Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
E-mail mij

Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto

Momentum

04/07/07

Beste vogelvriend …

Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje.
Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden.
Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden.
Tot heel binnenkort …

04/07/08

Happy Birdyday …

 

Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.

Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …

 

04/07/09

 

Je zoekt, vindt en kiest

een levensweg, die je deelt

met trouwe vrienden …

 

Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.

Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.

Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.

Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.

Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.

Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.

Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.

In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…

04/07/10

 

Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.

Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.

Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.

Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.

Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiende  huismuspin op te spelden …

Dakpan of dakgoot,

voor de huismus is een nest

in Kille Meutel – Georges

Tjilpende huismus,

nest in de Kille Meutel

welkom bij ons hier – Arlette

Kijk Kille Meutel,

veel parende huismussen,

hemel op aarde – Oswald

Kille Meutel vriend,

huismus breng ons samen en

laat het blijven zijn – Chris

Groene oase,

paradijs voor de huismus,

dé Kille Meutel – Franz

04/07/11

Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het
vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird!
Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.

04/07/12

Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden 
dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.  

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Mijn favorieten reeks 1
  • bloggen.be
  • Natuurpunt
  • National Geographic
  • Natuurfotograaf Mineur
  • Vogelbescherming Vlaanderen
  • Vogelportretten Birdpix
  • Vogelportretten Birdfocus
  • Vogelbescherming Nederland
  • Belgium Digital
  • Vogelzang
    Mijn favorieten reeks 2
  • Favoriete vogel 2014
  • Instituut voor natuur- en bosbouw
  • Mussenwerkgroep
  • Natuurfotograaf Laura Sperber
  • Vogelencyclopedie
  • Natuurfotgrafen Monique & Luc Bogaerts
  • Natuurfotograaf Pieter Cox
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    TO DO - List

    Kille Meutel Meetings Overlegmomenten Vogelbescherming Vlaanderen Overlegmomenten Natuurpunt Overlegmomenten WWF Overlegmomenten Greenpeace Overlegmomenten INBO

    KILLE MEUTEL
    Vogelvrienden
    27-10-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mexicaanse soldatenara bedreigd

    Geraadpleegde bron: National Geographic: De laatste schuilplaats van de soldatenara [Erick Pinedo]

    Hun leefgebied krimpt door ontbossing en bouwprojecten, mensen verjagen ze om hun oogst te beschermen, stropers roven ze uit de natuur omdat het gewilde huisdieren zijn. De papegaaien, parkieten, kaketoes en ara’s zijn een van de meest bedreigde vogelfamilies: van de 398 soorten staan er 111 op de rode lijst van de International Union for Conservation of Nature (IUCN).

    De soldatenara, een middelgrote, overwegend groene papegaai, is een bewoner van het droge en halfdroge landschap. De lichaamslengte (van snavel tot staartpunt) reikt tot 70 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 950 en 1150 g. De papegaai bewoont zowel het vlakke open bos als de met dennen en eiken begroeide berghellingen en ravijnen in meer bergachtige streken. Soldatenara’s zijn buitengewoon luidruchtig; qua stemgeluid overtreffen ze alle andere arasoorten ruimschoots. Ze hebben een onverzadigde knaaglust, zijn leergierig en schrander en beschikken over een onevenaarbaar imitatietalent. De 3 ondersoorten kennen een verschillend verspreidingsgebied: de westelijke tak: Peru, Ecuador, Colombia en Venezuela; de oostelijke tak: Bolivië en Argentinië en de 3de soort komt enkel voor in Mexico.

    De handel in wilde dieren is volgens het WWF de op één na belangrijkste oorzaak van verlies aan biodiversiteit. Het is op de 4 na lucratiefste illegale activiteit ter wereld. Er gaat naar schatting 6 tot 20 miljard euro in om. Van elke 10 uit Mexico gesmokkelde papegaaien zijn er al 8 overleden voor ze de afnemer hebben bereikt, zo blijkt uit onderscheppingen door federale diensten. Uit cijfers uit 26 van de 32 Mexicaanse deelstaten blijkt dat er jaarlijks gemiddeld 65 000 vogels uit het wild worden geroofd, waardoor het voortbestaan van de 23 papegaaiensoorten in het land worden bedreigd.

    Sinds 2008 zijn de vangst en de handel ervan verboden. De illegale handel daalde daarop met ruim 30%, maar door hun trage voortplanting (pas broedrijp na 3 jaar) zijn de populaties nog niet hersteld. Onder stropers is de Mexicaanse soldantenara het geliefdst. De ene afstammingslijn leeft langs de Grote Oceaan, de andere langs de Golf van Mexico, in de laatste intacte delen van een woud dat zich ooit uitstrekte van de oost- tot aan de westkust. In het midden van Mexico heeft een geïsoleerde populatie standgehouden in een geologisch ‘fort’ dat bedreigingen op afstand houdt.

    In de Sierra Gorda, in de deelstaat Querétaro, ligt de Sótano del Barro, een enorme kalkstenen doline, die in de loop van vele eeuwen is ontstaan door verschuivende aardplaten, vulkaanerupties en erosie. Sinds 1997 is de plek, in het Biosfeerreservaat Sierra Gorda, beschermd gebied. De doline is 455 m diep en wordt omsloten door vrijwel verticaal oprijzende wanden. De vele holten en scheuren in de rotswand bieden de ara’s volop nestgelegenheid. De vogels zijn monogaam, ze blijven een leven lang trouw aan één partner en worden tot 50 jaar oud. Ze voeden zich met noten die groeien aan bomen in de omgeving, maar ook wel met groenten, fruit, zaden en insecten. Maar nu de omringende bossen onder druk staan, moeten de ara’s steeds verder vliegen om voldoende voedsel te vinden. Hun enige natuurlijke vijanden zijn de roodstaartbuizerd en een paar zoogdieren die hun nesten weten te bereiken.

    Bioloog Juan Carlos Orraca doet al 10 jaar onderzoek naar de ara’s in de doline. Er leven zo’n 70 tot 80 vogels, een aantal dat al sinds 1998 stabiel is. Om de kennis over de bedreigde soldatenara te vergroten, werd een wetenschappelijke expeditie in de doline georganiseerd. Het aantal vogels is er al meer dan 20 jaar stabiel en volgens de biologen kon alleen genetisch onderzoek uitwijzen waarom de populatie niet toeneemt. Men daalde tot 400 m in de doline om er veren te verzamelen. In het labo werden de veren uit de doline en de directe omgeving vergeleken met die van ara’s uit dierentuinen in het hele land.

    DNA-onderzoek wees uit dat de populatie langs de Golf van Mexico genetisch verschilt van die langs de Grote Oceaan. Alle dierentuinvogels behoren tot de westelijke populatie. De ara’s in de doline stammen af van de oostelijke tak en hun specifieke DNA was elders in het land nog nooit eerder aangetroffen. Ook ontdekte men dat er in het geïsoleerde leefgebied in de doline een unieke ondersoort van ara’s was ontstaan. Mogelijk stammen deze vogels af van de oorspronkelijke arapopulatie, die zich later splitste in een oostelijke en westelijke tak.

    In Santa Maria de Los Cocos, een dorp op slechts enkele km van de doline, herinneren oudere inwoners zich dat ze vroeger wel eens stenen in het enorme gat gooiden, waarna er honderden en soms zelfs duizenden ara’s opvlogen. Er werd ook wel met stenen gegooid om de vogels bij gewassen weg te houden. Vandaag gaan de omwonenden voorzichtiger met de ara’s om, zeker nu de ara’s ecotoeristen naar het gebied aantrekken. Vogelliefhebbers trekken met opgeleide gidsen door het woud om met eigen ogen te kunnen zien hoe de dieren de doline ’s ochtends vroeg verlaten. Vogeltoerisme in Mexico brengt volgens de stichting ‘Defenders of Wildlife’ 50 keer zo veel op als de illegale handel in huisdieren.

    Natuurbehoud leidt tot economische voorspoed en biedt ruimte aan fauna en flora, tenminste zolang de lokale bevolking de kans krijgt hiervan mee te profiteren. In Santa Maria de Los Cocos bv. weerhoudt deze nieuw bron van inkomsten jongeren ervan weg te trekken naar de grote steden. Er is werk voor natuurgidsen, maar ook ecolodges met eetgelegenheid, campings en muilezelverhuur zorgen voor kostwinning.

    De ara’s zouden baat hebben bij herbebossing, ook omdat ze in hun zoektocht naar voedsel dan minder grote afstanden hoeven af te leggen. Een deel van de omwonenden steunt de plannen om het leefgebied van hun bijzondere buren de komende jaren te verrijken. Er zijn ook plannen om de populatie uit de doline nieuw leven in te blazen door in gevangenschap ara’s met de specifieke genetische code te fokken en deze dan weer uit te zetten (herintroductieplannen).











    27-10-2020 om 16:54 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-10-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoempen in het moeras

    Geraadpleegde Bron: EOS: De roerdomp is de ambassadeur van de Europese rietvelden [Annemieke van Roekel]

    De roerdomp is een geheimzinnige moerasreiger die zich weinig laat zien maar met een indrukwekkend misthoorngeluid wel van zich laat horen. De roerdomp leeft teruggetrokken in het riet. In moerassen en rietkragen langs oevers van veen- of plasgebieden en rivieren maakt hij zijn nest en vindt hij voedsel, voornamelijk amfibieën en vis. Zelden laat hij zich zien, maar het geluid dat de mannetjes produceren om hun territorium af te bakenen is des te indrukwekkender. Het misthoornachtig geluid doet amper aan een dier denken en al helemaal niet aan een vogel.

    Bij onraad gaat de schuwe roerdomp in ‘paalhouding’ staan, met zijn snavel naar boven gericht en wiegt hij mee met het riet. Mede dankzij zijn bruine schutkleur is hij dan nauwelijks zichtbaar. Een deel van de in Nederland en België broedende roerdompen trekt ’s winters naar Zuid-Europa. Overwinteraars in Nederland komen uit Noord- en Oost-Europa, zoals Finland, Zweden, Oost-Duitsland en Polen. In België overtreft het aantal overwinteraars (circa 100) in ruime mate de eigen broedpopulatie van ruim 20 paartjes. Meer dan de helft ervan broedt in Wallonië, vooral in de moerassen van Harchies in de provincie Henegouwen en in rietkragen bij een aantal stuwmeren. In Vlaanderen broeden tussen de 5 en 12 broedparen in 4 natuurgebieden: het Vijvergebied Midden-Limburg, het Hageven in Neerpelt, het natuurgebied Zegge in Geel en het Groot Rietveld in Melsele, vlakbij het Antwerps havengebied.

    Tussen 1500 en 1800 werd er op de roerdomp gejaagd. Er moeten in die tijd in de Lage Landen nog duizenden paartjes hebben geleefd. Rembrandt maakte ooit een zelfportret met een roerdomp als jachttrofee. Dat de roerdomp in vorige eeuwen een zeer algemeen voorkomende vogel was, blijkt ook uit het bestaan van de vele volksnamen in Nederland: rommeldoes, domphoorn, weerlam, pietoortje, reurdoffel, raidbolle en marbol. In West-Vlaanderen dook frequent de volksnaam ‘grote putoor’ op.

    In zowel België als Nederland staat de roerdomp op de Rode Lijst voor sterk bedreigde diersoorten. In West-Europa komen alleen Nederland en Frankrijk boven een populatie van 100 broedparen uit. Verreweg het grootste deel van de Europese populatie leeft in de voormalige Sovjet-Unie. In de hele Europese Unie broeden tussen de  1 300 en 2 000 roerdomppaartjes. Dat er in Oost-Europa zoveel roerdompen voorkomen, komt doordat er nog veel uitgestrekte en ongerepte rietmoerassen te vinden zijn, die voor de schuwe roerdomp uitstekende biotopen zijn. In de lage landen zijn de meeste moerasachtige gebieden de voorbije eeuwen ingepolderd of drooggelegd. Veel rivieren zijn hun natuurlijke loop kwijtgeraakt en dat is voor de rietvegetatie funest.

    Slechte waterkwaliteit (door eutrofiëring), waardoor de kwaliteit van riet en de diversiteit van het prooiaanbod afnemen, heeft de voorbije tientallen jaren tot een behoorlijke afname van de roerdomppopulatie geleid. Andere factoren die tot de achteruitgang leiden, zijn de versnippering van natuurgebieden, een te intensief rietmaai-beheer, een snel verlandingsproces van riet naar bos en verstarring van het waterpeil. Behalve de milieuomstandigheden zijn ook strenge winters funest voor de roerdompstand.

    In heel de Europese Unie is het aantal broedparen de voorbije decennia sterk gedaald, met uitzondering van de Scandinavische landen. Daar breiden rietlanden zich uit door toename van de voedselrijkdom van voorheen voedselarme wateren. Mogelijk speelt ook klimaatverandering een rol. Door de toename van rietgebieden breidt ook het aantal rietvogels zich uit. Daar staat tegenover dat rietlanden in andere delen van Europa sterk op hun retour zijn, zoals bv. in het westelijke deel van Frankrijk waar langs de Atlantische kust grote moerasgebieden zijn drooggelegd. Ondanks de bescheiden aantallen broedparen in de EU-landen, krijgt de roerdomp in het Europese natuurbeleid veel aandacht.

    De Europese Vogelrichtlijn verplicht alle lidstaten binnen hun grenzen natuurgebieden uit te wijzen die bijzondere vogelsoorten herbergen. Voor het uitvoeren van beschermende maatregelen kunnen de landen een beroep doen op financiële steun uit het Europese LIFE-fonds. Het programma LIFE Nature ondersteunt projecten voor herstel en behoud van bedreigde diersoorten en de wilde flora en fauna in Europa. Voor een duurzaam voortbestaan van de roerdomp zijn minimaal 5 kernpopulaties van minstens 20 broedparen nodig. Een kernpopulatie is een populatie die zichzelf in stand houdt, ook als het even tegenzit, zoals in het geval van een strenge winter. Een broedpaar heeft een territorium nodig van tussen de 30 en 50 ha.

    Met het Beschermingsplan Moerasvogels 2000 – 2004 wou de Nederlandse overheid bereiken dat er op lange termijn (tegen 2020) weer levensvatbare populaties van moerasvogels komen. De maatregelen richten zich ook op de biotopen van het (vrijwel uitgestorven) woudaapje, de kwak, de purperreiger, de blauwe kiekendief, het porseleinhoen, de zwarte stern, de snor, de (in Vlaanderen uitgestorven) grote karekiet, het baardmannetje, de krooneend, de blauwborst en de lepelaar. Het beschermingsplan richt zich met name op het vergroten van de leefgebieden en het verbeteren van de kwaliteit ervan, op een dynamischer waterpeilbeheer zodat het riet zich kan vernieuwen en op een ander beheer van gebieden waar riet op commerciële basis wordt geoogst.

     

    Helaas worden nu in Oost-Europa veel moerasgebieden en andere natte gebieden voor landbouw en infrastructuur drooggelegd. De E67 (Via Baltica) moest Duitsland via Warschau met Finland verbinden, maar de geplande route liep door een oerbos en een moerasgebied. De weg zou daar het voortbestaan van zeldzame adelaars, wolven en lynxen bedreigen. De Europese Commissie en het Europees parlement hebben lang geprotesteerd tegen de Poolse bouwplannen in de zogeheten Rospuda-vallei. Uiteindelijk heeft het Poolse Hof van Justitie de bouw van de snelweg door het belangrijk natuurgebied verboden en een ander tracé om het natuurgebied heen opgelegd.











    19-10-2020 om 18:19 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-10-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Negen tips van Vogelbescherming Nederland en Cornell Lab of Ornithology

    Geraadpleegde bron: Knack Weekend: Negen manieren om vogels een handje te helpen [Maaike Schwering]

    Alleen al in de Verenigde Staten en Canada is sinds 1970 de vogelpopulatie met zo’n 3 miljard gedaald. Het goede nieuws is dat we allemaal ons steentje kunnen bijdragen om deze diertjes te helpen.

    1. Maak ruiten zichtbaarder en veiliger voor vogels

    Ieder jaar overlijden ettelijke vogels doordat ze tegen een ruit vliegen. Vooral wanneer bomen worden weerspiegeld in het venster, verwarren de vogels dat beeld vaak met echte bomen. ’s Avonds wanneer de lampen branden, vliegen er vaak trekvogels tegen de ruiten omdat ze door het licht worden aangetrokken. Wat kan je doen om dat te voorkomen? Bedek de ruiten ’s avonds en dim lichten die niet perse nodig zijn. Overdag help het om iets op de ruiten te plakken. Je kan zelf iets creatiefs maken, maar je kan ook kant-en-klare vogelstickers kopen. Een andere mogelijkheid is een ‘birdpen’ waarmee je strepen op de ruit kan trekken die voor ons amper zichtbaar zijn, maar de vogels wel goed waarnemen.

    1. Houd katten binnen

    Katten doden veel meer vogels en andere kleine dieren dan hun eigenaren denken. Uit de ‘Proceedings of the National Academy of Sciences’ blijkt dat katten in de VS en Canada zo’n   2.6 miljard vogels per jaar doden. In Nederland zijn dat er rond de 140 miljoen per jaar. Daarom hielden ecoloog Chris Smit van de Rijksuniversiteit Groningen en jurist Arie Trouborst onlangs een pleidooi om een proef te starten waarbij het loslopen van poezen strafbaar wordt. Het is overigens ook niet eens zo slecht voor de katten zelf. Buiten lopen ze immers veel meer risico op infecties, om door roofdieren te worden gepakt, onder een auto te lopen of verwikkeld te geraken in gevechten met andere katten. Moeten poezen dan voortaan altijd binnenblijven? Nee, natuurlijk niet. Honden mogen er ook niet zelfstandig op uittrekken, maar worden uitgelaten aan de leiband en dat kan ook voor poezen.

    1. Maak je tuin vogelvriendelijk

    Het is voor vogels alsmaar moeilijker om voedsel en broedplaatsen te vinden omdat er meer huizen, straten, bedrijfspanden en andere gebouwen in de plaats van bossen en weilanden komen. Tuinen worden daarom steeds belangrijker voor vogels. En tuinen zijn vaak juist niet meer groen, maar volledig betegeld. Je kan het beste pas aan het einde van de winter beginnen met het snoeien en laat ook planten die uitgebloeid zijn zo lang mogelijk staan. Vogels kunnen zich erin verschuilen en zaadetende vogels zijn dol op de uitgebloeide planten en struiken. Laat ook de blaadjes in je tuin liggen, die je tussen de planten en borders op hoopjes harkt. De bladeren vormen een goed isolatielaag voor de grond in de winter. De wortels van planten blijven beschermd tegen de koude en komen in de winter dan beter door. Bovendien vinden allerlei wormpjes, spinnen en insecten een thuis tussen de dode blaadjes. Ze eten de bladeren op en maken er compost van. Een betere en goedkopere manier om je tuin te bemesten bestaat er niet. Die kleine beestjes vormen op hun beurt weer onmisbaar voedsel voor vogels, zoals winterkoninkjes, roodborstjes en heggenmussen. Deze kleine vogeltjes hebben het zwaar in de winter omdat ze veel lichaamsgewicht moeten verbranden om warm te blijven. Ook de dode bloemen vormen een waardevol voedsel voor de vogels. En ook hier geldt dat het uitstekend is voor je tuin: veel zaden van bloemen ontkiemen beter wanneer ze eerst door het verteringskanaal van een vogel zijn geweest en vervolgens als vogelpoep op grond belanden. Je kan de laag bladeren wel het beste niet te hoog laten worden want wanneer de stapel dikker is dan 10 cm, krijgt de grond niet meer voldoende lucht. De bladeren die je opruimt, kan je bewaren en wanneer het vriest gebruiken om planten te beschermen door ze over de wortels te leggen.

    1. Voer vogels in alle seizoenen bij

    Omdat vogels het door de toenemende bebouwing alsmaar moeilijker hebben om voedsel te vinden, help je de vogels door ze het hele jaar door bij te voeren. Je moet wel goed uitkijken wat je de vogels wanneer mag voeren. In het broedseizoen hebben de vogels ander voedsel nodig dan bv. in de winter.

    Winter: voer en water

    Het kost vogels in de winter veel energie om hun lichaamstemperatuur op 40°C te houden. In een koude nacht verliezen kleinere soorten soms 10% van hun gewicht. Als extra energiebron kan je vetbollen en pinda’s ophangen. Bij lichte vorst kan je vers water aanbieden. Vogels badderen daar ook in. Dit is geen probleem: het water rolt van de ingevette veren en bevriest dus niet. Bij strenge vorst kan je beter geen open (warm) water aanbieden. Als er geen sneeuw ligt om op te pikken, kan je ijs vergruizen zodat ze de ijssplinters kunnen oppikken. Erg koud in de buik, dus het kost energie, maar het voorziet in de vochtbehoefte.

    Lente: eiwitten en kalk

    Tijdens de lente hebben vogels het druk: partner zoeken, nest bouwen, eieren leggen, broeden en jongen groot brengen. En dat hele proces vaak twee keer achter elkaar. Insecten, rupsen en wormen zijn een bron van eiwitten. Daar gaan vogels naar op zoek en die zijn in de lente normaal gesproken in een vogelvriendelijke tuin ruim voorradig. Velen denken dat het bijvoeren van vogels in de lente niet hoeft, maar ook dan kan er voedselschaarste optreden. Als het twee dagen hard regent en waait, zijn er bijna geen insecten te vinden, dus ook dan kunnen de vogels onze hulp goed gebruiken. Het gaat dan minder om vet, maar juist meer om de eiwitten en kalk die vogels normaal gesproken uit insecten halen. Men kan hiervoor meelwormen en 4-seizoenenvogelvoer aanschaffen. Kalk zit in veel natuurlijk voedsel. Mocht je vogels aan extra kalk willen helpen, dan kan je goed uitgekookte en fijngestampte eierschalen geven. Geef nooit melk!

    Zomer: eiwitrijk voedsel

    In de zomer is eiwitrijk voedsel van levensbelang. Vogels gaan ruien en krijgen het verenkleed dat ze tegen de winterse kou moet beschermen of dat hen in staat stelt om naar het zuiden te trekken. Vogels gaan zelf op zoek naar de wormen en insecten die ze nodig hebben om aan hun portie eiwitten te komen. Je kan ze helpen door met bloeiende planten insecten te lokken. Of door je gazon te besproeien en zo de wormen naar boven te lokken.

    Herfst: vitaminerijke bessen

    Zodra het kouder wordt, komen de vogels dichterbij huis. Ze gaan nu actief op zoek naar een plek waar ook in koude jaargetijden wat te vinden is. Als je ze nu gaat voeren, heb je al snel stamgasten voor de winter. Veel vogelsoorten eten nu ook de vitaminerijke bessen uit de struiken in uw tuin. Vetbollen en pinda’s zijn in dit jaargetijde geschikt om vogels mee bij te voeren.

    1. Breng kinderen liefde voor de natuur en vogels bij

    Wanneer mensen van de natuur houden, willen ze er ook goed voor zorgen. Belangrijk dus om kinderen al vroeg kennis te laten maken met de natuur en de dieren die er leven. Vogels spotten maakt niet alleen je eigen leven, maar ook dat van je kinderen rijker en gezonder. De tijd dat vogelspotten alleen een bezigheid was voor oude mannen met kaki jassen, ligt definitief achter ons. Instagrampagina's en podcasts vertellen met gevleugelde woorden over de wondere wereld van 'birding', de telwebsite waarnemingen.be ziet elk jaar het aantal observaties stijgen en steeds meer (jonge) vogelspotters trekken, gewapend met een verrekijker, de natuur in. Het fenomeen kreeg zelfs de term 'hipster birding' toebedeeld.

    1. Koop zoveel mogelijk vogelvriendelijke producten

    Koop bv. biologische zuivelproducten van boeren die rekening houden met de vogels die op hun land leven. Het aantal akker- en weidevogels zoals patrijzen, grutto's en kieviten is de afgelopen jaren sterk gedaald en het is daarom belangrijk ze zoveel mogelijk te sparen. Een ander vb. van een vogelvriendelijk product is koffie van bonen die in de schaduw geteeld zijn. Voor koffiebonen die in de zon groeien, worden massaal tropische bossen gekapt en dat is funest voor de vogels en andere dieren die daar leven.

    1. Geef door welke vogels je waar hebt gezien

    Houd je oren en ogen goed open en noteer welke vogels je gezien hebt. Je kan de vogels die je hebt gespot doorgeven via de website waarnemingen.be. Je hoeft het tellen van vogels niet te beperken tot de vogeltellingsdagen. Je kan dat het hele jaar door doen. Natuurorganisaties zijn daar heel blij mee want waarnemers kunnen vogelpopulaties beter in kaart brengen dan bv. satellieten. Het vogelbeleid kan daar dan op worden afgestemd. Ook kan zo beter worden geobserveerd wat de invloed van de klimaatverandering op het leven van vogels is.

    1. Gebruik minder plastic

    Het reduceren van plastic is om een heleboel redenen goed, maar zeker ook voor vogels. Plastic breekt amper af en belandt voor vele jaren in de natuur. Grotere en kleinere deeltjes plastic belanden in de maag van vogels en andere dieren. Helemaal plasticvrij leven is vrijwel onmogelijk, maar je kan wel proberen je gebruik te reduceren.

    1. Beperk wildplukken

    Ga niet wildplukken wanneer je geen kennis van zaken hebt en doe het – als je toch gaat plukken – uitsluitend voor eigen gebruik. Het is bv. belangrijk om geen zeldzame planten weg te halen uit de natuur, om het ecologisch evenwicht niet te verstoren door bv. heel veel van een bepaalde plantensoort te plukken, om voldoende vruchten en planten over te laten voor dieren die er afhankelijk van zijn en om niet dwars door de natuur te wandelen en alles plat te trappen. Wij hebben voedsel dat we zelf in de natuur plukken niet perse nodig, vogels en andere dieren kunnen niet zonder.











    12-10-2020 om 11:43 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-10-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Slapende vogels

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Nederland: Aparte slapers die vogels

    Wanneer vogels een uiltje knappen, lijkt hun houding allerminst comfortabel. Vaak slapen ze op één poot of balancerend op een dunne tak en toch blijven ze netjes overeind. Wat maakt van vogels zo’n goede evenwicht-kunstenaars, zelfs in dromenland? Op de meest onverwachte plekken, tijdstippen en manieren kunnen ze slapen. Behaaglijk warm en veilig voor andere dieren die hen willen belagen. Hoe doen ze dat?

    Presteert u het ook wel eens om maar een paar uur per nacht te slapen? Terwijl er eigenlijk weinig aan de hand is en u een prinsheerlijk bed hebt. Veel mensen hebben last van slaaptekort. Moet u zich voorstellen hoe het is om buiten te slapen in de vrieskou, balancerend op een boomtak, met één oog open of zelfs vliegend. Het is een wonder dat vogels ooit aan genoeg rust komen om goed te functioneren.

    De meeste vogels slapen met hun kop naar achter gedraaid en onder de veren gestoken. Ze slapen vaak waar ze overdag ook zijn. Dat is op een tak verscholen tussen de bladeren of zoals spechten, hangend aan een boomstam. Watervogels slapen meestal op het water, waar ze veilig zijn voor landroofdieren. Weidevogels slapen op drassige stukken grasland. En gierzwaluwen, die het merendeel van hun leven niet aan land komen, slapen zelfs zeilend door de lucht. 

    Vogels slapen op momenten dat ze niet kunnen eten. Dat is lang niet altijd ’s nachts. Zaadeters, zoals mezen en vinken, hebben daglicht nodig om hun voedsel te vinden, dus zij slapen wel als het donker is. Waadvogels, die schelp- en andere diertjes zoeken op de wadplaten, slapen als het hoogwater is en de platen onderlopen. Zodra het laagwater is, worden ze weer wakker, dag en nacht. Uilen jagen veelal op dieren als muizen die actief worden in de schemering en nacht (juist om niet te worden opgegeten, maar dat terzijde). Zij slapen daarom als het licht is.

    Vogels vallen niet uit de boom als ze op een tak wegdoezelen of slapen. Dat komt omdat ze een klemmechanisme in hun poten hebben waardoor vasthouden als vanzelf gaat en loslaten juist moeite kost. Precies andersom als bij ons dus. De knik in het midden van een vogelpoot wijst naar achteren, terwijl onze knieën naar voren wijzen. Je kan het gewricht dan ook beter vergelijken met onze enkels, de échte vogelknie zit veel hoger en verscholen onder een dik pak veren. Als een vogel op een boomtak gaat zitten, buigen zijn enkels bij het neerkomen. Pezen die langs de achterkant van de poot naar de tenen lopen, worden dan strak gespannen en de tenenkrommen zich. De vogel zit zo vastgeklemd op de tak dat hij actie moet ondernemen om los te komen. Als een vogel sterft in zijn slaap, is het dierdoor haast onmogelijk om hem los te krijgen.

    Weidevogels en andere grondslapers klemmen zich niet vast, maar staan moeiteloos te slapen op één poot. Dat kan, omdat ze in verhouding erg lange tenen hebben en minstens één teen die naar achteren wijst. Ze hebben dus een relatief groot draagvlak op de grond en kunnen hun zwaartepunt daar zonder veel moeite en reflexmatig recht boven houden. De reden dat veel vogels een poot optrekken tegen hun buik als ze slapen, is dat ze daardoor minder warmte verliezen. Een vogelpoot heeft nauwelijks isolatie: het is letterlijk vel over been. Via die naakte poten verliezen ze dus heel wat warmte, zeker als één van die poten dan nog eens in het water staat. Die opgetrokken poot zit daar goed geïsoleerd tussen de veren. Maar op één poot slapen is ook energiebesparend om een heel andere reden. Wetenschappers ontdekten dat flamingo’s nauwelijks spierkracht nodig hebben om op één poot te staan, wel om op twee poten te staan. Ze zetten hun balancerende poot als het ware ‘op slot’, net zoals paarden dat doen wanneer ze rechtop slapen. Vermoedelijk maken ook andere grote waadvogels, zoals reigers, gebruik van dat mechanisme.

    Een andere manier om minder lichaamswarmte te verliezen, is het opzetten van de veren. Vogels zitten er dan bij als kleine ronde bolletjes. Zo komt er een extra luchtlaag tussen de donsveren die helpt isoleren. In de winter zoeken vogels natuurlijk ook een zo beschut mogelijke plek als ze gaan slapen. Bij mezen is dat geregeld een nestkastje. Reden om het goed schoon te maken in het najaar, dan hebben ze geen last van kriebelbeestjes in hun slaapkamer. De staartmees,  boomkruiper of winterkoning slapen zelfs met een groepje tegen elkaar aan in een nestkast of op een andere knusse plek. Zo houden ze elkaar warm en verliezen nog minder energie bij het slapen.

    Vogels slapen veel minder diep dan mensen. Dat komt omdat ze alerter moeten blijven dan wij, om bij gevaar (roofdieren) snel te kunnen reageren. Ze kennen wel een diepe droomslaap, maar slechts in een kort deel van de slaaptijd. Daarnaast slapen veel vogels maar half. De ene helft van de hersenen slaapt en de andere helft is wakker. Eén oog is dan open zodat ze toch waakzaam blijven. Sommige vogels presteren dit zelfs als ze vliegen, bv. tijdens de trek. Dan is dat open oog handig om nergens tegenaan te botsen.

    Vogels die buiten de broedtijd in grote groepen slapen, zoals spreeuwen en kauwen, kunne wel diep slapen, omdat hun groepsgenoten op vijanden letten. Althans de vogels met een hoge rang die aan de binnenkant van de groep zitten, slapen diep. De vogels met een lagere rang die aan de buitenkant zitten, slapen half, want die moeten een oogje in het zeil houden. Die redden vast ook niet meer dan 4 u slaap. 











    05-10-2020 om 19:51 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    28-09-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De harpij, reus van het regenwoud

    Geraadpleegde bron: WWF-album “Bedreigde dieren” / National Geographic 2020-10

    De harpij, een van de grootste arenden ter wereld, oogt spectaculair. Deze gestroomlijnde, zwart-witte roofvogel met priemende ogen en opvallende verenkrans op zijn kop staat hoog op het wenslijstje van veel vogelspotters. De harpij, die vooral voorkomt aan de randen van het oerwoud, langs rivieroevers en beboste bergdalen, is een bijzonder indrukwekkende vogel: hij heeft een vleugelspanwijdte van 190 tot 240 cm, een lichaamslengte van 80 tot 100 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 6 en 9 kg. De vrouwtjes zijn gemiddeld duidelijk groter en bijna één derde zwaarder dan de mannetjes. Dankzij een relatief bescheiden spanwijdte kan de harpij zich soepel door het dichtbegroeide regenwoud bewegen.

    In de vlucht heeft het silhouet van de harpij bijzondere verhoudingen. Gemeten aan de indrukwekkende grootte van de vogel lijken de brede, afgeronde vleugels relatief kort en de staart lang. Korte draagvleugels en een lang stuurroer zijn kenmerken van een typische bosroofvogel. Zij verlenen de harpij een buitengewone vaardigheid voor snelle manoeuvres en stellen hem in staat bij de jacht in het dichte gebladerte met snelle vleugelslagen de scherpste bochten te nemen. Dankzij deze lichaamsbouw beweegt hij zich inderdaad met de wendbaarheid en de elegantie van een havik door het bladerdak van zijn woonomgeving. Bij het zich in pijlsnelle vlucht tussen de takken door op zijn prooi te storten, bereikt de harpij snelheden van 60 tot 80 km/u. De meeste prooidieren krijgen geen tijd om zelfs maar aanstalten te maken om te vluchten. Zelfs als ze hun vijand vroegtijdig in het oog krijgen, zijn vluchtpogingen meestal tevergeefs. Alleen wie zich meteen laat vallen – en dat komt als schrikreactie toch nog wel eens voor – heeft een overlevingskans, gesteld dat hij de val overleeft.

    Het meest opvallende kenmerk van de harpij is ongetwijfeld de brede kuif op zijn achterhoofd. Gewoonlijk liggen deze sierveren vlak in de nek. Is de harpij echter opgewonden, bv. doordat hij een mogelijke prooi ziet of een bedreiging bespeurt, dan komt de imposante kuif overeind en krijgt de grote vogel een dreigend en grimmig uiterlijk. Door zijn buitengewoon gespierde poten, zijn krachtige klauwen en zijn massieve tot 10 cm lange nagels wordt hij beschouwd als de machtigste roofvogel ter wereld. Met zijn imposante klauwen, ongeveer zo groot als die van een grizzlybeer, kan hij een volwassen luiaard uit een boom plukken. De harpij voedt zich met een grote verscheidenheid van gewervelde dieren die hij voornamelijk in de bovenste verdiepingen van het oerwoud buit maakt. De meest daarvan zijn zoogdieren, waaronder diverse soorten apen (capucijn-aapjes, doodshoofdaapjes, wolapen), luiaards, opossums, neusberen en boomstekelvarkens. Op open plekken in het bos slaat hij bodem-bewonende vogels, soms een slang of leguaan en in de vlucht vangt hij ook grote vogels, zoals ara’s.

    De horst van de harpij is een zeer omvangrijk bouwsel: het kan ongeveer 1.5 m in doorsnede en 80 cm hoog zijn. Het platform bestaat uit takken en de nestkuil wordt bekleed met bladeren en mos, haren maar ook botten van prooidieren. Meestal wordt het nest van de harpij gebouwd in de bovenste helft van de kroon van een bijzonder hoge boom in het regenwoud, vaak 30 tot 50 m boven de grond. Meestal gebruikt het harpijenpaar het nest gedurende verscheidene opeenvolgende jaren, waarbij de vogels het telkens gedurende de baltstijd in het voorjaar weer herstellen en uitbouwen.

    Tegen half juni legt het vrouwtje 1 of 2 witte eieren in de nestkuil en broedt het legsel, met zo nu en dan de hulp van het mannetje, in de loop van ongeveer 8 weken uit. Dit is de langste broedtijd die tot dusverre voor enige roofvogel kon worden vastgesteld. Zijn er 2 eieren dan wordt zodra het eerste kuiken is uitgekomen, het tweede ei niet verder bebroed. Zodoende hebben de ouders nooit meer dan één hongerige snavel te vullen. Het jong wordt in zijn hooggelegen kinderkamer al snel door de ouders alleen gelaten en slechts zo nu en dan van voedsel voorzien. Heeft het jong honger dan laat het dat horen met reeksen luide schreeuwen, die elkaar snel opvolgen, naarmate het hongergevoel toeneemt.

    Als takkeling, het jeugdstadium, waarin de jonge arend weliswaar begonnen is met vliegoefeningen, maar nog niet goed kan vliegen en nog lang niet zelfstandig is, gaat hij meestal op een van de hoogste takken van de nestboom zitten schreeuwen, zodat hij uit alle richtingen goed hoorbaar en zichtbaar is. Bij iedere schreeuw toont hij de witte onderzijde van zijn vleugels, als het ware een optisch signaal dat zijn ouders ertoe moet bewegen hem voedsel te brengen. Brengt een van de ouders eindelijk een prooi, dan hapt hij er gulzig naar en spreidt zijn vleugels er beschermend over heen. Hij schreeuwt dan net zo lang tot de ouder weer het veld ruimt. Vaak oefent hij dan nog zijn wurggreep op het dode dier door herhaalde malen zijn klauwen in de buit te slaan. Is de jonge arend tenslotte voldaan, dan gaat hij ergens in een boomkruin in een schaduwplek zitten kijken naar alles wat er om hem heen gebeurt. De volwassen harpij eet meestal twee maal per week.

    Het duurt 5 maanden voor de jonge arend kan vliegen en nog eens minstens 7 maanden tot hij volledig is uitgegroeid en onafhankelijk is van de ouders. Een zeer langdurig jeugdstadium komt bij veel soorten grote roofvogels voor: het stelt de jongen in staat om hun vliegvaardigheid en hun jachttechniek juist zover te ontwikkelen als voor een succesvolle start in het zelfstandig leven noodzakelijk is. De keerzijde van deze lange ontwikkelingstijd is dat de ouders slechts om het andere jaar tot broeden kunnen komen. Doordat de jonge vogels bovendien pas na 4 tot 9 jaar geslachtsrijp worden, vermeerderen harpijpopulaties zich slechts uiterst zeldzaam.

    De harpij staat boven aan de voedselketen en speelt daardoor een cruciale rol in het ecosysteem; hij houdt het aantal prooidieren op peil. Men schat dat elk paar harpijen een territorium van 100 tot 200 km² ongerept tropisch oerwoud nodig heeft om het gehele jaar in zijn voedselbehoefte te voorzien. Dat betekent dat de natuurlijke dichtheid van de soort zeer gering is.

    Hoeveel harpijen er nog in het wild leven, is niet precies bekend, maar onderzoekers zien het aantal steeds verder afnemen. Het verspreidingsgebied van deze machtige roofvogel reikte ooit van het zuiden van Mexico, Bolivië, het zuiden van Brazilië tot het noorden van Argentinië, maar is sinds de 19de eeuw met 40% gekrompen. Harpijen komen nu eigenlijk alleen nog voor in het Amazonegebied.

    Er zijn een aantal oorzaken voor de teruggang van de harpij. Grote roofvogels zijn voor vele mensen begerenswaardige trofeeën en dat heeft voor een sterke jachtdruk op de harpij gezorgd. De machtige vogel wordt bovendien vaak geschoten omdat veel in het bos wonende mensen hem zien als een bedreiging voor hun kinderen. Verder vormt de jacht op zijn prooidieren een niet te onderschatten gevaar. Als apen en luiaards in een gebied zeldzaam worden dan kan de harpij niet meer voldoende voedsel vinden en moet hij zijn biotoop verlaten.

    Als men er van uitgaat dat een populatie roofvogels uit minstens 250 paren moet bestaan om reële overlevingskansen op lange termijn te hebben, dan zou er in principe een oppervlakte van minstens 37 500 km² ongestoord regenwoud voor nodig zijn om het voortbestaan van de harpij te garanderen. Uit onderzoek is echter gebleken dat de harpij een overlapping van zijn territorium met dat van zijn naaste voedselconcurrent, de wurgarend, zoveel mogelijk vermijdt. Om die reden is er waarschijnlijk een nog veel groter gebied voor hem nodig. Ruw geschat zou de minimale oppervlakte aan ongeschonden regenwoud, noodzakelijk voor het behoud van een gezonde harpijenpopulatie, ongeveer 60 000 km² groot moeten zijn. 

    Maar ontbossing – ten behoeve van landbouw, mijnbouw en projectontwikkeling – vormt de voornaamste bedreiging voor de harpij. En dit proces voltrekt zich in hoog tempo. Er werden begin 2020 per uur 55 ha oerwoud in het Braziliaanse Amazonegebied gekapt. Men wil de ontbossing tegengaan door Brazilianen duidelijk te maken dat een intact regenwoud meer oplevert dan de handel in hout. Deze visie vormt de basis van een vernieuwend project waarbij grondeigenaren door middel van ecotoerisme worden geprikkeld de harpij en zijn leefgebied te beschermen.

    Het hoge wijdvertakte bladerdak van de beschermde paranotenboom is als nestelplaats in trek bij de harpijen. Doorgaans herkenbaar aan de wirwar van takken op een 30-tal m hoogte. Als de rust niet wordt verstoord, broedt de harpij soms decennialang op dezelfde plek. 

    Tussen 2004 en 2012 liep het tempo van ontbossing in Brazilië met 83% terug, tot 4400 km² per jaar. Maar nu grote vee- en sojaboeren politici geld toespelen om een oogje dicht te knijpen, neemt de ontbossing weer toe. Jair Bolsonaro, sinds 2019 president van Brazilië, is voorstander van het cultiveren van de grond in het regenwoud. Onder zijn bewind is de ontbossing met 30% toegenomen. Volgens sommige schattingen is 95% van alle houtkap illegaal. Het is goed om afschot van de arenden te voorkomen, maar het zou nog beter zijn, om te bedenken hoe het regenwoud geld kan opleveren zonder grote delen ervan te kappen. Nu brandt men een soortenrijk woud plat om plaats te maken voor een stel schamele koeien. Wil men ontbossing tegengaan, dan moet men slimme manieren bedenken om het Amazonegebied een plek te geven in de wereldeconomie. En gelukkig blijkt dit goed mogelijk te zijn: diverse onderzoeken tonen aan dat het kweken van vis of het verzamelen van paranoten meer opbrengt en duurzamer is dan de veehouderij. Toerisme zou een ander commercieel aantrekkelijk alternatief zijn.

    Medeoprichter en eigenaar van South Wild, die in Zuid-Amerika luxueuze fotosafari’s organiseert, laat zien dat natuurbehoud en ondernemen prima hand in hand kunnen gaan. Hij bracht als eerste toeristen oog in oog met de inmiddels beroemde jaguars in de Pantanal in Brazilië, het grootste tropische drasland ter wereld. Een onderzoek wees uit dat 7 lodges in het Braziliaanse deel van de Pantanal jaarlijks een omzet van zo’n 6 miljoen euro behalen met jaguartoerisme. Ranchers die die financieel beter worden van het toerisme schieten geen jaguars af, zelfs al vergrijpen die zich soms aan hun vee.

    In juli 2020 heeft men al 35 landeigenaren met harpijnesten op hun terrein bereid gevonden zich bij het programma aan te sluiten. Brengt ‘hun’ nest een jong voort dan laat het bedrijf South Wild door lokale werklui een 30 m hoge vogelkijktoren voor toeristen oprichten. De eigenaar van het land ontvangt per bezoeker 17 euro per dag, terwijl omwonenden een baan vinden als chauffeur, kok of kruier. Volgens de bedrijfsleider kan Mato Grosso met de harpijnesten jaarlijks 700 bezoekers trekken. Natuurbehoud in het Amazonegebied heeft alleen kans van slagen als de inwoners zich betrokken voelen bij de bescherming van dieren. Eens zal hier het besef doordringen dat de Amazone het kostbaarste kroonjuweel van Brazilië is.

     











    28-09-2020 om 21:46 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    19-09-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De notenkraker

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2016-1

    Notenkrakers behoren tot de familie van de kraaiachtigen. Ook in West-Europa kan de Siberische notenkraker worden gezien, maar dan enkel in bepaalde jaren wanneer hij zich door voedselomstandigheden genoodzaakt ziet massaal weg te trekken uit zijn natuurlijk verspreidingsgebied. Notenkrakers leven voor een belangrijk deel van hazelnoten en zaden van dennen, vooral van de arve- of alpenden. [etherische olie gedestilleerd uit naalden van de ‘Pinus Cembra’ wordt toegevoegd aan massage-olie bij reumathische pijnen of kan worden geïnhalleerd bij luchtwegeninfecties]

    Die ongewone verplaatsingen veroorzaken bij ons invasies. Er kunnen dan vele notenkrakers solitair of in groepjes naar West-Europa afzakken, waar voldoende voedsel te vinden is. Soms zijn er in juli al aanwijzingen dat zo’n invasie uit het oosten op komst is. Tot in februari kunnen we ze dan hier te zien krijgen. Opvallend is de makheid die deze invasievogels hier bij ons vertonen. Het wijst erop dat ze in de gebieden waar ze broeden nauwelijks met mensen in contact komen. Heel wat van die vogels zijn nog juveniele dieren. Opmerkelijk is dat velen deze lange reizen niet overleven. Het lijkt erop dat vele vogels hier door voedselgebrek sterven. Bijna al deze invasiegasten behoren tot de Russische soort met slanke snavel, maar er zijn ook noordelijker soorten met een dikke snavel bij. In 1968 bv zijn er bij erkende taxidermisten (conserveren dode dieren) honderden kadavers aangeboden om ze op te zetten. Bij de laatste grote invasie in Vlaanderen in datzelfde jaar werden in Waanrode (Vlaams-Brabant) 51 individuen waargenomen.

    Op de rug is het donkerbruine verenpak besprenkeld met druppelvormige witte vlekken. Kenmerkend ook is de donkerbruine kap; de dikke dolksnavel; de effen bruinzwarte, afgeronde, brede vleugels; de korte, zwarte staart met witte staartpentoppen en de witte anaalstreek met de witte onderstaart-dekveren. De lichaamslengte varieert tussen 32 en 35 cm; de spanwijdte wisselt tussen 52 en 58 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 125 en 190 g. De vlucht is direct, vaak hoog, met flapperende, enigszins aarzelende vleugelslagen, die aan de gaai doen denken. De notenkraker is nogal zwijgzaam. In het vroege voorjaar en in de zomer laat hij geregeld een karakteristieke roep horen: een langgerekt hard rollend geluid met bijna machinale klank, ‘krrrreh’, dat hij vaak enkele malen snel achtereen herhaalt. Hij maakt soms ook kauwachtige geluiden: ‘jaik’ of ‘kja’.

    Sinds het begin van de jaren ’70 van vorige eeuw is de notenkraker in Wallonië een vaste broedvogel, vooral in het oosten van de Ardennen. De populatie wordt er geschat op 450 broedparen en ze neemt nog elk jaar toe. Vanaf 1990 werden in de regio systematisch notenkrakers door onderzoekers gevangen, gemeten, gewogen en wetenschappelijk geringd. Daaruit is gebleken dat de broedvogels in de Ardennen eigenlijk behoren tot de dik-snavelige vorm. De robuuste snavel van deze ondersoort is ook veel beter aangepast aan het hoofdvoedsel dat de vogel hier bij ons vindt: hazelnoten. Op zijn menukaart staan ook zaden van naaldbomen, eikels, walnoten, bessen, appels, peren, pruimen (omwille van de stenen), insecten, regenwormen, slakken, eieren en zelfs jonge vogels.

    De hoogste dichtheden in Europa treffen we aan in Roemenië. Daar wordt de populatie geschat op 240 000 – 360 000 broedparen. Daarna volgen Rusland, Oostenrijk, Zwitserland, Italië, Bulgarije, Duitsland en Estland. De totale Europese broedpopulatie – Rusland incluis – wordt geschat op 400 000 – 850 000 paren verspreid over een oppervlakte van 2 miljoen km² en blijft redelijk stabiel. 

    De notenkraker broedt in naald- en gemengde bossen waar hij nestel in een naaldboom, meestal vlak tegen de stam, vaak langs de zonnezijde en tamelijk hoog (4 tot 9 m). Het nest is een komvormig bouwsel van takjes en twijgjes, mos en korstmos, vermengd met wat aarde. De binnenzijde is bekleed met een dichte laag gras en haarvormig kortsmos. Meestal worden 3 tot 4 eieren gelegd met tussenpozen van ongeveer 26 u. Vooral het vrouwtje broedt en ze begint eraan als het 2de eitje is gelegd. De jongen worden wel door beide oudervogels grootgebracht. Het voeren van de jongen is een tijdrovende karwei omdat de oudervogels eerst een zaadje uit hun krop naar hun snavel moeten manoeuvreren. Hierna moeten de ouders – om te vermijden dat het zaad in de krop van het jong komt en niet in de slokdarm – hun snavel diep in de bek van het jong steken alvorens het zaad los te laten. Naarmate de jongen groter worden, moeten de ouders steeds dieper doorsteken.

    Vaak legt de notenkraker ondergrondse voorraden aan van dennenzaden en hazelnoten. Die weet hij maanden later nog terug te vinden, zelfs wanneer ze met een dikke sneeuwlaag bedekt zijn. Om zijn voorraadplaats te vullen, vliegt hij wel tot 12 km ver. In de keelzak van een dode notenkraker die ooit aan het Natuurhistorisch Museum van Freiburg werd bezorgd, vond men 134 arvenootjes. Door deze voorraadvorming bevordert de notenkraker de verspreiding van de arve en de hazelaar, net zoals de gaai dat doet voor de eik. De relatie met de arve is opmerkelijk. Sommige onderzoekers spreken in dit opzicht van een symbiotisch verband. De zaden van deze alpendennen zijn niet gevleugeld en nogal zwaar, waardoor ze onmogelijk door de wind kunnen worden verspreid. De voorraadplaatsen bevatten meestal 2 tot 50 zaden, gemiddeld 12. Geschat wordt dat iedere vogel ongeveer 100 000 zaden verstopt. Daarvan heeft hij er ongeveer 27 000 nodig om de winter door te komen. Waarnemingen van individuele notenkrakers toonden aan dat de vogels in ongeveer 65% van de gevallen rechtstreeks naar een voorraadplaats vliegen en de zaden er meteen uithalen. Na enig zoeken wordt 80 tot 90% van de voorraad gevonden.











    19-09-2020 om 18:31 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    13-09-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Noordse stern

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2015-1

    De Noordse stern is moeilijk te onderscheiden van de visdief, zelfs voor een ervaren vogelaar. Van dichtbij bekeken is de snavel het meest opmerkelijke verschil. Bij de Noordse stern is die helemaal bloedrood en bij de visdief oranjerood met een zwarte punt.

    Als in juni op Spitsbergen de eerste groene dooiplekken in het sneeuwlandschap verschijnen, zijn de Noordse sterns daar meteen om te starten met broeden. Het is niet verwonderlijk dat ze de kleine nederzettingen van de mens graag als broedplaats gebruiken. Het zijn plaatsen die vaak het eerst sneeuwvrij zijn en veelal wat luw gelegen.  De hele dag door, dus ook midden in de nacht als de zon nog hoog aan de hemel staat, zijn ze druk in de weer met baltsen, visjes aanbrengen en hun broedsel verdedigen. Ze broeden op rotsige eilanden, bij of van de kust afgelegen, op zand- of kiezelbanken, duinen of grashellingen.

    Noordse sterns zijn koloniebroeders met in het hoge noorden kleine kolonies van enkele tientallen tot hoogstens honderd nesten. Meer naar het zuiden worden de kolonies groter tot soms zelfs 10 000 broedparen. De nesten liggen 3 tot 4 m van elkaar en bestaan uit een simpel kuiltje in het zand of in kiezels of in een holte van een rots, waarin de kuikens goed gecamoufleerd zijn door hun grijs gestippelde donskleed. De sterns verdrijven gezamenlijk en zeer agressief potentiële vijanden uit de kolonie, zowel mensen als natuurlijke vijanden (bv. poolvossen, ijsberen). Ze voeren dan spectaculaire duikvluchten uit naar het hoofd van de indringer.

    De grootste aantallen broedende Noordse sterns vinden we op IJsland. De populatie wordt er geschat op 250 000 – 500 000 broedparen. Kleinere maar nog steeds aanzienlijke populaties treffen we iets zuidelijker aan, namelijk in Groenland, Finland, Groot-Brittannië, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Estland en Duitsland. Ook in Nederland broeden Noordse sterns. Hun aantal wordt geschat op 1 000 – 1 500 broedparen. Hoewel de soort hier ooit wel gebroed heeft, ligt Vlaanderen eigenlijk net buiten haar verspreidingsgebied en dus zijn toekomstige broedgevallen niet meteen te verwachten.

    De noordse stern is uniek doordat hij de langste trekvlucht van alle vogels maakt. Er ontbreekt echter nog veel kennis over zijn trekroutes en de strategieën waarmee hij zijn opmerkelijke prestaties tot stand brengt. De meeste Noordse sterns broeden langs de randen van de Noordelijke IJszee, zelfs op de punt van Groenland, Kaap Morris Jesup, het meest noordelijke vasteland ter wereld.

    Na het broeden, trekken ze naar de zuidelijke zomer van Antarctica. Hier melden onderzoeksschepen hen rustend op ijsschotsen en vissend op krill (de schaaldiertjes, die in enorme hoeveelheden als voedsel dienen voor de populaties van de Antarctische walvissen, zeehonden en zeevogels) in open water aan de rand van pakijs. De afstand tussen de Arctische broedkolonies en de Antarctische overwinteringsgebieden bedraagt ongeveer 20 000 km. De sterns koersen echter niet zomaar in een rechte lijn zuidwaarts en keren ook niet via dezelfde route terug. Onze onvolledige kennis van hun trek is gebaseerd op zichtwaarnemingen van trekkende vogels en terugmeldingen van geringde individuen.

    De hoofdroutes lopen langs de kustlijnen maar sommige sterns vliegen over land en andere buigen af over de oceaan. Sterns uit de Oostzee steken Scandinavië over en er is ooit een stern terug gemeld uit het Colombiaanse Andesgebergte op 2 000 m hoogte.

    Hoewel Noordse sterns op zee in hun element zijn, trekken ze flink door en zoeken ze zelfs onderweg geen voedsel. Waarnemingen wijzen erop dat ze over land weinig tussenstops inlassen. Enkel in zeegebieden houden ze halt om te foerageren en op te vetten. Hun manier van vliegen tijdens de trek contrasteert sterk met de trage vleugelslag die we zien tijdens het foerageren. Kleine groepen Noordse sterns reizen in V- of golfvormige formaties en vliegen in de stijl van steltlopers met ondiepe vleugelslagen en gebogen vleugels om de spanwijdte te verminderen. Een manier die uitermate geschikt is voor een snelle reis.

    De eerste bestemming voor Noordse sterns uit noordelijk Eurazië is de zee ter hoogte van Noorwegen en de Britse eilanden, waar aan het eind van de zomer een piek in de productie van dierlijk plankton de vogels de kans biedt op te vetten. Daar krijgen ze het gezelschap van sterns uit het Amerikaanse Arctische gebied die de noordelijke Atlantische Oceaan oversteken na het opvetten in de Davis Straat, ten westen van Groenland. Ze koersen samen zuidwaarts langs de oostkust van de Atlantische Oceaan en pauzeren nogmaals, om te foerageren, voor de westkust van Afrika. Dat is onontbeerlijk voor hun lange vlucht naar het gebied van de Benguelastroom ter hoogte van Zuid-Afrika, waar ze een laatste keer foerageren voordat ze de planktonrijke Antarctische wateren bereiken.

    Sommige Noordse sterns gaan zo ver dat zij in Australië en Nieuw-Zeeland terechtkomen. Een mooi voorbeeld daarvan is een niet-vliegvlug jong dat in juni 1966 in Anglesey in Wales werd geringd en tegen het einde van de maand december van datzelfde jaar werd terug gemeld uit New South Wales in Australië. Een afstand van minimaal 20 116 km in 6 maanden tijd. Geen geringe prestatie voor een vogel met een lichaamslengte die varieert tussen 32 en 35 cm, een lichaamsgewicht van slechts 80 tot 110 g en een spanwijdte van ongeveer 80 tot 95 cm. In de vlucht merk je de zeer lichte buitenvleugels op, een dunne donkere lijn op de doorschijnende handpennen, de dunne lijn op de buitenrand van de vleugels met spits toelopende vleugelpunten en de witte staart met de verlengde buitenste staartpennen. De rug is zilvergrijs en de onderkant grijs. De rode poten zijn kort.

    Noordse sterns zijn seksueel volwassen wanneer ze ongeveer 3 jaar oud zijn, waarna ze iedere 3 jaar nestelen. Ze vormen paartjes voor het leven en keren elk jaar terug naar dezelfde kolonie. De paringsrituelen beginnen met de vrouwtjes die de mannetjesdieren in de lucht opjagen – dit staat bekend als de ‘hoogtevlucht’ – waarna het paar langzaam terug naar de grond afdaalt. Vervolgens brengen de mannetjes geschenken in de vorm van vis, die ze jagen tijdens de zogenaamde ‘visvlucht’. Als dit goed gaat, verplaatst de hofmakerij zich naar de grond waar ze met de vleugels wijd open paraderen en pronken.

    Na paring wordt een nest gebouwd in een kleine holte of verzakking in de grond. De mannetjes blijven dan ook vis aandragen voor de vrouwtjes. De vrouwtjes leggen maximaal 3 eieren, gemiddeld 2, die 22 tot 27 dagen door beide ouders worden bebroed. Het ouderpaar verzorgt de kuikens gedurende 21 tot 24 dagen, die in het begin in of bij het nest blijven. Op een leeftijd van 2 dagen kunnen ze reeds zwemmen.

    Het voedsel bestaat, net als bij het visdiefje, vooral uit zoutwatervis (haring, zandspiering, sprot) schaaldieren, maar ze eten relatief meer schaaldieren (garnalen, kleine krabben) dan hun verwant. Soms pakken ze ook insecten van het wateroppervlak.

    De verplaatsingen van de sterns in het Zuidpoolgebied zijn gebaseerd op heersende winden. Als ze de rand van het pakijs bereiken, worden ze oostwaarts meegevoerd en de sterns die zuidwaarts kwamen langs de kusten van Zuid-Amerika volgen de vogels die via Afrika aankwamen. Als het pakijs zich gedurende de zuidelijke zomer terugtrekt worden de sterns door oostelijke zeewinden naar het westen teruggeblazen. Nadat ze hebben geruid en in gewicht zijn toegenomen, beginnen ze reeds in maart aan hun terugvlucht en zijn ze,  afhankelijk van de breedtegraad, in mei of juni terug in het Noordpoolgebied.

    Een lange reis moet worden gepland. Dit betekent natuurlijk niet dat vogels hun vluchten even minutieus plannen als een luchtmachtpiloot, maar wel dat het reisschema in de loop van de evolutie aangepast is uit ervaring van eerdere vluchten. Een veilige aankomst na een lange vlucht betekent een verbazend stukje logistiek. Het vereist meer dan alleen een maximale brandstoflast bij vertrek en de vaardigheid om naar de bestemming te navigeren. Deze en andere factoren moeten worden geïntegreerd om de vogel de beste kans te geven zijn doel te bereiken. Maar ook een beetje geluk speelt toch wel een belangrijke rol.

    De Noordse sterns kunnen 30 jaar oud worden en beleven door hun wereldomspannende migratieroute 2 zomers, waardoor ze meer daglicht dan enig ander wezen zien. De gemiddelde Noordse stern zal tijdens zijn leven ongeveer 2.400 000 km hebben afgelegd. Dat is evenveel als 3 keer een reis naar de maan. Wanneer de Noordse stern terug naar het noorden trekt, gebeurt dit niet langs dezelfde route als toen hij 5 maanden eerder naar Antarctica vloog. Boven de Atlantische Oceaan blijkt de trekvogel een gigantisch S-patroon te volgen. Volgens de wetenschappers is dit logisch. Op het zuidelijk halfrond vliegen ze tegen de klok in, op het noordelijk halfrond met de klok mee. Ze maken ook die lange omwegen om onderweg voedselgebieden te vinden of om slechte weersomstandigheden te mijden. Op die manier sparen ze heel wat energie uit, ook al leggen ze zo wel enkele duizenden km extra af.











    13-09-2020 om 20:23 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-09-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zwarte specht, een geheimzinnige bosvogel met een teruggetrokken levenswijze

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2012-2

    Sinds het begin van de vorige eeuw zijn in West-Europa de eerste broedgevallen vastgesteld. In 1908 in België, in 1913 in Nederland en in 1915 in het Groothertogdom Luxemburg. In die periode heeft de populatie zich vanuit Midden-Europa geleidelijk uitgebreid in westelijke en noordelijke richting. Men gaat ervan uit dat de komst van de zwarte specht samenhangt met het ouder worden van onze beukenbossen. Toen omstreeks 1800, na de kaalkap, weer vele beuken zijn geplant, waren die in het begin van de 20ste eeuw oud genoeg voor de zwarte specht. Het is dan ook niet ondenkbaar dat deze soort vroeger al bij ons aanwezig was.

    De zwarte specht is de grootste van de spechten van Europa, maar zeker niet probleemloos te vinden. Hij is schuw en moeilijk te benaderen. Hij is het makkelijkst te vinden in het voorjaar en dan vroeg op de dag, want dan roept hij het vaakst. Zijn formaat en kleurtekening zijn onmiskenbaar. De vogel is vrijwel geheel glanzend zwart. Het mannetje heeft een volledig rode kruin (kap), terwijl bij het wijfje enkel het achterhoofd vuurrood is. De dolksnavel, donker aan de basis, is geelachtig. Het oog is bleekgeel. De specht heeft stevig bevederde poten en stugge, veerkrachtige staartpennen, waarmee hij tegen de stam kan steunen. De lichaamslengte wisselt tussen 40 en 46 cm; de spanwijdte varieert tussen 67 en 73 cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 250 en 370 g.

    In vlucht, waarbij de kop ver naar voren uitsteekt en je de ronde gevingerde vleugels ziet,  laat hij een hoog, doordringend en rollend ‘krri-krri-krri-krri-krri’ horen. Hij vliegt als een gaai, flapperend in een rechte lijn en niet golvend zoals andere spechten. Wanneer hij tegen een stam zit, roept hij melodieus een ver dragend en klagend: ‘kli-èèèhh’. Tijdens de broedtijd, wanneer spechten de gewoonte hebben hun woongebied akoestisch af te bakenen, valt hij op door het machinegeweerachtig geroffel en zijn luide territoriale roep, die vaak schallend en steeds sneller klinkt: ’kwih-kwih-kwih’ en hij wel 10 tot 20 keer herhaalt.

    In grote delen van Europa is hij wijdverbreid, voornamelijk in bergstreken, maar hij is in de lagere gebieden van N-W-Europa ook vrij algemeen voorkomend. In onze regio’s echter is het een vrij schaarse broedvogel. Hij komt hier vooral in grote boscomplexen met oude beuken, sparren of grove dennen voor. In de winter duikt hij op in grote tuinen en parken in voorsteden. De zwarte specht is een standvogel die jarenlang gebruik maakt van dezelfde broed- en slaapholte en die slechts korte zwerfbewegingen maakt na het broedseizoen.

    In Vlaanderen is de soort te vinden in alle bosgebieden, vooral in de oostelijke provincies maar met een geleidelijke uitbreiding naar het westen, tot zelfs in de kuststreek. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in de Kempen. De kolonisatie van Oost- en West-Vlaanderen gebeurde over de noordelijke zandrug. In de zuidelijke bosgebieden heeft de soort zich als broedvogel nog niet overal weten te vestigen. In totaal broeden in Vlaanderen zowat 650 tot 1050 paren.

    Bij de zwarte specht speelt het mannetje in het broedproces een belangrijke rol. In het algemeen is hij het die het meeste werk verricht bij het uithakken van de nestholte. Met de kracht van een bouwvakker beitelt hij er met zijn speerpuntvormige snavel op los, waarbij de houtsnippers in het rond vliegen. De zwarte specht hakt zijn nestholte meestal in een weinig vertakte en min of meer vrijstaande boom uit. Daar hij wel eens een nieuw nest uithakt, biedt hij nestgelegenheid voor bosuilen, boommarters en vele andere soorten. Anders dan bij andere spechten is het vlieggat ovaal van vorm met een doorsnee van 9 op 12 cm, doorgaans op een hoogte van 6 tot 10 m of meer. De nestholte kan 60 tot 100 cm diep zijn, kaal of met houtsnippers bekleed. Het is merkwaardig dat de middellijn van het vlieggat van vers uitgehakte holen nauwelijks breed genoeg is om de volwassen vogels ertoe toegang te verlenen. Dit kan alleen maar in verband worden gebracht met een doelmatige verdediging. Hoe smaller de opening, hoe geringer het aantal vijanden zich toegang tot het nest kunnen verschaffen. De volwassen spechten moeten zich er als het ware doorheen wringen. Na de broedtijd, die met een druk in- en uitvliegen gepaard gaat, zijn de borst- en schouderveren aanzienlijk versleten. Naast het uithakken van een holte houdt het mannetje ’s nachts de eieren of jongen warm. Dat is niet zo gebruikelijk in de vogelwereld, waarin meestal het vrouwtje voor het hele of in ieder geval het grootste gedeelte van het broedproces opdraait.

    Het enige legsel, dat 4 tot 6 witte eieren telt, wordt bebroed tussen maart en mei in ca 12 dagen. De jongen verlaten na ca 4 weken het nest, maar worden dan nog 1 tot 2 maanden gevoerd. Het belangrijkste voedsel van de zwarte specht zijn in hout levende kevers (schorskevers en boktorren) en hun larven. Daarbuiten eten ze ook nog andere insecten, rupsen, spinnen, kleine slakken en in geringe mate ook plantaardig voedsel. De kleverige tong is voorzien van naar achteren wijzende haken waarmee hij zijn prooien kan verdoven en naar binnen halen. Met voorliefde verorbert hij houtmieren. Op zoek ernaar hakt hij dikwijls enorme gaten in aangetaste stammen.

    Zwarte spechten zijn zelf ook vaak een prooi. De havik plukt ze geregeld uit hun boomnesten en begaat daarmee in de ogen van sommigen een misdaad; hij zou de zwarte specht als soort in gevaar brengen. Het is weer het oude misverstand dat je mensen maar moeilijk uit het hoofd kan praten. Tellingen hebben uitgewezen dat er geen enkele verband is tussen het aantal spechten in gebieden waar de havik wél en waar hij niet jaagt. Onder normale omstandigheden zet ieder spechtenpaar jaarlijks 4 tot 6 jongen op de wereld. Ruim voldoende om de verliezen te compenseren. En waarschijnlijk zelfs meer dan dat, anders zou de recente toename van de spechtenstand niet te verklaren zijn.

    Veel fnuikender kan het optreden van krakers zijn die het niet op de vogel maar op zijn nestplaats hebben gemunt. Het kost een tweetal weken om een nestholte te hakken. Na al die moeite en 14 dagen verder in het broedseizoen komt er dan zo’n kraker. Hij zegt niet eens dank-je-wel maar trekt er zonder meer in. Noodgedwongen moet de specht opnieuw aan het werk. Voor je het weet, is er weer een halve maand voorbij als er uiteindelijk kan worden gebroed op de hagelwitte eieren. Komt er dan nogmaals een kraker langs, dan is de kans op een succesvol broedseizoen grotendeels verkeken. De meest beruchte kraker is de kauw. Die is aanzienlijk kleiner, maar ook beduidend agressiever dan de zwarte specht. Theoretisch gezien kan de specht de indringer met één snavelhouw het schedelvlak kloven, maar hij schijnt dat nooit te doen. Altijd weer laat hij zich wegpesten …

    Andere belangrijke bedreigingen, die hem het leven zuur maken, zijn verstoring van de nestplaats, een hoge recreatiedruk, vernietiging van de nestboom omwille van veiligheid en een louter op houtproductie gericht bosbeheer met weinig staand dood hout. Het steeds minder jong kappen van naaldbossen en de omvorming ervan naar gemengde bosbestanden komt deze soort ten goede. Ook het modern extensief bosbeheer waarbij meer aandacht gaat naar een gevarieerde bosstructuur met oude bomen, veel dood hout en open plekken, werkt positief op de verbreiding van de zwarte specht.











    06-09-2020 om 18:02 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-08-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kruisbek

    Deze vreemde gedrongen en zwaargebouwde vogel dankt zijn naam aan zijn wonderbaarlijke snavel met gekruiste snavelhelften. De dubbele haak is de kruisbek van nut bij het uit hun kegels peuteren van zaden van allerlei naaldbomen (fijnspar en lariks zijn favoriet), waarbij ze ook gebruik maken van hun tong. Ze doen dit al hangend, maar knippen soms de dennenappel in zijn geheel af. Dan halen ze de zaden eruit terwijl ze meestal op een gevorkte tak zitten om de harde schubben van de kegels gemakkelijker te verwijderen. Ze gebruiken hun voeten en snavels op een bijna papegaaiachtige manier om de kegels te manipuleren. Deze zaden maken het grootste deel van hun voedsel uit, maar zij eten daarnaast ook vliegen, kevers en allerlei andere zaden van lijsterbes, klimop, onkruiden, grassen en distels.

    Deze vrij grote vinkachtige vogels, die zich vaak in groepen ophouden, komen wijdverspreid voor in bossen met sparren, lariksen en vaak grove dennen. Net als andere kruisbeksoorten drinkt de vogel veelvuldig tussen het eten van droge zaden van naaldbomen en bezoekt herhaaldelijk favoriete waterpoelen of waterplassen in het bos. De kruisbek heeft doorgaans een vaste plek waar ze drinken. Hier gaan ze dan een aantal keren per dag heen. Eens de natuurfotograaf zo’n drinklocatie heeft gevonden, kan hij de kruisbek er de hele dag aantreffen en naar hartenlust foto’s maken.

    Het verenkleed van het mannetje is steen- tot oranjerood met een warmrode stuit en donkere staart; dat van het wijfje is grijs- tot olijfgroen met een gelige stuit. De vleugels zijn wat donkerder dan de rest van het lijf, van zowel de mannetjes als de vrouwtjes. De kleine ogen in de vrij grote kop, die grijzer gekleurd is rond de dikke hals, vallen amper op. Ze hebben en gevorkte staartpunt en zijn te herkennen aan de diepe, golvende vlucht. Jonge vogels hebben eerst nog niet de kenmerkende kleur van de vogel. Ze zijn dan nog grijs en een beetje gestreept. De lichaamslengte varieert van 16 tot 17 cm; de spanwijdte reikt tot 30 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 34 en 38 g. De vorm van de snavel kan per populatie verschillen. Zo is de snavel van vogels die zich vooral met zaden van de grove den voeden vanwege de hardere kegels groter en steviger dan die van de bewoners van Midden-Europese en Aziatische sparrenbossen.

    De roep is een doordringend, nadrukkelijk en enigszins metaalachtig ‘kiep-kiep-kiep’, die vaak in snelle series te horen is. Mannetjes kruisbek zingen vanaf een goed zichtbare zangpost of in een langzame baltsvlucht. Het is een aarzelende, gevarieerde riedel gemengd met zoemende noten, roepjes en trillers.

    Kruisbekken broeden jaarlijks in Vlaanderen, maar hun aantal varieert sterk. In sommige jaren zijn het enkele tientallen paren, maar in de jaren na een grote instroom kunnen het er honderden zijn. De kruisbek broedt in groepen en kiezen hun partner binnen deze groep. Wanneer de paren eenmaal gevormd zijn en de nesten zijn gemaakt, worden ze erg territoriaal in de buurt van hun nest. Het nest wordt vaak hoog in de boom gemaakt.

    De broedtijd vindt zeer vroeg plaats in het jaar (februari tot april). Ze kunnen tijdens de vorst al op eieren zitten. Maar het zijn doorgewinterde opportunisten: om de kans op broedsucces te vergroten, kunnen nesten tot in de zomer worden begonnen, al is dat uitzonderlijk. Er wordt doorgaans slechts één broedsel geproduceerd. Het nest is een stevig komvormig bouwsel van dennentakjes, schors, mossen en korstmossen met een ondiepe binnenkom van haar en veren, meestal hoog in een kruin op een zijtak of in dichte twijgen.  

    Het wijfje broedt in 13 tot 16 dagen het legsel van 3 tot 4 blauwachtige witte eieren met paarse tekening uit. De jongen verlaten op een leeftijd van 2 ½ tot 3 weken het nest, maar zijn pas een maand later zelfstandig. Jonge kruisbekken hebben aanvankelijk een rechte snavel. Pas enkele weken na het uitvliegen, begint de snavel te kruisen. Om die reden moeten de jongen nog worden gevoerd, wat beide ouders soms nog 6 weken na het uitvliegen volhouden.

    De soort trekt vanuit Scandinavië naar het zuiden en zuidwesten, maar kunnen ook van veel verder oostelijk uit Siberië en vanuit Midden-Europa wegtrekken. Door de sterke afhankelijkheid van zaad van naaldbomen leiden ze een nomadisch bestaan, wat ervoor kan zorgen dat grote groepen in grote dichtheid gaan trekken. Doordat het broedseizoen vroeg begint – en dus vroeg eindigt – kan de trek vaak al vroeg op gang komen, vaak in mei of juni/juli.











    30-08-2020 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    21-08-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De goudvink

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2019-3

    Er zijn zo van die vogels waarop je meteen verliefd wordt als je ze voor het eerst in de natuur te zien krijgt. De goudvink is zo’n vogel. Vooral de mannetjes zijn een ware streling voor het oog. Goudvinken zijn relatief grote, plompe en zeer compacte vinken met een zogenoemde ‘stierennek’. Het lijkt alsof deze vinken geen hals hebben. Het is een fluitje van een cent om mannetje en vrouwtje van elkaar te onderscheiden: het attractieve mannetje heeft een rozerode borst en buik; die van het vrouwtje zijn grijsbruin. Voor de rest zien ze er identiek uit: een zwarte kruin, een asgrijze rug, zwarte vleugels met een bleke vleugelstreep, een zwarte staart en een sneeuwwitte stuit.

    Goudvinken zijn uitgesproken bosvogels met een duidelijke voorkeur voor bossen met een weelderige ondergroei. Over het algemeen worden relatief jonge naaldbossen (hoge dichtheden in onder andere jonge sparrenaanplantingen) uitgekozen, maar in delen van haar West-Europese verspreidingsgebied komt de goudvink ook talrijk voor in verschillende types opgaand loofhout en struweel. Het zijn, ondanks de kleurenpracht van het mannetje, onopvallende vogels die zich slechts verraden door hun zacht fluitende, weemoedige roep. Dit melodieuze gefluit is vaak van beide partners te horen als een van hen uit het zicht is.

    Eind jaren ’80 is de goudvink als broedvogel in Vlaanderen fel achteruitgegaan. Een verklaring daarvoor ligt in een combinatie van factoren. Het aandeel aanplantingen van jonge sparren in onze bosgebieden nam stelselmatig af en oudere naaldbossen boden geen alternatief door het ontbreken van een structuurrijke onder-begroeiing. Ook het verdwijnen van het traditionele hakhoutbeheer en het kappen van vele hoogstamboomgaarden heeft de goudvink geen goed gedaan. Vochtige, jonge loofbossen hebben dan weer vaak af te rekenen met verdroging, waardoor eveneens veel geschikte habitat verloren ging.

    Tijdens de periode 2000 – 2002 werd de populatie goudvinken in Vlaanderen geschat op slechts 150 tot 280 broedparen, hoewel het inventariseren van deze soort niet zo evident is. Zoals reeds aangehaald, leven de vogels tijdens de broedperiode zeer teruggetrokken, waardoor een goede terrein- en soortkennis noodzakelijk zijn om hen op te sporen. In gebieden met lage dichtheden is de kans groot om een aantal broedparen te missen. In de meest recente Vlaamse Rode Lijst van broedvogels staat de goudvink – omwille van haar kleine populatiegrootte – vermeld in de categorie ‘bijna in gevaar’.

    In Wallonië is de goudvink duidelijker talrijker aanwezig. De populatie wordt er geschat op ongeveer 9 800 broedparen. Dat de goudvink talrijker voorkomt in Wallonië dan in de rest van België heeft uiteraard te maken met het verschil in oppervlakte bos. Vandaag beslaan de Belgische bossen ongeveer 22% van het nationale grondgebied, oftewel 700 000 ha, verspreid over de 3 gewesten van het land: 21% in het Vlaamse Gewest, 1% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 78% in het Waalse Gewest.

    Het grootste aantal goudvinken in Europa treffen we aan in Roemenië. De populatie wordt er geschat op 450 000 tot 650 000 broedparen. Ook in de Scandinavische landen is de goudvink goed vertegenwoordigd: in Finland broeden 300 000 tot 500 000 broedparen, in Zweden 250 000 tot 500 000 en in Noorwegen 100 000 tot 500 000 paren. De inventarisatie van de goudvink in het Verenigd Koninkrijk is blijkbaar een pak preciezer verlopen dan in de meeste andere Europese landen. De populatie zou er 166 000 broedparen tellen. In Frankrijk blijkt het dan weer erg moeilijk te zijn geweest om de goudvinkenpopulatie in kaart te brengen. De atlas van Birdlife International die in 2004 van de drukpers rolde, maakt melding van 200 000 tot 1 000 000 broedparen.

    De toename in Vlaanderen en de rest van Europa moet wellicht worden gezocht in veranderingen in de ecologie van de goudvink. Ze breidde haar biotoop immers geleidelijk uit van bos naar gecultiveerde habitats zoals tuinen en parken, zowel in stedelijke gebieden als op het platteland. Dat waren plaatsen waar de goudvink voordien niet voorkwam. Een beetje zoals de merel trok de goudvink eerst enkel ’s winters naar tuinen en parken, maar nadien werd ze er ook broedend aangetroffen.

    Het voedsel van de goudvink is voornamelijk van plantaardige oorsprong. Uitgezonderd de zaden van allerlei (on)kruid- en braaklandgewassen, worden de zaden, kernen of pitten van volgende planten en bomen tot het belangrijkste voedsel gerekend: esdoorn, berk, els, olm, spar, grove den, kemp, sneeuwbalspirea, guldenroede, lijsterbes, meidoorn, braambes, vlier, sporkehout, jeneverbes, kornoelje, zonnebloem, rozelaar, citroenmelisse en vogelkers.

    In de winter maar toch voornamelijk in de lente worden de bloemknoppen van sleedoorn, lork, berk, kerselaar, perelaar, appelaar, pruimelaar, kruis- en aalbes en heggerank genuttigd. Enkel de jonge bloemen worden gegeten, de schubben komen op de grond terecht.

    Dat ze de bloemknoppen van fruitbomen eet, wordt haar door menig fruitteler niet in dank afgenomen. Vooral de knoppen van cultuurfruit hebben voor goudvinken de ideale grootte. Die worden dan verkozen boven de knoppen van andere bomen. Eén enkele goudvink kan zo’n 30 bloemknoppen per minuut verorberen. Daarbij gaat ze systematisch tewerk. Van een tak verwijdert ze consequent alle knoppen, uitgenomen de eindknop.

    Meestal dringen de goudvinken een boomgaard binnen vanuit een omringend bos of een haag en beginnen meteen te snoepen van de knoppen van de buitenste fruitbomen. Naarmate de tijd vordert, verplaatst het groepje goudvinken zich geleidelijk naar het centrum van de boomgaard. De schade is daarom meestal het grootst aan de randen ervan en vermindert geleidelijk naar het centrum toe. In de zomer eten goudvinken de zaden van de melkdistel en kunnen ze vaak op de pluizige zaadbollen van paardenbloemen worden gezien.

    De jongen in het nest worden onder meer gevoerd met de melkrijpe zaden van boterbloem, bosanemoon; leeuwentand, kruiskruid en diverse grassoorten, maar ook met een betrekkelijke hoeveelheid dierlijk materiaal. Gedurende de eerste 8 levensdagen krijgen ze zelfs bijna uitsluitend dierlijk materiaal voorgeschoteld zoals spinnen, rupsjes en kleine huisslakken. De adulte vogels hebben speciale ruimtes onderin hun snavel om voedsel – zowel insecten als plantaardig voedsel – naar de jongen in het nest te ‘vervoeren’. Omdat goudvinken veel zaden eten, kan je ze geregeld bij vijvertjes en andere waterpartijen aantreffen. Zaden bevatten immers weinig vocht waardoor de zaad-etende vogels veel vaker dan insecteneters moeten drinken. Een vijvertje of poeltje in de tuin kan dus altijd voor aangename verrassingen zorgen.

    Precies omwille van hun mooie verenkleed en hun verborgen bestaan zijn goudvinken erg geliefd en niet enkel bij natuurliefhebbers. Ook bij de zogenoemde volgelliefhebbers – een betiteling die ze zichzelf toedichten – vallen goudvinken in de smaak. Misschien is hun sympathie voor vogels niet minder groot, minder intens of zelfs minder oprecht, dan die van de natuurliefhebbers. We gaan ervan uit dat vogelliefhebbers evenveel van een goudvink, putter of pestvogel houden als alle andere mensen, maar dan met een groter gehalte aan egoïsme. Ze storen zich helemaal niet aan de letterlijke beperking dat de ‘slachtoffers’ van hun genegenheid in gevangenschap leven.

    Ter verdediging van hun hobby hanteren ze voor argeloze toehoorders aanvaardbare argumenten: hun vogels leven beter, gezonder en langer dan hun wilde soortgenoten die in de vrije natuur, de harde buitenwereld zijn overgeleverd aan de onverbiddelijke ‘struggle for life’. Om hun kooien te bevolken, deinzen velen er trouwens niet voor terug verboden praktijken toe te passen. Ze vangen vogels met behulp van illegale tuigen – bv mistnetten – die bovendien wettelijk verboden zijn. Ze nemen eieren weg en laten ze door een broedmachine uitbroeden of ze roven jonge vogels uit hun nesten. Er zijn er die van hun hobby grof geldgewin maken en onwettelijke handeltjes opzetten die behoorlijk renderen.

    Volgens de bepalingen van het Soortenbesluit van 15 mei 2009 is de goudvink een onvoorwaardelijk beschermde vogel. Dit impliceert dat niet enkel de vogel zelf, maar ook zijn nest, eieren en jongen een strikte bescherming genieten. Nochtans worden elk jaar steeds vogelvangers en/of -houders betrapt op het clandestien vangen en/of illegaal bezit van goudvinken. Heel wat Vlaamse vogelvangers reizen daarvoor zelfs af naar Wallonië waar tijdens de najaarstrek – van september tot december – goudvinken kunnen worden gestrikt.

    Maar gelukkig is het vangen van vogels fel verminderd, niet in het minst dankzij de vele acties en campagnes van Vogelbescherming Vlaanderen doorheen de jaren. De ontelbare strafrechtelijke veroordelingen (met vaak zware geldboetes) van vogelvangers en malafide dierenhandelaars hebben hun effect niet gemist, al heeft het wel bloed, zweet en tranen gekost. Maar dankzij de steun van onze leden kan onze vereniging alert blijven en ervoor blijven zorgen dat dergelijke natuurvandalen in de beklaagdenbak terechtkomen.











    21-08-2020 om 18:44 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    16-08-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ouderlijke zorg vergroot de overlevingskansen van de nakomelingen

    Geraadpleegde bron: Beestenboel [Dirk Draulans]

    Wie 'kleine mantelmeeuw' leest, denkt meteen: dan moet er ook een grote zijn. En inderdaad, de grote mantelmeeuw is de grootste meeuw die je geregeld in onze contreien kunt zien, maar de kleine is niet veel kleiner. De bovenkant van de grote mantelmeeuw is bijna zwart, die van de kleine donkergrijs. De kleine heeft gele poten, de grote roze. Hoewel de grote mantelmeeuw niet zeldzaam is, wordt de kleine vaker gezien. Ze is een succesverhaal van de jongste decennia. De eerste broedvogels in Vlaanderen werden in 1985 geregistreerd in het Zwin. Het broedbestand in de kuststreek piekte in de jaren 2000 tot liefst 5000 koppels.

    Dat aantal is ondertussen gehalveerd, maar de meeuw is nu wel het binnenland aan het veroveren. Op veel plekken in Vlaanderen wordt ze in het zomerhalfjaar courant gezien. Ze broedt ook al in het binnenland, dikwijls op daken van grote gebouwen, zoals bedrijven in de Antwerpse haven, die de dieren niet graag zien komen. Veel mensen zien de aanwezigheid van meeuwen automatisch als 'overlast'.

    De flexibiliteit van de kleine mantelmeeuw uit zich in zijn verplaatsingen en voedingsgewoonten. Broedvogels uit een kolonie in het Nederlandse Vlissingen bezoeken tijdens het broedseizoen Brussel. Sommige vogels specialiseren zich in het aardappelafval van een chipsfabriek in Moeskroen, waar ze keer op keer naartoe vliegen. Andere patrouilleren geregeld in de rand van een kokmeeuwenkolonie, waar ze al eens een kuiken meepikken.

    Bioloog Eric Stienen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) rapporteert met een aantal collega's in het vakblad Science of the Total Environment over verschillen in foerageergedrag tussen individuele gemarkeerde kleine mantelmeeuwen in een wilde populatie. De kleine mantelmeeuw is een langlevende, monogame zeevogelsoort met een hoge mate van interindividuele variatie in het gebruik van hulpbronnen.

    Zo blijken vrouwtjes die overwegend op de zee gaan eten grotere eieren te leggen dan vrouwtjes die voeding op het land verkiezen. De zeemeeuwen hebben meer kwik in hun eieren, maar dat lijkt hun groei en de overleving van hun kuikens niet merkbaar te beïnvloeden.

    Gedragsecologe Marwa Kavelaars (UAntwerpen en UGent) en haar collega's hebben bestudeerd hoe beide meeuwenouders samen hun kuikens grootbrengen. Hun verslag verscheen in Behavioral Ecology. Gedreven door nieuwgierigheid probeert Marwa Kavelaars het fenomeen van ouderlijke zorg in de dierenwereld beter te begrijpen. Voor haar onderzoek is Marwa daarom vaak in de havens van Zeebrugge en Vlissingen te vinden, waar ze het broedgedrag van de kleine mantelmeeuw bestudeert, met een specifieke focus op de samenwerking tussen de ouders bij de zorg voor hun kuikens. Daarvoor worden traditionele gedragsobservaties met videocamera’s gecombineerd met een moderne aanpak waarbij GPS-loggers op de meeuwenouders worden geplaatst die bijhouden waar ze naartoe vliegen en wat ze daar doen. Op die manier brengt Marwa in kaart hoe meeuwenouders taken als broedzorg en voedselvoorziening verdelen en welke factoren van invloed zijn op hun reproductieve succes. Om hun reproductieve beslissingen te optimaliseren, moeten ouders rekening houden met tal van factoren die verband houden met hun eigen intrinsieke capaciteit en met aspecten van hun sociale en ecologische omgeving (omgevingsvariaties in voedselbeschikbaarheid bv.).

    Meeuwenkoppels die veel met elkaar communiceren en de zorgtaken voor hun kroost evenwichtig verdelen, hebben de gezondste kuikens. Mantelmeeuwen kunnen 30 jaar oud worden en broeden graag jaar na jaar op dezelfde plek met dezelfde partner. Dat brengt stabiliteit in hun bestaan. Vrouwtjes spenderen gemiddeld iets meer tijd op het nest dan mannetjes, maar het verschil is gering. Op een (klein) aantal nesten neemt een van beide ouders het leeuwendeel van de broedzorg voor zijn of haar rekening.

    Kavelaars en Co deden een intrigerende vaststelling: hoe meer twee meeuwenouders met elkaar communiceren tijdens de aflossingen op het nest, hoe gelijkwaardiger hun inbreng in het broeden is. Zeker voor grotere broedsels hebben paren die intenser samenwerken een hoger succes: ze krijgen dan meer jongen groot dan koppels waarvan één partner het laat afweten. Wat de meeuwen elkaar vertellen weten we niet, maar de onderzoekers omschrijven de interactie toch als een vorm van 'actief overleg’.











    16-08-2020 om 17:59 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-08-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De houtduif

    Geraadpleegde bron: Mens & Vogel 2006-3

    De houtduif is de talrijkste en wijdst verspreide duif in Europa. Ze is ook de grootste van onze inheemse duiven. Al van grote afstand is ze in de vlucht te herkennen aan de witte dwarsstreep op de vleugels en aan de witte vlek naast het iriserend blauwgroen aan de zijkanten van de hals. Het verenkleed is overwegend grijsblauw gekleurd en de borst is bruin-roze, een kleur die onopvallend vervloeit in het lichte grijs van de buik. In de staart is een zwarte eindband. De basis van de snavel is roze, de rest gaat van geel over in het lichte bruin van de snavelpunt. De snavel verbreedt zich aan de basis in een zachte, witte knobbel die door de membranen boven de neusgaten wordt gevormd. De koraalrode poten zijn lichtpaars getint. In de strokleurige ogen valt een kleine peervormige iris op, wat de vogel een zeer waakzaam uiterlijk geeft.

    Houtduiven komen in heel Europa voor, met uitzondering van het extreme noorden en IJsland. De noordelijke populaties zijn trekkers die vooral in Zuid-Europa overwinteren. Elk najaar met een piek tussen 10 oktober en 15 november, trekken ongeveer 2 miljoen houtduiven vanuit Scandinavië naar zuidelijke overwinteringsgebieden. In onze streken zijn houtduiven over het algemeen sedentair, hoewel in de winter vaak enorme rondzwervende groepen worden gevormd die overnachten op gezamenlijke slaapplaatsen.

    Zowat overal in Europa werden in de loop van de 20ste eeuw sterk toenemende aantallen gemeld, ondanks de uitermate hoge jachtdruk. De massale aanplant van fijnsparren (nestgelegenheid) en de verhoogde graanproductie (voedsel in de winter en zomer) worden gezien als belangrijke factoren die verantwoordelijk zijn voor de toename. Ooit was de houtduif een typische bosbewoner – vandaar ook vaak bosduif genoemd – maar momenteel worden de hoogste dichtheden bereikt in landbouwgebieden met verspreide bosjes en bomen.

    De houtduif komt vooral voor in streken met een afwisseling tussen landbouwgebied en kleine tot middelgrote beboste percelen. De soort is duidelijk minder talrijk binnen grote bosmassieven, maar ze vestigt zich wel graag aan bosranden. Ze verkiest gemengde loofbossen die rijk zijn aan voedsel. Sinds enkele decennia koloniseert de houtduif ook parken en boompartijen in onze steden.

    Paartjes blijven meestal maar voor één seizoen bij elkaar. De baltsvlucht van de houtduif is zeer opvallend. Zo’n vlucht is opgebouwd uit een steile stijgvlucht (waarbij ze op het hoogste punt luid met hun vleugels klappen), gevolgd door een dalende zweeffase. Daarna op de begane grond buigt de doffer de kop, de staart wordt opgeheven en gespreid. Intussen klinkt het begeleidende baltslied. Na een tijdje duldt het vrouwtje het mannetje dicht in haar buurt en vormen ze een paar. Vanaf dan begint de nestplaatsselectie en het lokken van het vrouwtje naar die nestplaats. Het mannetje kiest een geschikte plaats voor het nest en gaat daar zitten baltsen, maar nu beginnen de vleugels te trillen en de staart beweegt schokgewijs. Vervolgens minnekozen de duiven elkaar: ze wrijven de snavel langs elkaar en halen die door de veren van de hals heen.

    Het nest wordt gewoonlijk in een boom gebouwd, die zowel geïsoleerd als midden in een bos kan staan, maar bij gebrek aan bomen kan het echter ook in een dichte struik. Het nest is een dun maar stevig platform van fijne takjes, soms zo dun dat de eieren er doorheen te zien zijn. De dode takjes – meestal van naaldbomen – worden met de snavel van de boom afgebroken of op de grond verzameld. Geregeld nemen ze overjarige nesten opnieuw in gebruik of nestelen ze op een oud nest van een kraai, een ekster, een gaai of zelfs een buizerd. Het nest kan incidenteel ook wel in een nestkast met brede invliegopening (torenvalk) worden aangetroffen. Na gemiddeld 17 dagen bestaat het voltallige legsel uit twee witte, meestal langwerpig ovale, glanzende eieren zonder vlekjes. De eerste drie dagen worden de jongen zeer geregeld met melk gevoed, later krijgen ze daarnaast ook het voedsel dat de ouders verzamelen. De jongen blijven gemiddeld 22 dagen in het nest. Nog vooraleer ze het nest verlaten, zijn de ouders weer bezig met een nieuwe cyclus van baltsen, nest bouwen, ei-leggen etc. Ook als de jongen het nest verlaten hebben, zullen de ouders hen nog eventjes voeren.

    Aangezien er in ons land, in Nederland en in Groot-Brittannië eieren en nestjongen werden gevonden gedurende de wintermaanden, kan men besluiten dat de houtduiven in West-Europa zich aan geen jaargetijde storen. Vooral tijdens zachte winters en na een flinke eikeloogst blijkt dat het geval te zijn. De voortplantingsperiode kan meer dan een half jaar in beslag nemen. De meeste legsels worden echter gevonden vanaf midden april tot begin juli. Jaarlijks is de houtduif in staat om drie of meer legsels groot te brengen. De houtduif voedt zich voornamelijk met zaden en allerlei vruchten die in hun geheel kunnen worden ingeslikt. Ze worden zowel zittend van de bomen en heesters geplukt als op de grond bijeengezocht. Houtduiven hebben een voorkeur voor eikels (opmerkelijk is dat de krop 9 tot 12 eikels kan bevatten), beukennootjes, alle soorten granen, zaden van esdoorn en naaldbomen, zaden van wilde kruiden en versmaden de bessen van allerlei wilde en gekweekte gewassen niet: aalbes, hulst, kruisbes, bosbes, vlier, klimop, vogelkers, … Ze voeden zich ook met onrijpe kersen en met bladeren van kruidachtige planten, waaronder klaver, kamille, boterbloem, paardenbloem en vogelmuur. Verder staan ook bloemknoppen van populier en beuk op het menu.

    Voor de landbouwer is de onschuldige uitziende houtduif volksvijand nummer één onder de vogels. Stadsmensen zullen dit nauwelijks kunnen geloven als ze deze fraaie vogel in het park rustig graantjes zien eten. Op het platteland kan de soort echter veel schade aanrichten, want ze is dol op landbouwgewassen, zoals granen, aardappels en erwten. De houtduif wordt in Vlaanderen dan ook fanatiek bejaagd. Volgens de officiële afschotstatistieken zijn de 12 500 geregistreerde jagers verantwoordelijk voor het afschot van gemiddeld 400 000 houtduiven per jaar. De oppervlakte korrelmaïs verviervoudigde in Vlaanderen tussen 1997 en 2007 en bedroeg in 2007 ca 30 000 ha. De toename van de houtduif in Vlaanderen viel samen met het hoger aanbod aan maïsteelt, die zorgt voor grote hoeveelheden oogstresten, ideaal als wintervoeder.

    De jacht met vuurwapens of met roofvogels op houtduiven is open van 15 september tot en met 28 of 29 februari, maar om belangrijke schade aan gewassen te voorkomen en op plaatsen waar geen andere bevredigende oplossing bestaat, mogen ze onder strikt bepaalde voorwaarden worden bejaagd van 1 maart tot en met 14 september. Die jacht mag alleen worden beoefend op en binnen een zone van maximaal 50 m rond percelen beplant met graangewassen, koolgewassen, vlas, bonen, erwten, cichorei, aardbeien, suikerbieten, knolselder, witloof, boomkwekerijteelten en in kersenboomgaarden, waar de vogels schade aanrichten en waarvoor de eigenaar van de teelt vooraf een schriftelijk verzoek tot bejaging heeft gericht tot de houder van het jachtrecht. Dit geldt niet voor percelen met maïs.

    De houder van het jachtrecht meldt die bejaging vooraf bij brief, e-mail of telefax bij de woudmeester opdat die ambtenaar het nodige toezicht zou kunnen uitoefenen. Zo nodig kan hij die jacht verbieden. De bejaging mag ten vroegste 24 uur na de melding een aanvang nemen. Bij ernstige schade aan gewassen en op plaatsen waar geen andere bevredigende oplossing bestaat, is de bestrijding van houtduiven in 24 afgebakende vogelrijke gebieden toegestaan onder voorwaarden van het jachtdecreet. Ook voor de veiligheid van het luchtverkeer is bejaging binnen het luchthavendomein toegestaan.

    Voor zover bekend heeft geen enkele 16de of 17de eeuwse Vlaamse of Hollandse schilder houtduiven afgebeeld. De soort ontbreekt in elk geval in het werk van de Antwerpse barokschilders Frans Snyders (1579 – 1657) en Alexander Adriaenssen (1587 – 1661). Beide schilders verwerkten doorgaans heel wat inheemse vogels in hun doeken. Houtduiven worden daarentegen wel afgebeeld door Zuid-Europese schilders uit dezelfde periode, zoals de Italiaan Michelangelo Meris Caravaggio (1571 – 1610) en de Spanjaard Juan Sánchez Cotán (1561 – 1627). Dit geeft mogelijk aan dat de houtduif in die periode zeldzaam was in de Lage Landen en men kan zich zelfs afvragen of de soort toen wel tot onze avifauna behoorde.

    https://www.bing.com/videos/search?q=houtduif&&view=detail&mid=2AD2A45E79920B45BB162AD2A45E79920B45BB16&&FORM=VDRVSR











    08-08-2020 om 18:14 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-08-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lichtgevoelige chip legt trekroute en overwinteringsplaatsen van gierzwaluw vast

    Sinds 2009 heeft een (r)evolutie plaatsgevonden in het volgen van kleine vogelsoorten. Elektronische dataloggers in verschillende uitvoeringen en formaten maken het nu mogelijk om vogels tijdens hun volledige jaarcyclus te volgen. Naast een wetenschappelijke pootring krijgt de vogel nu ook een datalogger (0.6 g) in de vorm van een piepklein rugzakje mee, bevestigd aan de hand van een harnasje (0.2 g).

    Dit apparaatje met het kleinste lange-termijn-tracking-systeem ter wereld kan de plaats waar de vogel zich bevindt, bepalen via lichtmetingen en een nauwkeurige klok. Het toestelletje meet elke 2 min de sterkte van het daglicht en slaat deze informatie met een tijdsbepaling op in zijn geheugen. Aan de hand van deze metingen kan men zonsop- en -ondergang bepalen. Hieruit wordt de positie berekend met een geringe nauwkeurigheid van 50 tot 150 km. Deze geolocators kunnen data opslaan maar hebben geen communicatiemogelijkheden zoals GPS-zendertjes dat wel hebben. 

    Voor vogels die constant in beweging zijn, is dit meer dan voldoende om hun trekrichting en stopplaatsen te bepalen. De dataloggers werken met een batterij die een levensduur heeft van 2 jaar. Er is echter één groot nadeel: om de gegevens te kunnen recupereren, moeten de vogels opnieuw worden gevangen en de dataloggers verwijderd. Als de gierzwaluwen om de een of andere reden niet terugkeren uit Afrika, zijn de opgeslagen gegevens verloren.

    Voor trekvogelonderzoekers die meer te weten willen komen over de vogelsoorten waarvan zelden een klassieke pootring wordt teruggevonden, is dankzij deze minuscule geolocators een nieuwe wereld opengegaan. Wat betreft de gierzwaluwen zijn we in amper 6 jaar tijd meer te weten gekomen over de trek naar het zuiden en hun overwinteringsstrategie dan in 100 jaar wetenschappelijk ringwerk. Er is ondertussen al veel onderzoek op gierzwaluwen met behulp van dataloggers uitgevoerd in heel wat Europese landen.

    De verspreiding van de gierzwaluw is echter niet beperkt tot Europa. De gewone gierzwaluw, die onder meer in België en Nederland broedt, heeft een globaal broedgebied dat zich uitstrekt van de westkust van Ierland tot de Gele Zee in China.

    Er zijn twee ondersoorten van onze gierzwaluw bekend. De West-Europese gierzwaluw, de ondersoort ‘apus’ die in onze regio’s voorkomt, is zeer donker van kleur en lijkt zelfs bijna zwart met een witachtige keel. Ze broedt in Europa en Rusland boven de steppen tot aan het Baikalmeer. De oostelijke gierzwaluw, de ondersoort ‘pekinensis’, is opvallend bruin gekleurd met een donkere rug. Hun broedgebied strekt zich uit van Teheran (Iran) tot Noordoost China. Tussen deze twee broedgebieden liggen de woestijnen van Kazakstan en de Aziatische grassteppen.

    ‘Onze’ gierzwaluwen trekken in een boog via Spanje en Mauritanië (West-Afrika) verder door naar Congo. In november vliegen ze naar de kust van de Indische Oceaan, vooral naar Mozambique. Bij hun terugreis naar hun broedgebieden in Europa ‘stoppen’ ze opnieuw voor een poos in Congo, vliegend boven het oerwoud. Het is merkwaardig hoe belangrijk dit regenwoud – zo groot als Europa – voor bv. gierzwaluwen is.

    Tijdens de trek in de herfst en opnieuw in de lente komen hier alle populaties gewone gierzwaluwen samen, vele miljoenen vogels. Ook Belgische en Chinese vogels kunnen er elkaar ontmoeten, waarschijnlijk in gemengde groepen. Ze trekken verder door naar de West-Afrikaanse kust en komen vooral samen in de omgeving van Liberia waar zij zich te goed doen aan vliegende mieren. Ze zijn dan voldoende doorvoed om over de Sahara terug naar huis te kunnen vliegen.

    Vele gierzwaluwen blijven vele jaren bij dezelfde partner. Eens weg van het nest is het onwaarschijnlijk dat zij elkaar ooit zien. Zij vertrekken niet samen en van met dataloggers uitgeruste broedparen weten we dat zij soms duizenden km van elkaar onderweg zijn.

    Man en vrouw leven dus heel de winter apart en vinden elkaar pas een jaar later terug in hun nestholte. Dat verklaart de soms hevige ontmoetingen bij hun thuiskomst. Het onderstreept ook het grote belang van een vaste broedplaats. Is deze tijdens de winter door renovatiewerken dichtgemaakt of vernietigd, dan vinden zij elkaar moeilijk terug en zijn ze verplicht een nieuwe nestgelegenheid en/of partner te zoeken. Hun enige ankerpunt om elkaar terug te vinden, is hun nestholte. Zij komen daar apart aan en wachten geduldig op hun partner. Soms biedt een niet gepaarde vogel zich aan. Bij de terugkeer van de oorspronkelijke vogel ontstaat dan een gevecht dat vaak vele uren duurt.

    De broedplaats, hetzij in een wand of onder een dak, in een spechtenhol of zelfs in een nestkast is van levensbelang. Moderne bouw en renovatie en vooral isolatie sluiten alle beschikbare gaten en spleten af. Dit is nefast voor gierzwaluwen. Neem daarbij ontbossing, biotoopveranderingen, pesticiden en pollutie en het is niet verwonderlijk dat hun populaties over heel de lijn dalen.

    In een filmpje bespreekt bioloog, Raymond Klaassen de trekroute, die je met de dataloggers kan vastleggen.

    https://www.bing.com/videos/search?q=gierzwaluw+you+tube+filmpje&&view=detail&mid=DC977CC51E0ED057E7A1DC977CC51E0ED057E7A1&&FORM=VDRVSR

    10 maanden vliegen zonder te landen

    https://www.bing.com/videos/search?q=gierzwaluw+you+tube+filmpje&&view=detail&mid=7A0660ED089DDAD4A79C7A0660ED089DDAD4A79C&&FORM=VRDGAR&ru=%2Fvideos%2Fsearch%3Fq%3Dgierzwaluw%2Byou%2Btube%2Bfilmpje%26%26FORM%3DVDVVXX











    03-08-2020 om 16:40 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Trekvogelonderzoek van de gierzwaluw (Apus Apus)

    Geraadpleegde bronnen: Mens & Vogel 2016-4 [Vogelonderzoeker, Lyndon Kearsley] / Mens & Vogel 2013-4 [Vogelonderzoeker, Lyndon Kearsley] / Mens & Vogel 2012-3 [Gierzwaluwenspecialist, Louis-Philippe Arnhem] / Mens & Vogel 2012-1 [Educatief- en projectmedewerker, Inge Buntinx]

    Zwaluwen zijn graag geziene zomergasten. Nagenoeg iedereen kent ze: de huiszwaluw die haar nest bouwt onder onze dakgoten, de boerenzwaluw die we vooral vinden in de buurt van oude veeboerderijen en de oeverzwaluw die nesttunnels graaft in steile zandbergen langs waterlopen en meren.

    Maar de minst bekende en meest intrigerende verwante vogel is misschien wel de gierzwaluw. Op het eerste zicht lijkt ze op een zwaluw, maar in werkelijkheid is ze verwant aan de kolibries. Deze snelheidsduiveltjes gieren ’s zomers over onze steden en dorpskernen, rond de kerktorens door de straten. Gierzwaluwen zijn de ultieme vliegende wezens. Eenmaal weg van hun nest vliegen zij non-stop, 9 maanden lang zonder één keer de grond te raken. Slapend op grote hoogte, niet zelden in groep en op vliegende insecten jagend tijdens hun tochten. We weten al veel over de periode van begin mei tot eind juli wanneer zij bij ons broeden. Maar dan verdwijnen ze van de radar.

    Gierzwaluwen vormen meestal snel jagende en spelende groepen. Tegenwoordig nestelt deze vogelsoort vooral onder de daken en in holtes van huizen in onze dorpen en steden, maar ze broeden ook in verlaten spechtengaten en tussen de spleten van rotswanden in meer afgelegen gebieden. Natuurlijk is het niet altijd zo geweest. Gierzwaluwen vliegen rond sinds lang voor het ontstaan van de mens. Tot voor kort wisten we niet veel over de overige maanden die zij in Afrika doorbrengen. We hadden slechts een beperkt aantal meldingen van geringde individuen.

    Identiteitskaart

    Gierzwaluwen behoren tot de orde van de ‘Apodiformes’ en hebben meer gemeen met kolibries dan met zangvogels. Ze zijn groter dan de echte zwaluwen (boeren-, huis- en oeverzwaluw) en onderscheiden zich door hun lange, naar achteren gerichte, sikkelvormige vleugels. Behalve hun blekere keel zijn ze volledig donkerbruin, bijna zwart. De Apus Apus plant zich in heel Europa voort, vanaf het uiterste noorden van Afrika, via alle overige landen rond de Middellandse Zee, in Scandinavië tot in Lapland en zelfs een groot deel van Kazachstan en Siberië.

    ‘Onze’ gierzwaluwen zijn heel bijzonder. Zij zijn in staat om al vliegend te eten en te drinken, te paren en nestmateriaal te verzamelen. Niet alleen brengen ze de hele dag op hun vleugels door, ’s avonds stijgen ze tot zo’n 1 500 m om er op veilige hoogte de nacht door te brengen. Hoewel men gierzwaluwen spontaan met stedelijk gebied associeert, bestaat hun eigenlijke biotoop strikt gezien uit de lagere lagen van de troposfeer. Deze regio van de dampkring is constant in beweging. Gierzwaluwen houden bijgevolg tijdens hun permanente vlucht rekening met hoge- en lagedrukgebieden, luchtstromingen en onweders, om er maar enkele te noemen. Als geen ander weten zij uit deze fenomenen hun voordeel te halen, hetzij om voedsel te vinden, hetzij om verder te trekken. Het grootste deel van hun leven brengen ze dus in miljoenen kubieke km lucht door … en gaan dan ‘aan land’ uitgerekend het kleinste gaatje opzoeken dat in het donkerste holletje uitkomt om er hun kroost in groot te brengen.

    Het leven van gierzwaluwen verloopt volgens een vrij strak schema. Zo rond 20-25 april komt de eerste golf broedvogels in onze contreien aan. De voorbije 9 maanden hebben ze ononderbroken vliegend boven Afrika doorgebracht. Het eerste wat gierzwaluwen doen bij aankomst in hun broedgebied, is snel de plek opzoeken waar ze het vorige seizoen hun jongen hebben grootgebracht. Omdat de partners de wintermaanden gescheiden doorbrengen, wordt de nestholte de plaats van afspraak. Indien de oorspronkelijke partner niet binnen de eerstvolgende dagen aankomt, wordt er actief gezocht naar een andere compagnon. Er valt immers geen tijd te verliezen, want eind juli vertrekken ze alweer. Geschikte plekjes kunnen door opeenvolgende generaties jarenlang bewoond blijven. Omdat ze voor alles van hun vleugels afhankelijk zijn, vergaren deze luchtacrobaten ook hun nestmateriaal vliegend. Veertjes, droge blaadjes, gevleugelde zaden, hooi, … tot zelfs een waterjuffer, plastic en stukjes ballon toe. Al dat materiaal wordt met speeksel tot een rond kommetje van ongeveer 10 cm diameter en 2 cm hoog samengekleefd. Omdat het aanbod ondanks alles niet erg groot is, kan het jaren duren vooraleer het nest deze ideale omvang bereikt. Het bouwsel wordt tijdens de broedperiode verder gefatsoeneerd tot op het ogenblik dat het eerste jong uit het ei sluipt.

    Huiszwaluwen leven in kolonies maar bepalen zelf waar hun nest komt. Voor onze gierzwaluwen liggen de kaarten anders. Deze ‘lucht’vogels hangen zoals vele ‘zee’vogels af van een rots of in ons geval een hoop bakstenen om er hun jongen groot te brengen. Jonge gierzwaluwen van één of twee jaar oud komen bijna een maand later dan de volwassen vogels in het broedgebied aan. Ze worden aangetrokken door de luidruchtige giervluchten die bij mooi weer door de broedvogels worden uitgevoerd en enten zich op een bestaande kolonie. Deze aankomende golf ‘pubers’ is echter nog niet zinnens te broeden. Door imitatie leren ze eerst van de ervaren vogels waar de bezette holtes te vinden zijn, want geschikte broedplaatsen zijn zeldzaam en nieuwe broedholtes ontdekken kan met die lange vleugels erg gevaarlijk zijn. Dank zij systematisch wetenschappelijk onderzoek weten we dat sommige individuen tot 5 jaar moeten ‘wachten’ vooraleer zij tot broeden kunnen overgaan.

    De paring grijpt meestal in het nest plaats, maar als daar onvoldoende ruimte voor is, gebeurt deze in de lucht. Omdat gierzwaluwen onze zomers delen, ontsnappen zij ook niet aan ons klimaat. Tijdstip, grootte van het legsel en broedtijd zijn afhankelijk van de weersomstandigheden. Is het tijdens de leg overwegend mooi, dan worden er tegen 20 mei gemiddeld 3 eitjes gelegd. Is het winderig of regenachtig, dan volgen wat later meestal maar 2 eieren of zelfs maar één. Het broeden duurt gemiddeld 19.5 dagen, tot 5 dagen langer als het koud is. Het embryo kan immers een tijdelijk lagere temperatuur aan en het ei komt dan wat later uit. Ook het kuiken kan een koude periode zonder warmte en voedsel doorstaan, waarbij de lichaamstemperatuur, ademhaling en hartslag drastisch dalen.

    Jonge gierzwaluwen rekken hun verblijf in het nest tot gemiddeld 42 dagen, wat erg lang is voor zo’n kleine vogel. Als het weer meevalt, kunnen ze tegen het einde van hun 3de levensweek al zwaarder wegen dan hun ouders (40-45 g) om rond de 4de week hun maximale gewicht van 55 tot 60 g te bereiken. Een vetreserve is immers steeds nuttig, mocht plots een koude periode aanbreken. De laatste dagen voor het uitvliegen, eten ze dan weer veel minder om hun eerste vlucht te vergemakkelijken. Dit belangrijkste moment van hun leven wordt zorgvuldig voorbereid door vanaf hun 10de levensdag reeds met hun vleugelstompjes te bewegen. Deze oefeningen worden naarmate ze ouder worden stelselmatig opgevoerd en afgewisseld met push-ups waarbij ze hun vleugels gebruiken om hun lichaam minutenlang omhoog te tillen. Hun vleugelspieren moeten immers goed ontwikkeld zijn, want een 2de kans krijgen ze zelden. Als de ‘maiden flight’ goed verloopt, zal onze jonge snaak minstens anderhalf jaar onophoudelijk op de wieken zijn. Begin augustus verlaat het gros van de populatie het broedgebied en valt de stilte plots over de stad.

    Gierzwaluwen zijn uiterst gespecialiseerde insecteneters en kunnen een grote hoeveelheid voedsel in hun keelzak opstapelen om het onder de vorm van een voedselbal aan hun jongen te voeren. Deze balletjes kunnen tot 2 g wegen en naargelang het aanbod van de dag zo’n 500 tot 1 500 insecten bevatten. In tegenstelling tot huis- en boerenzwaluw, die hun jongen makkelijk honderden keren per dag met voedsel opzoeken, zullen gierzwaluwen dit slechts 20 tot 30 keer doen. Ze kunnen bijgevolg naar meer gunstige gebieden vliegen om er insecten te verzamelen. Op die manier zijn ze niet zo afhankelijk van de dikwijls ongunstige directe omgeving van de broedplaats dan voor de meeste zangvogels wel het geval is. Dankzij deze voedselbal is de gierzwaluw dan ook een van de weinige insectenetende trekvogels die nog in stedelijk gebied voorkomen.

    Gierzwaluwen broeden nog altijd graag zo hoog mogelijk. Onder een hoogte van 4 m zal je uiterst zelden een gierzwaluwnest aantreffen. Een belangrijke reden voor deze drang naar hoogte heeft te maken met het feit dat gierzwaluwen een vrije val maken om op te stijgen. Door hun relatief lange vleugels, in verhouding met hun zeer korte pootjes, kunnen gierzwaluwen uiterst moeilijk opstijgen vanaf een effen oppervlak. Vergelijk het met een zweefvliegtuig: eens in de lucht hebben ze een perfecte, gestroomlijnde bouw om te vliegen, maar vanop de grond op eigen kracht opstijgen, is minder evident.

    Als er ruimte is, kruipen gierzwaluwen ook onder dakpannen. Rekening houdend met de vrije val die ze maken, moet de helling van het dak wel meer dan 45° bedragen. Daarenboven is het belangrijk dat de aanvliegroute naar hun nest volledig vrij is, zodat ze niet worden gehinderd als ze naar de nestopening vliegen. Onder dakpannen broeden is echter niet altijd zonder gevaar. Net onder de pannen kan de temperatuur oplopen tot meer dan 60° als de zon op het dak schijnt. Bij dergelijke temperaturen sterven vele jongen. Sommige nestjongen proberen nog uit het nest te kruipen om de hitte te ontvluchten, vaak met nefaste gevolgen. Nestplaatsen aan de noord- of oostzijde van een gebouw zijn daarom veiliger. By the way: gierzwaluwen laten geen uitwerpselen achter op de gevels waardoor er nauwelijks overlast is.

    Om het verlies aan nestplaatsen te compenseren, ontwikkelden gespecialiseerde bedrijven verscheidene types nestkasten als alternatief. Er is een ruime keuze tussen nestpannen, inbouwstenen en nestkasten om onder de dakgoot te bevestigen.

    Je maakt het meeste kans op succes als er al gierzwaluwen in de omgeving broeden. Het zijn koloniebroeders; dus hoe meer nestmogelijkheden er zijn hoe groter de kans dat de familie deze gebruikt en de gelegenheid heeft om de kolonie uit te breiden. Gierzwaluwen zijn plaats-trouw. Het liefst keren ze terug naar de broedplaats van het vorige jaar. Daarom kan het soms een tijd duren voordat een gierzwaluwpaartje de nieuwe broedlocatie ontdekt en in gebruik neemt. Geef de moed dus niet te snel op als je na één of twee broedseizoenen nog geen gierzwaluwen op bezoek kreeg. Als een kolonie in de buurt huist, kan je eventueel hun aandacht trekken door een geluidsopname van roepende soortgenoten af te spelen. Op die manier verhoog je de kans dat ze de nieuwe nestlocaties opmerken.











    03-08-2020 om 16:37 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-07-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een sperwervrouwtje op bezoek

    Geraadpleegde bron: Fwiet! Fwiet! [Begijn Le Bleu]

    Foto’s zijn van James Fisher

    Wat een brok heerlijke brutaliteit is er nu in mijn tuin geland?

    Op nog geen 4 m van mij landde ze op mijn betonnen schutting: een sperwervrouwtje. Ik houd mijn adem in. Met haar strenge blik kijkt ze mij recht in de ogen. Een 5-tal seconden daarvoor voelde ik een golvende vlucht boven mijn hoofd. Ik vond het een vreemd silhouet dat in mijn ooghoeken opdook. Soms merk je onmiddellijk wanneer het een niet-alledaagse vogels is. Je merkt het aan  kleine dingetjes: snelheid, vleugelslag of profiel, ook wel ‘giss’ genaamd, vermoedelijk een Amerikaanse legerterm die een afkorting is van General Impression of Size and Shape. Maar ik kijk ook op wanneer er een huismus passeert, want voor je het weet laat die iets onvoorstelbaars zien: een dansje met een kat bv.

    Deze sperwer maakt geregeld mijn tuin onveilig. Mijn buurman heeft ook al kennisgemaakt met haar. Hij houdt duiven maar maakt er niet zoveel heisa van als ze een van zijn duiven verschalkt. ‘Zo gaat dat’, zegt hij, ‘geofferd op het altaar van de natuur’. Dat vind ik een meer dan sportieve opstelling van hem. Ik vraag mij af of Chinese duivenmelkers met dun peperdure doffers er ook zo over denken.

    Ze blijft op de schutting zitten met haar lange, fijne stelten, eindigend in vlijmscherpe klauwen. Haar korte vleugels stellen haar in staat tussen struikgewas en versperringen door te vliegen. En wat is ze snel! Tweemaal maakte ik een blitzkrieg van haar mee. Dat gaat zo hard dat je nog net een schim kunt zien, waarna je enkel het paniekerige gefladder van opstijgende vogels kunt horen.

    Maar het hoeft niet altijd een snelle aanval te zijn. Ik herinner me een gewiekste zet van Mrs. Sparrow Hawk in mijn kerselaar. Onder die boom zat een Turkse tortel wat zaad te eten. Nagenoeg alle vogels hadden de sperwer opgemerkt, behalve die ene, trage duif. De roofvogel gleed geruisloos uit de boom. Daarna zie je de duif even spartelen en komt er medelijden, maar ook een beetje vreugde opzetten. De keep, een vinkensoort die wintergast is in mijn tuin, is gelukkig gespaard gebleven. Al gauw slaat de sperwer haar vleugels uit over haar slachtoffer; ‘mantelen’ noemen ze dat. Alsof ze in alle sereniteit een tentje over de dode plaatst. Het plukken van de duif gebeurt soms ‘en plein public’. Over markant gedrag gesproken!

    Nog niet zo lang geleden betrapte ik een sperwer op het voetpad met een houtduif in de klauwen. Er stond een vrouw op nog geen 10 m van het gebeuren haar stoep te vegen. Toen ze me zag aanrennen met een fototoestel dacht ze dat ik van lotje getikt was. ‘Ik had het niet eens gezien’, zei ze achteraf. Typisch, dacht ik. Onze werelden zijn zo klein dat we volgens mij enkel zien en horen wat ons bekend is. Het doet me denken aan de Inca’s die naar het schijnt de Spaanse schepen niet aan land zagen komen, omdat ze niet bekend waren met dat concept.

    Enfin, toen ik een foto wilde nemen, vloog ze weg met een korte, krachtige stoot. Ook de dag dat het sperwervrouwtje bovenop een Turkse tortel prijkte, probeerde ik een foto te nemen. Ik zag mijn foto al pronken in ‘National Geographic’, maar nog voor ik kon scherpstellen, was mevrouw verdwenen.











    28-07-2020 om 12:04 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-07-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vogelkijken is een passie

    Geraadpleegde bron: Fwiet! Fwiet! [Begijn Le Bleu]

    “Dsjruuuuuh”. Het zegt u waarschijnlijk niets, maar het is de roep van de groenling.

    In het najaar zie ik dit vogeltje elke dag op de voederplank blinken. In het najaar is het altijd een heerlijk terugzien van deze kloeke vinkensoort. Met zijn forse snavel verjaagt hij alle mezen van mijn voedersilo. Hij is de baas. Zijn prachtkleed doet alle vrouwtjes smelten.

    Met een zonnebloempit in zijn snavel fladdert hij veilig weg tussen de coniferen als een vliegend kleurboekje van groene en gele spatten. De vrouwtjes zijn minder indrukwekkend van kleur, maar het samenspel is fascinerend. Gemiddeld zitten er zo’n vijftal te fladderen van de ene struik naar de andere, maar tijdens de koude winterdagen zitten er plots tien tot twaalf te profiteren van het zaad dat ik hier elke dag rondstrooi. Volgens de Vogelatlas van Nederland wordt onze populatie aangevuld met Duitse en Scandinavische groenlingen.

    Dat is misschien een verklaring voor het groter aantal exemplaren in de winter, maar het antwoord op de vraag waarom er tijdens de vorst van de ene op de andere dag plots het dubbele aan groenlingen te zien is, blijft een markant gegeven. Het is begrijpelijk dat ze voedsel zoeken, maar hoe ze het vinden, is voor mij een raadsel.

    De pootjes van deze vogels blijven ook een lust voor het oog. Groenlingen gebruiken hun pootjes niet, zoals mezen, om zaden of noten tussen te klemmen, maar toch blijft het schitterend gereedschap. Met gemak klauteren en balanceren ze op takjes en twijgjes, vliegen een stukje verder en vatten post op de rand van de voederplank. Als een van die dunne pootjes breekt, is het vogeltje ten dode opgeschreven. De winter is vaak een meedogenloos seizoen voor veel dieren. Vogelbescherming Nederland legde trouwens haarfijn uit waarom vogelpootjes in de winter niet bevriezen. Niet alleen omdat een pootje enkel pezen bevat en geen spieren (en dus minder bloed), of omdat er een laag vorstbestendige schubben op zit, maar ook omdat er een soort warmtewisselaar actief is in de poten, door wetenschappers ook wel het ‘wondernet’ genoemd. Het warme bloed uit het lichaam stroomt vlak bij het koude bloed uit de poten. Deze kleine afkoeling en opwarming zorgt voor de juiste temperatuur om niet onderkoeld te geraken.

    In tegenstelling tot vinken zijn groenlingen schichtiger, vind ik. Vinken eten graag zaad op de grond en vluchten weg in een kale boom bij dreiging. Als ik onder die boom loop, blijven ze geregeld zitten. Maar groenlingen maken echt dat ze wegkomen als ik even mijn tuin in loop.

    Deze handige vliegers verbergen zich het liefst in een donker hoekje, zodat ze niet kunnen worden gezien. Als ze in de buurt van de silo zijn, bewegen ze voortdurend. Het vluchtig heen en weer hippen van kleine vogeltjes op boomtakken zou aangeboren gedrag zijn om predatoren geen kans te geven om te focussen.

    De pimpelmees spant hierin de kroon. Die hadden ze eigenlijk zenuwmees kunnen noemen. Maar er is, voor zover ik kon vinden, nog geen onderzoek geweest rond dit gedrag. Trouwens: het zou leuk zijn om eens een indeling te maken tussen de hippende vogels, zoals vinken en stappende vogels, zoals de houtduif.

    Ik heb ook eens getimed hoeveel keer een groenling stopt met eten per halve minuut: zesmaal. Pikken in de silo en vervolgens kijken. Even knabbelen … en kijken. Niet zomaar kijken, nee, hij verkent snel de hele omgeving. Ze zijn op hun hoede. De prachtige, gele streep langs hun vleugel maakt hen natuurlijk een opvallende verschijning, dus kwetsbaarder, maar het mosgroene verenpak geeft genoeg camouflage. Zeker het vrouwtje zal je niet zomaar kunnen opmerken als ze op haar nest zit. Het knabbelen op de zonnebloempitten gaat ook snel. Het wordt wel eens ‘trillen’ genoemd. De pit wordt gekraakt en dan netjes rondgedraaid in de bek zodat de schil los komt. Het is een opmerkelijke, maar efficiënte manier van foerageren.

    Ververs geregeld het drinkwater voor de groenling. Het kan voorkomen dat de groenlingen besmet geraken met de parasiet ‘Trichomonas gallinae’, ook wel ‘het geel’ genoemd, een ziekte waarvoor ze gevoelig zijn. Je mag het voor mijn part opzoeken op het web, maar ik raad het af. De kans dat je close-ups van opengesneden luchtwegen met gele abcessen te zien krijgt, is groot. Drie van mijn kippen kregen een aantal zomers geleden ook te maken met het geel en geen van hen overleefde het. De parasiet zat in het drinkwater dat na een vakantieperiode niet meer met regelmaat was ververst.

    Tijdens een wandeling langs de Schelde in Temse werd ik verrast door een honderdtal groenlingen die in de kruidenrijke bermen zaten. Er staan sinds een paar jaar rozenbottels en de nootjesachtige zaden zijn rijk aan vitamine C, perfect om de winter mee door te komen. De groenlingen zijn er verzot op. Een groengele vlucht aan vleugeltjes komt dan hysterisch uit de berm gevlogen als je er passeert. Weer zo’n leuke waarneming die je dag opvrolijkt.











    20-07-2020 om 16:21 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    14-07-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zelfde plaats, zelfde tijd, nu door het oog van de leermeester

    Af en toe ga ik eens mee met natuurfotograaf Wim Dekelver, die de hoofdleverancier blijft van het beeldmateriaal op deze blog.

    Meestal trekken we dan naar een fotohut van ornitholoog, Glenn Vermeersch. Alle vogelkijkhutten zijn gelegen op private terreinen in en rond Kalmthout in de Antwerpse Kempen.

    Je kan op verschillende manieren vogels fotograferen, maar de mooiste beelden maak je vrijwel altijd vanuit een vaste schuilhut. De voorbije jaren bouwde en verbouwde Glenn Vermeersch een groot aantal hutten die hij te huur aanbiedt. Doorgaans zijn de vogelkijkhutten voorzien van comfortabele stoelen en/of zitbanken en je fotografeert er standaard door spiegelend glas (jij ziet de naderende vogels, maar zij zien jou niet), waardoor je dan, uitgerust met een telelens, de gevederde bezoekers prachtig in beeld kan krijgen. De regio is erg rijk aan natuur en biedt een grote variatie aan uitgestrekte bossen, heide, moerassen en open landbouwgebieden, diverse biotopen dus, die elk dan weer specifieke vogelsoorten aantrekken.  

    Enige kennis over soortherkenning en gedragspatronen is dan wel vereist, wil je de passanten tijdig in de gaten krijgen. Camera- en objectiefinstellingen dienen in de loop van de dag te worden aangepast, afhankelijk ook van de weersomstandigheden.

    In de fotoreeks van Wim valt meteen wel op dat de ‘stielkennis’ en ervaring ver die van zijne maat overtreffen, maar daarom is hij ook de natuurfotograaf en ik de gelegenheidsfotograaf. Zelfkennis is het begin van alle wijsheid.  











    14-07-2020 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-07-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vogels kijken is dé grote passie van de bekende cabaretier Begijn Le Bleu

    Geraadpleegde bron: Fwiet! Fwiet! De passie van het vogelkijken [Begijn Le Bleu]

    De passie van het vogelkijken gaat om veel meer dan alleen een serie boeiende, vaak leerzame en leuke vogelportretjes in de Lage Landen. Het gaat hier ook om de kunst van het verhalen vertellen. Een kunst die we dank zij de komst van de televisie en het overaanbod aan digitale vluchtigheden bezig zijn te verliezen. Natuurbeschermers, vogelaars en wetenschappers weten vaak niet hoe mooi die verhalen zijn en de natuurbescherming in de Lage Landen is ook de kunst van het verhalen vertellen verleerd. (…) Dit boek heeft pareltjes aan anekdotes en laat zien hoe fijn het is de jachtigheid van het leven voorbij te laten razen en stil te staan bij de onnavolgbare rijkdom die de natuur ons te bieden heeft. Zowel in de stad als op het platteland, in bossen, moerassen, het maakt niet uit, Begijn weet er wel raad mee. (…) [Ingekort inleidend woord van Ben Koks, oprichter van de Vogelwerkgroep, de Grauwe Kiekendief]

    Ik hoor een pompend geluid achter mijn huis. Ik kijk snel even om het hoekje en ik zie hem op nog geen meter van mij staan: de vijand. Met een tank van zo’n 10 liter op de rug, een sproeistok in de ene hand en de pomphendel in de andere. De herbicide vernevelt hij op de grasbermen van zijn akker. Hoe komt hij erbij om in hartje lente alles kapot te spuiten?

    Dan draait de boer zich om. We kijken elkaar in de ogen. We kennen elkaar maar al te goed, want we zaten jaren in dezelfde klas. We studeerden allebei tuinbouw in het middelbaar en nu staan we hier met onze ideologieën loodrecht tegenover elkaar alsof we twee gelovigen zijn van een verschillende godsdienst.

    “Dag Begijn”, zegt hij. Ik wuif terug alsof er niks aan de hand is. Ik voel me een falende angsthaas omdat ik zwijg. Ik denk niet dat hij weet dat ik een natuurjongen ben geworden die af en toe bio-shit eet. Ik vermoed zelfs dat hij ook van zichzelf denkt dat hij een natuurjongen is.

    Ik heb een nestje vinken in de klimop zitten. Hoe moet dat nu? “Ach, Begijn, dat lost zichzelf wel op”, zeggen sommige mensen als ik mijn verhaal doe.

    Als alle gedode vinken ooit de kans krijgen om te verrijzen, maak dan maar dat je wegkomt. Ze zullen als The Walking Dead terugkeren en wraak nemen. Ze brandden vroeger zelfs de ogen van de beestjes uit om ze beter te laten zingen tijdens de vinkenzetting, een wedstrijd waar wordt gestreden om ze zoveel mogelijk ‘Suskewiet’ te laten kwelen. Ik begrijp niet dat je jezelf zo arrogant kunt opstellen door je leefomgeving te vernielen. Dan ben je afgescheiden van je eigen wortels.

    Eenmaal bewust van hoe biodiversiteit ontstaat, stijgt mijn verbazing elke dag. Dan vrees ik er zelfs voor dat ik een fundamentalist aan het worden ben. De gladgestreken gazonnetjes verblinden mijn ogen wanneer ik er voorbij fiets. Het is alsof mensen wel kiezen voor groen, maar het moet vooral proper, makkelijk en snel te onderhouden zijn. Er valt te discussiëren over deze laatste drie woorden. Er mag geen onkruid in de tuin staan en bomen moeten weg als ze kaprijp zijn. Wie een beetje kennis in huis heeft, weet dat onkruid niet bestaat en dat een boom nooit kaprijp is. Het is maar hoe je het bekijkt en hoe het ons wordt ingepeperd.

    Er bestaat mest om het gras minder snel te laten groeien en middelen om fruitvliegjes van het compostvat te weren. Bij het zien van zulke producten schiet ik in een lach.

    Het gevaar van asbest is bekend, maar de sluipende vergiftiging van onkruidverdelgers niet. “Ja, maar” zei een bevriende boer tegen mij, “heb je al gezien hoe snel het gras terug groeit na een spuitbeurt?” Ik vraag me af wat er van het bodemleven nog overblijft?

    Stiekem denk ik aan vroegere tijden. Een boerenhof waar dakgoten vol hingen met kunstige moddernestjes van boerenzwaluwen. De hoekjes van tuinen zaten vol met ecosysteempjes, zoals een hoop keien in één hoek, wat vochtig mos in een andere en een houtstapel die insecten verwelkomde maar ook verkoeling gaf aan hagedisjes.

    Stap voor stap zijn we al dat leven gaan weren uit onze maakbare wereld. Als we nu een spin in huis zien, is het kot te klein. Meestal laat ik zo’n beestje zitten. Pas als er iemand begint te gillen, grijp ik in. Ik probeer die dan zo voorzichtig mogelijk buiten te zetten. Wie één leven redt, redt de hele wereld.  











    13-07-2020 om 18:45 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-07-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De witgesterde blauwborst

    Geraadpleegde bron: De blauwborst – Vogelbescherming Vlaanderen – Mens & Vogel – nr.3 2020

    Als je de kans krijgt om het mannetje van de blauwborst in detail te bekijken, dan zal je tot het beluit komen dat de Nederlandstalige benaming een nogal povere omschrijving is van de mooi gekleurde keel en borst van dit vogeltje. Midden in het korenbloemblauwe veld zit nog een wit vlekje (sterretje) en onderaan is het afgezet met een zwarte band en een vos-rode zoom. 

    Bij de blauwborsten in Noord-Europa en de Alpen is dat sterretje/vlekje roodbruin. De roodgesterde blauwborst kunnen we alleen tijdens de trek in ons land te zien krijgen. Als je die in het vizier krijgt, dan mag je minstens spreken van een topwaarneming op een geluksdag.

    De blauwborst is in het voorjaar allesbehalve schuw en zingt graag vanaf een opvallende zangpost, bv. vanuit het topje van een wilg, struik of riethalm. Hij verraadt zich met zijn opvallende lied en af en toe maakt hij vanaf zijn uitkijkpost zelfs een korte zangvlucht. De blauwborst heeft een gevarieerde, heldere en krachtige zang, die weliswaar aarzelend begint maar algauw overgaat in een waterval van tonen die op zelfvertrouwen duidt.

    Eenmaal de blauwborst een partner heeft gevonden, leidt hij een teruggetrokken leven. Kortom, wie een blauwborst wil zien en horen, moet eind maart en begin april op pad. 

    De blauwborst komt in Europa verspreid voor van Noord-Frankrijk tot Scandinavië in het noorden en Rusland in het oosten. In Zuidwest-Frankrijk en Centraal- en Noordoost-Spanje zijn slechts plaatselijke populaties aanwezig. Elders in het Middellandse Zeegebied ontbreekt de soort.

    De grootste broedpopulaties in Europa bevinden zich in Noorwegen, Oekraïne, Finland en Zweden. Wat de cijfers voor Vlaanderen betreft, kunnen we terloops al meegeven dat op dit moment een nieuw broedvogelrapport wordt afgewerkt door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) in samenwerking met Natuurpunt Studie. Dat zal nieuwe cijfers bevatten voor de meeste Vlaamse broedvogelsoorten, zowel trends als populatieschattingen.

    Op basis van de resultaten uit verschillende INBO-projecten, waaronder het Algemene Broedvogelmonitoringproject, het Bijzondere Broedvogelmonitoringproject en andere langlopende inventarisaties, wordt de Vlaamse populatie voor de blauwborst geschat op 3200-4700 broedparen. In de vorige Vlaamse broedvogelatlas – waarvan de cijfers al dateren van de periode 2000-2002 werd de Vlaamse populatie nog geschat op 3000-3700 broedparen. De blauwborst schijnt het tegenwoordig dus wat beter te doen dan pakweg 20 jaar geleden. Omdat deze cijfers belangrijk zijn voor het natuurbeleid in Vlaanderen kijken we reikhalzend uit naar de nieuwe Vlaamse broedvogelatlas. Het terreinwerk daarvoor is in het voorjaar van 2020 gestart.

    In Nederland wordt de broedpopulatie van de blauwborst geschat op 12000 à 15000 paren. De soort heeft er de afgelopen decennia, sinds de jaren ’70 van vorige eeuw, een flinke opmars gemaakt. Dit komt doordat er meer geschikt leefgebied is bijgekomen. Blauwborsten zijn typische riet- en moerasvogels en zijn vooral in hun nopjes in ruige gebieden, zoals de Biesbosch, de Oostvaardersplassen en het Lauwersmeer. Dat zijn gebieden waar de laatste jaren heel hard aan de natuur is gewerkt. Maar ook oudere baggerdepots, verruigde terreinen en duinvalleien met kruipwilg zijn geschikte leefgebieden voor de blauwborst.

    De blauwborst lijkt op het eerste zicht op een roodborst: de maniertjes, het voorover knikken, het laten hangen van de vleugels, het met een scheef kopje naar de grond kijken en dan een insectje oppikken. Het is helemaal het gedrag van een roodborst. Alleen de kleuren van het verenkleed zijn anders. Het vrouwtje van de blauwborst zal in het veld een pak moeilijker worden herkend. Ze mist de blauwe en rosse kleuren op de borst die zo karakteristiek zijn voor deze soort. Vrouwtjes zijn doorgaans variabel gekleurd, vaak alleen met een boog van donkere vlekken op een crèmekleurige achtergrond. Oudere vrouwelijke blauwborsten daarentegen kunnen soms wel wat blauw, zwart en roest in het verenpak hebben.

    Dit Braziliaans uitgedost vogeltje schijnt zich zeer goed thuis te voelen in kleddernatte jonge moerasbossen, in verdronken oorden als dat van Saefthinge. De blauwborst houdt van dit soort dynamische gebieden. Het is daar dat hij zijn nestje op of vlak boven de grond bouwt. Het bevindt zich meestal verborgen in een holte op een zwakke verhoging, in of aan de voet van een dichte struik of in dode vegetatie. Het nest zelf is een komvormig bouwsel van plantenstengels, dood gras, plantenwortels en mos, bekleed met fijn gras en haar.

    Zodra de natuur in die vochtige gebieden tot rust komt, als de sprieterige wilgjes reuzen zijn geworden en de modderige grond geen open plekken meer vertoont, is de blauwborst niet meer geïnteresseerden zoekt hij andere, meer dynamische oorden op.

    Reeds in de jaren 90 van vorige eeuw bleek dat sloten met veel ruigte van overjarig riet of fluitenkruid in combinatie met koolzaad altijd al broedende blauwborsten huisvestten. De sprong naar puur koolzaad vond later plaats en inmiddels lijkt koolzaad het belangrijkste gewas te zijn voor broedende blauwborsten. Door het grote aandeel koolzaad in het Nederlandse Groningen is deze regio vandaag de dag minstens zo belangrijk voor deze prachtige zangvogels als het met sloten doorsneden noorden van Groningen.

    Koolzaad hoort in Groningen bij de kleigebieden. Gangbare karteringen (waarnemingen in het veld om aanwezige vogelsoorten in kaart te brengen) onderschatten het aantal broedende vogel in koolzaad, omdat de meeste vogels enkel in de randen worden waargenomen. Medewerkers van de ‘Werkgroep Grauwe Kiekendief’ echter doorkruisen dit stugge gewas wanneer ze de in percelen koolzaad gelegen nesten van grauwe en bruine kiekendieven willen beschermen.

    Dankzij hun zoektochten naar kiekendiefnesten in koolzaad weten we dat de blauwborst nagenoeg de talrijkste broedvogel is geworden in dit ondoordringbare gewas. Het aantal broedparen in koolzaad wordt door ‘SOVON Vogelonderzoek Nederland’ op gemiddeld één broedpaar per ha geschat. Sinds 2009 wordt er gemiddeld 1000 ha koolzaad in Groningen verbouwd. Koolzaad wordt normaal gezien rond half juli geoogst, dus heeft de blauwborst daardoor genoeg tijd om de jongen te zien uitvliegen.

    Naast blauwborst, bruine en grauwe kiekendief broeden in dit prominente oliehoudende akkerbouwgewas ook substantiële aantallen kneus, fazanten en in sommige jaren ook roodborsttapuiten.

    Een voorzichtige schatting leert ons dat er minimaal 5000 paartjes blauwborst in de provincie Groningen broeden. Zeker ¾ daarvan broedt in akkerland. Blauwborsten blijken niet alleen een sterke voorkeur te hebben voor koolzaad. Ze komen ook significant meer voor op plekken met sloten en faunaranden. Waarschijnlijk gebruikt de blauwborst deze semi-natuurlijke habitats om naar voedsel te zoeken én er zelfs te nestelen.











    05-07-2020 om 16:30 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-06-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Kuifeend: grootste Belgische kolonie oeverzwaluwen ooit!

    Geraadpleegde bron: Natuur.Ruimte 02/2020 – Soort in de kijker [Ludo Benoy: beheerder natuurreservaat De Kuifeend & De Grote Kreek]

    De heer Ludo Benoy was gedurende 43 jaar communicatiemedewerker aan de Universiteit van Antwerpen. Als 17-jarige begon hij zijn loopbaan aan het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen. Kort voordat hij in 1971 in De Kuifeend terechtkwam, ontmoette hij een prosector op de campus. Dat is iemand die menselijke lijken voorbereidt voor de studenten geneeskunde. Over de middag trokken ze samen naar het park rond het kasteel Den Brandt om er hun boterhammen op te eten. De ontleder van lichamen kende wat van vogels en wees Ludo al eens een boomkruiper, een koolmees of een merel aan en toen is de vonk voor vogelliefhebberij overgeslagen.

    Sindsdien begon Ludo boeken over natuur en vogels aan te kopen en op een gegeven moment had hij er 350. Zijn waardering voor illustratoren in vogelgidsen is groot; sommige tekeningen kan je amper van een foto onderscheiden. Zo vaak als mogelijk trok Ludo de natuur in, ontmoette andere vogelkenners, waarmee hij informatie uitwisselde. Zo ging dat toen. Tegenwoordig gebruikt iedereen een app, waarin je alle waarnemingen snel en secuur kan ingeven.

    Toen het natuurgebied op 1 april 1972 onder beheer kwam van de Belgische Natuur- en Vogelreservaten, later Natuurpunt, zag het gebied er helemaal anders uit, met veel water, opgespoten zand en weinig vegetatie.

    Middenin een economische groeipool als de haven en met diverse spoorverbindingen vlakbij, is het gebied uiteraard interessant voor bedrijven. De loodsen aan de inkom staan op de plaats waar vroeger waardevol grasland voor onze laatste weidevogels lag. In die periode beschikte men niet over wettelijke instrumenten om als beheerder gewicht in de schaal te gooien om de natuurwaarde van die terreinen te beschermen. Nu zijn die er wel. In De Kuifeend en de Grote Kreek is de Vogelrichtlijn van de EU van kracht. Voor de krakeend en de slobeend is het domein erkend als Ramsargebied, wat betekent dat het internationaal belang voor de watervogelpopulatie wordt geëerbiedigd.

    Als beheerder heeft Ludo de belangrijke taak riet en open water te behouden en te creëren. Geregeld moeten wilgen die hier al te vlot gedijen, worden gekapt, gezaagd of gesnoeid. Hierbij wordt Ludo geregeld door tientallen vrijwilligers, die onbaatzuchtig meehelpen, bijgestaan, al is hij soms ook wel eens alleen aan de slag, maar dat deert hem niet want als gepensioneerde voelt hij zich als een paradijsvogel in zijn geliefkoosde biotoop.

    Op aanvraag, organiseert Ludo ook wandelingen en excursies in het domein. De rondleiding start altijd in de Grote Kreek omdat je daar vele soorten watervogels van dichtbij kan zien.

    Oeverzwaluwen

    Haven- en industriegebieden hebben een grote aantrekkingskracht op oeverzwaluwen. Niet verwonderlijk want voortdurend worden hier grote infrastructuurwerken uitgevoerd waarbij (tijdelijke) zanddepots worden aangelegd of afgravingen gebeuren die aantrekkelijk zijn om er een broedkolonie te vestigen. Hier graven de oeverzwaluwen graag hun nesten met soms honderden bij elkaar. In Vlaanderen is de soort heel afhankelijk van deze kunstmatige biotopen door gebrek aan natuurlijke oeverwanden. Dat maakt ze erg kwetsbaar, want vaak zijn dergelijke depots helaas van tijdelijke aard. Dat is niet anders in de Antwerpse haven.

    Natuurpunt en het Havenbedrijf Antwerpen bundelden daarom al vele jaren de krachten om in te zetten op de bescherming en het voortbestaan van deze soort. Dat is geen overbodige luxe want het aantal broedende oeverzwaluwen gaat achteruit en ze staan vermeld op de Vlaamse rode lijst als ‘bijna in gevaar’. Doordachte beschermingsmaatregelen lagen dus voor de hand. De soort maakt daarom deel uit van het Soortbeschermingsprogramma van de Antwerpse haven (linker- en rechteroever).

    Sinds 2012 lag het globale aantal broedparen in de Antwerpse haven tussen 1064 en 1836. Dieptepunt was het jaar 2018 met slechts 803 getelde nesten. Op rechteroever vonden er de voorbije jaren broedgevallen plaats op 5 locaties, waarvan de belangrijkste in het zanddepot van de A12, grenzend aan het rangeerstation Antwerpen-Noord. Maar ook dit zanddepot moet op termijn verdwijnen voor de aanleg van een KMO-zone. Bovendien was dit depot jarenlang de speeltuin van nietsontziende motorcrossers, fossielzoekers, quadrijders ten nadele van de aanwezige kolonie.

    Het was daarom zoeken naar een permanente broedlocatie, die op termijn niet wordt bedreigd en voldoet aan een aantal voorwaarden, die de aantrekkingskracht voor oeverzwaluwen vergroten. Bij voorkeur een kale zand- of licht leemhoudende oeverwand, liefst zuid, zuidwest of westelijk georiënteerd en gelegen in een waterrijke omgeving met een groot aanbod van allerlei insecten zoals dansmuggen, bladluizen en ééndagsvliegen.

    Er diende niet lang gezocht om een ideale plek te vinden; een zeer aantrekkelijke zanderige bufferdijk in de Binnenweilanden, deelgebied van het natuurgebied De Kuifeend, bood alle kansen. Begin maart 2020 werd deze dijk over een lengte van 200 m op een hoogte van 1.5 m afgegraven. Op 09/04 was het al zover. Een 15-tal oeverzwaluwen vloog voortdurend rakelings langs de afgegraven zandwand en deden een eerste poging om er nestgangen in uit te graven. Een dag later telde men tot onze grote verrassing al 43 nestgangetjes in aanbouw. En zo ging het de volgende dagen verder met steeds meer en meer nestgaatjes. Rond 15/05 telde men er niet minder dan 950! Later in dit broedseizoen zal men uiteraard een exacter beeld krijgen van het precieze aantal nakomelingen van deze kolonie. Maar het huidige aantal nestgangen overstijgt nu al ruim alle voorgaande aantallen in ons land sinds de jaren ’70 van voorgaande eeuw. Het is de grootste kolonie ooit in ons land!

    Mits het jaarlijks uitvoeren van een aangepast beheer van deze broedwand kan men wellicht op lange termijn een stabiele toekomst bieden aan deze kwetsbare soort. Maar men had nog meer geluk. Tot grote verbazing trof men een tweede kleinere kolonie aan van zo’n 50 nesten in een recent door de aannemer afgegraven wand op het zanddepot van de A12. Ook hier werden afspraken gemaakt met de aannemers om deze kolonie ongestoord te laten.

    Zonder toelating is het rangeerstation niet toegankelijk voor bezoekers.

    Alleen leden van Natuurpunt mogen vanaf de Noorderlaan naar de kijkhut van De Kuifeend en die van de Grote Kreek, maar binnendoor rijden mag niet. Dit om mogelijke ongelukken en hinder te vermijden. Het blijft tenslotte een rangeerstation dat 24 op 7 in werking is, wat impliceert dat de Binnenweilanden, waar de kolonie oeverzwaluwen nestelt, niet toegankelijk zijn.











    27-06-2020 om 17:12 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Fyne lente' (Louisette)
        op Vogels en renners: één strijd
  • copyright (Ho-Merris)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Kauw (Henriëtte)
        op De kauw
  • Goedemorgen,mooie blog.Wens jullie nog een fijne dinsdag toe. (Mieke)
        op M-day, een mix, magische momentopnames
  • Startpagina !

    Zoeken in blog


    Gastenboek
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • Hallo beste Franz,prachtige foto's met omschrijving,heel interssant om te kijken en te lezen
  • Goedemiddag blogmaatje
  • Voorbeeld???
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek




    Archief per jaar
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2005
  • -0001

    Foto

    Foto

    Over mijzelf
    Ik ben Franz Pieters
    Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
    Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
    2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
    Foto

    Foto

    Een interessant adres?

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • De trompetkraanvogel
  • Het waterhoen houdt er een complex gezinsleven op na
  • De lachstern, een atypische luchtacrobaat
  • Blauwdruk voor de blauwe kiekendief
  • Jenny De Laet, bezielster van het huismussentelweekend
  • Een koppel zwarte en een koppel gekraagde roodstaarten stichten elk een gezin in één nest
  • Een slangenarend in onze streken waarnemen, is geen uitzondering meer  
  • Onze bijen zullen moeten leren zelf de Aziatische hoornaar af te slaan
  • Illegale vogelvangst wordt streng aangepakt
  • De bonte vliegenvanger is geen zorgenkind
  • Wonderlijke veerkracht: deel 2: de extreemste aanpassingen van veren treffen we aan bij vogels die een extreme ecologische specialisatie hebben
  • Wonderlijke veerkracht: deel 1: verrassende inzichten over het complexe ontwikkelingsproces van veren
  • Buizerds hebben een voorkeur voor soortgenoten die er hetzelfde uitzien als zij
  • Blauwborsten zijn showbeesten
  • Met hun krachtige tenen en nagels ‘kleven’ boomklevers echt aan boomstammen
  • De kans is reëel dat je elke winter op onze stranden dezelfde drieteentjes ziet
  • Vogelbescherming Vlaanderen dagvaardt rijke kasteelheer en de Vlaamse Waterweg
  • Domesticatie behoedde onze knobbelzwanen voor uitroeiing
  • Paul en Betty, het eerste koppel zeearenden in België
  • De fuut als voorbeeld van wat een ‘perfect koppel’ kan zijn
  • Succesvolle drietenen gaan voor garnaal
  • De houtsnip
  • Massale koperwiekentrek in oktober
  • De patrijs is in Vlaanderen met uitsterven bedreigd, maar toch mag er nog op gejaagd worden. De politiek doet een nieuwe poging om dat anachronisme te stoppen.
  • De vink werkt sommige mensen mateloos op de zenuwen
  • De zwaluw die geen zwaluw is
  • Broedt weldra de imposante Europese zeearend in onze contreien?
  • Red de Straatket! 20 jaar lang termijnonderzoek naar huismussenpopulaties
  • De zwarte stern is een vogel waarvoor alles tegenzit in onze contreien
  • Kan een verhuizing naar de stad de scholekster redden?
  • Het baardmannetje is eigenlijk een bakkebaardmannetje
  • De oeverzwaluw kan op menselijke assistentie rekenen
  • De roodborsttapuit stelt het vrij goed
  • Sommige zanglijnen van de zanglijster gaan al eeuwen mee
  • En de boer, vervuilt hij voort?
  • De raaf is een verspreide stand- en zwerfvogel
  • Onze grootste specht is een black beauty
  • Hoe meer de kruisbek vliegt, hoe roder hij wordt
  • Het jaarlijkse Grote Vogelweekend 2023 op 28 & 29 januari 
  • Goudhaantje en vuurgoudhaantje, de kleinste koninkjes van het Vlaams vogelrijk
  • De impact van vuurwerk op vogels
  • De tureluur doet het bij ons iets minder slecht dan de andere weidevogels
  • De fraaie lepelaar is een van de stilste vogels ter wereld
  • De koereiger in opmars
  • De wereld door de ogen van de rosse grutto
  • De koolmees wordt bedreigd door sluipende problemen
  • De drieteenstrandloper, steeds achter terugtrekkende golven aanrennend
  • De havik is de krachtigste roofvogel in onze contreien
  • Uitgestorven reuzenzeevogel

    {TITEL_VRIJE_ZONE}

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    tlissewegenartje
    www.bloggen.be/tlissew
    Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden

    Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens. In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens. Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval: • uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring; • verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt; • vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens; • passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is; • geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt; • op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren. Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens: Kille Meutel Vogelvrienden Watertorenlaan 59 1930 Zaventem franz.pieters@telenet.be Mobiel: 0478 55 34 59 Waarom verwerken wij persoonsgegevens? Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden: • om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden; • om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten); • om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners; • om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting); Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij: naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven) We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen. Verstrekking aan derden Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek) Bewaartermijn De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen. Beveiliging van de gegevens Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen: • we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen; • de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden; • wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten; • onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens. Uw rechten omtrent uw gegevens U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen. Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers. Klachten Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming. Wijziging privacy statement Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.


    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen

  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs