen hun huizen en daken beter beginnen te isoleren; er zijn geen spleten en hoekjes meer voor het mussennest."

    Humo: Vandaar dat men nu dakpannen kan kopen met speciale openingen zodat de mus nog onder het dak kan nestelen.

    Ja, in Nederland zijn aannemers zelfs verplicht om bij nieuwbouw holtes te laten voor holenbroeders. Maar ik vermoed dat een tekort aan nestgelegenheid niet de fundamentele oorzaak is. Ik denk dat de grote achteruitgang te wijten is aan het wegvallen van insecten. Als de jonge mussen uitkomen, worden ze gevoerd met insecten zoals kevers, spinnetjes, bladluizen en rupsen, maar er zijn bijna geen insecten meer! Mijn moeder woont in Sint-Niklaas, die zet al enkele jaren geen vliegenraam meer, want er komen nog nauwelijks vliegen in huis! En die sterfte van insecten is dan weer te wijten aan de pesticiden in de landbouw, aan het “verstenen” van de tuintjes in de stad en aan het gebruik van loodvrije benzine.

    Humo: Loodvrije benzine heeft dus een negatieve impact op het milieu?

    Om het octaangehalte van die benzine te verhogen worden er giftige additieven toegevoegd en dat doodt insecten en dat zorgt voor een achteruitgang van de Huismus. Zeker dan in de steden waar veel opstoppingen zijn en langzaam verkeer, dat zorgt voor onvolledige verbranding en voor giftige uitlaatgassen."

    Humo: Dus beter diesel tanken dan.  Slecht voor de lucht, maar goed voor de mus!

    We zouden beter de auto’s zoveel mogelijk uit de stad weren, ja! En dan is er nog iets. Het zou kunnen dat de mus in de stad aan dezelfde kwaal lijdt als de mens, namelijk vereenzaming. Er zijn zelfs hypotheses dat de mus daardoor in een fatale spiraal is terechtgekomen. Van nature is de Huismus immers een sociale vogel die in kolonies leeft. Als die kolonies kleiner worden door de milieuvervuiling, verliest de vogel een stuk van zijn bestaansgrond. Neem de mannetjesmus. Die heeft de rivaliteit van andere mannetjesmussen nodig om tot een hogere paringsdrang te komen, maar als er alsmaar minder mussen en dus minder mannetjes komen, verliest hij zijn paringsdrang en raken er minder eieren bevrucht en delft de mus in feite zijn eigen ondergang."

    Humo: Straks moeten we nog voederplaatsen met insecten gaan installeren om ze in stand te houden in de stad.

    ‘t Is echt vreemd dat de mus zo kwetsbaar is geworden in de stad. Want er zijn nog vogels die van insecten leven, zoals Merels, Roodborstjes en Winterkoninkjes- en die gaan niét achteruit in de stad. Maar die hebben een periode in het najaar dat ze zich verspreiden over een groot terrein, wat het foerageren bevordert. Maar de mus blijft binnen zijn vierkante kilometer “hangen” en als daar geen insecten meer zijn, dan is het gedaan. Andere bronnen zeggen dan weer dat de mus aan een grootscheepse stadsvlucht is begonnen en dat er op de buiten terug mussenrijke plaatsen ontstaan. Maar er moet nog veel observatie gebeuren om die hypothese hard te maken." 

    Ultieme mensenvriend

    Humo: In Brussel en Wallonië was de mus al langer beschermd. Vlaanderen mankt wat achterop.

    Beter laat dan nooit. Want tot voor dat besluit was bijna elke verdelging toegelaten: ook met vuurwapens en zelfs zonder jachtverlof! Het vernielen van eieren, van jongen en nesten, het vangen met netten en kooien, dat was allemaal toegelaten van 1 maart tot 30 september. Ik heb een tekstje uit West-Vlaanderen waar men over “mussentrappen” (vallen) spreekt die tussen de paardenvijgen worden opgesteld. Dat dateert van 1911, maar 90 jaar later mocht dat theoretisch nog altijd. Qua bewustmaking van de mensen is die bescherming een goeie maatregel, maar voor de mus zelf komt die maatregel eigenlijk te laat. Ik denk niet dat er nu meer mussen gaan komen omdat ze beschermd zijn. Wat ben je er immers mee dat je een beschermde vogel bent, als je biotoop en je voedsel nog alle dagen wordt aangetast?!
    Er zullen offensievere maatregelen nodig zijn, zoals in Engeland. Daar is het mussenbestand zo dramatisch afgenomen dat ze een recovery officer hebben aangesteld om aan de boeren het nut van de mussen uit te leggen en ze te vragen om extra onkruidbermen te laten liggen als foerageterrein."

    Humo: In gezonde omstandigheden kweekt de mus erop los. Voor hoeveel nakomelingen kan een gezond koppel mussen zorgen?

    Eén koppel kan op twee gezonde levensjaren voor zes broedsels van 5 jongen zorgen, dat maakt zo’n 30 mussen. Dat ze desondanks achteruitgaan, maakt het allemaal nog dramatischer."

    Humo: Wat vindt u zo sympathiek aan een mus?

    Vorig jaar zaten hier nog 10 mussen bij het huis, nu geen énkele meer en ik mis dat. Ik mis dat getsjilp om het huis, ik vond dat gezellig. En ik heb al vragen gehad van journalisten of dat nu zo érg is dat die mus er niet meer is in de stad, want zeggen ze: is een stad zonder mussen nu zo verschillend van een stad mét mussen? Maar ze zouden moeten beseffen dat de mus al bij de mens is vanaf het moment dat hij overstapte van een nomadisch bestaan naar een sedentair landbouwbestaan. Zolang wonen we al onder hetzelfde dak, dat is bijna 40.000 jaar! Dat vogeltje is ons al trouw gebleven in àlle omstandigheden. In het koudste noorden en in de heetste woestijnen, overal is de mus ons gevolgd! En dat is een wederzijdse vriendschap geweest; heel veel landverhuizers hebben mussen meegenomen op hun bootreizen overzee omdat ze dat vogeltje niet graag wilden missen in de buurt van hun nieuwe thuis. De mus kan overleven in de ondankbaarste omstandigheden; ze hebben mussen gevonden in Noord-Zweden waar de wintertemperaturen dalen tot -35°C. En ze hebben in Utah mussenouders gezien die hun jongen in leven hielden bij temperaturen tot -25°C! Ze hebben mussen gevonden tot 600 m diep in Britse koolmijnen, levend van brood van mijnwerkers! Ze hebben mussennesten gevonden op oliepompen, van die grote ja-knikkers: om de 4 seconden ging dat nest 60 cm op en neer, en dat wijfje bleef broeden. Dat is toch grandioos! En als dat overlevertje dat zich overal aanpast nu aan het verdwijnen is, dan schort er toch iets aan dat milieu waarin wij leven." 

    Jacky Vereecke, de mussenfilmer

    De internationaal beroemde Britse mussenkenner D. Summers Smith zag zelfs mussen een nest maken in de uitlaat van een straaljager. En ooit was hij ook getuige van het in brand vliegen van een mussennest omdat het mannetje per ongeluk een (nog smeulende) sigaret als nestmateriaal had aangevoerd! Je zou veronderstellen dat er van zo’n spectaculaire vogel veel foto’s bestaan, maar het tegendeel is waar. Er bestaan amper foto’s van de mus omdat niemand ooit de moeite heeft gedaan om het plebs onder de vogels te vereeuwigen. Des te opmerkelijker is het dat ene Jacky Verheecke al in 1983 een 16-mm film draaide over de Huismus. Verheecke (69) woont in Duinbergen bij Heist, was vroeger pasteibakker in Zeebrugge en besteedde al zijn vrije uren “aan het filmen van de natuur”. Volgens mussen-auteurs Jenny De Laet en Minouk Van der Plas is zijn film “een unicum in Europa”.
    In 1984 had ik Vereecke ook al gecontacteerd, zeggende dat er een reportage van Humo op komst was. Toen dat niet doorging, had ik hem daarover ingelicht, maar blijkbaar had hij dat briefje nooit ontvangen, want 4 maanden later schreef hij een brief: “Geachte Heer Hertoghs, ik verwacht U nog altijd. Ik heb al mijn vakantie uitgesteld om U te mogen ontvangen maar ik heb nog niets gehoord van U. De film van de Huismus staat klaar en we hadden U goed ontvangen. Hopende U toch nog te ontmoeten, Jacky Verheecke, natuurcineast.”

    Jacky Verheecke, mussenfilmer: “Als er één je m’en foutist is onder de vogels, dan is het de mus!  Ge kunt er wat van leren!” 

    18 jaar later sta ik in zijn flat én de film van de  Huismus staat nog altijd klaar. Hij ontvangt me opgetogen tussen zijn schilderijen van koeien, tijgers, zwanen, meeuwen, aasgieren, uilen en futen (nee, mijnheer, dat is geen fuut, dat is een roodhalsduiker!), doeken die hij allemaal zélf heeft geschilderd. Het schilderen is zijn hobby, het filmen is zijn passie. Hij laat me in de slaapkamer en wijst op de stapels filmdozen bovenop de kast, “Veel mensen hebben me al gezegd, Jacky, ‘t is al goud wat daar ligt!”
    Ik lees de titels op de dozen: De Grauwe Kiekendief 30 min. Het Waterhoen 30 min. Het Koninkrijk der Zangers 30 min. Er is ook pellicule over De Roerdomp (“nu onvindbaar!”) en over De Bruine Kiekendief (“een heel moeilijke film om te maken, want dat is een schuwe patat!). En alles is gedraaid met de legendarische Zwitserse Bolex-camera, de beste die er is. In totaal heeft hij 92 films gemaakt, de laatste draaide hij nog in 2001 (Vogeleieren 30 min.)

    De gordijnen worden dichtgetrokken, de loodzware bandopnemer met de klankband is aangesleept en dan werpt de knetterende projector een helder licht op het oude filmscherm, De Huismus - Passer Domesticus staat er in zwierige letters en de muziek komt van een harp. En dat de film één keer op de BRT te zien was, in het programma Allemaal Beestjes en dat de mannen van de BRT ooit tegen hem gezegd hebben, mijnheer Vereecke, gij maakt magnifieke films, gij moet niet onderdoen voor ons! Dat had hem plezier gedaan.
    En dat de Huismus de tweede film was die hij draaide. “Dat was in 1983. En nogal wat mensen vonden mij zot als ze hoorden dat ik weer in de natuur ging filmen. Ze zegden: Maar Jacky toch! Waar dat gij uw tijd en uw geld in steekt! Maar als ze nu mijn beelden zien, dan springen ze zo hoog (wijst tot het tafelblad).”

    Het is een mooie film. De mus hipt op prikkeldraad, zit achter de wijfjes tussen gesnoeid wilgenhout, maakt een nest in een kerktoren en zelfs tussen de takken van een bewoond ooievaarsnest in het Zwin!
    Verheecke kijkt ernaar met een haast kinderlijk plezier en als de mus een plonsbad neemt in een plas, klapt hij in zijn handen, kijk-gie, zo nat! Alsof ze een emmer water over hunder gekregen hebben! ‘t Zen sloebers wei! Na 35 minuten mus verschijnt er Einde in sierlijk schrift. Het licht is weer in de kamer en als ik hem vraag wat hij in die mus ziet, komt het antwoord meteen “dat het een onverbeterlijke optimist is! En nu gaan ze hem beschermen, maar toen ze hem nog wilden verdelgen, bleef hij niet eens weg bij de mensen. Hij bleef verder tsjilpen en zijn nest maken onder hun dak! Alsof er niks  gebeurd was! Ik zal het u zeggen, mijnheer, als er één je m’en foutist is onder de vogels, dan is het de mus! Ge kunt er wat van leren!”

    Christus en Dolly Parton

    Er zijn natuurlijk vogels die méér tot de verbeelding van kunstenaars hebben gesproken dan de mus. De zwanen hebben hun Zwanenmeer, de merel heeft zijn Blackbird van The Beatles, het roodborstje heeft zijn meezinger Roodborstje tikt aan het raam, tik-tik-tik. Daartegenover kan de mus niet veel adelbrieven voorleggen. En toch! Wie drukt Little Sparrow aan haar brede boezem? Dolly Parton!  

    En dan spreken we nog niet eens over Edith Piaf, bij miljoenen bekend als De straatmus van Parijs. De naam sloeg niet op haar zangtalent, maar op haar kleine gestalte en frele voorkomen; Piaf was 1 m 49.
    Wat de meest mussenvriendelijke televisiezender betreft, daar haalt VTM het ruim van de VRT. Twee jaar lang bracht de zender een tekenfilmserie waarin een mus met een werkmanspet de hoofdrol speelde (Tsjilp De Mus, 1989-91) en daarnaast heeft de zender nog altijd een beroemde mus in dienst: de ook al enigszins bedreigde correspondent in Jeruzalem, ons aller Connie Mus!

    En we mogen er ook de godsdienst bijhalen. Grote beschermer van de mus is Jezus Christus zelf. Die mens wist iets van vogels (“zij zaaien noch zij maaien!”) en die bekommerde zich wel degelijk om de mus. Lees maar bij Lucas 12:6: Kan men niet 5 mussen kopen voor twee stuivers? En toch vergeet God niet één van hen!
    Dat staat in schril contrast tot de katholieke priester-dichter Guido Gezelle. Die had allicht teveel mussenplagen gezien op de wijde West-Vlaamse akkers, want hij heeft het over dievig muschgebroedsel. Dan liever de Nederlander Jan Hanlo (1912-1968). Die heeft in 1949 het ultieme mussengedicht geschreven, het is op een marmeren plaket vereeuwigd in een straat te Leiden en ik heb het ooit met welluidende stem horen voordragen op een Nacht van de Poëzie. Lichtjes ingekort gaat het als volgt: Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! - Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp - Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp!



    21-03-2022 om 15:32 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vogelspotten: blij met een levende mus 

    Geraadpleegde bron: Ons Vogelblad (driemaandelijks tijdschrift van vogelwerkgroep Natuurpunt Oost-Brabant) - auteur Jan Hertoghs [journalist HUMO] die de originele tekst (april 2002) licht heeft ingekort

    Nu het vogelspotten een hoge vlucht neemt (de woordspeling drong zich op), zullen we aandacht besteden aan een vogel die lang verguisd én verdelgd werd, maar die aan een revival bezig is; allicht omdat die gevederde volksvriend nog maar zelden te zien is. We hebben het over De Huismus, de Passer domesticus. Tot twintig jaar geleden mocht je die mus met jachtgeweer en nestroof belagen, sinds 2002 is ie beschermd.
    We volgen de mus door de eeuwen heen, we sleuren er Dolly Parton bij en we gaan op bezoek bij een passionele mussenfilmer. Alles voor de Passer domesticus!!

    %%%FOTO1%%%

    "Het zou kunnen dat de mus kapotgaat aan dezelfde kwaal als de mens: vereenzaming."

    Onlangs werd op de redactievergadering geopperd of we geen aandacht konden besteden aan De Bedreigde Huismus?! Dat ik dit nog mag meemaken, riep ik verheugd. Want reeds in 1984 heb ik bij de heer Guy Mortier een voorstel ingediend om een reportage te maken over dit sympathieke gevogelte. De brief van toen heb ik teruggevonden: in navolging van de groeiende belangstelling voor de Gewone Man, pleitte ik toen al voor een artikel over de Gewone Mus, “zijnde de meest voorkomende én minst bestudeerde vogel van ons land.” Omdat losbandig gedrag altijd goed is voor de verkoop van een weekblad had ik ook gemeld dat de mus een heetgebakerde wipstaart is, “sommige bronnen spreken van 300 copulaties per dag!” Maar dat mocht niet baten, het voorstel werd niet aanvaard, maar nu 18 jaar later, nu moét het ervan komen. Want intussen is gebleken dat de Huismus uit het gezichtsveld aan het verdwijnen is. Het pluimgewichtje is zelfs zo hard op de terugweg dat de Vlaamse regering beslist heeft om hem het statuut van Beschermde Vogel (BV) te verlenen. Humo dus op zoek naar de mus.

    Aanhef van de brief aan hoofdredacteur Guy Mortier: mag (jh) iets maken over De Mus?

    Op internet kan je duizenden webbladzijden vinden over de mus, er is sprake van een echte mussenrevival, maar in 1984 was het géén onderwerp. Er waren toen naar schatting nog 2 miljoen mussen in Vlaanderen en 5 miljoen mussen in België, dat is één mus per twee Belgen, daar keek dus niemand naar om. Zelfs bij de uitgesproken vogelvrienden van De Wielewaal (nu: Natuurpunt) kenden ze “in heel hun vereniging niemand die zich voor de Huismus interesseerde". Het onderwerp werd “te groot, te bekend en te vulgair" genoemd. Erger nog, zij vergeleken interesse voor de mus "alsof je aan medici vraagt of ze zich met de verkoudheid bezighouden.”

    Op het Departement Biologie van de UIA vielen ze ook uit de lucht: “In Engeland en de USA zijn er al studies geweest, maar in België is er geen onderzoek naar dat beest.“ Op het Instituut voor Natuurwetenschappen kwam ik vervolgens te weten dat de Huismus “één van de weinige Belgische vogelsoorten was die nog nooit geringd was”, met andere woorden, ook al geen interesse. De enige die dat allemaal zéér spijtig vond, was Roger Arnhem van het toenmalige Coördinatiecomité voor Bescherming van Vogels: “Weet u wat het is? Onderzoekers vinden de Huismus niet glorieus genoeg om er een studie aan te wijten. Er is trouwens geen geld voor onderzoek naar de Passer domesticus. Want ja, wat heb je aan die mussen?! Ze zijn niet bedreigd, ze zijn heel talrijk en ze leven vooral in de steden. Geen enkele ornitholoog doet graag onderzoek in een stad. Iedereen wil ver weg het veld in, als het kan naar de Himalaya! Daar gaan ze dan in moeilijke omstandigheden naar zeldzame vogels kijken. Een wetenschapper wil nu eenmaal geen vogel bestuderen die zich achter zijn keukenvenster bevindt!”

    Tot in de jaren negentig was er amper belangstelling voor deze “grauwe luidruchtige ordeverstoorder”. De mus werd misprezen, ook in de vogelliteratuur, ze leek wel de nozem van de schepping. © Jan Hertoghs

    %%%FOTO2%%%

    Zo was de situatie in 1984. Spreekwoordelijk gezien was er géén kat die zich voor de mus interesseerde. Ik gooide me dan maar op de vogelliteratuur, maar ook daar viel de mus compleet tussen de plooien. In vogelboeken uit de jaren '50 en '60 worden amper alinea’s aan de Huismus besteed. In enkele boeken is zelfs geen beschrijving van de mus terug te vinden (“een beschrijving is overbodig, iedereen kent wel zijn grauwe verenkleed”). Voor de ware vogelliefhebber zijn het zelfs ordeverstoorders (“de mussen verjagen met groot kabaal de jonge zwaluwen, wat niet leuk is voor mijn observatie”) en natuurlijk wordt ook zijn getsjilp maar schamper onthaald (“de soort is te onordelijk en te bandeloos om zich op muziek te concentreren (…) bedenkelijk gekrijs (…) ruig gekras en gekwetter”)
    Ja, vrienden, de mus was toen zowat de nozem van de schepping, de mod en de rocker van het vogelbestand; wat mij nog meer voor hem innam! Ook de buurten waar hij zich bewoog werden als ongepast beschouwd voor zo’n kleine vogel. “Waar veel mensen wonen, is hij alomtegenwoordig (…) zelfs in delen van de stad waar hevig tumult heerst. Op perrons waar wielen knarsen en fluitsignalen weerklinken en waar grote mensenmenigten zich bewegen, daar verschijnt zonder mankeren de Huismus. Soms zien ze er op die plaatsen groezelig en verfomfaaid uit (…). Mussen houden noch van stilte noch van rust; haast altijd is er om hen heen een sfeer van relletjes, ruzie en rumoer.”

    Kijk- en luisterplezier

    Pas in de jaren '70 ontstaat er wat prille interesse voor de Huismus. De landbouw (die de mus als schadelijk beschouwt) boert achteruit, de milieugroepen winnen veld en plots is er vertedering voor de kleine overlever: “Veel boeren en tuinders - en ook huismoeders met hun witte was - zullen gloeiend zijn als ze dit lezen, maar ik zou die diertjes niet meer willen missen in de tuin.” (M. de Jong, 1976). Ook hun grauwe veren krijgen plots een andere tint, ineens is er sprake van het “kereltje met zijn grijze petje, wittige wangetjes en warmbruin pakje (…) een vogeltje waar net zoveel kijk- en luisterplezier aan te beleven valt als aan de meest bonte paradijsvogel.” (B. Garthoff, 1971). Het zijn de rooie jaren '70, de kleine proletariër moest aan het hart worden gedrukt.

    In 1980 verscheen dan “De Huismus” van Minouk van der Plas-Haarsma (uitg. Het Spectrum). Het was het eerste Nederlandstalige boek dat met zijn 151 bladzijden helemaal gewijd was aan die ene vogel. Schrijven over een Huismus was niet vanzelfsprekend. De schrijfster spreekt zelfs over enige verwarring in de kennissenkring, “sommigen denken dat ik aan een boek werk over de thuiswerkende vrouw”. Voor mij was “De Huismus” een zeldzaam standaardwerkje. Ik leerde onder andere dat een mus tussen de 3100 en de 3600 veren telt, 28 à 30 gram weegt en tegen een gemiddelde snelheid vliegt van 38,5 km per uur met een maximum van 50 km per uur. Dat laatste mag niet verbazen aangezien de mus zich vooral ophoudt binnen de bebouwde kom.

    De Huismus van Minouk van der Plas-Haarsma: “Sommige mensen dachten dat ik een boek ging schrijven over de huisvrouw!”

    Hete mussen uit Salou!

    Toen dit merkwaardige boekje verscheen, bleek het echter nog te vroeg voor een mussenrevival. Na twee jaar lag het al in de ramsj (vergeethoek) en ook de schrijfster hield er geen grote contacten aan over: “Akelig stil bleef het na de publicatie. Eén telefoontje heb ik maar gekregen en dat was dan nog van een vent die allerlei zedeloze praat begon uit te kramen.”
    Dat moet dan wel het gevolg zijn geweest van het hoofdstukje Copulatie, daarin stond opvallend feitenmateriaal over het seksleven van de mus. Zo presteert het mannetje minstens 5 en maximum 20 copulaties-na-elkaar als het vrouwtje paringsbereid is. “Bovendien doen ze het vaak op plaatsen waar ze goed zichtbaar zijn, zoals in dakgoten, op vensterbanken of op boomtakken dichtbij een huis”. Al in de Middeleeuwen hadden mussen de reputatie verworven van onverdroten minnaars. Eén geleerde vermeldde zelfs “300 paringen op één dag” en andere middeleeuwse schrijvers weten de korte levensduur van de mus (gemiddeld 2 jaar) vooral aan zijn “hete en onkuise natuur”.

    Mussen als geil gevogelte, je zou het die grijssjilpers niet aangeven, maar de grote Aristofanes en de grote Shakespeare wisten ervan. In het blijspel Lysistrata komen op mannen beluste vrouwen de helling van de Akropolis afgereden “zittend op mussen” en in “Measure for Measure” zegt één van de acteurs dat er geen mussen onder zijn dak moeten nestelen “omdat ze overspelig zijn”. In de donkere middeleeuwen mocht het vlees van de mus zelfs niet genuttigd worden omdat het volgens sommige geleerden “een onkuisheid bevorderende uitwerking had”. Dat hadden de Chinezen natuurlijk weer goed gelezen: in China geldt het vlees van de (Ring)mus nog altijd als potentieverhogend middel.
    Blijkbaar is er ook in het buitenland nog altijd vraag naar Chinees mussenvlees, want in januari ’97 werd in de haven van Antwerpen een container ‘bevroren wild’ opengemaakt. Die bleek op doorreis naar Italië en hij was geladen met 1,2 miljoen mussenbilletjes- en boutjes. De Nederlandse wildhandelaar voerde jaarlijks zo’n 6 miljoen ringmussen in uit China en hij liep voor dat ene transport een boete op van 20.000 Belgische frank (500 euro).

    Kill! Kill! Kill!

    De mus is nu beschermd en de verdelging ervan is door de Vlaamse regering volledig verboden, maar vroeger mocht men de Huismus gedurende 7 maanden van het jaar onbeperkt bestrijden. Vooral de boeren hadden het tot in de jaren '60 niet op de mus begrepen. De mus is geen vogel "om te observeren, maar om te elimineren", dat lees je in een boek uit 1957 met de overigens fijne titel “De vogels bij huis, in tuin en park” - “Op alle manieren heeft de mens al geprobeerd om de mussen de baas te worden, maar niets helpt!  Vergiftigde tarwe, vangen met netten, nesten met jongen leeghalen, neerschieten, het is boter aan de galg.”  De auteur geeft toe dat de mussen tijdens het grootbrengen van hun jongeren veel insecten en schadelijk ongedierte nuttigen, maar “dat staat niet in verhouding tot de grote schade die ze toebrengen aan boomgaarden, moestuinen, bloemperken en vooral graanvelden”. De auteur zet de mus en haar verdelging op dezelfde hoogte als de rat en haar bestrijding en raadt zijn lezers aan om systematisch mussennesten te vernietigen. Om niet met de witte hemdsmouwen onder de dakpannen te moeten wroeten, wordt aangeraden om nestkastjes op te hangen en die dan geregeld te "zuiveren van mussenbroedsels”.

    Met alle Chinezen

    In grote graanlanden als China en Rusland was de (ring)mus vijand nummer twee. Op één stond het Amerikaanse imperialisme. De grote roerganger Mao riep in 1958 zelfs een nationale antimussen-campagne uit waarbij 3 miljoen studenten, soldaten en kinderen gemobiliseerd werden. Het motto was: 50 miljoen Ringmussen stelen per jaar het voedsel van 3 miljoen Chinezen, en 3 dagen lang werden onafgebroken mussen gevangen en vergiftigd. Honderdduizenden mussen werden ook voortdurend opgejaagd en tot de dood uitgeput door constant geweren af te schieten en op gongen te slaan. Resultaat: alleen al in en rond de stad Beijing kwamen zo’n 800.000 Ringmussen om. (Het gevolg was dat er na de mussenplagen op vele plaatsen insectenplagen ontstonden en dat men het ringmussenbestand weer heeft moeten herstellen, jh)

    Ook in onze contreien was het de gewoonte dat boerenkinderen na schooltijd met kletterende pottendeksels langs de graanvelden liepen om zo de mussenzwermen weg te jagen. Er waren vroeger ook mussengilden die er gezamenlijk op uit trokken om mussen te verdelgen. Het gemeentebestuur reikte (kleine) premies uit per aangeboden kadavertje, een mens kon toen nog blij zijn met een dooie mus.

    %%%FOTO3%%%

    Mussencongres

    In mijn eigen jeugdherinnering (jaren '60 en '70) waren mussen even onuitroeibaar als vliegen. Ook in de stadsrand waar we woonden. Overal waar je keek, zag je wel een mus. Ik heb ze als kind ook willen vangen. M’n mussenval was een constructie met een aardezeef en een stokje, als ik aan een touwtje trok, viel het stokje weg en zou de zeef als een vangnet op de troep mussen storten. Om ze te lokken had ik zeer mals Expobrood onder de zeef gelegd. In mijn ogen een aantrekkelijke Breugeltafel voor vogels, maar de mussen betrouwden het niet, geen één is op het feestmaal aangevallen.  
    En nu valt er niks meer te vangen en te verdelgen. De enige mussen die ik deze week in Antwerpen zag, zaten in de Zoo, nog net niet in kooien.
    Ik vraag aan Jenny De Laet (50) hoe dat komt. Zij is doctor in de wetenschappen (specialisatie gedragsecologie) en ze heeft in ‘99 een boek geschreven: Mussen, een groene partij (VUB-Press). Daarmee is ze niet aan haar proefstuk, want in de reeks “Vogels rondom ons” publiceerde ze ook: Ekster in zwart en wit - Zwaluwen, dapper, frivool en bedreigd en De Roodborst, dichtbij en ver weg. Het zijn stuk voor stuk titels waar je broodkorsten voor opspaart en als ik haar een hand geef, klein en tenger, heeft ze zelf ook wat van een vogeltje.

    Humo: Hoeveel mussen zijn er nog in ons land? In 1972 zouden er nog 5 miljoen zijn geweest.

    Cijfers geven is moeilijk omdat de mus zovele jaren nauwelijks onderzocht is. Voor Vlaanderen waren er begin de jaren '70 nog 715.000 mussenkoppels en dat zouden er in 1985 nog maar 500.000 zijn geweest. Wat daarna is gebeurd, weten we niet: de nieuwe tellingen voor de Broedvogelatlas zijn nog aan de gang.
    Dat er zo weinig cijfers zijn, komt omdat er nooit enige interesse voor de Huismus is geweest. Maar nu die bescherming er is, nu hij zeldzamer dreigt te worden, is er plots wel interesse. Voor 2001 was er op het Labo voor Ecologie van de RUG niet één student die mee in mijn mussenproject wilde stappen en dit jaar had ik er ineens 10! Dat zijn dus 10 studenten-langslapers die 2 weken om halfzeven opstaan om 3 tot 4 uur naar het paargedrag van mussen te kijken; dat doen ze in de binnenstad van Gent.
    Eerst hebben ze afgaande op het getsjilp een grote en een kleine kolonie mussen moeten zoeken en dan hebben ze aan de bewoners moeten vragen of ze die mussen vanuit een tuinhuisje of een berghok mogen observeren. En overal zijn ze met open armen ontvangen, wat toch bewijst dat de mensen ermee begaan zijn.
    De interesse is er nu ook internationaal. Midden april is er in Berlijn zelfs een Mussencongres, mét sprekers uit de hele wereld. De Duitse vogelverenigingen hebben de mus trouwens uitgeroepen tot Vogel van het Jaar!

    Het mussenboek van Jenny De Laet: “Voor het jaar 2000 was er amper interesse om de mus wetenschappelijk te onderzoeken. Te banaal als vogel.“

    Meer huizen, minder Huismussen

    Humo: Jullie doen in ons land ook beroep op duizenden vrijwilligers om de mus in kaart te brengen.

    Via Vogelbescherming Vlaanderen/België zijn we gestart met een nationaal Mussenproject. Voor dat project dat ik uitwerkte hebben we 30.000 Musseninvulkaarten laten drukken waarop vrijwilligers de locatie kunnen aanduiden waar Huismussen én Ringmussen nog gezien worden. Ook als de vogel vroeger wel in je omgeving voorkwam en nu niét meer, kan je dat op de kaart invullen. Het zijn nu de beste maanden voor dat project, want in maart en april zitten de mannetjes vele uren te tsjilpen bij een nestplaats. Je kan ze dus gemakkelijk lokaliseren.

    Humo: Waarom gaat de mus zo hard achteruit?

    Daarover is er geen eenduidigheid. Een eerste grote knik kwam er toen de paarden uit het straatbeeld verdwenen: geen resten van haverzakken meer op straat en ook geen paardenvijgen meer, met daarin nog onverteerde zaadjes. Daarvan heeft de mus zich kunnen herstellen, maar dan kreeg je de snelle mechanische graanverwerking in de landbouw, de tarwe bleef niet meer in schoven op de velden staan, maar werd met combined harvesters van het veld gehaald en meteen opgeslagen. Dat opdoeken van de graansupermarkten en de opkomst van de monotone maisvlaktes was een zware klap voor de mus en vanaf de jaren '70 zien we een geleidelijke daling. Zowel op het platteland als in de stad. En dat was onverwacht. Want aanvankelijk dacht men dat de mussen er met de voortgaande verstedelijking op vooruit zouden gaan, maar nu blijkt dat een mus toch ook niet kan leven van huizen alleen. Eens de jaren '90 eraan komen, gaat de mus zelfs met een steile curve bergaf. Men is dan ook gaan vaststellen dat mussen minder nestgelegenheid vinden omdat de mensen hun huizen en daken beter beginnen te isoleren; er zijn geen spleten en hoekjes meer voor het mussennest."

    %%%FOTO4%%%

    Humo: Vandaar dat men nu dakpannen kan kopen met speciale openingen zodat de mus nog onder het dak kan nestelen.

    Ja, in Nederland zijn aannemers zelfs verplicht om bij nieuwbouw holtes te laten voor holenbroeders. Maar ik vermoed dat een tekort aan nestgelegenheid niet de fundamentele oorzaak is. Ik denk dat de grote achteruitgang te wijten is aan het wegvallen van insecten. Als de jonge mussen uitkomen, worden ze gevoerd met insecten zoals kevers, spinnetjes, bladluizen en rupsen, maar er zijn bijna geen insecten meer! Mijn moeder woont in Sint-Niklaas, die zet al enkele jaren geen vliegenraam meer, want er komen nog nauwelijks vliegen in huis! En die sterfte van insecten is dan weer te wijten aan de pesticiden in de landbouw, aan het “verstenen” van de tuintjes in de stad en aan het gebruik van loodvrije benzine.

    Humo: Loodvrije benzine heeft dus een negatieve impact op het milieu?

    Om het octaangehalte van die benzine te verhogen worden er giftige additieven toegevoegd en dat doodt insecten en dat zorgt voor een achteruitgang van de Huismus. Zeker dan in de steden waar veel opstoppingen zijn en langzaam verkeer, dat zorgt voor onvolledige verbranding en voor giftige uitlaatgassen."

    Humo: Dus beter diesel tanken dan.  Slecht voor de lucht, maar goed voor de mus!

    We zouden beter de auto’s zoveel mogelijk uit de stad weren, ja! En dan is er nog iets. Het zou kunnen dat de mus in de stad aan dezelfde kwaal lijdt als de mens, namelijk vereenzaming. Er zijn zelfs hypotheses dat de mus daardoor in een fatale spiraal is terechtgekomen. Van nature is de Huismus immers een sociale vogel die in kolonies leeft. Als die kolonies kleiner worden door de milieuvervuiling, verliest de vogel een stuk van zijn bestaansgrond. Neem de mannetjesmus. Die heeft de rivaliteit van andere mannetjesmussen nodig om tot een hogere paringsdrang te komen, maar als er alsmaar minder mussen en dus minder mannetjes komen, verliest hij zijn paringsdrang en raken er minder eieren bevrucht en delft de mus in feite zijn eigen ondergang."

    Humo: Straks moeten we nog voederplaatsen met insecten gaan installeren om ze in stand te houden in de stad.

    ‘t Is echt vreemd dat de mus zo kwetsbaar is geworden in de stad. Want er zijn nog vogels die van insecten leven, zoals Merels, Roodborstjes en Winterkoninkjes- en die gaan niét achteruit in de stad. Maar die hebben een periode in het najaar dat ze zich verspreiden over een groot terrein, wat het foerageren bevordert. Maar de mus blijft binnen zijn vierkante kilometer “hangen” en als daar geen insecten meer zijn, dan is het gedaan. Andere bronnen zeggen dan weer dat de mus aan een grootscheepse stadsvlucht is begonnen en dat er op de buiten terug mussenrijke plaatsen ontstaan. Maar er moet nog veel observatie gebeuren om die hypothese hard te maken." 

    %%%FOTO5%%%

    Ultieme mensenvriend

    Humo: In Brussel en Wallonië was de mus al langer beschermd. Vlaanderen mankt wat achterop.

    Beter laat dan nooit. Want tot voor dat besluit was bijna elke verdelging toegelaten: ook met vuurwapens en zelfs zonder jachtverlof! Het vernielen van eieren, van jongen en nesten, het vangen met netten en kooien, dat was allemaal toegelaten van 1 maart tot 30 september. Ik heb een tekstje uit West-Vlaanderen waar men over “mussentrappen” (vallen) spreekt die tussen de paardenvijgen worden opgesteld. Dat dateert van 1911, maar 90 jaar later mocht dat theoretisch nog altijd. Qua bewustmaking van de mensen is die bescherming een goeie maatregel, maar voor de mus zelf komt die maatregel eigenlijk te laat. Ik denk niet dat er nu meer mussen gaan komen omdat ze beschermd zijn. Wat ben je er immers mee dat je een beschermde vogel bent, als je biotoop en je voedsel nog alle dagen wordt aangetast?!
    Er zullen offensievere maatregelen nodig zijn, zoals in Engeland. Daar is het mussenbestand zo dramatisch afgenomen dat ze een recovery officer hebben aangesteld om aan de boeren het nut van de mussen uit te leggen en ze te vragen om extra onkruidbermen te laten liggen als foerageterrein."

    Humo: In gezonde omstandigheden kweekt de mus erop los. Voor hoeveel nakomelingen kan een gezond koppel mussen zorgen?

    Eén koppel kan op twee gezonde levensjaren voor zes broedsels van 5 jongen zorgen, dat maakt zo’n 30 mussen. Dat ze desondanks achteruitgaan, maakt het allemaal nog dramatischer."

    Humo: Wat vindt u zo sympathiek aan een mus?

    Vorig jaar zaten hier nog 10 mussen bij het huis, nu geen énkele meer en ik mis dat. Ik mis dat getsjilp om het huis, ik vond dat gezellig. En ik heb al vragen gehad van journalisten of dat nu zo érg is dat die mus er niet meer is in de stad, want zeggen ze: is een stad zonder mussen nu zo verschillend van een stad mét mussen? Maar ze zouden moeten beseffen dat de mus al bij de mens is vanaf het moment dat hij overstapte van een nomadisch bestaan naar een sedentair landbouwbestaan. Zolang wonen we al onder hetzelfde dak, dat is bijna 40.000 jaar! Dat vogeltje is ons al trouw gebleven in àlle omstandigheden. In het koudste noorden en in de heetste woestijnen, overal is de mus ons gevolgd! En dat is een wederzijdse vriendschap geweest; heel veel landverhuizers hebben mussen meegenomen op hun bootreizen overzee omdat ze dat vogeltje niet graag wilden missen in de buurt van hun nieuwe thuis. De mus kan overleven in de ondankbaarste omstandigheden; ze hebben mussen gevonden in Noord-Zweden waar de wintertemperaturen dalen tot -35°C. En ze hebben in Utah mussenouders gezien die hun jongen in leven hielden bij temperaturen tot -25°C! Ze hebben mussen gevonden tot 600 m diep in Britse koolmijnen, levend van brood van mijnwerkers! Ze hebben mussennesten gevonden op oliepompen, van die grote ja-knikkers: om de 4 seconden ging dat nest 60 cm op en neer, en dat wijfje bleef broeden. Dat is toch grandioos! En als dat overlevertje dat zich overal aanpast nu aan het verdwijnen is, dan schort er toch iets aan dat milieu waarin wij leven." 

    %%%FOTO6%%%

    Jacky Vereecke, de mussenfilmer

    De internationaal beroemde Britse mussenkenner D. Summers Smith zag zelfs mussen een nest maken in de uitlaat van een straaljager. En ooit was hij ook getuige van het in brand vliegen van een mussennest omdat het mannetje per ongeluk een (nog smeulende) sigaret als nestmateriaal had aangevoerd! Je zou veronderstellen dat er van zo’n spectaculaire vogel veel foto’s bestaan, maar het tegendeel is waar. Er bestaan amper foto’s van de mus omdat niemand ooit de moeite heeft gedaan om het plebs onder de vogels te vereeuwigen. Des te opmerkelijker is het dat ene Jacky Verheecke al in 1983 een 16-mm film draaide over de Huismus. Verheecke (69) woont in Duinbergen bij Heist, was vroeger pasteibakker in Zeebrugge en besteedde al zijn vrije uren “aan het filmen van de natuur”. Volgens mussen-auteurs Jenny De Laet en Minouk Van der Plas is zijn film “een unicum in Europa”.
    In 1984 had ik Vereecke ook al gecontacteerd, zeggende dat er een reportage van Humo op komst was. Toen dat niet doorging, had ik hem daarover ingelicht, maar blijkbaar had hij dat briefje nooit ontvangen, want 4 maanden later schreef hij een brief: “Geachte Heer Hertoghs, ik verwacht U nog altijd. Ik heb al mijn vakantie uitgesteld om U te mogen ontvangen maar ik heb nog niets gehoord van U. De film van de Huismus staat klaar en we hadden U goed ontvangen. Hopende U toch nog te ontmoeten, Jacky Verheecke, natuurcineast.”

    Jacky Verheecke, mussenfilmer: “Als er één je m’en foutist is onder de vogels, dan is het de mus!  Ge kunt er wat van leren!” 

    18 jaar later sta ik in zijn flat én de film van de  Huismus staat nog altijd klaar. Hij ontvangt me opgetogen tussen zijn schilderijen van koeien, tijgers, zwanen, meeuwen, aasgieren, uilen en futen (nee, mijnheer, dat is geen fuut, dat is een roodhalsduiker!), doeken die hij allemaal zélf heeft geschilderd. Het schilderen is zijn hobby, het filmen is zijn passie. Hij laat me in de slaapkamer en wijst op de stapels filmdozen bovenop de kast, “Veel mensen hebben me al gezegd, Jacky, ‘t is al goud wat daar ligt!”
    Ik lees de titels op de dozen: De Grauwe Kiekendief 30 min. Het Waterhoen 30 min. Het Koninkrijk der Zangers 30 min. Er is ook pellicule over De Roerdomp (“nu onvindbaar!”) en over De Bruine Kiekendief (“een heel moeilijke film om te maken, want dat is een schuwe patat!). En alles is gedraaid met de legendarische Zwitserse Bolex-camera, de beste die er is. In totaal heeft hij 92 films gemaakt, de laatste draaide hij nog in 2001 (Vogeleieren 30 min.)

    De gordijnen worden dichtgetrokken, de loodzware bandopnemer met de klankband is aangesleept en dan werpt de knetterende projector een helder licht op het oude filmscherm, De Huismus - Passer Domesticus staat er in zwierige letters en de muziek komt van een harp. En dat de film één keer op de BRT te zien was, in het programma Allemaal Beestjes en dat de mannen van de BRT ooit tegen hem gezegd hebben, mijnheer Vereecke, gij maakt magnifieke films, gij moet niet onderdoen voor ons! Dat had hem plezier gedaan.
    En dat de Huismus de tweede film was die hij draaide. “Dat was in 1983. En nogal wat mensen vonden mij zot als ze hoorden dat ik weer in de natuur ging filmen. Ze zegden: Maar Jacky toch! Waar dat gij uw tijd en uw geld in steekt! Maar als ze nu mijn beelden zien, dan springen ze zo hoog (wijst tot het tafelblad).”

    Het is een mooie film. De mus hipt op prikkeldraad, zit achter de wijfjes tussen gesnoeid wilgenhout, maakt een nest in een kerktoren en zelfs tussen de takken van een bewoond ooievaarsnest in het Zwin!
    Verheecke kijkt ernaar met een haast kinderlijk plezier en als de mus een plonsbad neemt in een plas, klapt hij in zijn handen, kijk-gie, zo nat! Alsof ze een emmer water over hunder gekregen hebben! ‘t Zen sloebers wei! Na 35 minuten mus verschijnt er Einde in sierlijk schrift. Het licht is weer in de kamer en als ik hem vraag wat hij in die mus ziet, komt het antwoord meteen “dat het een onverbeterlijke optimist is! En nu gaan ze hem beschermen, maar toen ze hem nog wilden verdelgen, bleef hij niet eens weg bij de mensen. Hij bleef verder tsjilpen en zijn nest maken onder hun dak! Alsof er niks  gebeurd was! Ik zal het u zeggen, mijnheer, als er één je m’en foutist is onder de vogels, dan is het de mus! Ge kunt er wat van leren!”

    %%%FOTO7%%%

    Christus en Dolly Parton

    Er zijn natuurlijk vogels die méér tot de verbeelding van kunstenaars hebben gesproken dan de mus. De zwanen hebben hun Zwanenmeer, de merel heeft zijn Blackbird van The Beatles, het roodborstje heeft zijn meezinger Roodborstje tikt aan het raam, tik-tik-tik. Daartegenover kan de mus niet veel adelbrieven voorleggen. En toch! Wie drukt Little Sparrow aan haar brede boezem? Dolly Parton!  

    En dan spreken we nog niet eens over Edith Piaf, bij miljoenen bekend als De straatmus van Parijs. De naam sloeg niet op haar zangtalent, maar op haar kleine gestalte en frele voorkomen; Piaf was 1 m 49.
    Wat de meest mussenvriendelijke televisiezender betreft, daar haalt VTM het ruim van de VRT. Twee jaar lang bracht de zender een tekenfilmserie waarin een mus met een werkmanspet de hoofdrol speelde (Tsjilp De Mus, 1989-91) en daarnaast heeft de zender nog altijd een beroemde mus in dienst: de ook al enigszins bedreigde correspondent in Jeruzalem, ons aller Connie Mus!

    En we mogen er ook de godsdienst bijhalen. Grote beschermer van de mus is Jezus Christus zelf. Die mens wist iets van vogels (“zij zaaien noch zij maaien!”) en die bekommerde zich wel degelijk om de mus. Lees maar bij Lucas 12:6: Kan men niet 5 mussen kopen voor twee stuivers? En toch vergeet God niet één van hen!
    Dat staat in schril contrast tot de katholieke priester-dichter Guido Gezelle. Die had allicht teveel mussenplagen gezien op de wijde West-Vlaamse akkers, want hij heeft het over dievig muschgebroedsel. Dan liever de Nederlander Jan Hanlo (1912-1968). Die heeft in 1949 het ultieme mussengedicht geschreven, het is op een marmeren plaket vereeuwigd in een straat te Leiden en ik heb het ooit met welluidende stem horen voordragen op een Nacht van de Poëzie. Lichtjes ingekort gaat het als volgt: Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! - Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp - Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp!

     

    15-03-2022 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De mooiste zanger onder de vogels dreigt uit onze streken te verdwijnen

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de nachtegaal [Dirk Draulans]

    Het is een triest verhaal. Ooit was de nachtegaal in Vlaanderen een algemene soort. Het nachtelijke gezang van de onopvallende bruine vogel was wijd en zijd bekend en gold als inspiratiebron voor kunstenaars. Maar de kans is groot dat die zich in de toekomst met opgenomen zangpartijen zullen moeten behelpen, want de vogel is uit onze streken aan het verdwijnen.

    Eind vorige eeuw zouden er nog zo'n 1500 broedparen in onze contreien aanwezig zijn geweest - wat toen al bijna 50% minder was dan 30 jaar daarvoor. Sindsdien is de nachtegalenpopulatie nog sterker teruggelopen. Het blad Vogelnieuws van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) meldde dat ons nachtegalenbestand tussen 2007 en 2014 met liefst 98% is afgenomen. De soort is hier met andere woorden bijna verdwenen.

    Daar zijn zoals zo vaak diverse oorzaken voor aan te wijzen. Nachtegalen vertoeven graag in vochtige bosjes. Nu de bodem uitdroogt, krijgen ze het moeilijk. Verruiging van de bosjes door chronische stikstofvervuiling helpt evenmin. Een nachtegaal moet op de grond kunnen rondscharrelen op zoek naar eten, maar als het daar te dichtbegroeid is, lukt dat niet meer.

    De nachtegaal wordt daarenboven getroffen door de crash in onze insectenpopulaties. Hij is een trekvogel die in Afrika gaat overwinteren, waar hij eveneens te maken krijgt met de verdroging van de natuur. Het beestje moet werkelijk op alle fronten opboksen tegen onze aanslagen op zijn leefmilieu.

    Het zou jammer zijn mocht de nachtegaal verdwijnen, want de zang van het mannetje is uniek. Hij gebruikt die om een partner te lokken en concurrenten af te schrikken. Wetenschappers hebben de zang intensief onderzocht en een aantal wetmatigheden gevonden. Zo kan een nachtegaal een repertoire van meer dan 180 zangmotiefjes hebben. Als hij die allemaal achter elkaar zou zingen, is hij een uur bezig.

    Een vrouwtje hoort aan de zang van het mannetje of hij geschikt is als partner. Dat is belangrijk, want hij moet haar voeden en beschermen terwijl ze zit te broeden. Hij moet haar ook de jongen helpen voeden – zowel vader als moeder verzorgt tot 16 voederbeurten per uur om de jongen groot te brengen.

    De beste mannetjes blijken 'ordelijker' te zingen: ze herhalen opvallende sequensen en brengen ingewikkeldere 'trillers': die bestaan uit liefst 100 gezongen elementen per seconde en kunnen tot 20% van de zang uitmaken. Je moet een virtuoos zijn om die uit je keel geperst te krijgen. De oudste mannetjes blijken vaak de betere zangers te zijn en dus ook de beste vaders.

    Een recente studie in Behavioral Ecology and Sociobiology, die weliswaar betrekking had op de sterk verwante Noordse nachtegaal, meldt dat de dieren ook op hun Afrikaanse wintergronden blijven zingen. Er zit dan evenwel weinig structuur in hun zang, ze lijken te improviseren. Als je succes zo sterk van je zangkwaliteiten afhangt, kun je in de winter niet op je lauweren rusten en moet je blijven oefenen.

    Er is gelukkig ook een beetje goed nieuws: de nachtegaal lijkt het de laatste jaren bij ons toch weer wat beter te doen. Nog slechter kon natuurlijk niet - dan was hij er niet meer.

     











    07-03-2022 om 11:46 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kleine vogeltje met het karakteristieke rechtop gerichte staartje

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: Het winterkoninkje [Dirk Draulans]

    Het is een verademing om eens te kunnen schrijven over een beestje waar we ons geen zorgen over hoeven te maken. Er leven naar schatting 300 miljoen winterkoninkjes in hun Euraziatische verspreidingsgebied. Op de goudhaantjes na zijn het onze kleinste vogeltjes.

    Volgens de laatste gegevens van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek broeden er in Vlaanderen een kwart miljoen koppels. Het broedbestand lijkt zelfs toe te nemen. Mogelijk speelt het mee dat steeds meer mensen hun tuin vogelvriendelijk beheren, met aandacht voor ruige plekjes waarin winterkoningen goed aan hun trekken kunnen komen.

    De diertjes broeden graag in braamstruwelen en klimopmuren, maar ze zijn weinig kieskeurig. De website van Natuurpunt vermeldt een opengesperde opgezette snoekenkop in een tuinhok en een mensenschedel als waargenomen nestplaatsen voor winterkoninkjes. Ze houden ook van takkenhopen en andere al dan niet natuurlijke 'rommel' om in rond te hangen. Winterkoninkjes zijn insecten- en spinneneters en moeten ook in de winter een kostje bij elkaar kunnen scharrelen. Vooral onder houtschors en tussen afgevallen bladeren vinden ze dan wat ze nodig hebben.

    Zijn mooie naam heeft het roestbruine beestje met het rechtop gerichte staartje voor de helft te danken aan een verhaal dat toegeschreven wordt aan de oud-Griekse denker Ploutarchos. Hij vertelde hoe de winterkoning zich voor een wedstrijd 'om ter hoogst vliegen' in het geniep tussen de veren van de arend had verstopt. Toen de arend echt niet meer hoger kon, steeg de verstekeling eventjes op en werd zo de winnaar – en de koning van het verhaal. Volgens Ploutarchos was de winterkoning een stuk slimmer dan de arend.

    Het winterelement in zijn naam vloeit waarschijnlijk voort uit het feit dat het diertje bij ons áltijd kan worden gezien, ook in de koudste winters. Het moet dan wel extra inspanningen leveren om in leven te blijven. Op koude nachten kan het tot 10% van zijn lichaamsgewicht van amper 10g verliezen aan energieproductie om warm te blijven. Er is waargenomen dat winterkoningen, die doorgaans heel territoriaal zijn, dan op elkaar gestapeld in troepjes de nacht doorbrengen, soms ingegraven onder sneeuw. Misschien dragen onze minder strenge winters ook bij tot het groeiende succes van de soort.

    De winterkoning staat bekend om zijn luide gezang. Zijn syrinx – de tegenhanger van ons strottenhoofd – is extreem efficiënt in het omzetten van lucht in geluid: 100% van de lucht die erdoorheen gaat, wordt vertaald in klanken (in ons strottenhoofd zou dat amper 2% zijn). Niet alleen de mannetjes zingen. De vrouwtjes doen ook mee, vooral als ze hun nest moeten verdedigen.

    Mannetjes bouwen in de vroege lente een 5-tal nesten, waar het vrouwtje – waar ze hun zinnen op hebben gezet – het beste uitkiest. Dat werken ze verder af met mos en veertjes. De andere nesten kunnen fungeren als afleidingsmanoeuvre voor nestpredatoren, zoals wezels. In het bewoonde nest kunnen 2 verdiepingen voorkomen, waarvan er één gebruikt wordt voor het broeden. De andere zou als slaapplaats dienen. Zelfs als drukke winterkoning-ouder heb je recht op rustmomenten.











    02-03-2022 om 17:48 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    23-02-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gevaarlijke virussen nestelen zich in onze natuur

    Geraadpleegde bron: KNACK: De volgende pandemie: vogelgriep [Dirk Draulans]

    De vogelgriep veroorzaakt een ravage in onze wildvogelpopulaties. Wetenschappers houden hun hart vast: als de ziekte deel gaat uitmaken van onze natuur, zijn de gevolgen voor de pluimveesector niet te overzien. Er is ook waakzaamheid geboden voor onze eigen gezondheid.

    Eind januari struinde een man in wit beschermend pak, met handschoenen, laarzen, bril en een opvallend mondmasker door het Waaslandse natuurgebied Doelpolder Noord. Hij droeg een grote zak op de rug, waarin hij geregeld iets gooide dat hij had opgeraapt. Het was vogelkenner Kjell Janssens van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Na een bericht van een ongeruste lokale natuurwachter had hij de opdracht gekregen te checken of er veel vogelkadavers lagen. Omdat de vogelgriep door Europa raast en het virus uitzonderlijk voor de mens gevaarlijk kan zijn, moest hij speciale beschermingsmaatregelen nemen, alsof de coronacrisis onze natuur indook.

    De verwachting was dat hij een 10-tal dode vogels zou vinden, maar hij verzamelde meer dan 50 kadavers van wilde ganzen, naast wat eenden, een kokmeeuw en een goudplevier, wat verontrustend is. De meeste dieren stierven vermoedelijk na besmetting met een zware vorm van vogelgriep. Elders in Europa zijn duizenden dode dieren aangetroffen, vooral watervogels. In Nederland zijn ook besmette roofdieren gevonden. Niet alleen roofvogels als buizerds, valken en uilen, ook vossen en marters. Op een meer in Israël zijn liefst 8000 Europese kraanvogels in korte tijd aan vogelgriep gestorven. Het virus wordt vooral via uitwerpselen verspreid.

    Het is opvallend hoe weinig ganzen er dit jaar in de Waaslandpolders vertoeven. Vorige winter telden experts van het INBO een maximum van 13000 brandganzen – momenteel de ergst door het virus getroffen soort. Dit jaar kwamen ze niet verder dan 7000. Er zijn dit jaar ook nog geen uit Rusland afkomstige trekvogels in de polders gezien – het zijn allemaal vogels uit Vlaanderen of Zeeland.

    De uitbraken van dodelijke vogelgriep worden erger en frequenter, meldt bio-ingenieur Muriel Vervaeke van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Ze legt uit dat erkende vogelopvangcentra verantwoordelijk zijn voor het ophalen van zieke vogels uit natuurgebieden. Daarnaast heeft het ANB een afspraak met vijf van die centra om vogelkadavers in te zamelen voor onderzoek naar vogelgriep. Zo worden de verspreiding van de ziekte en het voorkomen van verschillende virusstammen in kaart gebracht. Het inzamelen moet voorzichtig gebeuren, want verstoring van levende vogels kan verspreiding van de ziekte in de hand werken.

    In de winter 2020-2021 was er al zware vogelgriep in onze regio, maar in tegenstelling tot vroeger is ze in de lente en zomer nooit helemaal verdwenen. Nu is er een nieuwe uitbraak met een andere virusstam, die de vorige heeft vervangen. Het valt te vrezen dat het ziekmakende vogelgriepvirus zich permanent in onze vogelpopulaties zal nestelen. Er worden ook opvallend veel dode vossen gemeld. Mogelijk zijn daar dieren bij die door het virus werden getroffen, want vossen en andere kadavereters krijgen het via hun voeding binnen.

    De dode dieren worden geanalyseerd in het laboratorium van viroloog Mieke Steensels van Sciensano, het volksgezondheidsinstituut dat bekend is door zijn sleutelrol in de strijd tegen het coronavirus. Ook Steensels is bang dat het ziekmakende vogelgriepvirus endemisch wordt in Europa en dus nooit meer zal verdwijnen. Dat zou betekenen dat het blijft circuleren en niet langer af en toe door trekvogels wordt meegebracht. Maar hoe dat zal verlopen en welke soorten zullen worden getroffen, blijft koffiedik kijken. We doen nu courant aan passieve monitoring door stalen van dode vogels te analyseren. De actieve monitoring door systematisch levende vogels op de aanwezigheid van het virus te testen, zou dringend moeten worden uitgebreid.

    Wetenschappers nemen aan dat alle griepvirussen een verre oorsprong in vogelpopulaties hebben. Natuurlijke vogelgriepvirussen veroorzaken doorgaans niet meer dan wat milde effecten. Maar door besmettingen van dieren in intensieve pluimveehouderijen zijn de milde vormen gemuteerd in erg ziekmakende varianten. Stallen waarin grote aantallen kippen, ganzen of eenden op elkaar gepakt zitten, zijn broeihaarden voor muterende virussen. Ze kunnen er naar hartenlust woekeren in populaties van dieren met weinig of geen natuurlijke weerstand. Ze kunnen ook ontsnappen en wilde vogels besmetten, die de ziekmakende varianten vervolgens over de wereld verspreiden.

    Het is een nachtmerriescenario dat in kaart is gebracht door een onderzoeksgroep rond epidemioloog Marius Gilbert (ULB). Hun belangrijkste publicatie daarover verscheen in Frontiers in Veterinary Science. Sinds 1959 zijn er 39 verschuivingen opgespoord van milde naar ziekmakende virusstammen, waarvan 37 in intensieve pluimveekwekerijen, de meeste in zogenaamd rijke landen (14 in Europa, 9 in Noord-Amerika, 7 in Australië). Autoriteiten proberen de verspreiding van vogelgriep doorgaans in te dammen door alle dieren in een stal met een besmetting te liquideren, maar zo verwijderen ze ook dieren die eventueel weerstand tegen het virus hebben ontwikkeld. Het ingrijpen beperkt dus de opties om een natuurlijke verdediging te creëren.

    De onderzoekers detecteerden een tweede mechanisme dat het virus gebruikt om virulenter te worden: herschikking van genetisch materiaal door het uitwisselen van genen tussen verschillende virusstammen. Daarvan hebben ze 127 gevallen geregistreerd, de meeste in Aziatische landen en specifiek in regio's waarin werd omgeschakeld van kleinschalige naar grootschaliger kwekerijen. Het feit dat veel diersoorten, waaronder varkens, er door elkaar worden gehouden en op markten frequent met elkaar in contact komen, werkt uitwisseling in de hand. Een recent verslag in Scientific Reports stelt dat op Chinese markten liefst 13%  van het pluimvee met vogelgriep is besmet. In landen als China bestaat ook de gewoonte om tamme eenden los te laten in rijstvelden, waar ze in contact komen met wilde watervogels. Dat bevordert het overspringen van gemuteerde virussen in gekweekte dieren naar wilde vogelpopulaties.

    In de 43 jaar dat de vogelgriep wordt gemonitord, is er geen enkele switch van mild naar ziekmakend in wilde vogelpopulaties vastgesteld. Het kan zijn dat het er minder gemakkelijk te detecteren is, maar het is voor een succesvol virus sowieso minder evident om naar iets ziekmakenders te muteren in wilde vogels dan in kwekerijen. Zieke dieren raken in de natuur geïsoleerd en sterven te snel om veel andere te besmetten. In het algemeen zou er een soort natuurlijk 'evolutionair evenwicht' tussen vogels en hun griepvirussen zijn.

    In The Journal of Animal Ecology beschreven Marius Gilbert en zijn collega's de effecten van ziekmakende varianten op wilde vogels. Vooral ganzen en meeuwen worden getroffen; onze kokmeeuw zou extra kwetsbaar zijn. Op plekken waar vogels tijdens de trek verzamelen, kan het virus worden uitgewisseld, ook tussen soorten. Zangvogels blijven gelukkig grotendeels buiten schot, met uitzondering van eksters en kraaiachtigen die weleens op kadavers terechtkomen.

    Dat de huidige virusgolf vooral brandganzen treft, hoeft niet te verbazen. De soort neemt de laatste 25 jaar explosief in aantal toe en foerageert graag in dichte troepen op akkers en graslanden. Bovendien heeft ze een neiging tot globaliseren. Een in Zeeland geboren mannelijke brandgans ontmoette enkele winters geleden een uit Rusland afkomstig overwinterend vrouwtje en trok in de lente met haar mee naar haar geboortegebied. De volgende winter vlogen ze echter samen de andere richting uit en kwamen ze in China terecht. Veel vogels kennen weinig ruimtelijke beperkingen, wat de verspreiding van virussen bevordert.

    De gevolgen breiden zich uit naar andere vogelfamilies. Onderzoekers meldden in het vakblad Viruses dat er in Noord-Duitsland in de winter 2016-2017 17 zeearenden werden gevonden die stierven aan een ontsteking in de hersenen nadat ze met een vogelgriepvirus waren besmet, ongetwijfeld na het eten van besmette kadavers. Het ging vooral om jonge vogels, die mogelijk onvoldoende weerstand hadden. Nederlandse onderzoekers publiceerden in Scientific Reports de vaststelling dat er in de winter 2020-2021 heel wat buizerds aan vogelgriep stierven, allemaal vrouwtjes en eveneens vooral jonge vogels. De dieren hadden geen antistoffen tegen het virus in hun lichaam en waren dus kwetsbaar.

    De ellende in Europa is in 2005 begonnen, vertelt viroloog Mieke Steensels. Toen werden de eerste zwaar ziekmakende virusvarianten in wilde vogels gevonden. Aanvankelijk gebeurde het slechts af en toe, maar vanaf 2014 kreeg het probleem een mondiaal karakter en nam de frequentie van de uitbraken toe. Het is opvallend dat virusvarianten elkaar lijken af te wisselen. Vorige winter hadden we mengelingen van zogenaamde H5N8- en H5N5-varianten, deze winter domineert de H5N1-variant. Waarnemingen uit Nederland wijzen uit dat de ziekmakende virusvormen in de natuur een eigen leven beginnen te leiden.

    Verontrustend is inderdaad dat de laatste jaren de link tussen ziekmakende vogelgriepvirussen in stallen wordt losgekoppeld van de besmetting van wilde vogels. De ziekmakende varianten worden sinds 1996 als endemisch in pluimvee beschouwd, als iets wat er altijd is. Maar voor de jongste uitbraken zijn er geen aanwijzingen meer dat de verspreiding vanuit de pluimveehouderij is gebeurd. De ziekmakende varianten circuleren nu vrij in wilde vogels. Men mag trouwens trots zijn op onze pluimveesector, want we hebben deze winter in ons land tot dusver slechts vier uitbraken in kwekerijen gehad, en er is geen enkele overdracht van het ene bedrijf naar het andere geweest. De maatregelen voor risicobeheersing en bioveiligheid worden goed gevolgd en doen hun werk.

    Impliceert het feit dat de ziekmakende vogelgriepvirussen endemisch worden in onze natuur niet dat de maatregelen, zoals een ophokplicht, permanent moeten worden? Het is een moeilijke discussie, waarin ook elementen over dierenwelzijn opduiken: hoelang kun je dieren binnenhouden? Voor bioboerderijen is het helemaal een probleem, want hun kippen kunnen evenmin naar buiten. Er wordt nu op Europees niveau naar een aantal sporen gekeken, zoals het spreiden van de ligging van kwekerijen om contact tussen bedrijven te beperken. En er is de moeilijke kwestie van het vaccineren van dieren en alles wat er aan problemen qua virusbewaking en handel bij komt kijken.

    Er bestaan vaccins tegen vogelgriep, maar die beletten niet altijd dat dieren de ziekte krijgen en aan elkaar doorgeven. Omdat het moeilijk is het onderscheid te maken tussen weerstand na vaccinatie en na besmetting, eisen nogal wat landen dat geslachte dieren die worden geïmporteerd niet gevaccineerd mogen zijn, want anders kunnen ze niet controleren of ze al dan niet het virus kregen. Het virus kan immers maandenlang overleven in kadavers. Er wordt ook gefluisterd dat onverstandige vaccinatie in kwekerijen in Aziatische landen bijgedragen heeft tot het krachtiger worden van het virus. Het gegeven dat het ziekmakende vogelgriepvirus bij ons endemisch dreigt te worden, zal het debat over vaccinatie tegen vogelgriep in ieder geval in een stroomversnelling brengen.

    Officieel zouden er sinds 1997 wereldwijd een duizendtal mensen accidenteel met een vogelgriepvirus zijn besmet, van wie de helft is overleden. Het reële aantal ligt ongetwijfeld een stuk hoger. Het grootste risico schuilt in een combinatie van vogelgriep met andere virussen. Zowel de Aziatische griep in 1957 als de Hongkonggriep in 1968, die elk wereldwijd miljoenen doden maakten, was het gevolg van een mengeling van vogelgriep- met mensengriepstammen. Mogelijk gebeurde hetzelfde met de Spaanse griep in 1918, die misschien wel 50 miljoen mensen doodde. De Mexicaanse griep van 2009 was een mengeling van genen uit vogel-, varkens- en mensengriepvirusvarianten.

    Nederlandse wetenschappers toonden een tiental jaren geleden aan dat vogelgriepvirussen slechts 5 genetische mutaties nodig hebben om te veranderen in iets wat courant mensen kan besmetten en dat overdracht van mens naar mens toelaat; nu worden mensen uitsluitend besmet door contact met vogels. In de variant die zeehonden doodde, waren 4 van die mutaties aanwezig. Ze bevorderden de verspreiding van het virus door de lucht, wat besmetting vergemakkelijkte.

    Vogelgriepvirussen besmetten vogels vooral via een receptor op hun darmcellen, maar de receptor vertoont ongemakkelijk veel gelijkenissen met een receptor op onze longcellen. Het is dus niet uit te sluiten dat vogelgriep de volgende pandemie wordt. Als gevolg van ons ondoordacht en respectloos omgaan met andere levende wezens dreigen we van de ene virusproblematiek in de andere te sukkelen. Het is hoog tijd dat we daar iets aan doen. Iets ernstigs.











    23-02-2022 om 10:49 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-02-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zeearend

    Geraadpleegde bron: de Roofvogelgids – Noordboek Natuur [Lars Gejl]

    De arend is een symbool van kracht, macht en onoverwinnelijkheid en wordt bewonderd om zijn indrukwekkende spanwijdte als hij majestueus langs berghellingen zweeft of als hij in een verrassend ogenblik zijn krachtige en indrukwekkende vaardigheden in de jacht toont. De arenden regeren als toppredators in de vogelwereld op alle 6 de continenten en omvatten een groot aantal geslachten onder de gemeenschappelijke noemer ‘arend’.

    In Europa zijn 10 soorten arenden in 3 geslachten te zien. Daarvan zijn er 8 relatief erg donker en variërend in grootte. Ze behoren tot het geslacht ‘Aquila’ en worden beschouwd als de echte arenden. De zeearend en de slangenarend vertegenwoordigen elk hun eigen genus.

    De zeearend met een lichaamslengte van 66 tot 90 cm; een spanwijdte die varieert tussen 180 en 244 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 3.5 en 7 kg, ook wel ‘vliegende deur’ genoemd, is de grootste roofvogel van Noord-Europa en vrijwel onmiskenbaar door zijn brede vleugels met diep ingesneden vingers, korte, wigvormige staart en grote kop met een hoge, krachtige snavel.

    De vlucht is traag, bijna lui met vlakke vleugelslagen, onderbroken door korte glijperioden op vlakke vleugels met licht geheven arm en afhangende hand, waardoor de vleugels een lichte ‘knik’ vertonen. De cirkelvlucht gaat op vlakke of licht gebogen vleugels, anders dan bij de wat grootte betreft, vergelijkbare steenarend, die cirkelt met vleugels in een ondiepe ‘V’.

    Zo lijkt de zeearend zwaar en traag, maar vergis je niet. Vanuit ‘die luie vlucht’ kan hij met verrassend krachtige vleugelslagen in een paar seconden versnellen tot 70 km / u en met gemak een vliegende eend in de vlucht slaan. Buiten de broedtijd zijn zeearenden doorgaans zwijgzaam. De meest gehoorde roep, vooral nabij het nest, is een luide reeks schrille, kakelende en keffende tonen: ‘klie-klie-klie-klie’. De alarmroep is lager en een langzaam herhaald hard, kloppen: ‘klek-klek-klek-klek’. 

    De zittende zeearend is compact met een plomp lichaam, een grote kop met een stevige, gebogen snavel en korte staart, bijna verborgen onder de vleugels. Hij kijkt vaak uit naar prooien vanaf een tak, een hoge rots langs het strand of aan de rand van een wak. De zeearend is altijd in de buurt van water te vinden, zoals meren, rivieren en kusten, waar hij jaagt. Hij broedt in bossen en op rotsrichels. ’s Winters is hij in dezelfde biotopen te vinden en op goede foerageerlocaties, soms in losse groepen.

    Het verspreidingsgebied omvat Noord-, Midden- en Oost-Europa met de grootste populatiedichtheden in het noorden en oosten. Buiten Europa strekt de verspreiding zich verder uit in een brede gordel door Rusland tot de Stille Oceaan.

    De Europese populatie telt 18 000 tot 24 600 broedparen. Noorwegen huisvest 33% van de populatie, Rusland 23%, Polen 11%, Zweden 6%, Duitsland 6% en Finland 4%. De westelijke grenzen van het verspreidingsgebied  zijn Groenland, IJsland en Schotland, waar de zeearend opnieuw werd geïntroduceerd, terwijl de soort in de andere Europese landen weinig voorkomt of als broedvogels afwezig is. In Nederland is de zeearend een uiterst schaarse broedvogel.

    Net als bij andere grote roofvogels duurt de ontwikkeling van juveniel naar adult 6 jaar of langer, gekenmerkt door 5 kleedwisselingen, waarvan de tussenliggende onvolwassen kleden variëren afhankelijk van de geografische locatie en moeilijk op leeftijd te determineren zijn. De zeearend is volledig uitgekleurd als 6- of 7-jarige vogel in een overwegend donkerbruin verenkleed met lichtere, gespikkelde rug-, schouder- en dekveren. De staart is wit, de snavel geel en ook de iris is geel. Bij oudere individuen zijn kop, nek, zadel (rug-deel vlak achter de hals) en borst bijna grijsachtig wit, de snavel licht en de iris wittig.

    Het volwassen vrouwtje is meestal tot ¼ groter dan het mannetje, wat duidelijk opvalt wanneer het paar tijdens het broedseizoen samen is te zien. De zeearend is een standvogel, hoewel vogels van noordelijke populaties in de wintermaanden naar de kust of naar ijsvrije meren in het zuiden trekken. Jonge vogels zwerven vaker dan adulte vogels.

    De zeearend broedt meestal als 5-jarige voor de eerste keer, maar kan paren vormen met een jongere partner. De banden tussen het paar zijn sterk en ze leven in langdurige relaties met elkaar, tenzij ziekte en sterkere rivalen de harmonie verstoren. Het paar bouwt meerdere nesten, die afwisselend worden gebruikt in hoge bomen of op rotsplateaus, zelden op de grond. Het nest is een takkenconstructie van 1 m diep en een paar meters in diameter.

    Na een luidruchtige balts en acrobatische vluchten met stortduiken en klauw-in-klauw-vluchten legt het vrouwtje 1 tot 3 eieren, meestal 2 die de partners om beurten in circa 38 dagen uitbroeden. Beide ouders verzorgen de jongen, die na 70 tot 90 dagen uitvliegen en daarna nog 30 dagen op hun ouders vertrouwen.

    Het dieet van de zeearend is afhankelijk van het aanbod, omdat de gemakkelijkst beschikbare bronnen het eerst worden gebruikt, bv. gestrande vissen en vooral gewonde vogels die van kilometers afstand worden waargenomen. Anders dan steenarenden, die gewoonlijk schuw en verborgen leven, zoekt de zeearend vaak de omgeving van kustdorpen op, vooral met haventjes waar een gemakkelijk maaltje vis of visafval kan worden meegeritst.

    Het menu bevat ook eieren en jongen, die uit bv. meeuwenkolonies worden geroofd, vissen die vanaf het wateroppervlak worden gevangen, watervogels en minder vaak kleinere zoogdieren en tijdens de winter aas. De jachttechniek van de zeearend varieert van verrassingsaanvallen vanuit bomen en vanaf rotsplateaus tot spontane wandelingen langs de vloedlijn aan de kust op zoek naar kleiner voedsel. Directe aanvallen over lange afstanden op eenden en andere watervogels komen ook voor, net als een fladderende, bijna biddende vlucht boven bv. meerkoeten, die worden gedwongen om herhaaldelijk te duiken en uiteindelijk uitgeput op het wateroppervlak blijven liggen. Zeearend-paren, die bij sommige gelegenheden samen jagen, zijn ook waargenomen in een speciale vorm van meeuwenjacht, waarbij ze vlak langs een drieteenmeeuw vliegen, die daardoor naar beneden wordt gezogen richting zee, waar zij uiteindelijk wordt geslagen. De zeearend kan oud worden: maximaal 27 jaar in de vrije natuur en zelfs ouder in gevangenschap.











    10-02-2022 om 17:01 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-02-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het fraaie valkje heeft het moeilijker dan andere roofvogels

    Geraadpleegde bron: Beestenboel: de torenvalk [Dirk Draulans]

    Een groot aanpassingsvermogen is geen garantie voor overlevingssucces. Dat bewijst de torenvalk, een van onze algemeenste roofvogels. Hij valt op door zijn uitzonderlijk jachtgedrag: hij kan 'bidden' boven een prooi. Hij fladdert dan intensief tegen de wind in om ter plekke te kunnen blijven hangen. Met zijn scherpe ogen spot hij op grote hoogte muizen in het gras. Het bidden vergt veel energie, maar verhoogt de kans dat hij de beestjes te pakken krijgt. Een torenvalk heeft elke dag 4 tot 8 muizen nodig om te overleven.

    In een goed muizenjaar en als het niet te veel regent, want dan is bidden minder efficiënt, kan een torenvalkkoppel 4 tot 5 jongen grootbrengen. Door een goede timing van het broeden kan het muizenmenu, op het ogenblik dat de jongen het meeste eten nodig hebben, worden aangevuld met jongen van andere vogelsoorten (voornamelijk kuikens van weidevogels) die eerder uitvliegen en door hun onervarenheid gemakkelijke slachtoffers zijn.

    Experimenten hebben uitgewezen dat een torenvalkkoppel per seizoen nog meer jongen zou kunnen grootbrengen, maar daarvoor zouden de ouders extra inspanningen moeten leveren, die ze dan later in hun leven mogelijk duur moeten bekopen. Die zelfgekozen beperking levert hen makkelijk een paar extra broedseizoenen op en uiteindelijk dus een groter aantal jongen. Je moet af en toe wat op de rem gaan staan om verder te raken in het leven.

    In The Journal of Raptor Research verscheen een aantal anekdotische waarnemingen over bigamie bij torenvalken. Sommige mannetjes slagen erin om in hetzelfde seizoen nesten te hebben met twee vrouwtjes tegelijk. Het lijkt erop dat de vrouwtjes dan verwant zijn aan elkaar en dat het tweede altijd jonger is dan het eerste. Het stelt zich tevreden met een rol als bijzit, waardoor het wel minder jongen grootbrengt dan het topvrouwtje.

    De waarnemingen wezen uit dat zo'n mannetje op het hoogtepunt van het voederwerk bijna dubbel zoveel prooien per dag vangt als een monogame buurman. Of dat een negatieve invloed heeft op zijn succes op lange termijn, is niet bekend.

    Mannetjestorenvalken zijn kleiner dan vrouwtjes en hebben een grijzer voorkomen. Misschien heeft het grijs te maken met het feit dat vrouwtjes mannetjes verkiezen waarvan de veren het ultraviolet licht goed reflecteren. De diertjes gebruiken dat licht ook om urinesporen van knaagdieren op de grond te volgen, wat hun jachtsucces verhoogt. Immers, muizen laten geregeld een druppeltje plas achter. Deze druppeltjes urine zijn voor de muizen een manier om te communiceren met elkaar. Waar de urine het verst is, licht het het felst op. Op dit plekje concentreert de torenvalk zich dan. Als hij een muis ziet laat hij zich meestal trapsgewijs afdalen tot maar een paar meter boven de grond om op het laatst een duikvlucht te maken en als het voor hem meezit, de muis te vangen. Ze investeren dus zwaar in hun jachttechniek, maar wat hun nest betreft laten ze veel aan het toeval over. Ze gebruiken lege nesten van vooral kraaiachtigen, maar kunnen ook terecht in door mensen geplaatste broedbakken en in nissen van gebouwen, waardoor ze soms in steden voorkomen. Dat zou hun succes moeten verhogen.

    De torenvalk was de eerste roofvogel in ons land die wettelijk werd beschermd – in 1956 – maar hij heeft daar minder baat bij gehad dan veel andere soorten. Hij verdwijnt uit grootschalige landbouwgebieden, die heel vogelonvriendelijk zijn. Het huidige broedbestand in Vlaanderen is lager dan 2500 koppels. In Nederland is het de voorbije halve eeuw met maar liefst 75% afgenomen (3000 – 6000 broedparen). Een switch naar een deels stedelijk bestaan kan het verlies aan landelijke mogelijkheden voor de soort niet compenseren.

    De afname wordt geweten aan de intensivering van het agrarisch gebruik van graslanden, de toename van predators als havik en buizerd en het verdwijnen van natuurlijke nestgelegenheid door de afname van zwarte kraaien en eksters in het landbouwgebied. Door het geïndustrialiseerd landbouwbeheer komen er over het algemeen veel minder veldmuizen in de graslanden voor en juist deze muizen zijn voor torenvalken de belangrijkste voedselbron.

     











    03-02-2022 om 17:48 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wielewaal, een vogel met tropische looks, doet het helaas niet goed meer in onze contreien

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de wielewaal [Dirk Draulans]

    De wielewaal brengt mensen bij elkaar. Zo gaf de prachtige vogel met de melodieuze zang zijn naam aan de Vlaamse vogelvereniging die in 1933 onder impuls van de Turnhoutse pastoor, Frans Segers werd opgericht. In 2001 versmolt De Wielewaal met een andere natuurvereniging tot Natuurpunt. Segers studeerde aan het Klein-seminarie te Hoogstraten en werd in 1915 tot priester gewijd. Hij ontwikkelde veel belangstelling voor de volkseducatie. Nadat hij in 1915 te Heverlee aalmoezenier bij de scouts was geworden richtte hij zich in het bijzonder op de natuureducatie. Zijn naam leeft voort in het Frans Segersreservaat, een natuurgebied bij Turnhout met een kleinschalig gevarieerd landschap rondom het riviertje de Aa.

    Het Frans Segersreservaat bevindt zich in een omgeving waar je niet meteen een waardevol natuurgebied verwacht: gekneld tussen de autosnelweg E34, een industrieterrein en de spoorweg naar Herentals. Het gebied is het enige restant van het beekdallandschap van de Aa in Turnhout. De wandeling laat je kennismaken met de verschillende soorten biotopen die typerend zijn voor deze vallei: ruigte, waterplassen, bos, weiden en houtkanten.

    Zijn welluidende naam heeft de wielewaal te danken aan zijn jodelende zang. Zodra je die te horen krijgt, vergeet je hem nooit meer. Het mannetje is knalgeel en heeft zwarte vleugels. Toch krijg je hem zelden te zien. Hij houdt van hoge boomkruinen. Daarin valt hij niet op; het geflikker van de zon op de bladeren zorgt ervoor dat hij, ondanks zijn gele veren, toch passend is gecamoufleerd. Het vrouwtje is groenig en bruinig, niet alleen omdat zij, in tegenstelling tot de mannetjes, haar kwaliteiten als geschikte partner niet hoeft te etaleren, maar ook omdat ze het uitbroeden van de eieren grotendeels voor haar rekening neemt. Dan helpt het als je versmelt met je leefomgeving.

    Wielewalen zijn berucht om de agressiviteit waarmee ze belagers van hun nest, zoals eekhoorns en eksters, te lijf gaan. Door hun doortastende optreden verliezen ze zelden eieren of jongen. Het nest van de wielewaal is een dicht gevlochten mandje dat onder aan een tak bengelt, vaak in een vork voor wat stabiliteit. Voor 1950 was de soort in onze contreien een algemene broedvogel, die bijna uitsluitend in loofbossen leefde. De wielewaal heeft een uitgesproken voorkeur voor populierendreven en -bossen, dikwijls in een nattige setting. Maar het droogleggen en kappen van bossen deed zijn populatie geen deugd. Wielewalen zijn ook gepatenteerde grote rupseneters. Aangezien insecten (vlinders, meikevers, sprinkhanen) het slecht doen als gevolg van overmatig pesticidegebruik, is dat nadelig voor de soort.

    Kenners menen dat het broedbestand van de wielewaal in Vlaanderen onder de duizend koppels is gezakt, naar verluidt een historisch dieptepunt. Gelukkig is de vogel sterk aanwezig in Europa en Azië, waardoor hij momenteel niet in zijn voortbestaan is bedreigd.

    De wielewaal is een trekvogel die amper 3 maanden bij ons verblijft voor hij weer naar zijn winteroorden in Centraal- en Zuidoost-Afrika vertrekt. Onderweg moet hij constant op zijn hoede zijn voor netten, geweren en andere gevaren. Die probeert hij zo veel mogelijk te omzeilen door 's nachts te vliegen. Overdag verbergt hij zich om te rusten en krachten op te doen.

    In het vakblad Global Change Biology verscheen een intrigerend verslag over de winterbiotoop van de wielewaal. Op basis van de chemische analyse van duizenden veren van vogels uit museumcollecties van 1818 tot 1971 konden onderzoekers concluderen dat de meeste vogels halverwege de 19de eeuw naar Zuidoost-Afrika trokken. Maar halfweg de 20ste eeuw zat de meerderheid in Centraal-Afrika. Statistische hulpmiddelen konden de shift koppelen aan variaties in regenval: hoe meer regen er ergens valt, hoe groter de kans dat er wielewalen zijn. Als het veel regent in Centraal-Afrika, blijven ze er hangen, anders trekken ze verder zuidwaarts. Regen is dus essentieel voor een succesvolle overwintering van de wielewaal. Het creëert ongerustheid over de gevolgen van de klimaatopwarming. Minder regen in de wintergebieden zou de wielewaal onder druk kunnen zetten.

    Wie een uitgebreide identiteitskaart van de wielewaal wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot het eerder verschenen artikel opsnorren:

    16-07-2019: De wielwaal, een buitenbeentje met verbazingwekkende kleuren

     











    25-01-2022 om 10:40 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Noordse pijlstormvogel

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de Noordse pijlstormvogel is een ware kilometervreter [Dirk Draulans]

    Noordse pijlstormvogels zie je bij ons haast alleen aan de kust, als er een hevige storm vanuit de zee waait doorgaans in de periode van juni tot oktober.

    Wat oneerbiedig zou je kunnen zeggen dat een Noordse pijlstormvogel een vrij dikke duif met lange en smalle vleugels is. De lichaamslengte varieert tussen 30 en 35 cm, de spanwijdte reikt tussen 76 en 83 cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 350 tot 450 g. Kenmerkend voor het verenpak is de uniform roetzwarte bovenzijde en de witte onderzijde. De donkere kopkap reikt tot onder het oog en op de oorstreek; de zijhals is donker tot op de zijborst. De dunne snavel is donker. De helderwitte flank en onderstaart wordt gescheiden door een brede, zwarte dijvlek. Een duidelijk contrast tussen zwart en wit typeert de ondervleugels; altijd witte onderstaartdekveren en geen of zeer geringe pootprojectie (weinig zichtbare poten). Hij is een zeevogel die bijna nooit over land vliegt, maar eindeloos de oceaan afschuimt op zoek naar vooral visjes voor zijn voeding. Pijlstormvogels vliegen meestal enkele meters boven het zeeoppervlak. Ze verdwijnen graag in golfdalen en surfen soms vlak langs golfkammen om extra vliegkracht te halen uit de luchtstromen. Meestal slaan ze enkele keren kort na elkaar snel met de vleugels om vervolgens een tijdje door de lucht te glijden. Als het nodig is, rusten ze dobberend op het water.

    De vogels vliegen erg efficiënt. Ze moeten wel, want hun teller kan afklokken op meer dan een miljoen afgelegde kilometers; een Noordse pijlstormvogel kan 50 jaar oud worden. Deze zeevogel is een van de beste navigators in de natuur. Als proefneming bracht men een exemplaar van het eiland Skokholm voor de kust van Zuid-Wales, over naar Masschusetts, zo’n 5000 km over de noordelijke Atlantische Oceaan en buiten zijn normale vlieggebied. Daar werd de vogel losgelaten en na 12 dagen was hij weer bij zijn jong terug.

    De soort broedt vooral in holen van kustkliffen en rotskusten op N-Atlantische eilanden (Azoren, Madeira, Selvagen en Canarische eilanden), maar na het broedseizoen trekken de dieren via West-Afrika naar de kusten van Argentinië en Brazilië, waar ze overwinteren. In de lente vliegen ze via Noord-Amerika terug; ze maken dus elk jaar boven de oceaan de cirkel rond. Onderweg zouden ze zich op de stand van de zon en de sterren oriënteren.

    Ook in het broedseizoen leggen Noordse pijlstormvogels enorme afstanden af. Ze vliegen soms 1500 km (enkele richting) van hun nestplek om een zone met veel voedsel te vinden. Daarbij kunnen ze tot 2 weken wegblijven van het ene jong dat ze grootbrengen. Er blijft wel altijd een ouder in de buurt van het jong. Onderzoek gepubliceerd in ‘Animal Behaviour’ wees uit dat oudervogels alleen lange voedselvluchten maken als hun jong in goede conditie is. Als er werk aan de winkel is om het jong gezond groot te krijgen, maken ze meer voedselvluchten over korte afstanden. De lange vluchten doen ze vooral om zelf wat aan te sterken tijdens het energie-intensieve voederen.

    Het ene jong dat een koppel Noordse pijlstormvogels elk jaar grootbrengt, in een hol in de grond of onder rotsblokken, kan dubbel zo zwaar worden als zijn ouders. Dat is nodig, want het moet 'klaar' zijn als de ouders stoppen met voederen. Uit broedholen in kolonies klinken ’s nachts rauwe, hese, stotterende of hoestende vierdelige klanken: 'tji-ki gah-ach', de laatste tonen heser, langgerekter en dieper.

    Na ongeveer 60 dagen blijven de ouders geleidelijk weg. Het jong moet dan wel naar buiten komen als het niet wil verhongeren. Voor het goed doorheeft hoe het zich moet voeden, is het de helft van zijn gewicht kwijt. Het krijgt dus extra reserves van zijn ouders mee, maar eenmaal die stoppen met voederen, staat het er alleen voor. Kijken naar soortgenoten is het enige waaruit het kan leren.

    Pijlstormvogels broeden vooral op eilanden, waar ze uitsluitend 's nachts naartoe vliegen om te vermijden dat ze gepakt worden door meeuwen of andere rovers. Zelfs op maanlichte nachten zijn ze uit veiligheidsoverwegingen minder actief. Op zee zijn ze stil, maar op de broedplaatsen maken ze spookachtige krijsende geluiden.

    De broedplekken werden ooit zwaar geviseerd door mensen die de vette en olierijke kuikens uit hun holen kwamen halen. Die praktijk is gelukkig bijna uitgestorven. Alleen op de Faeröer, een eilandengroep berucht om vreselijke dolfijnenslachtpartijen, vinden sommigen het nog nodig om de 'traditie' in ere te houden. Ook dat hoort zogezegd bij hun – achterhaalde – volkscultuur. Ze zouden er dringend eens moeten leren dat er zoiets als 'vooruitgang' bestaat, ook wat het omgaan met de natuur betreft.

     











    19-01-2022 om 17:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Grote Vogelweekend van Natuurpunt: “Vogels voeren en beloeren”

    Vogels spotten is hip. Uren turen door een verrekijker, ergens in een vogelkijkhut in een natuurgebied, op zoek naar die zeldzame gevederde bezoeker. Toch hoef je geen echte vogelexpert te zijn om plezier te beleven aan vogels kijken. Gewoon vanachter je keukenraam zijn er al heel wat vogelavonturen te ontdekken. Zeker als je voor een voederplek zorgt in je tuin of op je terras.

    Koolmezen en pimpelmezen zullen snel de weg naar je vogelbistro vinden. Ze zijn verzot op voedersilo's vol pinda's of zonnebloempitten. Ze pikken telkens één zaadje mee en breken het snel ergens op een veilige plek in een boom of haag open. Ze zijn klein, maar erg dapper en laten zich niet uit het lood slaan door grotere soorten. Merels zetten zich minder snel op je voedertafel, die eten liever van de grond of van bessen in struiken. Wel zoeken ze regenwormen of fruit om van te smullen. Een doorgesneden appel op het gazon wordt sterk geapprecieerd. Die pikken ze dan vakkundig leeg, tot er slechts een hol appelvel overblijft. Vakwerk!

    Heb je geluk, dan krijg je misschien ook wel eens een zeldzamere soort zoals een staartmees of een grote bonte specht op bezoek. Of zie je nog net hoe een sperwer een vogeltje van je voedertafel grist en ermee wegvliegt in zijn klauwen. Tuinvogel eet tuinvogel, ook dat hoort erbij in de wilde natuur achter je keukenraam.

    Staat er een haag in je tuin of in je buurt, dan hoor je vast en zeker wel eens huismussen tsjilpen. Vaak hoor je ze spelend kwetteren in koor, nog voor je ze kan zien. Dat is het voordeel van vogels spotten en tellen in de winter: dan zie je ze meestal gemakkelijker zitten. Tijdens een koude winterprik zoeken nog meer vogels beschutting en eten in de tuin. In de winter vinden ze sowieso al minder voedsel, terwijl ze net dan extra energie nodig hebben om hun lichaamstemperatuur op peil te houden en om de vriesnacht te overleven. Bovendien zijn de dagen korter en is er dus minder tijd om voedsel te zoeken. Het ideale moment om de tuinvogels een handje te helpen door voedsel en water voor hen klaar te zetten in je tuin.

    Is je terras of je tuin vogelvriendelijk ingericht, dan ben je helemaal klaar voor Het Grote Vogelweekend dit weekend. Elk jaar roept Natuurpunt iedereen op om gedurende een kwartier de vogels te tellen in de tuin of op het balkon. Meetellen is simpel. Van de echte vogelkenner tot de occasionele vogelliefhebber: iedereen kan vogels tellen en zo zijn steentje bijdragen aan het grootste vogelonderzoek van Vlaanderen.

     

    Als je van plan bent aan de telling deel te nemen, zorg dan vanaf nu al dagelijks voor voldoende voedsel en vers water; gevederde tuinbezoekers weten snel waar hun vogelfans wonen en zullen het aangeboden voedselbuffet ongetwijfeld waarderen.

     

    1. Kies 1 of meerdere telmomenten van telkens een kwartiertje tijdens het WE (29 & 30/01)
    2. Neem tijdens je telmoment pen, papier en eventueel je verrekijker bij de hand en bekijk de vogels in je tuin of op je terras gedurende 15 min. Overvliegende vogels tellen niet mee.
    3. Noteer per soort het aantal vogels dat je zag en geef ze in op http://www.vogelweekend.be
    4. Tel je nog een keer tijdens het weekend? Geef dan een nieuwe telling in.
    5. Geef je telgegevens in voor zondagavond 30 januari 2022

    Vorig jaar was de koolmees de meest getelde soort tijdens Het Grote Vogelweekend. De kans is dus groot dat je die te zien krijgt. Of is het een pimpelmees die je vetbol plundert? Het is niet altijd evident om al die vogels van elkaar te onderscheiden. Gelukkig hoef je geen vogelexpert te zijn om ze te herkennen. Zie je een vogel in je tuin die je niet onmiddellijk kan thuisbrengen tijdens je telling, neem dan een foto en tel gewoon verder. Je kan de vogel dan later opzoeken in een vogelgids of hulp inschakelen via de website van Natuurpunt. Op vogelweekend.be vind je een overzicht van de meest voorkomende tuinvogels. Ook staan er tijdens het telweekend experts klaar om al je vragen over vogels via e-mail te beantwoorden.











    13-01-2022 om 11:08 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De biodiversiteitscrisis is een systemische crisis

    Geraadpleegde bron: EOS Wetenschap: Vogels in vrije val [gedragsecoloog Hans Van Dyck]

    Door menselijk toedoen sterven er meer diersoorten dan normaal. Maar de biodiversiteitscrisis beperkt zich niet tot het uitsterven van enkele soorten. Nieuwe cijfers tonen dat het aantal individuele vogels snel afneemt.

    In het najaar van 2021 verscheen een nieuwe balans van het Europese vogelbestand. De geschatte som van alle Europese vogels zit nu net geen 20% lager dan in 1980. Het gaat dan over aantallen exemplaren, niet over aantallen soorten. Deze aantallenkrimp staat voor een verlies van 560 tot 620 miljoen individuele vogels, berekenden enkele Britse ornithologen.

    De soort waarvan de aantallen op Europese schaal het sterkst achteruitboerden is de huismus. Maar ook andere wijdverspreide soorten kregen over de periode van 40 jaar zware klappen. De spreeuw en de veldleeuwerik bv. Er zijn ook soorten die in aantal toenamen. Forse stijgers zijn bv. de zwartkop, winterkoning en roodborst. Maar het globale plaatje toont rode cijfers.

    Betrouwbare schattingen van de populatietrends over meerdere decennia zijn voor de meeste soortengroepen helaas niet mogelijk op een Europese schaal. Je hebt tijdreeksen met vele gegevens nodig uit alle landen. Maar vogels zijn populaire dieren. Er lopen al langer monitoringprogramma’s. Zo heb je het ‘Pan-European Common Bird Monitoring Scheme’ dat zich richt op 169 vogelsoorten in 28 Europese landen.

    De onderzoekers gebruikten daarnaast nog andere geïntegreerde gegevenssets over herhaalde populatieschattingen uit de lidstaten. Die cijfers hebben betrekking op 445 inheemse broedvogels . Het is het werk van veel burgerwetenschappers.

    Voor het rekenwerk konden niet alle gegevens van alle soorten worden behouden. Met het oog op betrouwbaarheid worden meerdere criteria toegepast voor zulke statistische trendanalyses. Bovendien hanteerden de wetenschappers twee verschillende statistische modellen. De twee analytische methodes kwamen tot een vergelijkbare conclusie: er zijn een stuk minder vogels.

    Op Europese schaal zijn de uitgesproken verliezers niet met uitsterven bedreigd. Er zijn nog altijd huismussen, spreeuwen en veldleeuweriken in alle Europese uithoeken, alleen zijn het er gaandeweg minder en minder. Niet alleen het uitsterven van soorten is een probleem. Populaties van soorten die nog een eind boven de kritische uitsterfdrempel zitten, zijn aanhoudend aan het krimpen. Ook dat vormt een belangrijk signaal.

    De trends geven een indicatie van de bredere landschaps- en milieukwaliteit. In natuurreservaten wordt intensief gewerkt aan behoud en herstel van fauna en flora. Toch blijft dat beschermd groen oppervlak nog steeds bescheiden. Dat verspreide soorten achteruitboeren zegt veel over het landschap en het milieu buiten de reservaten. Het gaat dan vooral over landbouw- en stedelijk gebied. De populatiedynamiek van vogels – of van andere dieren – kent gewoonlijk een schommelend verloop. Goede jaren wisselen af met mindere jaren. Nataliteit en mortaliteit kennen vele invloeden. De trendlijn over die jaarlijkse schommelingen gaat bij meerdere Europese vogelsoorten dus wel degelijk omlaag.

    De biodiversiteitscrisis gaat niet alleen over het uitsterven van soorten. Soorten zijn dynamische systemen van lokale populaties en maken deel uit van complexe ecologische netwerken. Om functioneel te zijn in dergelijke netwerken heb je van vele soorten vele exemplaren nodig. Het is niet voldoende dat een soort met een handvol exemplaren blijft bestaan.

    Dat geldt natuurlijk niet alleen voor vogels. Denk aan insecten die bloemen bestuiven. Om bestuivingswerk uit te voeren, heb je erg veel hommels, bijen en andere bloembezoekers nodig. Het is niet alleen belangrijk voor sommige cultuurgewassen, maar vooral ook voor vele wilde planten die voor de voortplanting rekenen op deze 6-potige sekswerkers. Landschappen moeten niet alleen kansen bieden aan de diversiteit aan soorten. Functionele relaties in de natuur zijn niet alleen een kwestie van soortendiversiteit, maar ook van kritische aantallen per soort. Vandaar dat biologen zich de jongste jaren zorgen maken over de afname van de biomassa aan insecten. Vele insecten zijn in bulk nodig om functioneel te zijn als bestuiver, als voedselbron voor vogels, …

    Als populaties gradueel kleiner worden, bestaat de kans dat onze perceptie mee verandert. Minder vogels, minder vlinders, minder hommels: het lijkt de nieuwe norm. Nieuwe generaties groeien op met de nieuwe toestand als verwachtingspatroon. We verwachten niet langer een tuin vol fladderende vlinders of overal bendes huismussen. En als er een beetje meer trekkende distelvlinders opduiken, gaat het in de krant plots terug ‘goed met de vlinders’.

    Daarom zijn studies die over de langere termijn inschattingen maken van aantallen en trends erg verhelderend. Ze zorgen voor kritische referentiekaders en horen ons te wapenen tegen wat het ‘shifting-baselinesyndroom’ heet. Het syndroom verwijst naar het verschuiven van onze referentienormen. Het concept vond vooral ingang door het studiewerk en de publicaties van marien bioloog Daniel Pauly. De Frans-Canadees zag hoe beleidsmakers telkens ijkpunten legden in het recente verleden. Bovendien werden de ijkpunten ook nog opgeschoven. Dan kan je makkelijker stellen dat populaties toenemen en opnieuw ‘bevisbaar’ zijn. Je krijgt een ander beeld als de referentielijn een eind verder gaat in de tijd. De methodologische kortzichtigheid maskeert het bredere plaatje van langdurige erosie van populatieaantallen.

    Nederlandse biologen en biostatistici berekenden onlangs een historische ‘baseline’ voor het dagvlinderbestand. Ze schatten dat het Nederlandse dagvlinderbestand tussen 1890 en 2017 met 84% is gekrompen. Ze stelden vast dat de afname de jongste decennia wel min of meer stabiliseerde voor soorten van bos en grasland, maar dat die wel onverminderd doorging voor typische bewoners van de heidebiotoop.

    De biodiversiteitscrisis beperkt zich niet tot uitsterven van enkele soorten van bijzondere leefmilieus. In een wereld op mensenmaat worden vele exemplaren en populaties stelselmatig geëlimineerd. Deze significante oversterfte blijft niet zonder gevolg, ook voor soorten en leefgebieden die nog niet met uitsterven zijn bedreigd. Het is een systemische crisis.

    Wie meer cijfers over vogelpopulaties in Europa wenst te raadplegen kan dat via onder andere www.pecbms.info











    08-01-2022 om 17:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nieuwjaarswensen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Intussen heeft iedereen wel vastgesteld dat we ook déze feestmaand maar best voorzichtig uit de bol kunnen gaan.

    We weten tussen de golven door hoe deze pandemie volgens een vast stramien razendsnel toeslaat en knaagt aan ons bestaan. 

    We zijn inmiddels verplicht oog te hebben voor de steeds wisselende omstandigheden en ons aanpassingsvermogen bij te passen.

    Want die gemenerik probeert ons telkens sneller af te zijn en zich onophoudelijk anders te vermommen om ons kwetsend te verrassen.

    Al mag het geen domper zetten op de feestvreugde, toch zullen we met onzekerheden en onvoorspelbaarheden moeten leren omgaan.

    MAAR breng de nodige veerkracht op om je naasten, goede vrienden en kennissen met blijdschap en vrolijkheid te vervullen.

    Geniet van de warme feeststemming, de gezellige kersttaferelen, de genegenheid en dankbaarheid die de kerstpakjes verhullen.

    Laat je meeslepen in de mooie symboliek van de eeuwigdurende hoop en denk aan de liefdevolle momenten, aan de mooie herinneringen.

    Geloof in betere tijden, put weer vertrouwen in nieuwe opportuniteiten en blik terug op de fijne periodes en knappe verwezenlijkingen.

    We hopen dat iedereen in intieme kring fijne eindejaarsfeesten mag beleven, zijn hartje kan ophalen en heel wat lekkers kan smullen.

    01-01-2022 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-12-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kuifmees komt enkel in Europa voor

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel_Winter 2022 [Jan Rodts]

    De kuifmees is zo’n beetje de rockster onder de mezen; een gezellige druktemaker. Met haar zwart-witte koptekening en haar permanent opgerichte, driehoekige kuif ziet ze er relatief stoer uit. Een ander opvallend kenmerk in het verenkleed is de zwarte oogstreep die langs de wang terug naar voor loopt in de vorm van een hoefijzertje. Ook de zwarte kin en keel en de smalle, zwarte halsring zijn typerend voor de kuifmees. De razendsnelle, scherpe, hoge ‘psi-psi-psi-psi’-roepjes zijn in naaldhoutbossen nooit uit de lucht. Bijzonder ook is dat de kuifmees de enige mezensoort is die niet buiten Europa broedt.

    De kuifmees komt in het algemeen voor in naaldbossen die groot genoeg zijn om het hele territorium te bevatten. Mogelijk heeft ze een voorkeur voor jongere percelen, net als de matkop, waarmee ze ’s winters vaak gezamenlijk wordt aangetroffen.

    In de Lage Landen verkiest ze duidelijk dennenbossen boven sparrenbossen. De soort is ook karakteristiek voor andere soorten bossen, als er maar dode of stervende bomen in staan waarin ze een geschikte nestholte kan bezetten of eventueel aanpassen. In Zuid-Europa broedt de kuifmees ook in loofbossen met verspreid staande dennen en in oude kurkeikbossen.

    De kuifmees nestelt doorgaans in een holte die ze zelf uithouwt in vermolmd hout, in een stronk of een gedeeltelijk dode boom (heel vaak een berk). Harde stukken hout worden bij het uithouwen niet verwijderd, zodat de nestholte veel onregelmatiger is dan die van bv. de matkop. Er wordt ook wel gebroed in een verlaten spechtenhol, een holle weidepaal of zelfs een nestkastje. Het nest zelf is een komvormig bouwsel, uitsluitend door het vrouwtje gemaakt van mos en soms korstmos, bekleed met haar, wol en soms spinrag. Aan de bovenzijde is het bijna als een buidel gesloten, zodat er weinig warmte verloren gaat.

    De kuifmees is een uitgesproken standvogel die soms zwerfbewegingen over korte afstanden uitvoert. Daarbij worden nieuwe broedlocaties bezet. Na het onafhankelijk worden in september, verlaten de jongen het territorium van de ouders en verplaatsen ze zich over korte afstanden. Vanaf oktober hebben zich groepen gevormd die winterterritoria bezetten en waar ze heel actief en superbeweeglijk de toppen van de bomen afstropen op insecten en spinnetjes. De ‘standaard’groep in zo’n territorium bevat het adulte ouderpaar plus 2 juvenielen (één van elk geslacht) die samen het winterterritorium verdedigen. Groepen van 2, zelden 3 bestaan ook. Als begin maart de groep nog groter is dan 2, worden de juveniele verdreven. Het is niet duidelijk of ze dan later in hetzelfde seizoen nog broeden.

    De verspreiding van de kuifmees in Vlaanderen overlapt heel sterk met die van de zwarte mees en beperkt zich dan vooral tot de zandgronden, waar grote naaldhoutcomplexen voorkomen. Bij de opmaak van de vorige Atlas van Vlaamse Broedvogels (2000-2002) stelde het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) nog een sterk positieve trend vast. Die werd grotendeels toegeschreven aan het ouder worden van onze naaldhoutbestanden en hiermee samenhangend betere en grotere broed- en foerageergebieden. Van een positieve trend is nu echter totaal geen sprake meer.

    De kuifmees doet het, net als andere naaldhoutspecialisten zoals goudhaan en zwarte mees niet zo goed in Vlaanderen. Ook in Nederland gaat de soort er sterk op achteruit. Bij het opmaken van de Waalse broedvogelatlas in 2010 werden ook daar de eerste signalen van een afnemende trend vastgesteld. De populatie werd toen wel nog geschat op zo’n 19 000 broedparen. De omvorming van (grotendeels aangeplante) naaldhoutbestanden naar meer natuurlijke leefgebieden als loofhoutbossen en heidegebieden wordt als een van de belangrijkste oorzaken van de afname gezien.

    De populatie van de kuifmees in Vlaanderen wordt geschat op min 5 000 en max 15 000 broedparen. Als we de meest recente Vlaamse Rode Lijst (2016) erbij nemen, zien we dat de soort tot de categorie ‘Momenteel niet in gevaar’ behoort, hoewel de korte-termijn-trend een afname van 19% vertoont. Voor heel België ziet die korte-termijn-trend er met een afname van 54% nog een pak minder rooskleurig uit. Of hoe een vogelsoort rechtstreeks het slachtoffer kan worden van bepaalde beheermaatregelen zoals het omvormen van uitgestrekte, monotone dennenbestanden tot natuurlijke loofhoutbossen.

    Natuurbeheerders moeten wel vaker lastige en moeilijke keuzes maken, waardoor de ene soort wordt bevoordeeld en de andere wordt gedwongen elders haar geluk te zoeken. Het kappen van dennenbossen ten voordele van een andere habitat, omdat ze ogenschijnlijk niet waardevol zijn, kan dus het (plaatselijk) verdwijnen van een soort tot gevolg hebben. Daarnaast kampen dennenbossen op droge zandgronden zoals in de Antwerpse Kempen ook met verdroging, vermesting en verzuring. Deze factoren kunnen een negatief effect uitoefenen op insectenetende standvogels zoals de kuifmees, maar het is onbekend of ze een rol spelen bij de afname van de soort. We kunnen dus besluiten dat de kuifmees – ook al ziet ze er stoer uit – zeer gevoelig is voor ingrijpende veranderingen in haar leefgebied.

    En dat is iets waar vele vogelsoorten onder te lijden hebben. Degradatie of het simpelweg verdwijnen van habitats kan voor vele dier- en plantensoorten de doodsteek betekenen.











    28-12-2021 om 17:45 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    22-12-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tot ongenoegen van de visserij floreert de aalscholver

    Geraadpleegde bronnen: De Standaard [Tom Ysebaert] / Feiten en verzinsels [Guy Huylebroeck]

    De aalscholver heeft het verkorven bij leden van het Europees Parlement die met visserij begaan zijn. Zij willen de vogel bestrijden. Niet doen, zeggen biologen. Wees blij dat hij terug is.

    De aalscholver doet het weer goed in Europa en dat is een probleem, vinden leden van de Visserijcommissie in het Europees Parlement. De visetende vogel stond er halfweg de 20ste eeuw slecht voor, door bejaging en slechte waterkwaliteit. In Vlaanderen werd hij halfweg de jaren ‘60 uitgestorven verklaard als broedvogel.

    Europese bescherming, een verbetering van de plassen en waterlopen, met opverende visbestanden als gevolg, deden de vogel aan een remonte beginnen. Vandaag zijn er 2 miljoen exemplaren in Europa. In Vlaanderen broeden er on­geveer 1.400 paren, in de winter ­verblijven er 5.000 stuks. In Vlaanderen is hun bestand stabiel, laat Koen Devos van het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek weten.

    Maar het is welletjes, vinden sommige Europarlementsleden. Een volwassen aalscholver eet een ½ kg vis per dag. De 2 miljoen Europese exemplaren peuzelen dagelijks 900 ton vis op. Dat zet de visserij onder druk, meent de Nederlander Peter van Dalen, ondervoorzitter van de commissie. Doordat de vogel beschermd is, kunnen er geen maatregelen tegen genomen worden, betreurt hij. Hij kreeg bijval van Spaanse, Franse en Zweedse commissieleden, die tegelijk een aantasting van de biodiversiteit zagen, een negatieve impact op natuurlijke visbestanden. Van de Europese beschermde status kan worden afgeweken, maar dat moet worden gemotiveerd. De bescherming hoeft niet te worden opgegeven, als we de voortplanting maar kunnen inperken, vindt Annie Schreijer-Pierik.

    Andere commissieleden gaan daar niet in mee. De Ierse Grace O’Sullivan van de Groenen meent dat de rol die de aalscholver in het ecosysteem speelt, moet worden erkend, in plaats van alleen maar rekening te houden met de winst van de viskweek. De vogels massaal doden is wreed en niet efficiënt. De Nederlandse bioloog Stef van Rijn schudt het hoofd bij zoveel ­anti-aalscholversentiment in de commissie. Er is geen reden om de vogel te bestrijden. In Nederland is hij over zijn hoogtepunt heen. Die mensen roepen maar wat en met kennis van zaken een standpunt innemen, lukt hen niet.

    Die kennis is anders ruim voorhanden in de wetenschappelijke ­literatuur. Daaruit is volgens Van Rijn gebleken dat de aalscholver zeldzame vissoorten in hun natuurlijke habitats nooit in gevaar heeft gebracht. Doordat ze in grote groepen leven en vaak samen jagen, lijkt het soms een plaag, maar biologen gebruiken die term niet. In een gezond ecosysteem wordt de predatorpopulatie bepaald door het aantal beschikbare prooidieren: als er veel zijn, krijgen de predatoren veel jongen en groeien hun aantallen aan. Als er weinig prooi is, krijgen ze weinig of geen jongen en daalt de predatorpopulatie – weliswaar met een jaar vertraging. Door dit zelfregulerend mechanisme kunnen er dus nooit te veel predatoren zijn en dat geldt ook voor de aalscholver. Er zijn er gewoon zo veel als de natuur kan dragen, zo eenvoudig is het.

    Uit een langlopend onderzoek over aalscholvers, uitgevoerd door bioloog Ronnie Veldkamp, blijkt dat aalscholvers een positieve impact kunnen hebben op het visbestand in natuurlijke wateren. Dat zit zo. Aalscholvers zijn liever lui dan moe en het zijn echte opportunisten – daarom zijn ze trouwens zo talrijk: specialisten zijn altijd beperkt in aantal, omdat hun prooi dat ook is. In de praktijk betekent dit dat een aalscholver ‘s morgens wat gaat vissen en dan, als hij zijn dagelijkse portie vis binnen heeft, de rest van de dag rustend doorbrengt. Welke vis hij eet, dat kan hem niet schelen. Daarom jagen aalscholvers op wat ze kunnen krijgen, met een voorkeur voor vissen tussen 10-15 en 25-30 cm. Daarvan hoeven ze er immers maar twee of drie op te eten om aan hun dagelijks rantsoen te raken. Groter mag ook natuurlijk, maar er is wel een limiet: aalscholvers slikken hun prooi immers in één keer door. Bij vissen tot 40 cm is dat geen probleem, maar bij grotere vissen riskeert een aalscholver te stikken in zijn prooi. En dat gebeurt, daarvan circuleren genoeg foto’s. Maar het is uitzonderlijk, want als de hele aalscholverpopulatie zich aan prooien van groter dan 40 cm zou wagen, waren er binnen de kortste keren geen aalscholvers meer.

    Wanneer de ‘middenklasse’ vis schaars wordt door de predatie van aalscholvers, krijgen de kleinere visjes meer ontplooiingskansen omdat ze meer voedsel ter beschikking hebben – dat geldt trouwens ook voor de grotere vissen.

    Netto resultaat: een visbestand met gezonde kleine en grote vissen, maar weinig middelgrote vissen. En dat blijkt niet slecht te zijn, noch voor de vissen, noch voor de aalscholvers. Want die kleine visjes worden volgend jaar groot natuurlijk, wat betekent dat er weer een lading voedsel aankomt voor de aalscholvers: alweer 900 ton die ze duurzaam kunnen oogsten. En sommige van de middenklassers ontsnappen aan de aalscholvermaag en groeien door tot de aalscholver-immune superklasse. En dan kunnen ze door de bijna afwezigheid van middenklassers een goedgevulde oude dag slijten.

    Eindresultaat: een populatie met een gezonde groep grote vissen, weinig middenklassers en een popelende jonge bende, die alle eten en ruimte en vrijheid heeft om door te groeien tot, wie weet, een gelukkige grote vis. In het gebied waar Veldkamp zijn studie heeft uitgevoerd, werd er in de jaren 1980 (toen er nog maar weinig aalscholvers waren) een wetenschappelijke bevissing uitgevoerd. Er is dus een nulmeting, die vergelijken mogelijk maakt. Uit die meting blijkt dat het visbestand er toen niet al te goed aan toe was, met vooral veel middenmaatvissen die dan nog in een slechte conditie waren. De komst van de aalscholver heeft geleid tot een bloeiend, gezond visbestand. We kunnen het een beetje vergelijken met een tuinier die de plantjes uitdunt om uiteindelijk aan het eind van het seizoen meer opbrengst te hebben.

    In vijvers waar vis wordt gekweekt of waar hengelaars vis uit­zetten om op te vissen, kunnen ze lelijk huishouden. Zo’n omgeving is dan ook een ‘tafeltje-dek’ voor die vogels, merkt van Rijn op. Maar dat zijn plaatselijke problemen die lokaal kunnen worden aangepakt. En dat gebeurt, met succes, van Noor­wegen tot Israël.

    Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om de vogels daar weg te houden. Netten of draden spannen, kanonnen of lasergeweren ­afvuren, opblaasbare neparenden of -krokodillen inschakelen. Dat schrikt hen af, hoewel er na enige tijd gewenning optreedt. Een manier om de populatie te controleren is het niet.

    Je kunt ook de vijvers aanpassen: rietkragen aanleggen of kooien op de bodem plaatsen waar de vissen zich schuil kunnen houden tegen jagende aalscholvers.

    De aalscholver kun je vergelijken met de wolf, meent Stef van Rijn. Ook dat roofdier is in België en Nederland teruggekeerd omdat er weer voedsel voorhanden is. We moeten daar blij om zijn en niet in de val trappen om hem opnieuw te gaan bestrijden.











    22-12-2021 om 10:15 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-12-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Ross’ meeuw voor het eerst in ons land gespot

    Geraadpleegde bronnen: Waarnemingen.be / Natuurpunt studie: Dominique Verbelen

    Na een relatief rustig najaar op vlak van dwaalgasten, brengt de herfst een verrassing van formaat. Op 1 december werd de Ross’ meeuw gefotografeerd vanop het westerstaketsel van Nieuwpoort. Daarna vertoefde zij enkele dagen langs het strand van Leffrinckoucke, halfweg tussen de Belgische grens en Duinkerken (Frankrijk). Op 7 december volgde echter nog meer verrassend nieuws: een 2de Ross’ meeuw werd waargenomen in de haven van Zeebrugge, slapend tussen de kokmeeuwen.

    Deze meeuwensoort broedt normaal in hoog-arctische gebieden in Noordoost-Siberië en werd nog nooit eerder in ons land opgemerkt. Het is een bijzonder fraaie meeuwensoort, die buiten het normale verspreidingsgebied ook nog eens uiterst zeldzaam is. De soort lijkt op een dwergmeeuw maar is iets groter (lichaamslengte varieert tussen 29 en 32cm; bij de dwergmeeuw tussen 24 en 28cm), heeft langere, spitsere vleugels en een lange, wigvormige staart. De zeer korte snavel is zwart; de korte poten zijn rozerood. Volwassen exemplaren hebben een scherp afgelijnd zwarte halsring (kraagje) en de onderdelen hebben een diep-roze tint. ’s Winters zijn ze doffer en maakt het zwart plaats voor grijze vegen. In plaats van de halsring verschijnt een kleine donkere oorvlek, een donkere vlek voor het oog en een grijze kruin. Net deze mix van hoog-arctisch afkomst – en daardoor quasi onbereikbaar – zeldzaam en gracieus maakt van de Ross’ meeuw de natte droom van menig vogelspotter.

    Ross' meeuwen broeden op de moerassige toendra langs de Noordelijke IJszee, voornamelijk in Oost-Siberië maar ook in Groenland en Noord-Canada. De soort trekt slechts over korte afstanden, waarbij ze overwinteren aan de grens van het pakijs. In West-Europa worden Ross’ meeuwen soms als dwaalgast waargenomen. In Nederland werd deze kleine meeuw intussen al 20 keer waargenomen (met een 1ste waarneming in 1958) maar voor België was de vondst van 1 december een primeur.

    Het lag dan ook voor de hand dat deze waarneming voor het westerstaketsel van Nieuwpoort de volgende dag tientallen vogelkijkers op de been zou brengen, echter zonder resultaat. De Ross’ meeuw werd die dag enkel nog kortstondig opgemerkt achter een aanmerend schip in het Brittania-dok in de voorhaven van Zeebrugge. Doorgaans foerageren de Ross’ meeuwen in havens vlak langs de kade, waarschijnlijk op zoek naar kleine vis en visresten die in het water terechtkomen bij het schoonspuiten van de dekken van de vissersschepen. Wanneer kokmeeuwen hun buit proberen af te pakken laten ze zich niet onbetuigd en laten een eksterachtig ‘kekkekkek’ horen. Andere geluiden die de meeuw voortbrengt zijn een zacht ‘kieieiei’, als die wat meer op zijn gemak is en ‘krrek, krrek, krrek’ met korte en langere tussenpozen.

    Zoekacties de volgende dagen leverden niets meer op. Mogelijk hangt de vogel nog altijd ergens voor de Belgische kust maar dat is zoeken naar een naald in een hooiberg. Het gebeurt niet zo vaak dat een nieuwe vogelsoort kan worden bijgeschreven op de Belgische lijst. De laatste keer dat dat gebeurde dateert alweer van 26 oktober 2020, toen een huisgierzwaluw werd ontdekt boven de Fonteintjes in Blankenberge.

    De soort werd vernoemd naar James Clark Ross, een Brits marineofficier die tussen 1839 en 1843 de Antarctische expeditie met de schepen HMS Erebus en HMS Terror leidde. Doel was aan de zuidpool magnetische en astronomische waarnemingen te verrichten. In 1841 ontdekte hij de Ross-zee, Victorialand en de vulkanen Erebus (actief) en Terror (uitgedoofd). Ook de Ross' zeehond werd naar hem vernoemd.

    Het broedgebied van de Ross’ meeuw werd pas in 1905 ontdekt door de Rus Sergei Alexandrovitch Buturlin bij Pokhodsk in Noordoost-Jakoetië. Het hele broedgebied ligt zeer noordelijk in het noordpoolgebied, in het allernoordelijkste deel van Noord-Amerika en Noordoost-Siberië. De vogels broeden in kleine kolonies op de toendra en in riviermondingen, vaak in combinatie met Noordse Sterns. Er wordt maar over zeer korte afstand getrokken, de meeste blijven gewoonlijk aan de rand van het pakijs overwinteren in het noordelijk deel van de Beringstraat en de Zee van Ochotsk, maar enkele zoeken zuidelijker streken op.











    15-12-2021 om 17:32 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-12-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De koereiger wordt almaar vaker gespot in Vlaanderen

    Geraadpleegde bron: Beestenboel: de koereiger [Dirk Draulans]

    Het is een vogeltje dat lang geleden bijna uitsluitend in Afrika voorkwam. Er was een kleine populatie in het zuiden van het Iberisch Schiereiland die sterk op en af ging in aantallen – dat is typisch voor 'randverschijnselen'. Maar de laatste eeuw is er geen houden aan: de koereiger is de wereld aan het veroveren. Hij is op weg om een kosmopoliet te worden.

    Voor zijn succes mag de koereiger de mens dankbaar zijn, maar niet omdat die hem actief over de wereld verplaatst, zoals met veel andere soorten het geval is. De koereiger dankt zijn naam aan het feit dat hij voor zijn voeding handig gebruikmaakt van diensten verzekerd door vee. Hij wandelt mee langs grazend vee en pikt insecten uit het gras die wegspringen voor de poten van de grazers. In de natuur is de koereiger een volgeling van zebra's, gnoes en andere grote grazers.

    Zijn voedingssucces is drieënhalve keer groter wanneer hij zich onder grazers mengt dan wanneer hij het zonder hulp moet doen. Hij verkiest traag wandelende dieren. Als koeien stilstaan, jagen ze veel minder insecten op. Als antilopen te snel bewegen, kan de koereiger hen niet volgen. Doordat de mens op almaar grotere schaal vee is gaan houden, breidde de voedingsbiotoop van de koereiger zich uit. Hij kan nu regio's in de wereld aan die vroeger ongeschikt waren, omdat hij er zonder vee niet aan voldoende voedsel raakte. Er zijn naast hem nog andere reigersoorten die meer weidevogel dan watervogel zijn.

    In de 19de eeuw slaagden koereigers erin om op eigen kracht vanuit Afrika Amerika te bereiken. Wetenschappers onderzochten bijna 200.000 windtrajecten uit die tijd om na te gaan hoe ze dat deden. Bijna 1700 winden waren in staat om koereigers in minder dan een week aan de andere kant van de Atlantische Oceaan te brengen, vooral naar Guyana en Suriname. De meeste vogels die zich – waarschijnlijk per ongeluk – aan de oversteek waagden, zullen het niet gehaald hebben. Over de toekomst van de koereiger hoeven we ons echter geen zorgen te maken. De wereldpopulatie wordt op 5 miljoen individuen geschat. Een groot voordeel is dat veehouders en -hoeders hem tolereren, omdat hij soms vervelende parasieten van de rug of uit de neus van koeien pikt. Een dier dat zich zichtbaar nuttig maakt voor de mens doet het doorgaans uitstekend.

    De koereiger is een wit reigertje van een halve meter hoog met in rust een gebocheld voorkomen. Hij heeft een gele bek en gele poten. In het begin van het broedseizoen krijgt hij rossige pluimen op zijn kop en borst om indruk te maken op potentiële partners. Sinds kort komt hij geregeld bij ons voor – het aantal waarnemingen stijgt jaar na jaar.

    Rond de eeuwwisseling waren er een paar broedgevallen in het Zwin, mogelijk dieren die werden aangetrokken door de kooivogels die er toen werden tentoongesteld. In 2020 was er een eerste echt wild broedgeval, in een reigerkolonie in het prachtige natuurgebied De Blankaart bij Diksmuide. Een koppel kreeg er twee jongen groot, die overwegend met sprinkhanen uit hooilanden werden gevoederd. In Wallonië en Frankrijk is de soort al ingeburgerd. Er worden ook al overwinterende koereigers gezien. De klimaatopwarming is een zegen voor de soort in ons land; ze is een blijver. 











    05-12-2021 om 19:27 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-11-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Technische snufjes onthullen heel wat info over de wespendief

    Geraadpleegde bron: Beestenboel: de wespendief heeft zijn naam niet gestolen  [Dirk Draulans]

    De naamgeving van een vogel kan veel zeggen over de houding van mensen tegenover het dier. In het Engels heet 'onze' wespendief honey buzzard of honingbuizerd. Dat klinkt vriendelijker, maar in feite is het niet correct. De wespendief is geen echte honingeter: hij haalt vooral raten uit wespennesten, om zich te voeden met de larven die daarin huizen.

    Vroeger heette de wespendief bij ons 'wespenbuizerd' – dat is vandaag ook de Duitse naam (Wespenbussard). Het neutrale 'buizerd' werd dus ooit vervangen door het pejoratieve 'dief'. Misschien was iemand erachter gekomen dat de wespendief geen echte buizerd is, hoewel zijn uiterlijk en gedrag in de lucht sterk aan onze algemeenste roofvogel doen denken – alleen kenners worden niet in de war gebracht door de gelijkenissen tussen de vliegsilhouetten van buizerd en wespendief.

    Tot minstens in de jaren 1960 heerste er veel weerstand tegen roofvogels – vandaar mogelijk de keuze voor 'dief'. Er bestaan historische geschriften van 'vogelliefhebbers' die wespendieven bestudeerden door de vogels te schieten en hun nesten te plunderen. Gelukkig is de wespendief niet gemakkelijk te vinden. Hij broedt graag in bossen en leidt er een verborgen bestaan. Dat belet niet dat sommige mensen erdoor gefascineerd raken.

    Amateur-ornitholoog, Marieke Berkvens vond in juni 2004 een veer van een wespendief, waarna het dier haar niet meer losliet. Een uitgebreid relaas van haar bevindingen verscheen eind 2017 in het blad Natuur.oriolus.

    Voor zijn voeding wandelt de wespendief graag door een bos, op zoek naar wespennesten. Om die te vinden, houdt hij de vliegbewegingen van wespen in de gaten. Hij graaft de nesten open met zijn poten, waarna hij de raten met de weerloze larven naar boven haalt. Hij stoort zich niet aan de zoemende en stekende verdediging van de volwassen wespen. Het lijkt erop dat hij de wespeningang van een nest intact laat, waardoor hij er langere tijd op kan teren.

    Omdat de wespendief bij uitstek een insecteneter is, is hij verplicht om in de winter naar zuidelijker oorden te trekken. In het verslag van Marieke Berkvens staan terugmeldingen van in België geboren en geringde wespendieven uit Ghana en Togo. Tegenwoordig kunnen wespendieven, zoals veel vogels, ook intensief worden gevolgd via minidataloggers en -satellietzenders op hun rug, die hun verplaatsingen in detail blootleggen.

    Ornitholoog Wouter Vansteelant heeft daarover met twee collega's gepubliceerd in het vakblad Proceedings of the Royal Society. Ze volgden jonge wespendieven uit het zuiden van Finland tijdens hun trek naar Afrika. De dieren waren niet ver van elkaar geboren, maar zouden op grote afstand van elkaar terechtkomen: de meest westelijke jonge vogel (in Mali) zat op meer dan 3300 km van de meest oostelijke (in Congo). Ze bleken zich zo veel mogelijk te laten meedrijven met de wind om op een bepaalde plek terecht te komen. Die zochten ze dan later in hun leven wel consequent op voor hun overwintering. Vansteelant en zijn collega's vroegen zich af of die willekeur nog altijd een goede strategie is, want vroeger was een veel breder areaal in Afrika geschikt voor de wespendief dan nu. Over hoe het bestand van de soort bij ons evolueert, is weinig bekend – daarvoor is ze te moeilijk te bestuderen. Het lijkt er wel op dat ze standhoudt. De totale Vlaamse populatie wordt geschat op 160 à 240 paren.

    Geraadpleegde bron: Wespendieven in Vlaanderen vroeger en nu – Natuur.oriolis 2017_4

    In het boek ‘De vogels van het Meerdaelwoud’(1946) door Florent Wortelaers lezen we:

    “Dit jaar nog (in 1943), benuttigde een wespenbuizerdpaar de overblijfselen van een wespenbuizerdhorst van 1935 als onderlaag. De horst heeft zowat een doorsnede van 70 tot 80 cm; er is heel weinig nestholte.” Deze soortbeschrijving bevat veel details over paargedrag, nestbouw, vliegbeelden, geluiden en het foerageren.

    Wespendieven moeten op tijd vertrekken om in goede conditie en onder gunstige weersomstandigheden de wintergebieden te kunnen bereiken. De voornaamste wegtrek van volwassen vogels vindt plaats tussen 20 en 25 augustus, een cohort van juvenielen volgt kort daarna. Vroegere generaties die het zonder geavanceerd optisch materiaal en goedgevulde telposten met gespecialiseerde vogeltellers moesten stellen, maakten begrijpelijke fouten bij het registreren van trekkende wespendieven.

    De Belgische trekwaarnemingen uit november en december in de Atlas van 1972 zijn onwaarschijnlijk. Uit de opmerking dat er zeer weinig maart- en aprilgegevens zijn en dat meldingen in februari tot de grote uitzonderingen behoren, blijkt dat er in die tijd nog geen kennis was over de vertrekdata uit de winterkwartieren.

    Aan het begin van de jaren 1990 deed het internettijdperk zijn intrede en tegelijkertijd werd het vogelonderzoek professionelere aangepakt. Voor de liefhebbers kwam meer vrije tijd ter beschikking, mobiliteit ging erop vooruit, de kwaliteit van telescopen en camera’s verbeterde en goed geïllustreerde handboeken kwamen ter beschikking. Alhoewel het vogelwereldje nog niet liep te ‘appen’, ontstond er vlottere onderlinge communicatie en werden waarnemingen betrouwbaarder. Maar de wespendief laat zich – zelfs in digitale tijden – moeilijk inventariseren.

    Het inventariseren vraagt om goede soortkennis; een vlinderende of ‘flieuwende’ (de typische roep van de wespendief) vogel kan niet zomaar aan een broedterritorium worden verbonden, want zowel man als vrouw, broedvogel en niet broedvogel tonen dit gedrag. Paren die geen broedpoging ondernemen – tot circa 50% van de populatie – kunnen zich wel territoriaal gedragen. Het is daarom niet gemakkelijk om te weten welke individuen een nest bezetten. Bovendien liggen nestlocaties niet alleen in bosgebieden, ook in kleine kasteeldomeintjes en grote villatuinen en zelfs in houtwallen bouwen wespendieven hun nesten. Paren die in privé eigendommen verblijven en daar nesten bouwen worden meestal over het hoofd gezien omdat die terreinen doorgaans niet toegankelijk zijn.

    In de 80-er jaren waren Nederlandse wespendieffanaten reeds begonnen met het schatten en bepalen van territoriumgrootte. Daarbij werd – en wordt nog altijd – de boomtopmethode gebruikt. Bij het volgen van een wespendief tijdens zijn voedselvlucht heb je in veel situaties te maken met zichtbarrières. De vogels zijn bovendien niet goed te volgen als ze laag over het bos vliegen. De top van een hoge boom van waaruit de waarnemer de horizon afspeurt biedt ruim uitzicht. Met behulp van kruispeilingen kunnen nesten worden gelokaliseerd.

    Het is niet altijd goed te zien of een vogel prooi draagt. Wanneer een wespendief vanuit het bos omhoog cirkelt om daarna in een rechte lijn af te zakken is er goede kans dat hij op weg is naar het nest, ofwel vanaf de nestlocatie naar zijn voedselplek vertrekt. Het is dan de kunst om de locatie te vinden waar ze in het bos zakken en daar te gaan zoeken naar het nest. Lastig blijft het, want ze kunnen vanaf het invliegpunt nog wel zo’n 300 m onder de boomkruinen verder vliegen om de nestboom te bereiken.

    Dankzij de ontwikkeling van de digitale camera met geavanceerde accessoires is het een stuk gemakkelijker geworden om individuele territoriale wespendieven te herkennen. Onder wisselende lichtomstandigheden en bij hoog vliegende en snel uit het beeld verdwijnende vogels is het met de verrekijker vaak moeilijk om er iets van te maken. Maar met een klik van camera met telelens is er de mogelijkheid om achteraf de kenmerken nog eens in detail te bekijken op het computerscherm. Zo kunnen individuen alsnog worden herkend. Nog fraaier wordt het als de vogel volgend jaar opnieuw op foto verschijnt, een stimulans om dan eens na te gaan of hij in het gebied is teruggekeerd om te nestelen.

    De uitvinding van kleine camera’s (camcorders) haalde broedende en gravende wespendieven uit het verborgene. In de 21ste eeuw verklappen cameraatjes, vlakbij nesten opgehangen, het gedrag, de ontwikkeling van de jongen en de voedselaanvoer via verhelderende filmbeelden. Ook het uitgraven van wespennesten is op camera vastgelegd en op internet te bekijken. Je moet maar geluk hebben om eens een vogel te zien bij het uitgraven van een wespennest, maar met GPS-trackers kan de onderzoeker de vogel in ‘t veld volgen en krijgt hij de kans om beelden vast te leggen. Ze letten daarbij goed op gevaar door af en toe te stoppen en rond te kijken.

    In 1993 werden wespendieven voor het eerst van satellietzenders met zonnecellen voorzien. Het onderzoek vond plaats in 3 verschillende gebieden in Sleeswijk-Holstein (D). Onderzoekers verkregen nu goede informatie over omvang en gebruik van territoria. Ze constateerden dat de voedselterritoria van de vrouwtjes groter waren dan die van de mannetjes. Over tijdsbesteding (vliegen, rusten, over de bodem stappen, uitgraven) kwam men nu opeens veel te weten. Bovendien was de nieuwe techniek een goede hulp bij het lokaliseren van de geëxploiteerde wespennesten. En toen eind augustus de gezenderde vogels koers naar het zuiden zetten, werden hun vertrekdata accuraat vastgelegd (Ziesemer 1997).

    De Duitse wetenschappers beschikten vanaf 2009 over state-of-the-art GPS transmitters. Aanvankelijk gaven zenders alleen de GPS-coördinaten door, maar de nieuwe versies registreerden ook vlieghoogte, snelheid en richting. Voor het eerst werd de volledige migratiecyclus van 6 vogels vastgelegd. Alle vogels overwinterden in West-Afrika, van waaruit ze niet veel meer van zich lieten horen omdat de zonnecellen niet worden opgeladen onder het bladerdek van de laaglandregenbossen.

    Twee jaar achtereen kon een koppel worden gevolgd, ze trokken ieder apart langs een andere route en overwinterden ver van elkaar. Onderweg passeerden de meeste projectvogels de Straat van Gibraltar, de kortste oversteek naar Afrika. Dat Wespendieven sterke vliegers zijn en ook geruime tijd over het water kunnen trekken bleek uit meerdere trackinggegevens die een lange route over de Middellandse Zee vastlegden. Zo vlogen bv. 2 vogels dwars over Frankrijk, verlieten land aan de kust van Catalonië en kregen pas in Algerije weer grond onder de vleugels. Ze overbrugden de Sahara en kwamen netjes in hun wintergebied in Nigeria aan.

    De vogels die in de verschillende projecten worden gevolgd, brengen het wetenschappelijk onderzoek naar hun leefwereld op ongekend niveau. In de periode 2013-2015 werd satellietonderzoek uitgebreid naar het Groene Woud in Noord-Brabant, met 1680 ha bos en het grensoverschrijdende Kempen~Broek in Limburg met 3100 ha bos. In dit gebied zijn natte bossen kenmerkend en komt een stabiele populatie voor, in tegenstelling tot de droge zandgronden op de Veluwe waar de soort in 20 jaar is achteruitgegaan. De dichtheid in het projectgebied was hoog: in Het Groene Woud en ook in Kempen~Broek vond men 1 paar op 100-200 ha bos. De havik is daar een geduchte predator, van de 12 nesten met kuikens werden er 5 leeggehaald. De dichtheid van succesvolle wespendieven was het hoogst in de zone met de minste broedende haviken. Hoe rigoureus zo’n havik te werk kan gaan, toont een filmfragment van een camcorder bij een nest in Overijssel (NL) waarop is te zien hoe één van de ouders het na een aanvankelijk felle verdediging moest opgeven; na de landing op het nest greep de havik een kuiken in de klauw, pauzeerde kort, pakte vervolgens het tweede kuiken in de andere klauw en vloog ermee weg. Een bijzonder efficiënte havik, maar voor het wespendievenpaar was dit een verloren broedseizoen.

    Ook voedselonderzoek vormde een belangrijk onderdeel van de studies. Prooisoorten werden onderzocht alsook de samenhang van prooikeuze met het type bos waarin de vogels broedden en foerageerden. De voornaamste prooi – sociale wespen – werd bemonsterd door middel van vallen met lokstof. Gewone wesp, Duitse wesp en Hoornaar reageerden hierop, veruit de meest voorkomende soort was de Gewone wesp (99,4%). Op basis van camerabeelden bij 11 paren in 2013-2016 is gebleken dat gewervelden in hoofdzaak door het mannetje werden aangebracht. Dat waren meestal kikkers (bruine en soms groene) en in veel mindere mate nestjonge vogels, meestal zanglijster, merel of houtduif. Ze brachten kikkers vooral ‘s morgens, meestal van een bosperceel grenzend aan grasland. Bij de vrouwtjes lag het accent van aanvoer ‘s middags. Beide ouders brachten wespenraten, de aanvoer nam licht toe in de loop van de dag, met een piekje in de late middag.

    De trek van wespendieven is een schitterend natuurfenomeen; er zijn dagen in begin september waarop meer dan 10.000 wespendieven langs de Straat van Gibraltar worden geteld. Bij de migratie zuidwaarts is de keuze van het oversteekpunt aan de Straat afhankelijk van de heersende zijwinden die daar doorgaans onstuimig zijn. Bij een ‘Levante’ (oostenwind) buigen ze sterk door naar het westen en komen na verdrifting boven de zee-engte uit bij Tanger. De ‘Poniente’ (westenwind) brengt ze langs de Rots van Gibraltar over zee naar Ceuta (Spaanse exclave). Deze sterke vliegers hoeven geen thermiek af te wachten om ‘s morgens te kunnen vertrekken.

    Bij sommige projecten zijn uitrustingen beschikbaar waarbij de onderzoekers SMS-berichten met gegevens van de gezenderde vogels kunnen ontvangen. Zo kan migratie en het verblijf in de winter real time worden gevolgd. Dat levert niet alleen mooie gegevens op, maar het betrekt ook een groter publiek bij het wel en wee van de vogels. Op een FB-pagina zijn de routes en winterverblijven van de vogels van het Kempen~Broek op kaartjes te zien. Maar ook over de omstandigheden onderweg is veel te lezen.

    Dat wespendieven bereid zijn om langer te reizen om risico´s te vermijden, wordt ook duidelijk uit hun trekroutes. Ze vliegen immers via grote omwegen van en naar hun overwinteringsgebied, niet alleen om de Middellandse Zee te vermijden, maar ook de Sahara. Met name in het voorjaar omzeilen ze de woestijn en de Middellandse zee, omdat de overheersende wind dan tegen de trekrichting in waait. Dat brengt een groter risico op vermoeidheid met zich mee, wat boven de zee of de woestijn bijzonder gevaarlijk is. Wespendieven op weg naar Nederland vertrekken daarom westwaarts uit hun overwinteringsgebieden over de Sahel, totdat ze een gunstige west-zuid-westenwind tegenkomen die vanuit de Atlantische oceaan landinwaarts en noordwaarts waait en hen een duwtje over de woestijn kan geven.

    Adulten uit Finland die in het najaar wel lange afstanden over zee en de woestijn vliegen, kiezen in het voorjaar voor een veilige route om de Sahara en de Middellandse Zee heen. Vogels die de strategische omwegen leerden, deden die kennis meestal pas op in hun 5de levensjaar, toen ze voor het eerst tegelijkertijd met ervaren volwassen wespendieven uit Afrika vertrokken. Wespendieven die in Finland uit het ei kropen en na hun eerste najaarstrek in West-Afrika waren beland, leerden van West-Europese soortgenoten de route via Gibraltar kennen. Wespendieven die in Centraal- of Oost-Afrika soortgenoten uit Oost-Europa en Rusland ontmoetten, leerden om in het voorjaar eerst oostwaarts te vliegen om dan via de Grote Slenk en de Nijl, Suez en de Oostelijke Middellandse Zee terug naar Europa te keren.











    25-11-2021 om 10:58 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Fyne lente' (Louisette)
        op Vogels en renners: één strijd
  • copyright (Ho-Merris)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Kauw (Henriëtte)
        op De kauw
  • Goedemorgen,mooie blog.Wens jullie nog een fijne dinsdag toe. (Mieke)
        op M-day, een mix, magische momentopnames
  • Startpagina !

    Zoeken in blog


    Gastenboek
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • Hallo beste Franz,prachtige foto's met omschrijving,heel interssant om te kijken en te lezen
  • Goedemiddag blogmaatje
  • Voorbeeld???
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek




    Archief per jaar
  • 2025
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2005
  • -0001

    Foto

    Foto

    Over mijzelf
    Ik ben Franz Pieters
    Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
    Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
    2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
    Foto

    Foto

    Een interessant adres?

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wetenschappelijk onderbouwd natuurbeheer is wat anders dan knaldrang
  • Een slinkende biodiversiteit heeft ook voor de mens nefaste gevolgen
  • Sinds kort broedt de steltkluut elk jaar bij ons
  • De drieteenmeeuw is onze enige echte zeemeeuw
  • De grauwe klauwier
  • Het opvallend riedeltje van de tjiftjaf kondigt de lente aan
  • Overleven: hoe doen pinguïns dat toch?
  • De Turkse tortel, één van de spectaculairste vogelinvasies ooit
  • Zwartkopje en bruinkapje
  • De zwarte kraai kiest voor een leven in de nabijheid van diervriendelijke mensen
  • Handel en stroperij brengen Europese zangvogels in gevaar
  • Grote stern, wit, zwart en geel puntje
  • Scandinavische neefjes van de vink geven de winter kleur
  • De mandarijn-eend
  • De Krakeend, vijftig tinten grijs
  • Ruzie over de Zeearenden: conservator van De Blankaart beschuldigd van nestverstoring
  • De groenling heeft ernstig last van het ‘geel’
  • Fluiters zijn bang van muizen
  • Natuurmonitoring met AI
  • Meten is weten: de staat van de natuur monitoren
  • Vogelbeschermers die de handen uit de mouwen steken
  • De draaihals, een lid van de spechtenfamilie
  • Chemische vervuilers zijn alomtegenwoordig in onze leefomgeving
  • Onze kleinste uil krijgt het kwaad
  • Ooit was de bosbouwer Vlaams, nu is hij een wereldburger
  • Het vederlicht goudhaantje
  • De witte kwikstaart profiteert van lintbebouwing
  • Werelddierendag
  • De sperwer heeft geen noemenswaardig effect op het bestand van onze tuinvogels
  • De trompetkraanvogel
  • Het waterhoen houdt er een complex gezinsleven op na
  • De lachstern, een atypische luchtacrobaat
  • Blauwdruk voor de blauwe kiekendief
  • Jenny De Laet, bezielster van het huismussentelweekend
  • Een koppel zwarte en een koppel gekraagde roodstaarten stichten elk een gezin in één nest
  • Een slangenarend in onze streken waarnemen, is geen uitzondering meer  
  • Onze bijen zullen moeten leren zelf de Aziatische hoornaar af te slaan
  • Illegale vogelvangst wordt streng aangepakt
  • De bonte vliegenvanger is geen zorgenkind
  • Wonderlijke veerkracht: deel 2: de extreemste aanpassingen van veren treffen we aan bij vogels die een extreme ecologische specialisatie hebben
  • Wonderlijke veerkracht: deel 1: verrassende inzichten over het complexe ontwikkelingsproces van veren
  • Buizerds hebben een voorkeur voor soortgenoten die er hetzelfde uitzien als zij
  • Blauwborsten zijn showbeesten
  • Met hun krachtige tenen en nagels ‘kleven’ boomklevers echt aan boomstammen
  • De kans is reëel dat je elke winter op onze stranden dezelfde drieteentjes ziet
  • Vogelbescherming Vlaanderen dagvaardt rijke kasteelheer en de Vlaamse Waterweg
  • Domesticatie behoedde onze knobbelzwanen voor uitroeiing
  • Paul en Betty, het eerste koppel zeearenden in België
  • De fuut als voorbeeld van wat een ‘perfect koppel’ kan zijn

    {TITEL_VRIJE_ZONE}

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    hooikoortsinfo
    www.bloggen.be/hooikoo
    Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden

    Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens. In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens. Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval: • uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring; • verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt; • vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens; • passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is; • geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt; • op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren. Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens: Kille Meutel Vogelvrienden Watertorenlaan 59 1930 Zaventem franz.pieters@telenet.be Mobiel: 0478 55 34 59 Waarom verwerken wij persoonsgegevens? Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden: • om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden; • om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten); • om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners; • om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting); Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij: naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven) We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen. Verstrekking aan derden Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek) Bewaartermijn De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen. Beveiliging van de gegevens Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen: • we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen; • de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden; • wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten; • onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens. Uw rechten omtrent uw gegevens U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen. Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers. Klachten Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming. Wijziging privacy statement Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.


    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen

  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs