Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
E-mail mij

Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto

Momentum

04/07/07

Beste vogelvriend …

Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje.
Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden.
Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden.
Tot heel binnenkort …

04/07/08

Happy Birdyday …

 

Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.

Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …

 

04/07/09

 

Je zoekt, vindt en kiest

een levensweg, die je deelt

met trouwe vrienden …

 

Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.

Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.

Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.

Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.

Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.

Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.

Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.

In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…

04/07/10

 

Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.

Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.

Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.

Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.

Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiende  huismuspin op te spelden …

Dakpan of dakgoot,

voor de huismus is een nest

in Kille Meutel – Georges

Tjilpende huismus,

nest in de Kille Meutel

welkom bij ons hier – Arlette

Kijk Kille Meutel,

veel parende huismussen,

hemel op aarde – Oswald

Kille Meutel vriend,

huismus breng ons samen en

laat het blijven zijn – Chris

Groene oase,

paradijs voor de huismus,

dé Kille Meutel – Franz

04/07/11

Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het
vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird!
Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.

04/07/12

Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden 
dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.  

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Mijn favorieten reeks 1
  • bloggen.be
  • Natuurpunt
  • National Geographic
  • Natuurfotograaf Mineur
  • Vogelbescherming Vlaanderen
  • Vogelportretten Birdpix
  • Vogelportretten Birdfocus
  • Vogelbescherming Nederland
  • Belgium Digital
  • Vogelzang
    Mijn favorieten reeks 2
  • Favoriete vogel 2014
  • Instituut voor natuur- en bosbouw
  • Mussenwerkgroep
  • Natuurfotograaf Laura Sperber
  • Vogelencyclopedie
  • Natuurfotgrafen Monique & Luc Bogaerts
  • Natuurfotograaf Pieter Cox
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    TO DO - List

    Kille Meutel Meetings Overlegmomenten Vogelbescherming Vlaanderen Overlegmomenten Natuurpunt Overlegmomenten WWF Overlegmomenten Greenpeace Overlegmomenten INBO

    KILLE MEUTEL
    Vogelvrienden
    14-06-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerste resultaten van 120 ha Zwinuitbreiding

    Geraadpleegde bron: Natuurpunt [Wouter Faveyts – Hannah Van Nieuwenhuyse – Eric Cosyns)

    In februari 2019 kregen Vlaanderen en Nederland er een indrukwekkend stuk topnatuur bij: de Zwinuitbreiding. Hierdoor werd het deel van het Zwin dat onder invloed staat van een dagelijkse stroom zeewater in één klap 120 ha groter. Intussen is dit gebied al uitgegroeid tot een trekpleister van internationaal belang.

    De Zwinuitbreiding kwam er om de verzanding van het Zwin duurzaam aan te pakken en de oppervlakte aan ‘getijdennatuur’ aanzienlijk te vergroten. Tegelijk werden een betere kustbescherming en extra beleving voor bezoekers beoogd. Het project integreerde daarmee de realisatie van Vlaamse en Nederlandse beleidsdoelstellingen. Het was het sluitstuk van een jarenlange, intensieve, grensoverschrijdende samenwerking van diverse overheden.

    Broedeilanden met nesten

    In 2019 werden op de nieuw aangelegde broedeilanden al 16 nesten van dwergsternen geteld. Op de broedeilanden in de ‘oude’ Zwinvlakte kwamen nog eens 8 paar broeden. Het gaat hier om de enige broedkolonie van deze soort in België. Voor het eerst sinds 2000 werd in het Zwin ook weer een broedgeval van de strandplevier vastgesteld, eveneens op één van de nieuwe broedeilanden. Dwergstern en strandplevier zijn 2 uitgesproken pionierssoorten die afhankelijk zijn van niet of weinig begroeide zandige ondergronden. Beide staan ze op de Rode Lijst van broedvogels in Vlaanderen in de categorie ‘met uitsterven bedreigd’.

    Aantrekkelijk voor heel wat vogels

    Maar de nieuwe slikken en schorren van de Zwinuitbreiding hebben vooral een aantrekkingskracht op doortrekkende en overwinterende steltlopers. In het najaar van 2019 werden al maxima van 400 bontbekplevieren, 112 zilverplevieren en 383 bonte strandlopers vastgesteld. Er overwinteren ook 116 bontbekplevieren en 380 bonte strandlopers. De voorjaarstrek van 2020 leverde nog hogere totalen op, met onder andere 960 bontbekplevieren, 177 zilverplevieren, 246 tureluurs en 45 groenpootruiters. Dit zijn aantallen die slechts zelden in ons land worden opgetekend en in de Zwinuitbreiding gebeurt het op geregelde basis.

    Het gebied ligt dan ook ideaal, vlakbij de kust. Veel steltlopers die pendelen tussen de Afrikaanse overwinteringsgebieden en de noordelijk gelegen broedgronden kunnen er dan ook gemakkelijk even bijtanken alvorens hun trektocht verder te zetten. Het gaat onder andere om krombekstrandlopers, kleine strandlopers, steenlopers en rosse grutto’s. Dergelijke ‘stop-overs’ zijn voor trekkende steltlopers van essentieel belang.

    Naar verwachting zal de voedselsituatie voor vogels in dit nieuwe grensoverschrijdend natuurontwikkelingsgebied de volgende jaren nog verder verbeteren. Maar de Zwinuitbreiding is zelfs nu al – zeker voor doortrekkende steltlopers – één van de belangrijkste gebieden van België. Er wordt ook vol verwachting uitgekeken naar onder andere de ontwikkelingen op het vlak van flora en de evolutie van macro-invertebraten (met het blote oog waarneembare ongewervelde diertjes die een goede indicator zijn voor de waterkwaliteit) van strand en schor. Misschien is ook de permanente aanwezigheid van gewone en grijze zeehonden wel mogelijk.

    Om een vinger aan de pols te kunnen houden, werd een grensoverschrijdend monitoringsprogramma van de Zwinuitbreiding opgezet. Het Zwin is een ecologisch erg waardevol natuurgebied dat zich uitstrekt over Knokke-Heist en Cadzand. Het Vlaamse gedeelte wordt beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en het Nederlandse deel door Stichting Zeeuws Landschap. Tussen 2002 en 2015 zorgden aankopen en natuurherstelprojecten rondom de ‘oude’ Zwinvlakte voor een grondige metamorfose. De uitbreiding van de Zwinvlakte werd gerealiseerd tussen 2016 en 2019. Door de realisatie van dit ambitieus project werd het Zwin (inclusief de aangrenzende duinen) een grensoverschrijdend natuurgebied met een uitzonderlijke planten- en dieren rijkdom van zo’n 770 ha.











    14-06-2020 om 10:54 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-06-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een veilige haven voor watervogels

    Geraadpleegde bron: WWF-Magazine

    Te midden van het Antwerpse havengebied ligt het natuurgebied De Kuifeend. Het is een aantrekkelijk gebied voor water-, waad- en rietvogels en het vervult een belangrijke rol als trek-, broed- en overwinteringsgebied voor vele vogelsoorten. WWF en Natuurpunt bundelen de krachten om het nóg aantrekkelijker te maken.

    Oorspronkelijk maakte De Kuifeend deel uit van een groot poldergebied langs de Schelde. De uitbreiding van de Antwerpse haven betekende het einde van deze uitgestrekte, vruchtbare polders. Na de Tweede Wereldoorlog werd gestart met het opspuiten van de poldergronden om er industriezones, opslagplaatsen en (kanaal)dokken aan te leggen. Deze en andere infrastructuurwerken verstoorden het ontwateringssysteem van de vroegere polder waardoor een mozaïek van grote en kleinere plassen ontstond. Door de neerslag liep het gebied verder onder waardoor water waardoor er zich in De Kuifeend een groot meer vormde. Het gebied groeide al snel uit tot een waar paradijs voor vele watergebonden vogelsoorten.

    De Kuifeend wordt sinds 1972 beheerd door de toenmalige Belgische Natuur- en Vogelreservaten, nu Natuurpunt. Het gebied werd uitgebreid, nieuwe waterplassen en bufferdijken tegen verstorende factoren werden aangelegd en plas-drasgebieden – graslanden die gedurende enkele weken na elkaar in een of meer seizoenen onder water staan tot maximaal 20 cm boven het maaiveld – werden uitgegraven.

    In 2018 bundelden Natuurpunt en WWF de krachten om samen nieuwe inrichtingswerken te laten uitvoeren: extra plas-drasgebied werd afgegraven waardoor De Kuifeend en de Binnenweilanden, een aanpalend gebied, nog interessanter werden voor water-, waad- en rietvogels: ze vinden er veel voedsel (o.a. muggenlarven) en ze kunnen er veilig rusten en broeden. Om uitdroging van het terrein tijdens warmteperiodes te vermijden, werden er ook twee zonnepompen geïnstalleerd. Ze vangen het verlies aan water door verdamping in warmere en drogere periodes op. Deze pompen vermijden dus het droogvallen van de plassen en het uitdrogen van de plas-drasgebieden.

    Dankzij deze nieuwe inrichtingswerken verhoogde men de kans om meer soorten en grotere aantallen watervogels aan te trekken. Daarnaast hoopte men ook meer waadvogelsoorten te lokken, niet alleen tijdens de trektijd maar vooral tijdens de broedperiode. Vele vogelsoorten palmden intussen het heringerichte gebied terug in. Niet minder dan 79 soorten werden opgetekend in het nieuw ingerichte deel van De Kuifeend en de Binnenweilanden. Het merendeel zijn pleisterende soorten, vogels die hun trekroute onderbreken om te rusten en om zich te voeden. Het is fantastisch te zien hoe de natuur zich ontwikkelt te midden van dit industrieel gebied. Het toont het belang en de noodzaak aan om zulke natuur te blijven ontwikkelen, beschermen en verbinden tot een ecologisch netwerk.

    Hieronder zie je foto’s van een blauwborst, een krakeend, een lepelaar, een roerdomp en een slobeend, allemaal getrokken door natuurfotograaf, Wim Dekelver.











    06-06-2020 om 18:48 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-05-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De fitis

    De fitis is gemiddeld iets langer, iets slanker, iets strakker van uiterlijk en frisser van kleur dan de tjiftjaf, al zijn de verschillen tussen beide vogelsoorten heel subtiel.

    Gelukkig kunnen ze meteen worden herkend aan hun zang. Terwijl de tjiftjaf zeer vroeg in Noordwest-Europa arriveert – begin maart in Nederland en België – komt de fitis een maand later. De tjiftjaf overwintert soms, terwijl fitissen dat niet doen. De habitatverschillen zijn echter niet meteen duidelijk. Fitissen zullen niet zo gauw worden gezien in oude hoog opgaande loofbossen. Ze houden eerder van een verscheidenheid aan struikachtige vegetatie: lage wilgen, gemengd struikgewas met meidoorn, els, jonge eik, heggen met bomen, open plekken in het bos en bosranden. Vooral berken zijn populair omdat ook insectenpopulaties het daarin goed stellen.

    De fitis is een lichte, behendige, snelle jager die in de boomkruin op zoek gaat naar insecten, hun eieren of larven en spinnen op bladeren en twijgen. Hij vliegt meestal over een korte afstand van boom tot boom.

    Het vederpak kan in het voorjaar bovenaan vrij donker olijfgroen zijn om later door slijtage eerder naar bruin te evolueren. De onderkant is wittig met een heldere citroengele zweem. Hij heeft bruin-roze pootjes in tegenstelling tot de tjiftjaf die donkere pootjes heeft. Kenmerkend ook is de geelwitte wenkbrauwstreep en de korte dunne snavel. Jonge fitissen zijn veel geler dan de volwassen vogels. De lichaamslengte varieert tussen 10.5 en 11.5 cm; de spanwijdte wisselt tussen 17 en 22 cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 6 en 10 g

    In gebieden waar fitissen ieder jaar in behoorlijke aantallen terugkeren, is hun plotselinge koor van zang een van de hoogtepunten in de lente. De zang, ten gehore gebracht van een zangpost of tijdens het foerageren, is een goed in het oor liggend, zilveren, lyrische frase, die zacht begint, in het midden in kracht toeneemt en aan het eind weer in een langzamer tempo wegsterft. Het patroon, dat voortdurend wordt herhaald, is vinkachtig maar de klank veel minder ratelend. De roep is tweelettergrepig ‘hoe-iet’, terwijl die van de tjiftjaf éénlettergrepig is.

    Tijdens de baltsgedrag richt het mannetje zich met uitgespreide staart en rillende vleugels op. Het koepelvormig nest met zij-ingang wordt op de grond gebouwd, goed verborgen in de vegetatie. De 4 tot 8 witte met roze tot roodachtige bruine spikkels gekleurde eieren worden 12 tot 14 dagen bebroed. De jongen vliegen uit als ze 11 tot 15 dagen oud zijn. Hij verdedigt zijn territorium op agressieve wijze ten opzichte van soortgenoten.

    Wanneer men zijn liedje van zachte, vloeiende tonen in de herfst niet langer hoort, is dit vastberaden vogeltje aan zijn 4 000 km lange trek naar Afrika begonnen. Deze afmattende slijtageslag is er vermoedelijk de oorzaak van dat de fitis, anders dan de meeste andere vogels, tweemaal per jaar van verenpak wisselt. De nauw verwante tjiftjaf ruit slechts eenmaal per jaar. Niettemin ziet de fitis nog kans in de meeste broedseizoenen in het zuiden van zijn gebied twee broedsels groot te brengen, terwijl de tjiftjaf niet verder komt dan één.

    De nachttrekkende fitissen, die de Middellandse Zee oversteken via de straat van Gibraltar, overwinteren in Afrika van Senegal en Ethiopië tot helemaal in Zuid-Afrika. Ze keren midden tot eind maart terug naar het Middellandse zeegebied en half april in Nederland en België.











    31-05-2020 om 18:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-05-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De appelvink, de krachtpatser onder de vinken

    Elke ornitholoog van een vogeltrekstation die een appelvink moet ringen zal dit dier met respect behandelen. Het is namelijk best in staat een flink stuk uit je vinger te bijten, ongeveer zoals een appelboor een klokhuis verwijdert. Uit onderzoek is gebleken dat de appelvink met zijn snavel een drukkracht van 50 kg kan uitoefenen. De zware kegelvormige snavel met achterin 4 ronde knobbels (2 op elke snavelhelft om de pit op een juiste manier te klemmen), dient voor het openkraken van harde steenvruchten en vruchtpitten, zoals kersenpitten om de eetbare kern te bereiken. Niet alleen de snavel en het gehemelte, maar ook de kaakspieren zijn bijzonder krachtig.

    De naam appelvink is merkwaardig omdat appelvinken nauwelijks appels eten. Er wordt vermoed dat het woord appel zou verwijzen naar haagappel, waarmee de vruchten van de meidoorn worden bedoeld. Dit vermoeden wordt versterkt door de benaming ‘hawfinch’, de Engelse naam voor de appelvink. ‘Haw’ betekent immers bes van de meidoorn. Maar ook deze link is vreemd daar meidoornbessen geen favoriete hap van de appelvink zijn.

    De enorme blauwzwarte snavel en de grote kop met geelbruine kap zorgen voor het kenmerkend silhouet. Typerend ook is de grijze ‘stierennek’, de kleine zwarte bef, de mat geelbruine rug, de zwarte vleugels met brede vaalwitte baan en gekrulde toppen van een deel van de slagpennen, de lichtbruin gekleurde onderzijde en de helderwitte eindband op de staart. Het vrouwtje is valer van kleur dan het mannetje.

    In de vlucht, die snel golvend is met series krachtige snorrende vleugelslagen, vallen de grote kop, de korte staart en het kleurpatroon van vleugels en staart op. Zijn lichaamslengte reikt tot 18 cm; zijn spanwijdte varieert tussen 29 en 33 cm en zijn lichaamsgewicht schommelt tussen 50 en 62 g.

    Meestal wijst een plotseling, korte scherpe roep ‘tziek’ op zijn aanwezigheid hoog in een boomkruin. De appelvink is van nature een schuwe, moeilijk waar te nemen vogel. Hij heeft een zwakke, onmuzikale krassende zang.

    De appelvink komt in grote delen van Europa voor en is redelijk honkvast, waardoor hij jaren achtereen terug naar een locatie keert, waarvan hij weet dat er voldoende voedsel te vinden is.

    Bij ons is hij in hoofdzaak gebonden aan zandgronden en löss-gebieden, waar hij in opgaand loofbos, oude parken, grote tuinen met talrijke bomen en boomgaarden (olijven, kersen) voorkomt. Hier treft hij een grote verscheidenheid van harde zaden aan, onder andere van beuken, haagbeuken, Spaanse aak, iep, esdoorns, sleedoorns en taxussen. Tijdens het voorjaar vult hij zijn menu aan met knoppen en ‘s zomers met larven, rupsen en insecten. In de late zomer eet hij ook wel frambozen en rozenbottels. Appelvinken kan men soms in kleine groepjes in haagbeuken zien foerageren, maar ze durven even goed vroeg in de morgen de peulvruchten in moestuinen plunderen.

    Mannetjes benaderen vrouwtjes met hangende vleugels die ze achter zich over de grond laten slepen, heen en weer bewegend om hun witte schouders te tonen. Af en toe maken ze een vlinderachtige baltsvlucht. Het omvangrijke nest, te vinden in oude eiken of fruitbomen, goed verborgen tussen het warrige gebladerte of in dekking van klimop of kamperfoelie, is gemaakt van dunne berkentwijgen en verstevigd met stuggere twijgen van eik of stukjes bast en gevoerd met plantenwortels, gras en korstmos. Vaak ligt het hoog tegen de stam in de kruin. Eind april of vroeg in mei begint de appelvink te broeden. Meestal produceert het vrouwtje één legsel van 3 - 5 groenige tot blauwachtige, zwart gespikkelde eieren, die 11 tot 13 dagen worden bebroed. Na 12 tot 13 dagen vliegen de jongen uit.

    De meeste appelvinken blijven het hele jaar in hetzelfde gebied, maar noordelijke populaties trekken wat meer. Juvenielen trekken verder dan adulte vogels en vrouwtjes verder dan mannetjes.

    Bekijk het filmpje van Kees Vanger

    https://www.youtube.com/watch?v=einJSM3BkSA

     

     











    24-05-2020 om 18:13 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    16-05-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zwartkopmeeuw

    Geraadpleegde bron: Beestenboel [Dirk Draulans]

    Het is als moeder moeilijk om je jongen los te laten, maar finaal moet je de knoop doorhakken door hun opdringerig gedrag. Altijd maar bedelen en aan je bek trekken om er eten uit te laten komen … Het wordt zo irritant dat je niet anders kunt dan krachtig naar je kroost pikken. Dat zal het vanaf dan zonder moederzorg moeten zien te rooien. De jongen lijken snel over de breuk heen en vinden vreugde in vliegoefeningen en de eerste vluchten.

    De zwartkopmeeuw is een pareltje: pikzwarte kop, knalrode snavel, spierwitte vleugelveren die in vlucht doorschijnend lijken. Zelfs de jongen zijn met hun grijsbruin geparelde veren mooier dan de morsige jonge kokmeeuwen. De vogels lopen vaak met hoge borst indruk te maken op elkaar, zelfs na de broedactiviteiten. Ze vertrekken dan richting Atlantische kust, naar bestemmingen tussen Noord-Frankrijk en Marokko. Op sommige plekken kunnen in de nazomer duizenden zwartkopmeeuwen samen slapen, zoals op het strand van Le Portel, niet zo ver van Calais.

    Van oorsprong is de zwartkopmeeuw een vogel uit de regio van de Zwarte Zee. In de tweede helft van de 20ste eeuw koloniseerde hij eerst het gebied langs de Middellandse Zee en vervolgens West-Europa. Het eerste broedgeval in Vlaanderen werd in 1964 genoteerd, in een gigantische kokmeeuwenkolonie op de Snepkensvijver in het Kempense Lichtaart. Conservator Jos Cuypers, steevast gehuld in een soort zelfgekozen uniform, zoals veel conservators destijds, maakte graag indruk op de bezoekers door tijdens een wandeling rond de kolonie plots te stoppen, een vinger omhoog te steken en triomfantelijk te melden: ‘zwartkopmeeuw’!

    Niemand had iets anders gehoord dan het gekrijs van de massa kokmeeuwen, maar als je vertrouwd bent met de speciale nasale roep van de zwartkopmeeuw, ben je geneigd te denken dat Jos zijn bezoekers toch niet altijd belazerde. Ondertussen is de soort bij ons vrij talrijk geworden. Ze broedt bij uitstek in de havenzones van Zeebrugge, Gent en vooral Antwerpen. Soms op opgespoten terreinen, soms op eilanden in natuurgebieden, dikwijls in het gezelschap van kokmeeuwen. Sommige broedgebieden tellen het ene jaar honderden nesten en het andere bijna geen meer. De variatie zou te maken hebben met lokale omstandigheden, zoals waterstand, begroeiing en eventuele bereikbaarheid voor vossen.

    Daarenboven zijn zwartkopmeeuwen echte zwervers, zelfs tijdens het broedseizoen. Er worden al tientallen jaren zwartkopmeeuwen gemerkt met kleurringen waarop een code van meestal 4 letters of cijfers staat. Aan de hand daarvan kunnen hun verplaatsingen worden gevolgd, ook op lange termijn, want ze worden gemakkelijk 20 jaar en ouder. Zo kan een vogel die in Duitsland werd geringd in hetzelfde broedseizoen eerst in een broedkolonie in Engeland worden gezien en enkele weken later in een kolonie in de buurt van Antwerpen.

    De Belgische zwartkopmeeuwspecialist, Renaud Flamant registreerde ooit een zwartkopmeeuw die van haar overwinteringsgebied in het Engelse Folkestone naar een broedkolonie in Antwerpen kwam en enkele weken later in de buurt van een enorm grote kolonie in Oekraïne vertoefde. Meer zwerver dan dat kun je niet zijn. Het zwerfgedrag zal het succes van de soort mee hebben bepaald. Het is niet uitgesloten dat ze op termijn de nu nog talrijkere kokmeeuw zal overvleugelen.











    16-05-2020 om 17:33 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    13-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De witte kwikstaart, het ‘champetterke’

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2020-2

    De overheersende kleuren in het verenkleed van de witte kwikstaart zijn zwart, wit en grijs. Maar eigenlijk kunnen we niet zomaar over ‘grijs’ spreken, want in werkelijkheid gaat het misschien wel om 50 verschillende tinten; van vuilwit over lichtgrijs naar donkergrijs tot bijna zwart. Het meest opvallende kenmerk bij deze soort is echter de lange, smalle zwart-witte staart die permanent op en neer wordt bewogen. Dat ‘kwikken’ van de staart is karakteristiek voor alle soorten kwikstaarten, dus ook voor de gele kwikstaart en de grote gele kwikstaart.

    Vroeger vergezelde de witte kwikstaart de boer die met paard en ploeg het akkerland omploegde. Door het omwoelen van de grond komen immers allerlei kevertjes en wormpjes tevoorschijn die een gemakkelijke prooi vormen voor vogels. De witte kwikstaart heeft de gewoonte om in vers omgeploegde voren zijn voedsel te zoeken. Om die reden kreeg hij ook bijnamen als ‘ploegdrijvertje’, ‘kluitekstertje’ en ‘akkermannetje’ toebedeeld. In de provincie West-Vlaanderen werd hij lokaal ‘champetterke’ genoemd omdat hij de ploegende boer nauwlettend in de gaten hield. Omdat de witte kwikstaart zich om en nabij het akkerland ophoudt en door paard en ploeg werd aangetrokken, kreeg hij ook namen als ‘paardenwachterke’ en ‘paardenboeverke’ opgespeld.

    Analoge namen als ‘koewachter’ en ‘koevinkje’ werden gegeven aan de gele kwikstaart, die juist in drassige weiden zijn biotoop vindt en daardoor meer in het gezelschap van koeien vertoeft.

    Beide kwikstaarten houden er ook van om te lopen in de nabijheid van uitwerpselen van paarden en koeien om daar allerlei insecten te verschalken. Heel wat insecten vliegen immers op in het gras om de hoeven van runderen of paarden te ontwijken. Die insecten vormen dan een gemakkelijke prooi voor de witte kwikstaart en vele andere vogels. Aan onze kust, waar meestal alleen schapen op de schrale zandgronden en in de duinen konden leven, hoorde men ook wel eens de naam ‘schaapwachterke’.

    Kwikstaarten zijn zeer beweeglijke, levendige en slanke vogeltjes. In Spanje worden ze ‘balarina’ of ‘pepita’ genoemd, vanwege het verfijnde, vrouwelijke en gracieuze in hun verschijning. Het ritmische wippen van hun staart vergeleek men met de sierlijke bewegingen van lustig spelende en dansende meisjes. De betekenis van de wetenschappelijke of Latijnse naam dan weer is ‘glansloos-witte staartwipper’.

    Rouwkwikstaart

    De witte kwikstaart is een algemeen voorkomende broedvogel in België en Nederland en een bekende verschijning in heel Europa. Op de Britse eilanden wordt hij echter ‘vervangen’ door de nauw verwante rouwkwikstaart. Naargelang de bron wordt de rouwkwikstaart beschouwd als een ondersoort van de witte kwikstaart, maar in Nederland wordt hij als een aparte soort beschreven. In tegenstelling tot de witte kwikstaart, heeft het mannetje van de rouwkwikstaart een inktzwarte mantel en stuit. De mantel van het vrouwtje is donker, roetgrijs en vlekkerig. De mantel van de witte kwikstaart daarentegen is grijsachtig. In de Lage Landen is de rouwkwikstaart nauwelijks broedvogel. Hij kan er vooral worden gezien als doortrekker in het voorjaar (maand maart). In april neemt de trek snel af en blijft een enkel individu bij ons hangen.

    Voor de boerderijen hygiënische en grootschalige bedrijven werden, kon men deze grijs-witte vogeltjes op de meeste boerenerven aantreffen omdat ze eigenlijk niet zo’n hoge eisen aan hun omgeving stellen. Oorspronkelijk vertoonden ze een voorkeur voor waterrijke gebieden zoals oevers van meren en rivieren en natte graslanden. De soort ontwikkelde in de loop van de 20ste eeuw echter een enorm aanpassingsvermogen en tegenwoordig broedt ze bijna overal in de onmiddellijke nabijheid van de mens, met uitzondering van onze drukke stadscentra. Ze komen zowel op zeeniveau als tot op een hoogte van 3 000 m tot broeden. De hoogste dichtheden worden in het algemeen bereikt in niet al te grootschalige landbouwgebieden met verspreide bebouwing en een netwerk van kanalen en sloten.

    In intensief landbouwgebied lijkt de witte kwik, ondanks het in het verleden getoonde aanpassingsvermogen, toch ten minste lokaal te lijden onder voedseltekorten door een verhoogd pesticiden-gebruik en door de toename van het maïsareaal waarvoor tal van bemeste, voedselrijke graslanden werden opgeofferd. De witte kwikstaart blijft in Vlaanderen echter in de eerste plaats gebonden aan het open landbouwgebied. Het ouder worden van onze bossen en de verdichting van de open ruimte door allerlei beplantingen speelt mogelijk in zijn nadeel. Vergrassing en verruiging kunnen in heide- en duingebieden een negatieve impact uitoefenen op een bodemfoerageur als de witte kwikstaart.

    De witte kwikstaart heeft allerlei bodeminsecten (rupsjes, veldsprinkhanen, loopkevertjes) op zijn menu staan, maar ook heel wat soorten vliegen en muggen en hun larven, kleine vlies- en netvleugeligen (mieren, hommels, papierwespen, bijen, gaasvliegen), spinnetjes, kleine regenwormen en naaktslakjes en zelfs onkruidzaden. De jongen in het nest worden uitsluitend met insecten grootgebracht. Het voedsel wordt meestal op de grond bemachtigd, soms ook na een korte vlucht. Bij gelegenheid zet de vogel zich een poosje op de rug van een paard om de vliegen al lopend te pakken. Hij bezoekt ook geregeld mesthopen op boerenerven en openstaande veestallen omdat de insectenrijkdom daar veel groter is dan op andere plekken. Waarnemers hebben ooit gezien hoe een witte kwikstaart tot aan de hals in het water liep en zich al fladderend op eendenkroos staande hield om de larven en poppen van het kroosvlindertje (nachtvlindertje uit de familie van de grasmotten) op te pikken.

    Het wat rommelige nest van de witte kwikstaart bevindt zich meestal boven menshoogte in alle mogelijke holten in bomen en rotsen, in muurspleten, onder dakpannen, in verluchtingspijpen en -vensters van stallingen, in schoorstenen, in steenhopen en dichte hagen, in schuilhokken voor vee in weiden, in takkenhopen en houtmijten, in dichte klimop, in een vergeten strohoed, … Het nest wordt gebouwd met grashalmen, kleine twijgjes, dorre bladeren, plantenwortels, vezels, draden en mos. De binnenzijde van het nest wordt zorgvuldig bekleed met dierenhaar, wol en veertjes. Soms wordt een oud merel- of zanglijsternest of dat van een roodborst, een waterspreeuw, een boerenzwaluw of een huismus voor eigen gebruik aangepast. Hoewel voor ieder legsel meestal een nieuw nest wordt gebouwd, kan bij gelegenheid het 2de of zelfs 3de broedsel in hetzelfde nest worden grootgebracht. Een gunstig gelegen nestplaats met nauwelijks of geen predators in de buurt kan jaren na elkaar opnieuw worden gebruikt.

    Hoewel de witte kwikstaart voor de meeste mensen geen onbekende is, wordt in Europa toch een geringe daling van de populatie vastgesteld. Witte kwikken horen bij een kleurrijke berm vol ouderwetse bloemen die je niet meer vindt langs de met pesticiden bewerkte welvaartsakkers van tegenwoordig. Dat is geen toeval, want waar bloemen zijn, leven insecten en die zijn de favoriete jachtbuit van de kwikstaarten. Hun hele manier van voortbewegen is daaraan aangepast: fladderig en beweeglijk, wendbaar en flitsend. Als we de witte kwik en andere plattelandsvogels niet voor goed kwijt willen, dan moeten we hun leefgebied herstellen. Een beetje kleinschaliger tewerk gaan, zou misschien al helpen.











    13-04-2020 om 15:55 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Junkfood is ook slecht voor de gezondheid van stadsvogels

    Geraadpleegde bron: De Serrist Nr. 10 Vlaamse onderzoekers nemen de darmflora bij vogels uitgebreid onder de loep [Jean-Pierre Dubois – Science Press] – Scientias

    Stadsvogels hebben het niet onder de markt in deze tijd. Onderzoek van de UAntwerpen, de UGent en het Franse Toulouse (evolutionaire ecologie), toont aan dat onze gevederde vrienden zich vooral voeden met junkfood dat een invloed heeft op de bacteriën in hun darmen. De ecologie is de tak van de wetenschap die onderzoekt hoe planten en dieren in verhouding staan tot elkaar en hun omgeving. Junkfood is ongezond voedsel met een lage voedingswaarde dat veel zout, suiker en ongezonde vetten bevat. Wie als mens vaak koekjes, aardappelchips, hamburger- en hotdogbroodjes, friet en gefrituurde hapjes eet, krijgt veel ongezonde stoffen binnen, maar weinig gezonde voedingsstoffen. Wat slecht is voor het lichaam van de mens, blijkt ook ongezond te zijn voor de vogels in de stad.

    Stadsvogels vinden altijd wel door de mens achtergelaten broodresten, een friet of krokante chips, cake en nog veel meer. Ze kunnen er hun maagje mee vullen, maar dat kostje deugt niet. Junkfood heeft een slechte invloed op de bacteriën in hun darmen. Het zorgt voor een verminderde plasticiteit, waardoor ze minder goed kunnen omgaan met veranderingen in hun voedingsgewoonte.

    We weten dat het leven in de stad verschilt met het leven op het platteland en dat heeft zo zijn gevolgen. Dat leven in de stad heeft een aantal specifieke kenmerken die kunnen leiden tot veranderingen in dierenpopulaties.

    De vogels in de stad verschillen bv. op het vlak van grootte, fysiologie en gedrag. Wetenschappers van de UA toonden met hun collega’s van Gent en Toulouse aan dat ook de darmbacteriën van mussen in de stad onderhevig zijn aan veranderingen. In de darmen van zowel mensen als dieren leven heel veel bacteriën. Al deze micro-organismen samen worden de darmflora of darmmicrobiota genoemd. Diversiteit in de darmflora is heel belangrijk voor een vlotte spijsvertering en goede gezondheid. Maar helaas heeft niet iedereen en gezonde mix van bacteriën in de darmen.

    Neem nu de huismus. Die is of was van nature een robuuste, dik snavelige, zaadetende zangvogel. Maar het levendige vogeltje dat zich hippend voortbeweegt als het niet vliegt, vindt op de straten, pleinen en parken in de stad vooral laagwaardig junkfood en niet zozeer plantaardig voedsel, zoals zaden of dierlijk voedsel, zoals insecten en andere kleine ongewervelden.

    Uit het onderzoek blijkt dat voeding een belangrijke rol speelt bij de waargenomen verschillen tussen de stad en het platteland. Stadsmussen hebben namelijk een minder vezelrijk dieet, waardoor de diversiteit en de samenstelling van hun darmmicrobiota erop achteruitgaat. Door deze lage diversiteit aan darmbacteriën zijn de stadsmussen zelfs niet gebaat bij een vezelrijk plattelandsdieet.

    Om dit na te gaan, plaatsten de onderzoekers in het wild gevangen stads- en plattelandsmussen in 2 reuzegrote buitenvolières. De ene groep mussen kreeg een vezelarm stedelijk dieet (cake, chips, brood) voorgeschoteld; de andere een vezelrijk, plattelandsdieet (tarwe, zonnebloempitten, meelwormen).

    Na 6 weken stelde men vast dat het stedelijke dieet de diversiteit in de darmen aanzienlijk had aangetast. Men zag dat vooral die bacteriën toenamen waarvan men weet of vermoedt dat die een rol spelen in het vetmetabolisme of in het onschadelijk maken van vervuilende stoffen. Omgekeerd had het plattelandsdieet de diversiteit in de darmen vergroot, waarbij de stedelijke microbiota veranderde in een typische plattelandssamenstelling.

    De resultaten wijzen er op dat de negatieve effecten van vezelarme verwerkte voedingsmiddelen op de darmmicrobiota, zoals vastgesteld bij de mens, ook kunnen optreden bij stadsvogels. De diversiteit in de darmflora herstelde zich enigszins toen de stadsmussen op het vezelrijke plattenlandsdieet werden gezet, maar alleen als hun darmflora nog divers genoeg was. De vogels met een minder diverse darmflora hadden minder baat bij een ‘natuurlijk’ dieet. De darmflora van een stadsmus heeft blijkbaar meer tijd nodig om zich aan te passen aan natuurlijk voedsel, dan andersom. Ondanks dat die ongezonde levensstijl van stadsmussen invloed heeft op hun darmflora, lijkt dit hen niet echt te deren. Zij kunnen er zonder al teveel problemen op overleven. Toch lijkt het de onderzoekers beter als we proberen om rondslingerend voedsel in de stad terug te dringen en bovendien vogels niet meer voeren met ongezond eten.

    Deze resultaten suggereren dat de lagere diversiteit als gevolg van het leven in de stad, gepaard gaat met een verlies aan plasticiteit van de microbiota, waardoor stadsvogels een beperkter vermogen hebben om met veranderingen in hun dieet om te gaan.

    Deze studie biedt ook een breder perspectief. Het westerse voedingspatroon van de mens met vezelarme verwerkte voeding kan mogelijk neveneffecten hebben op andere soorten die in stedelijke omgevingen leven. Dat bleek trouwens ook al uit een eerder onderzoek, uitgevoerd op stadskraaien. Zij blijken namelijk een hogere cholesterol te hebben dan hun soortgenoten op het platteland. Maar ondanks dit hoge cholesterolgehalte blijken stadskraaien opvallend genoeg toch fitter te zijn en een betere lichaamsconditie te hebben dan de kraaien op het platteland.











    07-04-2020 om 17:28 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vogels ringen: beter één vogel in de hand dan tien in de lucht

    Geraadpleegde bron: IVN natuureducatie [Marisa Stoffers]

    Vakkundige vogelringers weten op strategische plekken vangnetten neer te zetten, waar ze heel wat vogels kunnen uitplukken. De meeste krijgen een aluminium ring met een nummer om de poot; een aantal andere heeft al een ring.

    Met engelengeduld peuteren de ringers de piepkleine vogelpootjes uit de netten. De kleine karekiet maakt veel lawaai, terwijl de zwartkop, winterkoning en tuinfluiter stil zijn. De spreeuw maakt enorm veel stampij, net als op de markt. Hij zit dan ook lelijk vast; het net zit aan zijn tong. Een spreeuw heeft achteraan zijn tong twee weerhaakjes aan de zijkant. Daar blijft wel eens een draadje achter haken. Soms zijn er vier handen nodig om een gestrikte vogel los te krijgen. Daarna gaan de vogels in een ronde donkere tas op naar de ringtafel.

    Met een kunstige houdgreep, klemmen de vogelringers het vogeltje vast: koppie tussen wijs- en middelvinger. Zo kan het niet weg en krijgt toch lucht. Dan volgt de selectie van de ring: de ene poot is de andere niet. Voor het winterkoninkje, één van de kleinste vogels, kiest de ringer de allerkleinste ring: 2 mm doorsnede. Met stappen van slechts 0.3 mm lopen de maten op, een minuscuul verschil. De grootste ring is voor de knobbelzwaan: 26 mm

    De ringer legt de ring om de rechterpoot en knijpt hem met een speciale tang (die voorkomt dat het vogelpootje wordt beschadigd) dicht. Het ringnummer komt op een lijst met datum, locatie, soort vogel, sekse en leeftijd. Mocht iemand de vogel of de ring terugvinden dan is het gemakkelijk te traceren waar hij vandaan komt en hoe oud hij is. Dan meet ij de velugel, weegt de vogel en onderzoekt hoeveel vet hij heeft (broodnodig voor de trek naar het zuiden). Het merendeel van de gevangen jonge vogels blijken in hun eerste levensjaar nog maar nauwelijks vet te hebben.

    Daar is het ringen om te doen: het in kaart brengen van de vogeltrek. Teruggevonden ringen leren ons waar vogels heen gaan of vandaan komen. Ooit was dat een mysterieus raadsel. Zo geloofde men dat vogels ’s winters wegkropen in de modder op de bodem van een sloot en daar een winterslaap hielden. Nu weten we beter. Vogels trekken naar warmere landen waar ’s winter meer te eten is. Sommige onvoorstelbaar ver: de boerenzwaluw vliegt 10 000 km naar zuidelijk Afrika. Anderen doen het rustiger aan, zoals spreeuwen. Die vliegen naar Zuid-Engeland. De Scandinavische spreeuwen komen juist hier naartoe. Dus de spreeuwen die je ’s winters ziet zijn niet dezelfde vogels als die je in de zomer ziet.

    Foto’s via voorzitter Natuurpunt Staden, Ivan Bruneel, getrokken door zijn zoon, Robin Bruneel











    12-03-2020 om 17:28 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    01-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De havikarend

    De havikarend – een zeldzame roofvogel, die je moeilijk te zien krijgt – kan je aantreffen in beboste, vaak heuvelachtig, land met een aantal open gebieden. De Afrikaanse soort verkiest savanne, bosranden en gecultiveerde gebieden, mits er enkele bomen staan.

    De roofvogel broedt in Zuid-Europa (Spanje, Portugal, Zuid-Italië en langs de kusten van Griekenland en Turkije), in Afrika zowel ten noorden als ten zuiden van de Sahara en in Zuid-Azië.

    Het is een kleine tot middelgrote krachtige arendsoort met een lichaamslengte van 55 tot 65 cm, een spanwijdte van 140 tot 170 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 1.6 en 2.5 kg

    Het duurt 5 jaar voordat een havikarend zijn volwassen kleed heeft, zoals hierna beschreven. De bovendelen zijn donkerbruin en het onderlijf is wit met donkere strepen. De adulte vorm laat in de vlucht een witte mantelvlek zien en in zweefvlucht steken de vleugelbochten (geknikte voorrand) naar voren waardoor de vleugel-achterrand vrijwel recht is. Op de onder-vleugel zit een brede donkere baan in een open V-vorm met de punt naar achteren. De vleugels zijn relatief kort en afgerond. De lange (vrouwtje) en kortere staart (mannetje) is grijs bovenaan en wit onderaan en heeft een brede zwarte eindband. De poten en ogen zijn geel. De snavel is geel met een grijze punt. Aan de licht bevederde poten zitten gele poten zitten stevige zwarte klauwen. Soms maakt havikarend een kort blaffend of keffend geluid, maar doorgaans is hij zwijgzaam.

    Hij brengt veel tijd zittend op een richel door, maar zweeft nu en dan boven zijn territorium op zoek naar voedsel. Vrij laag speurt hij de hellingen af naar levende prooien, waardoor hij amper opvalt. Kan je de roofvogel in de lucht waarnemen dan is het een opvallende verschijning: in de vlucht lijkt de havikarend groot en hoekig met een lange smalle staart, lange en vlakke vleugels en een kleine kop, waarbij het witte onderlijf schittert in de zon.

    De havikarend is een sterke rover die de kracht van een grote arend combineert met het gedrag van een snel wendbare, agressieve havik. Het belangrijkste voedsel zijn hazen, konijnen, ratten en rode patrijzen, maar ze eten ook andere vogels zoals kauwen, duiven, eenden, leeuweriken en doden zelfs grotere vogels zoals reigers en ooievaars, die meestal op de grond worden geslagen, op het moment dat ze willen opvliegen.

    Dank zij het zeer vroege broedseizoen beginnen de baltsvluchten ruim voor het einde van het jaar en gaan door tot februari-maart, wanneer de eieren worden gelegd. De balts bestaat uit een arend- of buizerdachtig patroon, waarin zich vanuit een hoge zweefvlucht een diep-golvende baltsvlucht met steile duiken ontwikkelt. De paren worden gevormd aan een leeftijd van 3-4 jaar en zijn voor het leven.

    Ze nestelen op onbereikbare rotswanden (spelonken, op een diepe richel of steile klif), soms wel eens in een hoge oude boom. Ze bouwen een nest van takken met een doorsnede van wel 2 m, dat ze meerdere jaren benutten. Twee eieren zijn normaal, die na 37 – 40 dagen uitkomen. Slechts 1 keer op 3 legsels, lukt het beide jongen groot te brengen. De adulte vogels zijn standvogel en verlaten hun broedterritorium zelden, maar jonge vogels zwerven rond en komen soms buiten het normale verspreidingsgebied. Zeer weinig havikarenden wagen zich aan de overtocht naar Afrika.

    Er zijn nog slechts een paar honderden havikarenden in Europa; de soort is bedreigd als gevolg van verstoring, vervolging en habitatverlies. Havikarenden geven de voorkeur aan de randen van bergstreken, waar rotsige kliffen en kloven voorkomen naast steile beboste hellingen en uitgestrekte maquisvelden: het doornige struikgewas, dat zo kenmerkend is voor het Middellandse Zeegebied, wordt nu al te vaak vervangen door akkers of dichte, commerciële boomplantages.

     











    01-03-2020 om 11:50 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    24-02-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De roodhalsfuut

    Wie in de zomer meren in Denemarken, Finland of de Baltische streken bezoekt, krijgt wellicht de roodhalsfuut in zijn fraai prachtkleed te zien. ’s Zomers contrasteren de grijswitte wangen met de zwarte koptekening (dubbele bult op de kruin) tot onder de ogen, witte bef en oorstreek en de roodbruine hals. Kenmerkend ook is de gele basis aan de zwarte dolkachtige snavel. De witte armvleugelvelden zijn kleiner dan bij de fuut. Het lichaam drijft laag in het water en lijkt vaak kort, waardoor de grootte van de kop en de dikte van de nek nog meer opvallen.

    Bij ons trekt de soort ’s winters in heel gering aantal door en draagt dan gewoonlijk het saai gekleurd winterkleed; de vogels zijn dan van een afstand moeilijk van de gewone fuut te onderscheiden. De roodhalsfuut herken je aan de kortere, dikkere en grijzere hals. De roodhalsfuut geeft, anders dan de fuut, de voorkeur aan kleine (minder dan 1 ha), ondiepe wateren met meer boven de waterspiegel uitgroeiende planten. Hoewel hij in zoetwatergebieden broedt, is hij ’s winters bij ons langs de kust en in riviermondingen als doortrekker en wintergast te vinden. De lichaamslengte reikt tot 40 à 46 cm; de spanwijdte wisselt tussen 77 en 85 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 700 en 900 g.

    Zijn favoriete voedsel bestaat uit waterslakjes, kreeftjes, insecten en hun larven, die hij uit het water of van planten haalt. Vis vangt hij door ondiep te duiken of slechts met de kop onder water te zwemmen. Kleine visjes worden geheel doorgeslikt, maar grote eerst verbrijzeld.

    Roodhalsfuten vliegen doorgaans ’s nachts. Ze stijgen moeizaam op, zodat ze bij gevaar eerder onder water duiken. In de vlucht ziet de vogel er gedrongener uit dan de fuut en de voorvleugel vertoont minder wit.

    Het is een broedvogel van overwegend Midden- en Oost-Europa. In West-Europa heeft de soort geen aaneengesloten verspreidingsgebied. Grotere aantallen komen voor in onder meer Oekraïne, Polen, Letland en Roemenië. Meestal broedt de roodhalsfuut solitair, soms in losse kolonies. De jongen worden net als bij de gewone fuut door de ouders gedragen op de rug. De broedplaatsen worden vaak gedeeld met broedkolonies van meeuwen, die voor de bescherming zorgen. Tijdens de balts zijn de vogels veel bezig met snavel-aan-snaveldansen op het water. In het broedseizoen zijn ze de luidruchtigste van de Europese futen. De roodhalsfuut maakt verschillende grommende geluiden en klagende roepen, maar is ’s winters zwijgzaam.

    Hij maakt een typisch futennest, nestelend tussen riet en zeggen: een hoop doorweekte waterplanten met een ondiep kuiltje erin, half drijvend op zoet water vastgemaakt aan riet of onderwatervegetatie; er is slechts 1 legsel tijdens de periode half mei – juli met 4 tot 5 eieren, die na 4 weken uitkomen. De jongen vliegen na 10 weken uit en gaan pas na 2 jaar zelf broeden. Na de broedtijd verschijnen roodhalsfuten op allerlei zoete en zoute wateren, doorgaans met enkele exemplaren bijeen. Landelijk gaat het om niet meer dan enkele tientallen vogels. Het Deltagebied in Nederland is het best bedeeld, met name de zoute en brakke wateren.

    Een kort filmfragment van de roodhalsfuut in prachtkleed [Vroege vogels]

    https://www.youtube.com/watch?v=CSY-vsm4GeM

     











    24-02-2020 om 18:38 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    14-02-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bermbeheer langs holle wegen

    Geraadpleegde bron: Regionaal Landschap Dijleland – Holle wegen, landschappelijk erfgoed

    Een holle weg is een weg of pad waarvan het wegdek lager ligt dan het omliggend land. Eeuwenlang gebruik van hetzelfde pad, te voet of met paard en kar, leidde tot een natuurlijk erosieproces. Losgewoelde aarde spoelde af met het regenwater en op die manier diepte de weg zich jaar na jaar verder uit.

    Het is een proces dat ook vandaag nog optreedt zolang het wegdek onverhard blijft. Per definitie noemen we een weg een ‘holle weg’ wanneer het wegdek minstens ½ m lager ligt dan de gronden rondom. Holle wegen zijn typisch kleine landschapselementen (de vele ‘kleine’ natuurelementen die ons landschap mee vorm geven: bomenrijen, hagen, houtkanten, waterlopen en poelen) voor heuvelachtige streken met een leemondergrond. De fijne leemkorrels kleven goed samen en laten de vorming van stevige, steile wanden toe. Zand daarentegen brokkelt makkelijk af zodat hierin enkel ondiepe holle wegen ontstaan. Naast een geschikte bodem is een hellend reliëf nodig, opdat het afstromend regenwater voldoende kracht krijgt om grond mee af te voeren. Sommige holle wegen kunnen zich op deze wijze wel 10 m insnijden in het landschap.

    De meeste holle wegen zijn vermoedelijk vanaf de Middeleeuwen ontstaan. Door toedoen van een groeiende bevolking ontgonnen de boeren steeds meer stukken land en werden nieuwe paden gevormd. Sommige holle wegen zijn echter nog ouder en dateren uit de Romeinse tijd. Holle wegen dragen dus een stukje geschiedenis mee en maken daarom deel uit van ons cultureel erfgoed.

    Waarom holle wegen koesteren?

    Naast hun cultuurhistorische waarde hebben holle wegen ook een belangrijke natuurwaarde. In ons intensief gebruikte landschap zijn holle wegen van groot belang voor plant en dier. Ze herbergen soms het laatste restje wilde natuur te midden van uitgestrekte akkers en dienen als verbindingsweg of stapsteen tussen bosjes en andere stukjes natuur die versnipperd liggen in de omgeving.

    Vele vogels, vlinders , vleermuizen, knaagdieren, vossen, … en wie weet in de toekomst opnieuw de das … vinden in holle wegen voedsel en beschutting. Ze bouwen er hun nesten of burchten of gebruiken de holle wegen om zich veilig te verplaatsen doorheen het landschap.

    Door hun verzonken ligging heerst in holle wegen een microklimaat, zeker wanneer de bermen bebost zijn. Het is er windluw, schaduwrijk, vochtig, koeler in de zomer en zachter in de winter dan ‘erbuiten’. In beboste holle wegen vinden typische schaduwplanten hun stek: allerlei varens, gele dovenetel, geel nagelkruid, Salomonszegel, maarts viooltje, … In het vroege voorjaar zijn de met speenkruid of bosanemoon begroeide bermen een streling voor het oog.

    In de struik- en boomlaag vind je een veelheid aan inheemse soorten: hazelaars wisselen af met olm, zoete kers, zomereik, sleedoorn, éénstijlige meidoorn, rode kornoelje, wilgensoorten, … Hier en daar treft men ook de gewone beuk, wintereik, haagbeuk, wilde lijsterbes of kardinaalmuts aan. Vaak slingert de bosrank zich tussen de takken door naar het licht. Ook holle wegen die niet bebost zijn kunnen een hoge natuurwaarde hebben; vooral op zonnige bermen kan een grote verscheidenheid aan bloeiende kruiden voorkomen: wilde marjolein, beemdkroon, vogelwikke, grasklokje, …

    Naast de bezonning beïnvloeden nog andere factoren de samenstelling van de plantengroei, zoals de bodemsamenstelling en bodemvochtigheid. Gezien al deze factoren sterk kunnen verschillen van plaats tot plaats, kan de plantengroei in holle wegen dus heel gevarieerd zijn.

    Naast de ecologische functie hebben de holle wegen uiteraard ook een economische functie – in de eerste plaats voor de landbouw – en een recreatieve functie. Samen met andere ‘trage wegen’ zijn ze ideaal voor wandelaars, ruiters en fietsers om van het landschap te genieten. Ze hebben een hoge belevingswaarde.

    Bedreigingen

    Helaas gaat het niet altijd even goed met onze holle wegen. De intensivering van de akkerbouw, het toenemend verkeer en de uitbreidende bebouwing zijn rechtstreekse bedreigingen. Talrijke holle wegen – en helaas ook andere kleine landschapselementen zoals hagen, heggen, bomenrijen, houtkanten, … - verdwenen de laatste decennia of boetten aan natuurwaarde in. Bomen en struiken werden gerooid, wegbeddingen verhard, opgevuld of volgestort met afval. In onbruik geraakte holle wegen groeiden dicht. Meststoffen die van de akkers de holle weg in spoelen bevorderen de groei van ruigtekruiden, zoals brandnetels, ten nadele van bloemrijke kruiden. Ook op plaatsen waar ‘onschuldig’ tuinafval wordt gedumpt, worden meststoffen aan de bodem toegevoegd met een sterke groei van brandnetels tot gevolg.

    Vroeger werden de bomen en struiken in holle wegen meestal als hakhout beheerd: het hout werd geregeld gedeeltelijk gekapt, omdat men brand- en geriefhout nodig had. Bermen met gras en kruiden werden begraasd door schapen. Deze praktijken raakten in onbruik, met als gevolg dat het beheer van holle wegen lange tijd achterwege bleef.

    Bescherming en wetgeving

    Regionale Landschap probeert het tij te keren. Dit gebeurt onder andere met financiële steun van de provincie Vlaams-Brabant, de Vlaamse overheid en Europa. Enerzijds wil men de inwoners van de streek bewust maken van de waardevolheid van de talrijke holle wegen in hun omgeving. Anderzijds stimuleert en helpt men de gemeenten om in de toekomst een duurzaam beheer uit te voeren in hun holle wegen. De meeste holle wegen zijn immers officiële openbare wegen, ook al behoren de bermen soms voor een stuk tot het naastliggende perceel of privédomein. Ongeacht de eigendomssituatie van de bermen, verdienen de holle wegen evenwel een regelmatig beheer dat rekening houdt met enkele ecologische basisprincipes en de aanwezige natuurwaarde.

    Niet enkel Regionaal Landschap is bekommerd om de holle wegen. Landbouwers kunnen een beheersovereenkomst afsluiten met de Vlaamse Landmaatschappij om, tegen vergoeding, een bufferstrook in gras aan te leggen tussen akker en holle weg.

    Verder stelt de Vlaamse natuurwetgeving (het Natuurdecreet) strenge, maar helaas weinig gekende, eisen ronde de bescherming van holle wegen en andere kleine landschapselementen. Naast het algemene principe van ‘zorgplicht’, dat iedere burger ertoe verplicht zorg te dragen voor de resterende natuur, omvat het natuurdecreet een ‘verbod op het wijzigen’ van holle wegen en hun vegetatie (plantengroei, incluis bomen en struiken). Dit wil zeggen dat alle werkzaamheden die geen normaal onderhoud inhouden, verboden zijn, tenzij hiervoor een ‘individuele ontheffing’ werd verkregen of een stedenbouwkundige vergunning met het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos van de Vlaamse overheid. Het wijzigen van het wegdek door het aanbrengen van allerlei verhardingsmateriaal, het graven van een oprit naar een perceel, het verwijderen of vernietigen van vegetatie, … zijn duidelijk géén normale onderhoudswerken.

    Ook voor het kappen van een hoogstammige boom (een boom met een omtrek van 1 m of meer op een hoogte van 1 m) is meestal een stedenbouwkundige vergunning vereist. Een andere wetgeving die van toepassing is op vele holle wegen en andere trage wegen (veldwegen, oude kerkwegels, paadjes, …) is de ‘Wet op de Buurtwegen’. Alle officiële buurtwegen zijn aangeduid in de ‘Atlas der Buurtwegen’, die ter inzage ligt bij de gemeenten en de provincie. Deze buurtwegen zijn openbaar: iedereen mag er gebruik van maken en ze mogen niet worden afgesloten, zelfs niet op private eigendom.

    Het onderhoud van holle wegen vergt enige deskundigheid

    Wat de uitvoeringsstrategie betreft lopen de meningen rond beheer, kwaliteitsverbetering en gefaseerde prioritering al eens uiteen, waardoor men niet tot een uniforme beschrijving komt van de benodigde herstelwerkzaamheden aan landschapselementen om de kwaliteitsverbetering van de holle wegen te bewerkstelligen. Toch hangt de natuurwaarde en de biodiversiteit van het gebied af van secure ingrepen. Het is dus van groot belang een grondige veldinventarisatie te doen, alvorens men ingrijpt in de diverse biotopen.

    De grote natuurlijke variatie in flora en fauna in één en dezelfde holle weg kan men nog versterken door het toepassen van verschillende beheervormen: maaien, hakhoutbeheer, dunnen, knotten, … Door het beheer te spreiden (faseren) in ruimte en tijd is het ook mogelijk extra kansen te bieden aan fauna en flora. Dit kan door elk jaar een stuk van de berm niet te behandelen. Op de ongemaaide stukken krijgen meerjarige, hoge kruiden meer kansen waardoor bv. insecten kunnen overwinteren in holle plantenstengels.

    In de meeste holle wegen met houtige gewassen is er onderaan de bermen een strook die enkel begroeid is met kruiden. Dit noemt men de zoomvegetatie, die beter slechts om de 2 à 3 jaar wordt gemaaid. Onder ‘struweel’ verstaan we een houtige begroeiing van al dan niet doornige struiken, zoals sleedoorn, éénstijlige meidoorn, hondsroos, braam, rode kornoelje, wilde kardinaalmuts, …die we zoveel mogelijk willen behouden in holle wegen. De struweelsoorten zelf behoeven niet veel onderhoud. Storende takken van de struiken kunnen worden teruggesnoeid, wat de verjonging stimuleert. Hakhout is een bedrijfsvorm uit de bosbouw, waarbij loofboomsoorten geregeld aan de grond worden afgezet. De slapende knoppen aan de overgebleven stronken lopen vervolgens weer uit, zodat meerdere stammen (loten) worden gevormd. Hooghout bestaat enkel uit opgaande bomen, met een onder-etage van jonge opkomende boompjes en wat struiken. Het beheer bestaat uit een dunning waarbij periodiek enkele bomen worden weggenomen. Het is niet de bedoeling dat de gekapte bomen terug uitschieten uit de stronk of de wortel. Meestal zijn ze te oud om nog een goede opslag te geven.

    Bij vogels is de structuur van de vegetatie bepalend: als er zowel kruiden, struiken en hoge bomen groeien, kan men zowel vogels van het open terrein, vogels van lage en hoge struwelen, als park- en bosvogels aantreffen. Het territorium van al deze soorten situeert zich immers in een andere laag van de begroeiing. Een holle weg kan een aantal vogelsoorten aantrekken die genoegen nemen met een kleine strook natuur midden in een cultuurlandschap (bv. vinken, lijsters). De holle weg kan ook dienst doen als foerageergebied voor vogels die in de omgeving broeden (bv. sperwer) of als broedgebied voor soorten die op de omgeving zijn aangewezen voor hun voedsel (bv. torenvalk). De ene soort is al meer gevoelig voor openstelling van de holle weg dan de andere.

    De ransuilen nestelen in holle wegen in Sint-Stevens-Woluwe

    De ransuil is een relatief grote uil; die voorkomt in heel Europa. Hij komt voor in diverse landschapstypen, variërend van agrarische gebieden tot open bos, bosranden, parken, duinen, hoogvenen en moerasgebieden.

    De ransuil behoort tot de weinige uilensoorten die samenleven met soortgenoten; hij kan ’s winters rustend worden waargenomen in groepjes van 6 tot 8 vogels. Hij bewoont hoofdzakelijk naaldbossen, aanplantingen, boomgroepen op het platteland, … Daar hij vooral in oude nesten van grote vogels broedt wordt zijn aanwezigheid mede bepaald door de stand van deze vogels.

    De ransuil heeft een prachtig verenkleedpatroon, rosbruin aan de bovenkant en verder geelbruin gemarmerd net als een ‘boomschors’. De onderzijde is licht roestgeel met donkere lengtestrepen. Op de gemarmerde boven-vleugels ziet men een lichte vlek op de buiten-vleugel, donkere polsgewrichten en grijze veugelpunten. De borst is gelijkmatig gestreept en de fel oranjegele ogen vertonen een donkere rand. De staart is geheel donker gebandeerd. De poten zijn bevederd. Het opvallendste aan de ransuil is de V-vorm op het gezicht die doorloopt in opgerichte ‘oorpluimen’, die echter in feite slechts veerpluimen zijn; de echte gehooropeningen zitten opzij van de kop; doordat de linker gehooropening iets verder naar achter ligt dan de rechter, bereikt het geluid het ene oor iets later dan het andere, waardoor de bron kan worden gelokaliseerd. De lichaamslengte varieert tussen 35 en 37 cm; de spanwijdte reikt tussen 84 en 95 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 210 en 330 g

    Ransuilen komen zelden in actie voor het bijna helemaal donker is en brengen de dag in de dicht vertakte kruin van een hoge boom of conifeer door, waarin zij moeilijk te ontdekken zijn. Bij onraad rekt de ransuil zich uit en neemt een stijve, slanke houding aan.

    Bij voorkeur jaagt de ransuil in het open veld, langs wegbermen en op open plekken met kaalslag in bos. Vanuit zit of in de vlucht vangt hij kleine knaagdieren (veldmuizen) en ’s winters vooral rustende zangvogels (huismussen, vinkachtigen, spreeuwen, merels). 

    In het vroege voorjaar heeft de ransuil een klaaglijke of koerende holle ver dragende roep: een langgerekt ‘oe’, dat elke paar seconden wordt herhaald. Bij het bedelen om voedsel maken de jongen bijzonder vreemde geluiden, die enigszins lijken op het knarsen van een scharnier: een hoog, scherp ‘iii- iep’.

    Tot het baltsvertoon behoren vleugel-geklapper en het vliegen met langzame, overdreven grote vleugelslagen. De legperiode vindt plaats tussen eind maart en half april. De 4 tot 6 zuiver witte eieren worden in een kraaien-, eksters-, sperwers- of eekhoornnest gelegd en zelden op de grond aan de voet van een boom of tussen de heidegewassen. Doorgaans broedt het wijfje 25 tot 30 dagen en voert zij de jongen met door het mannetje aangevoerd voedsel. De jongen vliegen na 23 tot 24 dagen uit. Ransuilen zijn veelal verscheidene jaren plaatstrouw aan hun nestomgeving, maar niet per se aan hetzelfde nest, wanneer een vorig gebruikt kraaiennest in verval is geraakt bv.

    Jonge ransuilen zwermen bij zelfstandigheid uit en kunnen honderden km ver wegtrekken. Vanaf het najaar verzamelen ransuilen zich in groepen en bezetten vaste roestplaatsen. Ransuilen vanuit Noordoost-Europa trekken ’s winters zuidwaarts.











    14-02-2020 om 18:42 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-02-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Grote Vogeltelweekend 2020: Recordaantal tellers, maar zacht winterweer lokt minder vogels naar de tuin

    Geraadpleegde bron: Nieuwsbericht Natuurpunt

    Met 40 823 tuinvogeltellers heeft het Grote Vogeltelweekend (25 & 26 januari 2020) het record van vorig jaar (36 488) alweer verpulverd. Er werden bijna 765 000 vogels geteld in haast 24 000 tuinen.

    Het Grote Vogelweekend is daarmee de grootste publiekscampagne van Natuurpunt en de tellingen lopen nog binnen. Er werden gemiddeld slechts 23 vogels van 8 soorten per tuin opgemerkt. Dat was geen verrassing want buiten ruikt het meer naar lente dan naar winter. De koolmees, de huismus en de kauw vormen de top 3.

    Vogelexpert, Gerald Driessens is benieuwd wat de verdere analyse van de data gaat zeggen over onze nummer 2, de huismus. Zitten ze nog in evenveel tuinen als voorheen en is hun groepsgrootte nog geslonken?

    Met gemiddeld 23 vogels van 8 soorten per tuin zet de achteruitgang van het aantal vogels zich helaas door. In 2019 waren er 24 vogels van 9 soorten per tuin. Dit zegt echter niets over de trend van die soorten op nationale of Europese schaal. Het verschijnen van vogels in de tuin is vooral weer- en voedselgebonden.

    De grootste verliezer van vorig jaar – de merel – behield zijn 8ste plaats van vorig jaar. De afgelopen 3 jaar waren dramatisch door herhaalde uitbraken van het usutu-virus. In 2019 was er geen merkbare uitbraak van het virus en kijk, hij werd nu al terug in 75% (vorig jaar 72%) van de tuinen opgemerkt. Die toename kan deels wel het gevolg zijn van meer aanvoer van wintermerels uit het noorden, maar laat het in de eerste plaats een verademing zijn dat de soort niet nog verder wegzakte.

    In tegenstelling tot de populariteit van het project, lijkt het erop dat de aantallen tuinvogels van jaar tot jaar permanent dalen. Toch moet men de resultaten van tuinvogeltellingen in het juiste perspectief blijven plaatsen. Vogels komen vooral naar de tuin bij grote honger en bij gebrek aan voedsel in de natuur. Wanneer vogels voldoende natuurlijk voedsel vinden, kunnen we daar alleen maar blij om zijn. En het kan uiteraard ook een combinatie zijn van de twee: minder vogels en almaar zachtere winters. Punt is dat de vele duizenden mensen er mee voor zorgen dat de vogels bij een onaangekondigde winterprik toch op een omvangrijke en evenwichtige voedselvoorraad kunnen terugvallen. Even belangrijk is dat tienduizenden tellers weer wat dichter bij de natuur staan.

    Met het Grote Vogeltelweekend wil Natuurpunt gegevens verzamelen over de toestand van onze tuinvogels. Met enkel professionele biologen zou het onmogelijk zijn de honderdduizenden gegevens te verzamelen. Tegelijkertijd willen talloze natuurverenigingen en vogelwerkgroepen mensen de schoonheid van de natuur in hun eigen tuin laten ontdekken en hen aanmoedigen vogels te voederen het hele jaar door.

    De top 10 in Vlaanderen (tussen haakjes de plaats in 2019)

     

    1. Koolmees (4)                                                                       
    2. Huismus (3)
    3. Kauw (2)                                               
    4. Vink (1)                                               
    5. Pimpelmees (6)                                               
    6. Houtduif (5)                                               
    7. Turkse Tortel (7)                                               
    8. Merel (8)                                               
    9. Ekster (10)                                               
    10. Roodborst (11)                                               










    04-02-2020 om 18:38 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-01-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De designvogels

    Geraadpleegde bron: Het dwarse vogelboek van Siegfried Woldhek

    De variatie in vorm en kleur bij vogels is werkelijk verbijsterend. Ga zelf maar eens ontwerpertje spelen. Teken een schematisch vogeltje en kleur die in en vervolgens een met een heel ander patroon en andere kleuren. En dan nog een en nog een. Na 20 probeersels is je fantasie waarschijnlijk al behoorlijk uitgeput. Kijk dan eens in een vogelgids op hoe ongelooflijk veel manieren een vogellijfje kan worden ingekleurd. Zwart-wit en een waaier aan kleurschakeringen, stippen, strepen, kleine en grote patronen, subtiele overgangen en schreeuwende contrasten enzovoort, enzoverder.

    Zolang er vogels zijn, hebben ze kleur gehad. Zelfs de dinosaurusvogels van 155 miljoen jaar geleden hadden al kleur, zo is sinds enkele jaren uit onderzoek van fossielen gebleken.

    In het boek van de auteur wordt maar een heel klein deel van de kleur- en vormpracht van vogels getoond. Kijk om je heen en op de tv en je ziet dat het nog veel gekker, veel wilder, veel subtieler en veel bonter kan. Ook zonder dat je de vogels bij naam kent, kun je opmerken dat er vogels zijn die uit het landschap knallen met grote patronen en kleurige vlakken. Er zijn wel meer subtiel gekleurde vogels met een camouflagekleed van kleine vlekjes en schutkleuren. Bij de ene soort zijn mannetjes en vrouwtjes gelijk gekleurd, bij een ander sterk verschillend. Wilde eendenmannen, die zo fel gekleurd zijn in de broedtijd, hebben een meer gecamoufleerd kleed gedurende de zomer. Sommige vogels vallen nauwelijks op totdat ze hun vleugels spreiden en de felle patronen laten zien. Zeevogels zijn zwart/wit/bruingekleurd en niet rood of geel of groen of blauw, afgezien van wat kleur in het onbevederde vel van de poten en rond de ogen.

    Je kunt ook zien dat bij verschillende vogelgroepen de onderlinge kleurenwedloop zich op andere delen van het lijf afspeelt. Zo verschillen mezen en gorzen bij ons vooral in kop- en halspatroon. Datzelfde geldt voor de zangertjes in Noord-Amerika. Maar de honingzuigers in Afrika en Azië verschillen onderling vooral door de kleur van hun fonkelende borstveren.

    Hoe fantasievol en kleurrijk veel vogels ook zijn, het valt allemaal in het niet bij wat de paradijsvogels tentoonspreiden. Daar zijn alle vorm- en kleurregisters opengetrokken. Je weet letterlijk niet wat je ziet.











    28-01-2020 om 20:37 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-01-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Grote Vogeltelweekend 2020 - voeren en beloeren

    In het kader van het jaarlijkse Grote Vogelweekend van Natuurpunt zakken verschillende scholen deze week af naar het gemeenschapscentrum de Bosuil in Jezus-Eik en in het Bosmuseum in Groenendaal. Daar leren ze onder begeleiding van vogelkenners vogels waarnemen, herkennen en tellen. Aan de hand van een power-point-presentatie krijgen de leerlingen de beelden te zien van de meest voorkomende tuinvogels en leren ze met gerichte vragen van een deskundige gids de karakteristieke eigenschappen van de vogels te ontdekken (identificeren).

    Om de leerlingen van omliggende scholen het gevoel te geven dat ze vanuit een vogelkijkhut de gevederde tuinbezoekers observeren, hebben de Kille Meutel Vogelvrienden 3 vogelkijkwanden, vervaardigd uit afbraakmateriaal, gemonteerd enkel in het Bosmuseum. Zo kunnen de kinderen – zonder de vogels te storen – de voedselzoekende bezoekers beloeren vanuit diverse kijkgaten. Daarna knutselen ze vetbolletjes voor de vogels om mee naar huis te nemen.

    Welke vogelsoort wordt het vaakst gezien?

    Massale tellingen zijn nuttig en belangrijk om de populatie-aantallen van algemeen voorkomende vogelsoorten in kaart te brengen. Die vogeltellingen zijn eveneens nuttig om de evolutie van onze vogelsoorten te kunnen inschatten. Zo bleek uit de tellingen van vorig jaar een duidelijke terugval van de merel als gevolg van de usutu-virusuitbraak (overgedragen door steekmuggen, oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Afrika).

    Met deze sensibiliseringsactie wensen we de kinderen en volwassen natuurliefhebbers attent te maken op het feit dat dank zij de vogeltellingen we weten hoe vogels in de winter gebruik maken van onze tuinen als we in die periode voldoende gevarieerd voedsel aanbieden. Vogels zijn pienter genoeg om die voedselbronnen te ontdekken en deze gunstige locaties te onthouden. Met die informatie van de vogeltellingen kunnen we vogels beter helpen en beschermen.

    Er is al sedert 5 weken voedsel gestrooid op de grond, op voedertafels in sillo’s (cilinders) of voederhuisjes om de vogels in de tuinen te lokken, zowel in het Bosmuseum als in de Bosuil.

    Vorig jaar waren de ruiten in de Bosuil niet afgedekt en kon men toch vrij veel gevederde tuinbezoekers bij de voedselapparaten waarnemen vanuit de expositieruimte die dienst deed als observatiepost (het licht werd wel gedoofd en kinderen namen rustig plaats op Zweedse banken).

    Enkele nuttige tips als ook jij tijdens het Vogeltelweekend (25/01 – 26/01) aan de slag wil:

    - minstens een kwartier effectief observeren;

    - de totalen noteren van alle apart waargenomen vogelsoorten;

    - om te vermijden dat vogels dubbel worden geteld, dient men enkel het hoogste aantal te noteren van een soort die je tegelijk in de tuin hebt gezien;

    - het is belangrijk dat de waarnemers (tellers) van achter de kijkwand elkaar informeren waar ze vogels opmerken (bv. links van die hoogste boom, hier vlak voor op de grond, rechts bovenop die haag, … ) terwijl de begeleidende gids en/of de leerkracht (die ook de vogels kan determineren) rechtstaand de supervisie houden en ook op een controle-telformulier de aantallen (turvend) bijhouden.

    - daar weersomstandigheden ook een rol spelen in de bezoekfrequentie, is het aangeraden in een aparte kolom naast de datum van de waarnemingen het overheersend weertype aan te geven;

    - overvliegende vogels worden niet meegeteld.

    Benodigdheden:

    - voldoende telformulieren met de gekleurde silhouet van de vogelsoort, waarop de voorgedrukte cijfers kunnen worden doorstreept;

    - een grote poster met de vogelportretten op, hangt in de buurt, waarop tussendoor de begeleidende gids / leerkracht de vogel kan aanduiden die in het gezichtsveld kwam;

    - een fotoronde, waarbij onder de illustratie (A4) van een vogelsoort het passend naamkaartje dient gezocht.

    Nog een hint: als er echt heel veel vogels de voederplank bezoeken, waaronder een aantal niet direct identificeerbaar, kan een foto met de smartphone handig zijn.

    - alle geïnventariseerde gegevens moeten, gecentraliseerd op een syntheseblad (4 observatieperiodes tijdens de weekdagen – 6 observatieperiodes tijdens het WE) worden doorgestuurd naar vogelweekend.be

    Een vogelvriendelijke tuin

    Tuinvogels zoeken je tuin op voor voedsel, veiligheid (beschutting) en een plek om te broeden (nestgelegenheid). Ook in een kleine tuin kan je vogels verwelkomen.

    Tips om vogels aan te trekken

    - Laat dood hout en bladafval liggen. Dit komt vogels goed van pas om hun nesten mee te bouwen. Ook stukjes wol, katten- en hondenhaar worden wel eens verwerkt in vogelnesten.

    - Plant struiken, bomen en hagen. Vogels gebruiken ze als schuilplaats en bouwen er hun nest in. Sommige struiken dragen bessen, een lekkernij voor vogels.

    - Zorg voor drinkwater. Bij vorst komen vogels vaak water tekort. Een ondiepe schaal (bv. soepbord) water volstaat meestal als drinkplaats. Voeg wat suiker toe zodat het water niet bevriest. In de zomer kan je een grotere schaal zetten, zodat huismussen of merels kunnen baden.

    - Hang nestkasten: deze vind je in alle kleuren en maten. Kies of maak een nestkast op maat van de vogels die je tuin bezoeken. Hang ze op een geschikte plek. Na de winter verwijder je oud nestmateriaal en maak je de nestkast proper met heet water en een ruige borstel.

    - Maak geleidelijke overgangen van gazon naar planten, struiken en bomen. Door de natuur zo goed mogelijk na te bootsen creëer je biodiversiteit en meer kansen om vogels naar je tuin te lokken.

    Vogels gebruiken het voedsel dat je aanbiedt als aanvulling op wat ze in de natuur vinden. In elk seizoen mag je vogels voederen:

    - schud je tafellaken met kruimels en etensrestjes het hele jaar uit in de tuin;

    - voederen kan het hele jaar door, maar vooral wanneer het vriest en/of sneeuwt;

    - voeder liefst 's ochtends en tegen het einde van de middag.

    Na een lange, koude nacht hebben vogels behoefte aan een stevig ontbijt en tegen de avond eten ze hun buikje rond om de nacht door te komen. Strooi niet te veel, dat kan muizen en ratten aantrekken;

    - geef geen voedsel waarin zout is verwerkt. In de kaas en het brood dat je strooit zit voldoende zout. Geef vogels geen margarine of boter, dat werkt laxerend (buikloop);

    - voedsel dat makkelijk bevriest, zoals appels, voeder je best als geheel en niet in kleine

    Deze en nog andere tips vind je ook op de kleine poster die de klas meekrijgt.

    Het hele jaar door voederen:

    - in de lente (broedperiode) zijn tuinvogels druk in de weer met het bouwen van hun nest en zoeken ze natuurlijk voedsel (voornamelijk insecten, spinnetjes, rupsen) voor de jongen. Enkel de ouders genieten nu van je strooivoer. Het voedsel moet nu meer kalk en eiwit bevatten, bv. meelwormen of fijngestampte eierschalen. Vetbollen en pinda’s bied je nu beter niet meer aan;

    - in de zomer gaan vogels zelf op zoek naar de wormen en insecten die ze nodig hebben. Help hen door bloeiende planten in je tuin te planten die insecten lokken. Door je gazon te besproeien, lok je regenwormen;

    - in de herfst zoeken vogels actief naar een voedselplek voor de winter. Door nu te voederen, weten ze dat ze in de winter in jouw tuin terecht kunnen. Als het erg koud wordt, kan je nu al vetbollen en pindaslingers aanbieden;

    - in de winter hebben vogels veel extra energie nodig om hun lichaamstemperatuur op peil te houden. Van december tot april voorzie je vetrijke producten (vetbollen, pindaslingers, pindakaas, halve kokosnoten …) en mag je voedertafel goed gevuld zijn;

    - voorzie het hele jaar door brood, kruimels en fruit, aangevuld met een goede graanmix voor wildvogels.

    Wat lusten onze meest voorkomende tuinvogels?

    - Zwarte kraai, kauw, ekster, merel, kramsvogel, koperwiek, zanglijster, spreeuw en grote lijster:

    - brood, gewelde krenten en rozijnen (5 min onderdompelen in heet water), kaasresten, fruit, schillen en klokhuizen, alle soorten bessen, gekookte aardappelen;

    - op de grond, sneeuwvrij, een open plek met beschutting dichtbij.

     - Koolmees, pimpelmees, matkop, kuifmees, zwarte mees, staartmees, groene specht en halsbandparkiet

    - vetbollen, slingers ongebrande, ongezouten pinda's, halve kokosnoot, vogelzaad en zonnebloempitten;

    - op de voedertafel, voederbuis (silo), opgehangen in bomen of struiken.

    - Specht, boomklever, boomkruiper en gaai

    - ongezouten pinda's en noten, vetbollen, zonnebloempitten, kaas zonder korst;

    - eventueel vastgemaakt aan een boomstam op een rustige plek.

    - Huismus, ringmus, sijs, distelvink, vink, keep, groenling, appelvink, houtduif en Turkse tortel

    - bruin brood, onkruidzaden, gemengd strooizaad, etensresten, zonnebloempitten;

    - op de grond, voedertafel, voederbuis (silo).

    - Winterkoninkje, heggenmus en roodborstje

    - universeel voer, bessen, meelwormen, broodkruimels, maden en larven, ongekookte havermout;

    - op de grond, sneeuwvrij, mag ook beschut onder heggen en struiken.

     











    20-01-2020 om 17:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    12-01-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dwaalgasten

    Geraadpleegde bron: de Standaard: Dwaalgasten (als vogels het noorden kwijt zijn) [Tom Ysebaert]

    Vogelspotters kwamen het voorbije weekend van heinde en verre naar het natuurgebied ‘De Liereman’ in Oud-Turnhout om een glimp op te vangen van een bruine lijster.

    Waarom dat gedoe? Het gaat om een exemplaar van de Turdus ­eunomus, een soort die op de Siberische taiga broedt en overwintert in Zuidoost-Azië. Een bruine lijster in de Kempen wordt dan bestempeld als een dwaalgast: een dier waarvan het normale leefgebied ver weg is en dat zeer uitzonderlijk in onze contreien belandt. In het Engels heten ze ­rarities, zeldzaamheden. Vaak gaat het over vogels, maar ook insecten (vlinders, libellen) of zeezoogdieren kunnen op onverwachte plekken opduiken.

    Dwaalgasten kunnen duizenden kilometers afleggen, ze komen uit Noord-Amerika of verre uithoeken van Azië. Meestal gaat het om jonge, onervaren dieren die verdwaald raken op de jaarlijkse trek naar het zuiden of het noorden. Er wordt soms beweerd dat ‘hun intern kompas ontregeld is’, maar experts noemen dat speculatie. Het lijken vooral de onervarenheid en de weersomstandigheden die hen onze kant op stuwen. Een uitzonderlijke oosten- of westenwind kan volstaan om de dieren uit koers te slaan. Zo kan een ­Caraïbische orkaan de trek van de Amerikaanse roodoogvireo’s danig in de war sturen, waardoor dan zo’n vogeltje van 15cm en 17g de oceaan over naar Europa fladdert.

    Een dwaalgast kan een toevallige passant zijn, maar hij kan zich ook als pionier ontpoppen, op zoek naar nieuw broed- of overwinteringsgebied. Als veel soortgenoten volgen, ontstaat er een patroon. Dat is gebeurd met de bladkoning, een vogel die eruitziet als een kleine tjiftjaf. Ooit was hij een dwaler ‘pur sang’, maar nu verlegt hij zijn broedgebied steeds meer naar onze richting. De overlevingskansen van de vogels die hier verdwalen, worden niet erg hoog ingeschat. Ze belanden in een ander klimaat, met ander voedsel, al zal een lijster, die hier ook bessen en insecten vindt, het wel redden. Maar wie kieskeurig is in zijn dieet, krijgt het lastig. En dan zwijgen we nog over de nieuwe roofdieren die hun pad hier kruisen.

    Men stelt vast dat zo’n uitgeput dier vaak niet fit genoeg meer is om door te vliegen. Het blijft dan hier tot het doodgaat. Maar tegelijk kunnen die dieren ook wel tegen een stootje, ze zijn gewoon om duizenden kilometers af te leggen. Ze zijn niet noodzakelijk een vogel voor de kat, al kwam de allereerste roodkeel­nachtegaal, die vanuit Siberië tot in België raakte, begin december in Haillot (Namen) in de klauwen van een kat terecht, voor ook maar een vogelaar hem te zien had gekregen. Een dwaalgast in het vizier krijgen is eigenlijk een kwestie van geluk; er zijn er wellicht ook veel die we nooit te zien krijgen.

    Vandaar dat de haven van Zeebrugge een geliefde zoekplek is. De oppervlakte is beperkt en de kans dat je er verdwaalde vogels treft, is relatief groot omdat het havengebied als een eiland in zee ligt en goed verlicht is, waardoor dieren er dag en nacht voedsel kunnen zoeken.

    Soms discussiëren kenners erover of een dwaalgast dat statuut wel verdient. Zo zijn er Noord-Amerikaanse soorten die gebruik hebben gemaakt van trans-­Atlantische schepen om tot hier te raken. Al bij al is het wetenschappelijk onderzoek naar de dwaalgasten schaars, maar voor ‘twitchers’ – vogelaars die kicken op zeldzame soorten – zijn ze plezierig.

     

    • Dwergaalscholver (broedt en overwintert in Zuidoost-Europa): gespot in Oudergem op 12/01/2018
    • Roodoogvireo (leeft in Canada, Centraal en Oost-Amerika, migreert naar Zuid-Amerika) gespot in Knokke Heist op 12/10/2019
    • Roodkeelnachtegaal (broedt in Centraal, Noord- en Oost-Azië en overwinter in Zuidoost-Azië) gezien in Haillot op 04/12/2019
    • Rotskruiper (leeft in Europa in berggebieden als de Alpen en de Pyreneeën) gespot in Dinant op 14/12/2019
    • Bruine lijster (broedt in de Siberische taïga en overwinter in Zuid- en Zuidoost-Azië, vooral in China) gespot in Oud-Turnhout op 01/01/2020










    12-01-2020 om 18:59 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-01-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    De klapekster

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel – Dirk Draulans

    Zijn Latijnse geslachtsnaam, ‘Lanius’, verraadt het al: ‘slachter’. De klapekster ziet er lieflijk uit, maar zijn jachttechniek zouden wij als wreed omschrijven. Hij is een echte jager, op kleine vogels en insecten, op muizen en kikkers. Hij is niet groter dan een slanke merel en heeft geen klauwen, maar de haak op zijn snavel zou stevig genoeg zijn om in één klap door de schedel van een klein slachtoffer te kunnen slaan. Een klapekster kan prooien vangen die een stuk groter zijn dan hijzelf, tot zelfs jonge wezels toe. Een studie in het vakblad ‘Biology Letters’ beschrijft hoe de vogel dat doet. Hij zou zijn krachtige bek rond de nek van een slachtoffer slaan en dan intense draaibewegingen maken, waardoor de nek breekt.

    Om het nog wreder te maken, heeft de klapekster de gewoonte om prooien op doornen of prikkeldraad te spietsen. Zo compenseert hij het feit dat zijn poten te fragiel zijn om een prooi open te scheuren. Met zijn sterke kop trekt hij de gespietste prooi aan flarden. In goede tijden kan hij een voorraadje opgeprikte slachtoffers aanleggen, maar in de natuur moet je altijd op je hoede zijn voor mee-eters, kleine en grote, dus erg lang kan hij er niet op teren. In het begin van het broedseizoen etaleren mannetjes soms een voorraadje prooien om indruk te maken op vrouwtjes. Voedsel in ruil voor seks; het is een klassieker in de natuur.

    De klapekster is een fraaie vogel. Waar zijn naam vandaan komt, is onduidelijk want hij is maar een verre verwant van de ekster. Vroeger heette hij blauwe klauwier, wat meer aansluit bij de biologische realiteit: hij behoort tot het klauwierengeslacht. Met zijn vele tinten grijs is hij een pareltje. Alleen het zwarte oogmasker past bij de wrede overlevingstechniek die we hem toeschrijven. Een halve eeuw geleden broedden her en der nog klapeksters in Vlaanderen, maar ze zijn verdwenen. Het laatste broedgeval dateert van 1996. In Wallonië zijn er wel nog broedvogels, mogelijk zelfs enkele honderden. De hoop bestaat dat de Waalse populatie als bron zal fungeren voor nieuwe broedgevallen in Vlaanderen.

    Klapeksters houden van heidevelden met verspreide bomen en struiken, open plekken in bossen en ruige grond met struikgewas, van moerassen tot akkers. Als alle andere klauwieren zit hij graag op uitsteeksels; vaak is hij van verre zichtbaar als een witte vlek boven op een struik. Hij bewaart zijn evenwicht door voorover te leunen en te zwaaien met zijn staart. Soms maakt hij een vreemde slingerbeweging alvorens met veel gefladder van zijn wit gestreepte vleugels naar zijn prooi te duiken. De lichaamslengte varieert tussen 24 en 25 cm; de spanwijdte reikt van 30 tot 35 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 50 en 80 g.

    De klapekster brengt jaarlijks één legsel groot. Het paartje bouwt samen een zacht gevoerd nest van droog gras, mos en twijgen in doornstruiken. De 5 tot 7 eieren, groenachtig wit van kleur met een donkere tekening, worden hoofdzakelijk door het wijfje in circa 15 dagen uitgebroed. Beide ouders zorgen voor de jongen, die na 19 tot 20 dagen het nest verlaten. Het geluid dat hij voortbrengt, klinkt als een triller van verschillende droge, harde tonen en de zang klinkt als een aaneenschakeling van korte, eenvoudige, piepende tonen.

    Het wel en wee van de soort bij ons is een aantal jaren geleden uitvoerig beschreven door vogelexpert, Gerald Driessens van Natuurpunt in het blad Natuur.oriolus. De klapekster is in Vlaanderen een schaarse overwinteraar, vooral in open gebieden. Er zijn aanwijzingen dat het aantal overwinterende vogels toeneemt. Dat zou onder meer te maken hebben met een stijgend broedsucces in Scandinavië, waar de meeste van onze overwinteraars vandaan komen. Dat wij de soort als broedvogel hebben verloren, is een gevolg van veranderende landbouwmethodes (groeiende grootschaligheid) en overdadig pesticidegebruik. Daardoor is het aantal grote insecten beduidend afgenomen en blijft er minder eten over voor de klapekster. De hoge bemestingsgraad in de landbouw besmet ook natuurgebieden, waar meer ruige gewassen groeien. De klapekster, die graag jaagt vanaf een uitkijkpost boven op een struik, kan prooien nu niet meer zo goed zien. Doordacht natuurbeheer kan bepaalde plekken opnieuw geschikter maken voor de soort. Klapeksters zijn dikwijls honkvast in hun wintergebied, maar ze vliegen veel. Op een doorsnee-dag kunnen ze 12 km afleggen.











    06-01-2020 om 18:40 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-12-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De sleutel tot evolutionair succes

    Een vreemd chromosoom in zangvogels zou hun verbazingwekkende diversiteit kunnen verklaren

    Geraadpleegde bron: EOS Magazine 01 – 2020

    Toen 66 miljoen jaar geleden een meteoriet met een diameter van meer dan 10 km neerkwam in wat nu de Golf van Mexico is, waren de gevolgen ronduit catastrofaal. Meer dan ¾ van alle leven op aarde werd weggeveegd.

    ‘Chicxulub’, zoals de meteoriet wordt genoemd, staat het best bekend als de uitroeier van de dinosaurussen. Hij velde het vonnis voor soorten als de Tyrannosaurus rex en Triceratops, net als voor de sauropoden en de hydrosaurussen. Maar de meteoriet liet wel een succesvolle evolutielijn toe van de dino’s naar moderne vogels. De eerste vogels dateren van meer dan 150 miljoen jaar geleden. Ze evolueerden vanuit vleesetende dinosaurussen (theropoden) en kenden in de eerste 85 miljoen jaar van hun bestaan al een indrukwekkende diversiteit. Maar deze voorlopers van de huidige vogels – leden van de Neornithes-lijn – waren kleine garnalen vergeleken met archaïsche soorten als de Enantiornithes, die heer en meester waren. Toen de meteoriet op aarde insloeg, keerden de kansen voor de Neornithes. De impact was zo groot dat alle niet-vliegende dinosaurussen en de meeste vogels werden uitgeroeid. Alleen de Neornithes overleefden de apocalyptische verwoesting. Deze groep overlevers zou leiden tot een van de grootste evolutionaire ontwikkelingen aller tijden.

    Vandaag kennen we meer dan 10 000 vogelsoorten. Ze zijn daarmee de 2de grootste soortengroep van alle levende gewervelde dieren, op de beenvissen na (met overwegend een benen skelet). Vogels zijn er in alle vormen en maten: de aan land gebonden struisvogel staat met zijn meer dan 130 kg aan de top, terwijl de kolibrie minder dan 2 g weegt. Ze koloniseerden virtueel elk stukje land en water van de planeet – van de bloedhete tropen tot de bevroren polen. Ze diversifieerden over een uitgebreid geheel van diëtaire niches, zodat ze alles eten van microscopisch kleine algen tot uit de kluiten gewassen zoogdieren. Opmerkelijk is dat ruwweg de helft van deze soorten zangvogels zijn, gekenmerkt door hun bijzondere geluiden die ze voortbrengen. Er zijn ongeveer evenveel levende soorten zangvogels als er zoogdieren zijn.

    Hoe kon deze bijzondere groep vogels zo buitengewoon divers worden?

    Biologen zochten lang het antwoord in fossiele vondsten en DNA-sequenties van moderne vogels. Ze vonden waar de vogels aanvankelijk vandaan kwamen – Australië. Verder leidden veel van deze studies niet tot definitieve conclusies of leverden ze tegenstrijdige resultaten op. Tot op heden is er nog geen gedetailleerd beeld van waar en wanneer de evolutionaire lijn die de moderne zangvogels volgden zich van andere lijnen afsplitste. Ook van de factoren die deze ontwikkeling aandreven, bestaan geen heldere inzichten. Bij gebrek aan bewijsmateriaal van hoe de ontwikkeling verliep, werkten onderzoekers voor de diversificatie van de zangvogels aan concurrerende theorieën. Ze concentreerden zich onder meer op klimaatverandering, op platentektoniek en op seksuele selectie die de evolutie aanspoort.

    En sinds kort zorgt een nieuwe bevinding voor de nodige spanning. Kennelijk dragen alle zangvogels een vreemd extra chromosoom, dat niet bij andere vogels voorkomt. De ontdekking suggereert een genetisch mechanisme dat reproductieve barrières opwerpt tussen de populaties van een soort. Hoe moeilijker het is om genen met elkaar uit te wisselen, hoe makkelijker ze hun eigen evolutionaire weg kunnen gaan. En hoe sneller ze tot aparte soorten evolueren en er soortvorming kan optreden. Het onderzoek naar dit pakketje DNA staat nog niet ver, maar nu al vragen onderzoekers zich af of dit niet het geheim kan zijn van het duizelingwekkende evolutionaire succes van zangvogels.

    Het chromosoom in kwestie is het zogenaamde Germline-Restricted Chromosome (GRC). Het dankt zijn naam aan het feit dat het enkel in de cellen van de kiembaan voorkomt. De kiembaan is bij meercellige organismen de groep cellen waaruit uiteindelijk de gameten worden gevormd. De gameten zijn de cellen die in staat zijn om erfelijk materiaal door middel van geslachtelijke voortplanting door te geven aan een volgende generatie. De kiembaan is geheel van eitjes, sperma en hun voorlopers. Je vindt het chromosoom dus niet in de andere lichaamscellen, de zogenaamde somatische cellen, die zich gaan specialiseren en vormen tot cellen met elk een eigen functie (cel-differentiatie). Voorlopercellen van zowel eitjes als sperma bevatten het chromosoom, maar zodra de spermacel is ontwikkeld, is het chromosoom er volledig uit verdwenen. Het wordt dus uitsluitend via de moeder aan de nakomelingen doorgegeven.

    Tot voor kort was het GRC alleen bekend van twee zangvogels: de zebravink en de nauw verwante Bengaalse vink. Onderzoekers dachten aanvankelijk dat het om een rariteit bij deze twee soorten ging. Maar toen ze ook in andere zangvogels naar het chromosoom gingen zoeken, kwam een opvallend patroon tevoorschijn.

    In een paper uit 2019 schreven onderzoekers dat ze het chromosoom ook elders hadden aangetroffen. Ze hadden het geïdentificeerd in alle zangvogels die ze hadden onderzocht. Meer nog de GRC’s verschilden aanzienlijk van soort tot soort – zelfs tussen nauw verwante soorten. Dat suggereert het chromosoom snel in de diverse soorten evolueerde. Het verscheen naar schatting zo’n 35 miljoen jaar geleden voor het eerst in hun gemeenschappelijke voorouder. Eerder hadden genetici al cellen van andere organismen gevonden die extra chromosomen – zogenaamde B-chromosomen – droegen. Maar deze komen onregelmatig voor en variëren tussen leden van dezelfde soort of zelfs in verschillende cellen van hetzelfde individu. Dat is helemaal niet het geval met het GRC. In de kiembaan van de zangvogels is het een obligaat element. Dat impliceert dat het GRC invloedrijker is dan de B-chromosomen.

    In een ander recent onderzoek blijkt dat het GRC van de zebravink minstens 115 genen bevat. Enkele ervan zorgen voor de aanmaak van eiwitten en RNA in de eierstokken en teelballen van volwassen vogels. Het RNA is de biologische macromolecule, essentieel voor de regeling van cellulaire processen in alle bekende levensvormen. Dat doet vermoeden dat de genen helpen bij de ontwikkeling van sperma en eicellen. Andere genen van het GRC van de zebravink lijken op de genen waarvan men inmiddels weet dat ze betrokken zijn bij de vroege embryonale ontwikkeling. Vergeleken met dat van zoogdieren is het genoom van vogels doorgaans erg compact en geconserveerd. In de tientallen miljoenen jaren waarin ze evolueerden, vielen de genomen van de zoogdieren vele keren in stukjes van elkaar. Ze werden als het ware versnipperd en door elkaar gemixt alvorens zij weer tot een geheel werden gepuzzeld. Deze herschikkingen hebben de genexpressie zo gewijzigd dat ze tot diverse kenmerken leidden.

    Volgens sommige experts is de verklaring voor het kleine en gestroomlijnde genoom van vogels te zoeken in het gegeven dat ze vliegen. Vliegen vergt immers veel energie. Grotere genomen vereisen grotere cellen en beide zijn metabolisch veeleisender dan hun kleinere tegenhangers. De grootte van het genoom kan dus beperkt zijn gebleven om plaats te maken voor de cellen die beantwoorden aan die intense metabolische eisen. Vogels hebben aanvullende kopieën van kiemcel-specifieke genen nodig voor de erg korte vruchtbare periode. Ze moeten dan veel sperma en eicellen met grote hoeveelheden eiwitten ter beschikking hebben. Ze hoeven deze genen niet het hele jaar rond bij zich te hebben. Het zou een immens voordeel zijn als zangvogels een manier zouden hebben om tijdelijk – in de vroege ontwikkelingsfase – bijkomende genen te krijgen. In theorie kan het GRC de reproductieve isolatie hebben gecreëerd die nieuwe soorten nodig hebben om te evolueren, door individuen te verhinderen zich voor te planten met vogels die het chromosoom niet dragen. Terwijl het chromosoom evolueerde en nieuwe genen verwierf, konden zangvogels met een bepaalde variant van het chromosoom zicht uitsluitend voortplanten met zangvogels met dezelfde variant.

    Een ander onderzoeksteam baseerde zich op DNA-sequenties en een handvol fossielen waarvan het de ouderdom kende. Het kon reconstrueren hoe de verschillende zangvogelfamilies met elkaar waren gerelateerd en wanneer ze in de stamboom een eigen tak gingen vormen. De onderzoekers vergeleken vervolgens die tijdlijn met klimatologische en geologische data om te zien of de diversificatie samenhing met gebeurtenissen in het verleden van de planeet. Enkele hypotheses hadden dat vooropgesteld. De veranderingen in het diversificatietempo van de vogels bleken echter niet overeen te komen met wijzigingen in de globale temperatuur of met de verspreiding van de vogels over nieuwe continenten.

    Die conclusie strookt met de hypothese dat het GRC wel degelijk een genomisch mechanisme op gang bracht en alzo een bijdrage leverde aan de ruime verscheidenheid aan zangvogels. Deze ontdekkingen openen alvast nieuwe denkpistes om de evolutie en ontwikkeling nog beter in kaart te brengen.











    30-12-2019 om 18:58 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    22-12-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kuifcaracara

    De bekendste onder de 11 soorten caracara’s is de kuifcaracara. Als één van de primitiefste soorten van de valkfamilie jaagt hij niet zo sierlijk in de lucht als een aantal van zijn nauwe verwanten. Het is een relatief grote roofvogel met een overwegend donkergrijs tot zwart verenkleed. De borst, de staart en de vleugeluiteinden zijn zwart-wit gebandeerd. Volwassen exemplaren hebben een slordige kuif, een opvallend kaal (niet bevederd) oranje gelaat, dat tot een felrode kleur kan aanlopen als zij opgewonden zijn. Kenmerkend is ook de witte keel en nek, een zwarte kruin een grijze snavel met een opvallende gele en kale basis. De kuifcaracara is immers een aaseter. De lange geeloranje poten zijn stevig gebouwd en hebben korte maar krachtige tenen. Er is geen verschil in uiterlijk tussen beide geslachten. De lichaamslengte van een volwassen exemplaar reikt van 50 tot 65 cm, met een spanwijdte van 120 tot 130 cm. Het lichaamsgewicht schommelt tussen 850 en 1500 g.

    Er zijn 2 varianten van deze soort; eentje komt voor in het noorden van Zuid-Amerika, Midden-Amerika, de Caraïbische archipel, Mexico en het uiterste zuiden van de Verenigde Staten. Zijn neefje, de zuidelijke caracara, die vaker ‘warawara’ wordt genoemd, neemt de rest van Zuid-Amerika voor zijn rekening. Graslanden en landbouwgebieden vormen de natuurlijke habitat van de kuifcaracara. Eigenlijk loopt hij liever dan dat hij vliegt. Deze roofvogel is een opportunistisch dier en absolute meester in het opsporen van kadavers, die zich met zowel aas (aangespoelde vis, doodgereden wild) als levende prooi voedt. Knaagdieren, zoals ratten, konijnen, eekhoorns, jonge vogels, schildpadden, hagedissen, kikkers, eieren, wormen en insecten staan op het menu. De lange poten en de platte klauwen maken het mogelijk dat hij goed kan lopen en rennen. Een groot deel van hun tijd scharrelen ze op de grond naar voedsel. Vaak wroet hij met zijn scherpe klauwen in de grond om insecten te vinden. Met zijn poten draait de caracara boomstronkjes of gedroogde uitwerpselen van grote dieren op zoek naar voedsel. ’s Nachts gaat deze roofvogel in ondiep water op zoek naar kikkers. In tegenstelling tot gieren, waar ze vaak mee optrekken, zweven kuifcaracara’s niet, maar hebben ze een directe vleugelslag. Hierdoor vinden caracara’s dode en aangereden dieren vaak eerder dan de concurrerende aasgieren, die afhankelijk zijn van thermiek. De dode dieren worden met de snavel in stukken gescheurd, terwijl ze met een poot stevig worden omkneld. Kuifcaracara's vliegen lager over de grond dan gieren en spotten derhalve sneller aas. Ze zijn helemaal niet bang voor de imposantere gieren en durven ze zelfs te verjagen. Een favoriete aaslocatie van de kuifcaracara is de omgeving van drukke wegen. Hij loopt langs de weg om zich te goed te doen aan verkeersslachtoffers. Konijnen die aan flarden zijn gereden, vormen een feestmaal. Soms worden zelfs zwakkere soortgenoten beroofd.

    Naast aaseter is de kuifcaracara ook een doortrapte jager, die als een opgefokte haan door het dorre landschap heen stapt gretig op zoek naar voedsel. Alles wat op zijn pad komt en een hartslag heeft, wordt door zijn poten vermorzeld en door zijn snavel gespiesd. Ook blijkt de roofvogel een echte boef te zijn. Als hij een andere vogel ziet met een prooi, gaat hij er achteraan vliegen en blijft net zo lang de vogel sarren en treiteren totdat het slachtoffer uit pure ellende zijn prooi laat vallen. De kuifcaracara heeft ook helemaal geen angst voor vuur. Het komt helaas vaak voor dat droge stukken prairie in vuur en vlam staan en alle priegelbeestjes (vliegjes, torretjes, mieren, …) voor hun leven moeten rennen voor de oprukkende vlammen. De roofvogel heeft een neusje voor dit soort apocalyptische omstandigheden en posteert zich in de voorste vuurlinie om de licht gerookte hapjes binnen te spelen. Kuifcaracara’s bewonen grote territoria waarbij ze samenwerken om nestelplaatsen te beschermen, naar voedsel te zoeken en hun jongen groot te brengen. Tijdens het broedseizoen vechten de mannelijke individuen in de lucht om de vrouwtjes. Ze zijn uiterst trouw en paren blijven meestal hun hele leven bij elkaar (tot 25 jaar). Na de paring maakt de kuifcaracara een nest van dunne takken, gedroogde uitwerpselen en veren, meestal boven in de dichte kroon van een afgelegen palmboom (wel 30 m hoog) of op de top van een zuilcactus. Doorgaans worden er 2 of 3 eieren gelegd, die na ongeveer 30 dagen uitkomen. Pas na 8 weken zullen de jongen het nest voor het eerst verlaten.











    22-12-2019 om 18:57 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    13-12-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vogelkennis als basis voor succesvolle vogelfoto’s

    Geraadpleegde bron: Natuurfotografie magazine – 1 – 2020 [Marcel Klootwijk]

    De kennis over vogels richt zich vaak op het herkennen van de soort op basis van het uiterlijk. Natuurlijk is het leuk te weten wat je fotografeert, maar kennis van het gedrag helpt je nog een stapje verder in het maken van een goede vogelfoto. Zelf kwam Marcel Klootwijk erachter dat zijn mooiste foto’s niet altijd te maken hadden met mooi licht of engelengeduld, maar vaker met anticiperen op een vogel – of beter – op het gedrag van de vogel. Hij was in eerste instantie een vogelaar, maar is achteraf steeds meer fotograaf geworden. Meestal is hij op pad, op zoek naar specifieke vogels in plaats van op ze te wachten in een hut. Dan is het nuttig om veel kennis van het gedrag te hebben.

    Met dit artikel wenst de auteur een aantal tips en vb. te geven om door middel van kennis van vogelgedrag betere foto’s te maken.

    Het fotograferen van zangvogels is soms uitermate lastig. Ze zijn over het algemeen klein en beweeglijk en verschuilen zich niet zelden in het gebladerte. Omdat je ze eerder hoort dan ziet, geniet je van een groot voordeel wanneer je beschikt over een gedegen geluidenkennis. Je hoort dan niet alleen welke vogel er zingt, maar merkt meteen of het gaat om een alarm- of contactroep. Een alarmroep duidt dan bv. de aanwezigheid van een uil of een roofvogel aan of geeft aan dat je als fotograaf net te dichtbij bent gekomen. Dergelijke geluidenkennis helpt niet alleen bij zangvogels maar ook bij andere soorten als spechten en bv. de ijsvogel.

    Ook de tijd van de dag dat je op pad gaat, kan de aanwezigheid van een soort bepalen. Vogels zijn tijdens hun zangpiek vaak wat minder alert en laten zich dan makkelijker fotograferen. Niet iedere vogel zingt echter op dezelfde tijd. Zo zijn de gekraagde roodstaart en de blauwborst al voor zonsopkomst aan het zingen en zingt de boompieper later op de ochtend ook nog. Bedenk dus goed welke vogel je wil fotograferen, welke tijdstippen daarbij horen en probeer de geluiden te (her)kennen.

    De meeste zangvogels hebben een vast territorium van waaruit ze zingen. De fluiter en de bonte vliegenvanger maken bv. altijd een vaste ronde binnen hun territorium. Van tevoren de vogel een half uurtje observeren, kan van veel waarde zijn. Je weet dan precies op welke tak de vogel steeds terugkeert. Gebruik dit in je voordeel door je alvast verdekt op te stellen. Zo kan je van tevoren bv. al kaderen.

    Zelf vindt de fotograaf beeldvullende foto’s van zangvogels niet zo mooi. Liever heeft hij er een stukje omgeving bij, zeker in het voorjaar. Op die manier vertelt een foto meer over de leefomgeving van een soort. Ook in het najaar, als de vogels geen territorium hebben, volgen zangvogels vaak vaste routes waarop je kan anticiperen. Ze foerageren bv. van struik tot struik. De attente fotograaf probeert het traject van zo’n route in te schatten om dan op een open plek te gaan staan. Daar is de vogel met een beetje geluk even vrij te zien, zonder teveel storende takjes op de foto. Dit werkt erg goed met staartmezen.

    Het weer is in de natuurfotografie erg belangrijk, vaak bepalend zelfs. Afhankelijk van het weer en de momenten van de dag spreek je over licht of donker of zacht versus hard licht. Ook het gedrag van de vogels varieert naargelang het weer. Zo zitten veel vogels met hoog water op andere plekken dan met laag water. Velduilen slapen overdag vaak op buitendijkse schorren, die deels onderlopen met hoog water. Bij extreem hoog water zitten ze veel dichter tegen de dijk of zelfs op de dijk. Sneeuwval kan ook bepalend zijn voor vogels. Ze hebben dan veel meer moeite met het vinden van voedsel en om warm te blijven en zijn daardoor beter benaderbaar.

    Tot slot kan de tijd van de dag bepalend zijn of je een vogel goed kan fotograferen of niet. Slaaptrek kan bv. erg mooie beelden opleveren en is vaak goed te plannen, omdat dit dagelijks terugkeert met een mooie maan of zon. Vogels, die ’s nachts jagen, zoals de kerkuil, zijn heel lastig te fotograferen. Als de jongen echter groot zijn en veel voedsel nodig hebben (met zeer actieve oudervogels) zijn de nachten juist het kortst. Hier kan je als fotograaf gebruik van maken, omdat de vogels dan vaak al bij licht hun schuilplaats verlaten.

    Ook de tijd van het jaar dat je naar buiten gaat, speelt mee. Natuurlijk veranderen de lichtomstandigheden naarmate de dagen langer of korter worden, maar dat niet alleen. De vogels zien er ook anders uit en gedragen zich anders. Veel zangvogels en steltlopers zien er in het voorjaar het mooist uit. In de zomermaanden zijn veel soorten zangvogels, maar ook meeuwen erg gesleten en tonen dan minder fraai. Eenden zijn juist in de wintermaanden op hun allerbest. Onze broedvogels zijn vaak beter te fotograferen in de herfst, als hun wat tammere tegenhangers uit het hoge noorden komen. Goede vb. hiervan zijn de roodborst en de houtsnip. Ook komen er in de winter vogels die je hier in de zomer niet of nauwelijks ziet, zoals een aantal soorten ganzen en duikers.











    13-12-2019 om 20:08 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    06-12-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het pimpelmeesje

    Hoewel de pimpelmees vooral een bosvogel (holenbroeder) is en het voedsel doorgaans hoog in boomtoppen zoekt, bezoekt hij graag voedertafels en amuseert hij de toeschouwers met zijn vrijmoedig en levendig, acrobatisch gedrag. Hij weet zich onder elke hoek aan opgehangen voedsel vast te klampen en eet van alles. De pimpelmees gebruikt zijn snelheid en behendigheid om neer te strijken op een slinger pinda’s en er vaak ondersteboven aan te hangen.

    Pimpelmezen zijn te zien in bijna geheel Europa op IJsland en Noord-Scandinavië na. Men treft hen aan in alle soorten bossen, parken en tuinen. Tijdens de winter vindt men ze vaak in rietland en zelfs rondhangend in de buurt van zout moerasgebied.

    Het pimpelmeesje is met zijn helderblauwe petje en gele buik één van de bekendste tuinvogels. Opvallende kenmerken zijn het frisblauwe kapje, de witte wangen, de zwarte oogstreep en de blauwe halsband, alsook het witte voorhoofd. Op de bleekgele borst en buik is er een smalle, grijszwarte middenstreep. De rug is mosgroen en tijdens de vlucht vallen op de blauwe vleugels de witte strepen op. De lichaamslengte reikt tot 11.5 cm; de spanwijdte varieert tussen 17 en 20 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 9 en 12 g.

    Vrij vroeg in het voorjaar, ongeveer vanaf februari, beginnen pimpelmezen te zoeken naar een geschikt plekje om te nestelen. Dit zijn kleine holtes of spleten in bomen en andere plaatsen, die op een hoogte van ongeveer 15 m liggen. Het mannetje en het vrouwtje zoeken allebei naar een goed nestholletje, maar als het mannetje meent een geschikte nestplek te hebben gevonden, lokt hij het vrouwtje met vleugel-geklapper en een lokroep. Vervolgens glipt hij door het vlieggat het nestholletje binnen en roept opnieuw, in de hoop dat het vrouwtje hem wil volgen en het plekje zal goedkeuren. Het vrouwtje wijst vaak eerst enkele nestplaatsen af voordat ze er eentje goed genoeg vindt. Het vrouwtje bouwt in haar eentje het nest. Op de bodem van de holte worden mos, dor gras, dorre bladeren en wol gedeponeerd en de nestkom zelf met haar, veertjes of dons gevoerd. Pimpelmezen maken graag gebruik van nestkasten waaruit ze de uitwerpselen direct verwijderen. Wel dient men ervoor op te letten dat de toegang klein is (28 mm) zodat de huismus of de koolmees ze niet in beslag kunnen nemen.

    Van half april tot begin mei, soms nog in juni wordt het legsel van doorgaans 7 tot 12 rood gevlekte, witte eieren geproduceerd. Het wijfje legt dagelijks één ei en begint pas te broeden als het legsel vrijwel compleet is; vóór die tijd dekt ze de eieren met netmateriaal af als ze de broedholte verlaat. De jongen worden grotendeels met rupsen gevoerd en verblijven 18 tot 21 dagen in het nest. Als ze uitgevlogen zijn, worden ze nog zo’n 2 à 3 weken gevoerd

    De pimpelmees eet veel zaden, noten, insecten (bladluizen) en spinnetjes. In het najaar wordt overgeschakeld op een plantaardig dieet (zaden en vruchten). Op de voedertafel zijn vooral de ongezouten pinda’s en vetbollen in trek. In de herfst en de winter zit de pimpelmees vaak in het riet, waar ze zich voedt met in rietstengels overwinterende insectenlarven. Ook pikken pimpelmezen overal rond en hakken kortmossen en stukjes schors weg op zoek naar insecten die daaronder verborgen kunnen zitten.

    De zang wordt omschreven als een zilveren lachje, die bestaat uit 2 of 3 tonen, gevolgd door een snelle triller ‘tie-tie-tie-tuuhuuhuuhuu’. Bij opwinding weerklinkt een scheldend ‘terret-tetetet’

    Weetjes

    Mezen vangen was in de 19de eeuw een buitensport die in clubverband (de gilde der mezenvangers, beter bekend als de ‘meezers’) werd beoefend. Vroeger had bijna elk dorp een mezengilde. De mezenvangers plaatsten op een opvallende plek een gekooide of opgezette uil. Vlakbij werden lijmstokjes aangebracht. Wanneer mezen een uil opmerkten, sprongen ze zenuwachtig rond hem heen, in de hoop hem te verjagen. Door het heen en weer springen, was de kans groot dat de mees op een lijmstok terecht kwam en vast hing. De meezers schoten dan de hulpeloze vogel dood met een blaaspijp. De buit werd deels gebruikt voor menselijke consumptie.

    In 1921 stelden vogelaars in Southampton vast dat pimpelmezen de dunne folie van de karnemelkflessen doorprikten om zich te goed te doen aan de room. Dit fenomeen verspreidde zich in enkele jaren over gans Groot-Brittannië en grote delen van Europa. Het werd ook gekopieerd door koolmezen, eksters, merels en spreeuwen. Met de opkomst van de halfvolle en magere melk is dit gedrag verdwenen. Mezen hebben immers niets aan melk op zich (dus zonder room) aangezien ze niet over enzymen beschikken die lactose kan verteren.

    Pimpelmezen speuren ’s ochtends naar voedsel, maar keren pas later in de middag terug naar de plek waar het eten ligt om het te verorberen. Door de late maaltijd blijven ze overdag licht en wendbaar, zodat ze makkelijker kunnen vluchten voor roofvogels, zoals sperwers.

    Pimpelmezen kunnen ultraviolet licht waarnemen. De blauwe kruinveertjes van pimpelmannetjes reflecteren veel UV-licht. Hoe hoger de reflectie, hoe aantrekkelijker de pimpelman wordt voor de vrouwtjes pimpelmees. Nederlandse onderzoekers namen de proef op de som en smeerden tijdens het broedseizoen UV-blokkers uit zonnebrandcrème op de blauwe petjes van gepaarde mannetjes pimpelmees. Hun partner reageerde hier meteen op door minder vaak met voer naar het nest te vliegen. Reden: pimpelvrouwtjes steken minder energie in de kroost van een lelijke vader (dus een mannetje met een petje dat minder UV-licht reflecteert) en sparen hun energie liever op tot een nieuw broedseizoen met een mooiere partner.

    Het leerrijk filmpje van Ruud den Brok helpt je het onderscheid tussen kool- en pimpelmees duidelijk te zien

    https://www.youtube.com/watch?v=WKPAUBWExms











    06-12-2019 om 18:50 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Fyne lente' (Louisette)
        op Vogels en renners: één strijd
  • copyright (Ho-Merris)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Kauw (Henriëtte)
        op De kauw
  • Goedemorgen,mooie blog.Wens jullie nog een fijne dinsdag toe. (Mieke)
        op M-day, een mix, magische momentopnames
  • Startpagina !

    Zoeken in blog


    Gastenboek
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • Hallo beste Franz,prachtige foto's met omschrijving,heel interssant om te kijken en te lezen
  • Goedemiddag blogmaatje
  • Voorbeeld???
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek




    Archief per jaar
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • -0001

    Foto

    Foto

    Over mijzelf
    Ik ben Franz Pieters
    Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
    Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
    2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
    Foto

    Foto

    Een interessant adres?

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Blauwborsten zijn showbeesten
  • Met hun krachtige tenen en nagels ‘kleven’ boomklevers echt aan boomstammen
  • De kans is reëel dat je elke winter op onze stranden dezelfde drieteentjes ziet
  • Vogelbescherming Vlaanderen dagvaardt rijke kasteelheer en de Vlaamse Waterweg
  • Domesticatie behoedde onze knobbelzwanen voor uitroeiing
  • Paul en Betty, het eerste koppel zeearenden in België
  • De fuut als voorbeeld van wat een ‘perfect koppel’ kan zijn
  • Succesvolle drietenen gaan voor garnaal
  • De houtsnip
  • Massale koperwiekentrek in oktober
  • De patrijs is in Vlaanderen met uitsterven bedreigd, maar toch mag er nog op gejaagd worden. De politiek doet een nieuwe poging om dat anachronisme te stoppen.
  • De vink werkt sommige mensen mateloos op de zenuwen
  • De zwaluw die geen zwaluw is
  • Broedt weldra de imposante Europese zeearend in onze contreien?
  • Red de Straatket! 20 jaar lang termijnonderzoek naar huismussenpopulaties
  • De zwarte stern is een vogel waarvoor alles tegenzit in onze contreien
  • Kan een verhuizing naar de stad de scholekster redden?
  • Het baardmannetje is eigenlijk een bakkebaardmannetje
  • De oeverzwaluw kan op menselijke assistentie rekenen
  • De roodborsttapuit stelt het vrij goed
  • Sommige zanglijnen van de zanglijster gaan al eeuwen mee
  • En de boer, vervuilt hij voort?
  • De raaf is een verspreide stand- en zwerfvogel
  • Onze grootste specht is een black beauty
  • Hoe meer de kruisbek vliegt, hoe roder hij wordt
  • Het jaarlijkse Grote Vogelweekend 2023 op 28 & 29 januari 
  • Goudhaantje en vuurgoudhaantje, de kleinste koninkjes van het Vlaams vogelrijk
  • De impact van vuurwerk op vogels
  • De tureluur doet het bij ons iets minder slecht dan de andere weidevogels
  • De fraaie lepelaar is een van de stilste vogels ter wereld
  • De koereiger in opmars
  • De wereld door de ogen van de rosse grutto
  • De koolmees wordt bedreigd door sluipende problemen
  • De drieteenstrandloper, steeds achter terugtrekkende golven aanrennend
  • De havik is de krachtigste roofvogel in onze contreien
  • Uitgestorven reuzenzeevogel
  • De strandplevier in de verdrukking door strandtoerisme
  • De woestijnbuizerd is een veel gebruikte roofvogel in de valkerij
  • De kleine karekiet brengt geregeld ook koekoekskuikens groot
  • Gierzwaluwen hebben van vliegen een levensstijl gemaakt
  • De blauwe reiger is de laatste decennia aan een sterke opmars bezig
  • Dramatisch biotoopverlies voor de veldleeuwerik
  • De gekraagde roodstaart, adonis van het bos
  • Officieel is de stadsduif dezelfde soort als de rotsduif waarvan ze afstamt
  • De boomvalk, de sierlijke, snelle rover 
  • Modern bosbeheer heeft een averechts effect op de kuifmees
  • De kievit, de luchtacrobaat van de wei
  • De kleine fitis is met 13 000 km de recordhouder in trekafstand

    {TITEL_VRIJE_ZONE}

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    movie
    www.bloggen.be/movie
    Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden

    Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens. In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens. Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval: • uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring; • verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt; • vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens; • passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is; • geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt; • op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren. Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens: Kille Meutel Vogelvrienden Watertorenlaan 59 1930 Zaventem franz.pieters@telenet.be Mobiel: 0478 55 34 59 Waarom verwerken wij persoonsgegevens? Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden: • om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden; • om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten); • om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners; • om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting); Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij: naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven) We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen. Verstrekking aan derden Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek) Bewaartermijn De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen. Beveiliging van de gegevens Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen: • we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen; • de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden; • wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten; • onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens. Uw rechten omtrent uw gegevens U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen. Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers. Klachten Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming. Wijziging privacy statement Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.


    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen

  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs