Volle maan en ik kan de slaap niet vatten Volle maan op de daken krijsen katten Volle maan spiedt naar mij van verre Jij wijkagent der sterren Volle maan 't Is volle maan
Volle maan zit al eeuwen in de nachtploeg Volle maan blinkt in de tapkraan van mijn stamkroeg Volle maan zapt mijn ziel binnenste buiten als ze pinkoogt door de ruiten Volle maan 't Is volle maan
Volle maan ik kan jou niet weerstaan Volle maan 'k heb zin om uit te gaan
Volle maan vogelpikschijf voor raketten Volle maan die ik bewierook in sonetten Volle maan die pas opduikt als het haar past Dus gooi je boeken op de kleerkast Volle maan 't Is volle maan
Volle maan doet me in mijn laarzen duiken Volle maan ik wil me aan de nacht verstuiken Volle maan zapt mijn ziel binnenste buiten Als ze pinkoogt door de ruiten Volle maan 't Is volle maan
Ambachten waren groepsverenigingen van handwerklui en kleinhandelaars. Bij ziekte, ouderdom en overlijden stonden de leden elkaar materieel en financieel bij. De meesten hadden ook een religieuze component. Ze hadden een patroonheilige wiens naamdag ze vierden en ze stapten ook mee op in processies. Een ambacht kreeg bij privilege het exclusieve recht op het vervaardigen en verkopen van een product. Het was duidelijk omschreven wat wel en niet tot het pakket van een bepaald ambacht behoorde. Wie een ambacht wenste uit te oefenen , moest voldoen aan de criteria die stonden in de ambachtsreglementen. Eerst was er een leertijd die je had bij een erkend meester en daarna moest je een meesterstuk maken waaruit je vakkennis bleek. Dit doet mij denken op de scriptie of thesis die wij moesten maken op het einde van onze studie. In elk ambacht diende men toegangsgeld te betalen en ook moest men rijk genoeg zijn om zich als erkend meester te vestigen. Deze toegangsgelden waren ook niet voor iedereen gelijk, daardoor werden de ambachten meer en meer gesloten bastions, waar enkele families de dienst uitmaakten. Wie niet rijk genoeg was bleef zijn hele leven als gezel in dienst bij een meester werken.
De foto : Optocht van ambachten en broederschappen.
28-05-2008
Boerenpsalm van Felix Timmermans
In Boerenpsalm (1935), een van zijn beste werken, schiep Felix Timmermans de
figuur van boer Wortel. Wortel was in zijn ogen de verpersoonlijking van de
Vlaamse boerenmentaliteit. Timmermans vertelt over de levensgeschiedenis van boer Wortel. Hij is
eerst getrouwd met Fien, een echte boerendochter, hiervan krijgt hij
elf kinderen, vier hiervan worden hem ontnomen. Hoewel hij zeer veel
van zijn kinderen houdt is er één die hem het vuur aan de schenen legt
namelijk de Fons. Hij bedriegt zijn vrouw één keer met de meid bij de molen, maar
hiervan heeft hij de grootste spijt vooral omdat hij de biecht bij
Pasen vreest. Uiteindelijk biecht hij alles op, dit doet hij op de
boerderij waar hij de pastoor ziet als een vriend. Na het verlies van
Fien staat hij er vijf jaar alleen voor, maar gelukkig krijgt hij hulp
van Frisinne om te zorgen voor de kinderen. Deze Frisinne had hij nooit
kunnen uitstaan omdat zij de Duivel was die ervoor gezorgd had dat hij
nu een verloren zoon (Fons) had. Desondanks klikt het na een tijdje en ze
trouwen, krijgen nog drie kinderen. Als hij na enkele jaren Frisinne
verliest krijgt hij een aanbod van de pastoor om een verstandshuwelijk
aan te gaan met een oude rijke vrouw vanuit de stad. Hij zegt het
huwelijk af de dag voor het feest en keert terug naar de plaats die hij
altijd verheerlijkt heeft, zijn boerderij. Hij is dankbaar voor het
leven dat hij gekregen heeft en vraagt God dat hij het nog lang zal
mogen leven.
Het boek heb ik niet gelezen, maar ik heb wel de film gezien. Ik vind dat het een heel goed beeld heeft van hoe het er vroeger aan toe ging, een aanrader vind ik.
29-05-2008
Trommel voor loting van soldaten.
De loteling van Hendrik Conscience (1850)
De Loteling speelt zich af in 1833. De Belgische staat is drie
jaar eerder uitgeroepen. Toch geven de Nederlanders zich niet zo gauw
gewonnen. Ze blijven regelmatig het grondgebied aanvallen en bezetten.
Er worden in der haast nieuwe forten en bolwerken gebouwd om de
invallen een halt toe te roepen, maar de macht van de regering in
Brussel is fragiel. Antwerpen blijft nog het langst dwarsliggen en met
de Oranjes dwepen om economische redenen, nl. het vrijwaren van de
toegang tot de haven via de Schelde, de levensader van de stad. Zeeland
en Limburg zijn nog Belgisch grondgebied, een situatie die ongeveer
stabiel blijft tot in 1939. Dan moet de nieuwe staat onder druk van de
grootmachten en om een definitieve erkenning te krijgen zowel
Zeeland als Nederlands-Limburg definitief afstaan aan de Nederlanders.
Op die manier worden de Schelde in het noorden en de Maas in het oosten
de definitieve grenzen. Die zijn makkelijk te beschermen tegen
Frankrijk dat de zgn. van Schelde, Maas en Rijn maar al te graag in handen zou krijgen, want wie de Delta
bezit, controleert de strategische toegang tot het Europese continent,
een situatie die voor Engelsen en Duitsers onaanvaardbaar is.
De nieuwste staat heeft een grote behoeften aan soldaten om het grondgebied te beschermen en voert de Loting in, door de bevolking de Bloedwet
genoemd, een systeem waarbij jongemannen op zekere leeftijd worden
opgeroepen om hun militaire dienstplicht van twee jaar te doen en aldus
aan hun vaderlandsplicht te voldoen. Op voorhand wordt per gebied het
aantal recruten bepaald. Wie een nummertje trekt boven dat getal is
vrijgesteld, de anderen gaan in dienst. Jan Braems is één
van de jonge kerels die we in het voorjaar van 1933 ter loting zien
gaan. Hij trekt een hoog nummer en moet dus niet in dienst. Dat is een
goede zaak, want hij is de enige man thuis op de boerderij en het
voortbestaan van het bedrijf en het overleven van zijn familie hangt er
van af. De zoon van de Franstalige notaris van het dorp heeft zich
evenwel ingeloot en zoekt een weg om aan de dienstplicht te ontkomen.
Een stroman kan Jan ervan overtuigen tegen betaling de plaats van de
notariszoon in te nemen. Thuis vertelt hij aan zijn oude grootvader en
zijn vriendinnetje Katrien dat hij tegenslag heeft
gehad en met een sok vol munten trekt hij naar garnizoensstad Venlo. De
achterblijvers zijn radeloos en beseffen dat het twee moeilijke jaren
worden.
De Loteling is een kortverhaal van Hendrik Conscience uit 1850, de auteur van De Leeuw van Vlaanderen,
die volgens de overlevering zijn volk leerde lezen. Hij was van
oorsprong Franstalig, maar zijn roots lagen in Vlaanderen en mettertijd
ging hij ook in het Vlaams schrijven. Zijn novelle De Loteling
gaat over een arme Vlaamse boerenjongen die uitgeloot wordt voor de
dienstplicht en door de slechte levensomstandigheden in de kazerne
blind wordt. Zijn vriendin slaagt erin om hem vroegtijdig uit zijn
benaderde situatie weg te halen, hij geneest en samen trekken ze de
wereld in op zoek naar een beter bestaan. Conscience levert een
melodrama af dat in dié tijd tot de verbeelding sprak wegens de directe
band met de realiteit, met een minimale aandacht voor sociale
mistoestanden.
30-05-2008
De republikeinse kalender
Op 5 oktober 1793 voerde het revolutionaire Frankrijk een nieuwe kalender in ter vervanging van de gregoriaanse. De tijd werd niet langer gerekend vanaf de geboorte van Christus, maar vanaf de afkondiging van de Franse Republiek op 22 september 1792. Die dag begon het jaar 1. Geheel in de lijn van de Verlichting was de nieuwe kalender gebaseerd op de wetten van de natuur. Het republikeinse jaar begint op de eerste echte herfstdag, dwz op de dag waarop de herfstequinox ( = dag en nacht duren net even lang, het astronomische begin van de herfst) door het observatorium te Parijs wordt waargenomen. In 1792 viel dit fenomeen samen met de afkondiging van de Republiek.
Het jaar wordt ingedeeld in 12 gelijke maanden van 30 dagen elk. Op het einde van het jaar worden daar 5 extra dagen aan toegevoegd. In een schrikkeljaar komt daar nog een zesde extra dag bij. Elke maand wordt opgedeeld in drie decades van 10 dagen elk ; die vervangen de vroegere week van 7 dagen. De dag wordt eveneens decimaal ingedeeld in 10 uren, elk uur dan weer in 100 minuten en elke minuut in 100 seconden. Voor de dagen kiest men namen die de positie van de dag aangeven en tevens uitgangen hebben waarmee de Fransen vetrouwd zijn : primidi, duodi, tridi, quartidi, quintidi, sextidi, septidi, octidi, nonidi en decadi. De extra dagen heten sansculottides en worden elk aan een deugd of belangrijke activiteit opgedragen. Pronkstuk van de nieuwe naamgeving zijn de namen van de maanden. Ook hier wilde men terug naar de natuur. In het ritme en de klanken moesten duidelijk het seizoen en de weersomstandigheden weerklinken. De wijnoogst van september, de mist van oktober en het eerste vriesweer van november en december speken uit vendemiaire, brumaire en frimaire. De wintermaanden beginnen met nivose, de sneeuwmaand, en gaan verder met regen en wind : pluviose en ventose. De lente kondigt zich aan in germinal, de natuur komt tot bloei in floreal en prairial. De zomer zet in met de oogstmaand messidor. De periode van 20 juli tot 19 augustus, als onze zomer het warmst zijn, valt in thermidor. De laatste maand van de republikeise kalender is tevens die waarin men de vruchten van de republikeinse deugd kan plukken : het is de fruitmaand fructidor.
De republikeinse kalender heeft nooit echt ingang gevonden bij het volk, daarvoor brak hij te sterk met eeuwenoude, ingeburgerde gewoonten, door de godsdienst geheiligd. De decimale dag- en uurindeling is nooit doorgevoerd bij gebrek aan decimale uurwerken en klokken. In alle officiele documenten moest de nieuwe kalender door de ambtenaren worden gebruikt op straf van boete. Maar om dat te doen hadden zij omzettingstabellen nodig. Vanaf de machtsovername door Napoleon komt er steeds meer druk om de oude gregoriaanse kalender opnieuw in te voeren. Dat gebeurt uiteindelijk op 1 januari 1806.
Bron : " Nieuwe maten, nieuwe gewichten en een nieuwe tijd" door M. Elchardus en I. Glorieux
De maand mei
De herkomst van de naam van deze maand is onzeker. Volgens oude schrijvers zou hij afgeleid zijn van Maia, de moeder van Mercurius, aan wie de Romeinen op de eerste dag van mei offers plachten te brengen. Meidag was de naam die vroeger in Engeland aan de eerste dag van de maand gegeven werd, toen de mensen nog bij zonsopgang de velden in trokken om de lente te verwelkomen. In vervlogen dagen werden overal in het land mei-koninginnen gekozen en meibomen opgericht. De laatste meiboom in Londen werd in 1717 neergehaald In de Roomse kalender wordt mei de maand van Maria genoemd.
Mei spreuken : Avonddauw en zon in mei, hooi met karren op de wei
Is het weer in mei zeer mooi, dan ziet de schuur maar weinig hooi. Mei koel en wak, brengt veel koren in de zak. Het onweer in de schone mei, doet het koren bloeien op de hei. Een koude mei, een gouden mei.
Bron : "De vreugde van het landleven" door Edith Holden
Edith Holden, De vreugde van het landleven
Edith Holdenwerd geboren in 1871 in Kings Norton, Worcester, Engeland als één van de zeven kinderen van een Britse verffabrikant. Zij groeide op in het dorpje Olton in Warwickshire. Daar schreef zij haar natuurdagboek, dat zij met aquarellen versierde. Na haar opleiding aan een kunstacademie illustreerde zij vele boeken. Vooral haar dierentekeningen waren zeer succesvol. Later vestigde ze zich in Londen waar ze Ernest Smith, een beeldhouwer, ontmoette met wie ze in 1911 trouwde. Het paar woonde in Chelsea en bleef kinderloos. Op 16 maart 1920 kwam Edith tragisch door verdrinking om het leven. Zij viel bij Kew in de Theems toen zij uitbottende kastanjetakken verzamelde.
Het bijgeloof van de vissers
Typische gebruiken van vissers tonen hoe groot ook bij hen het bijgeloof was. Vissers mochten niet fluiten of zingen aan boord want dat zou storm oproepen. Op een vrijdag werd er niet uitgevaren. Als ze een lang brood meenamen zou het een lange reis worden, een brood met rozijnen was ten zeerste afgeraden. Gaten in het brood werden misschien de oorzaak dat de boot lek zou slaan. Er mochten geen dieren aan boord en zeker geen zwarte kat. Zag men zwarte vogels dan was dit een slecht voorteken, wanneer een priester of een non passeerde werd de reis afgelast. De dag wanneer het schip vertrok mocht er geen vrouw aan boord komen. Wanneer iemand een visser een goede vangst wenste dan dacht men dat de kans groot was dat er slechts een magere buit zou zijn. Daarom liep hij dan op straat met gebogen hoofd om die kans te ontwijken. Dikwijls was er op de boeg een oog geschilderd als bescherming tegen het boze oog. Een geldstuk werd overboord gesmeten om wind te kopen.
02-06-2008
De maand juni
Op de oude Romeinse kalender was juni de vierde maand. Volgens Ovidius werd in die naam de godin Juno geeerd; andere schrijvers leggen verband met de consul Junius Brutus. Maar waarschijnlijk heeft de naam een landbouwkundige betekenis en werd oorspronkelijk daarmee de maand bedoeld waarin het gewas begint te rijpen. De Angelsaksen noemden juni 'de droge maand' of 'midzomermaand' of ook wel 'de vroege zachte maand', dit laatste in tegenstelling tot juli. De zomer-zonnewende valt in juni.
Juni spreuken : Als het regent met Sint-Barnabas (11 juni) , zwemt de oogst in een plas. Als het regent op Sint-Jan (24 juni) kan de boer zijn noten tellen. In juni dondergevaar, betekent een vruchtbaar jaar. Met Sint-Jan slaat de eerste maaier an.
Op
Sint Jansnacht drijven, evenals op Walpurgisnacht, de geesten hun spel:
het is één der geheimzinnige toovernachten. Dan snijdt men de
wichelroede, dan plukt men Sint Janskruid, dan durft de schipper niet
uitvaren op het Haringvliet. Dan legt men doeken buiten, om den Sint
Jansdauw op te vangen, en deze dauw geneest voortreffelijk bij
oogziekte...
(Dr. J. Schrijnen, Nederlandsche Volkskunde)
Sint Jansnacht is de gekerstende versie van midzomer, de viering van de zomerzonnewende -
op 21 juni. In deze periode is de kracht van de zon het sterkst en dit
is voor velen een reden om een heildronk aan Balder uit te brengen.
Tijdens
de zomerzonnewende werd/wordt een rituele herhaling van het doden van
de Zonnegod (Balder) in ere gehouden. We vinden dit nog terug in de
traditie van het neerhalen van de Koningsvogel door de schuttersgilden
(het neerhalen van de zon).
Aan iedereen een heilvolle zomerzonnewende toegewenst !
03-06-2008
Een wagenmakerij van rond 1890
De textielindustrie in Vlaanderen rond 1900
Tijdens mijn speurwerk naar familie in de archieven merkte ik dat heel veel mensen tewerkgesteld waren in de textielnijverheid, er waren veel wevers en spinsters. Op de eerste onderstaande foto zie je de thuiswerkplaats van een Vlaamse wever, op de tweede foto zie je een jongen aan het weefgetouw.
Fabrieksgalmen door Julius P. Vuylsteke
De jongen is op zijn tiende jaar: Noch lezen, noch schrijven kan gij, voorwaar; Maar vader wint weinig, en moeder is ziek; Het kind moet dus mede, naar de fabriek. Als draadjesmaker wordt het geplaatst; Te midden van t'werktuig, dat ronkt en dat raast; 'Ach vader, t'is hier zo benauwd...' Let op! of anders grijpen de riemen uw kop! 'Mijn oog is zo moede, mijn hoofd is zo zwaar...' Let op, of de tanden grijpen uw haar! 'Ach vader, ik voel mijn armen verlammen' Let op, of ze geraken tussen de krammen! De vader gebiedt, het kind zwijgt stil; Welhaast wee klinkt een snerpende gil. Bloed verft riemen en draden rood. Het kind heeft geleden, het kind is ...dood.
Uit de gazette van Gent, 19 januari 1872
Gisteren nanoen is een meisje van 10 jaar, in eene textielfabriek op de Dendermondsche steenweg met de linkerarm ingedraaid tussen de tandwielen van haat getouw. De arm werd van haar lichaam gerukt. Ze werd terplaatse geneeskundig behandeld en daarna naar de Bijloke gevoerd. Er werd een onderzoek ingespannen om te weten of alle voorzorgen ter voorkoming van het ongeluk genomen waren. De beste voorzorg onzes inziens, zijn dergelijke kinderen op de fabriek niet toe te laten.
Op de tweede foto zie je een betoging tegen kinderarbeid te Gent in 1906
De eerste augustus in 1817 meldde de "Karlsruher Zeitung" dat de houtvester Karl van Drais op 12 juli van hetzelfde jaar er in gelukt was met een door hem uitgevonden rijmachine zonder paarden binnen één uur een afstand af te leggen, waar een postwagen 4 uur tijd voor nodig had.... Viermaal zo snel als de postkoets, onafhankelijk van paarden, van inhalige koetsiers en minder prettig reisgezelschap : dat maakte indruk op de mensen. Het mocht dan een primitief geval zijn : een zitting op twee wielen met ook nog een stuurstang, welk gevaarte met de voeten op de grond moest worden bewogen, toch opende dit sobere beginproduct nieuwe perspectieven. Helaas wilde Drais zelf niet van verbeteringen in zijn constructie weten en kon hij niet inzien, dat een prijs van veertig gulden voor zijn houten machine toen te hoog was. Maar overal wekte het denkbeeld, onafhankelijk vooruit te kunnen komen enthousiasme. Rond 1840 vervaardigde een Schotse smid, Kirkpatrick MacMillan, in Courshill metalen wielen en in 1850 bevestigde de instrumentmaker Philip Ficher uit Oberdorf aan het voorwiel een trapmechanisme : de grondvorm van de tegenwoordige fiets was er. In 1867 opende Michaux in Parijs de eerste rijwielfabriek ter wereld en twintig jaar later was het rijwiel een massa artikel geworden, waartoe de gebroeders Opel uit Russelheim niet weinig bijdroegen. Zo ging het ook elders : overal voelden de jonge mensen er meer voor het rijwiel te gebruiken, dan de tram of een ander vervoermiddel, dat door haltes onderweg veel oponthoud veroorzaakt. Toch was het in het begin geen pretje om zich per vélocipède te verplaatsen. Niet alleen de gezondheid werd bedreigd door het bestijgen van het stalen ros, maar er dreigde ook menig gevaar onderweg.... Hoe vaak gebeurde het niet, dat de koetsiers hun nieuwe concurrenten met de zweep te lijf gingen en de boeren stonden de vélocipedisten menigmaal op te wachten met minder vriendelijke bedoelingen. Bovendien werd een snelheid van 17km/u hoogst gevaarlijk geacht voor het overige verkeer en menige gemeentelijke verordening gewaagt van het meevoeren van een hoorn om van verre reeds te verkondigen dat er weer een snelheidsmonster in aantocht was.
Bron : "Het wereldverkeer door alle eeuwen" door Anton Zischka
06-06-2008
De Zwarte Dood in Europa
De zwarte dood was vooral een builenpest. In de West-Europese Middeleeuwen was de rat de meest voorkomende drager van deze ziekte. Besmetting bij de mens werd veroorzaakt door de beet van een door een rat besmette vlo. De eerste verschijnselen waren een aantal gezwellen in de liesstreek of onder de oksels. Sommige gezwellen werden zo groot als gewone appels. Andere hadden de vorm van een ei en werden in de volksmond builen genoemd. Vanuit beide plaatsen van het lichaam verspreidden deze dodelijke buiolen zich in alle richtingen. Kort daarop kreeg de ziekte een ander uitzicht. Zwarte en lijkkleurige plekken verschenen, in veel gevallen op de arm, op de dij of elders. Evenals de builen waren ook deze vlekken een onfeilbaar teken van de naderende dood. Voor deze ziekte leek er geen geschikte dokter of passend geneesmiddel te bestaan. Uitzonderlijk waren degenen die herstelden, de meesten overleden drie dagen na de verschijning van de eerste symptomen.
In die tijd dacht men er anders over, hier een medische verklaring die ze toen hadden voor de pest : Wij geloven dat de huidige epidemie of pest is voortgekomen uit de lucht waarvan de substantie is bedorven. Die bedorven lucht dringt, indien ingeademd, onvermijdelijk tot het hart door. Bovendien hebben de winden, die hier nu zo algemeen verbreid zijn, ons slechte, verrotte en giftige dampen van elders gebracht: uit moerassen, meren en rotsspleten bijvoorbeeld, en ook uit onbegraven en onverbrande lijken, die heel goed een oorzaak van de epidemie kunnen zijn.
Op de foto : Een pestmeester
verzorgde de zieken. Hij droeg een lange jas en een masker dat leek op een pinguïn-bek.
Dit masker was gevuld met kruiden (o.a. jeneverbessen en het boerenwormkruid) om de kwade dampen tegen te
gaan.
De Pest, een straf van God
Wanneer er ergens Pest uitbrak werd zij van de ene op de andere overgedragen, zodat slechts weinigen het aandurfden de zieken te helpen of te bezoeken. Het was nauwelijks mogelijk een priester te vinden die de biecht wou horen en niemand durfde de lakens van de zieken aanraken of verschonen. De mensen waren radeloos en wisten niet wat te doen. Velen dachten dat het een teken en een straf van God was. Zo kwam het dat velen uit godsvrucht zwaar boete begonnen te doen. In Duitsland vormden zich groepen van mensen die langs de grote wegen het hele land doortrokken. Zij droegen het kruisbeeld, kerkvaandels en rode vlaggen mee en zij stapten door de straten, twee aan twee, terwijl ze met luide stem gebeden opzegden en liederen zongen ter ere van God. Daarop trokken zij naar een plein en twee keer per dag geselden zij zich met leren, van pennen voorziene riemen, zodat het bloed hen van de schouders liep.
09-06-2008
De stedelijke bevolking in de 17de eeuw
De woonsituatie van de kleine man was beroerd. Stenen huizen waren er alleen voor de rijken. In de stad bleven de kleine ambachtslieden en de arbeiders in houten en lemen huizen wonen. In 1686 bestond 3/4 van de huizen nog uit dat materiaal. Die huizen werden meestal gehuurd, men had niet het geld om er één te bouwen. Zo was in de 18de eeuw maar 30 % van de inwoners eigenaar van een woning. De huizen waren klein en ze hadden meestal een tweetal kamers. Heel arme families woonden met verschillende gezinnen in één woning. Het meubilair bestond uit een tafel, een paar stoelen, een bed en wat keukengerei. De steden hadden nog altijd een middeleeuws karakter. De straten waren echte riolen. Afval, de inhoud van nachtemmers, het belandde op straat, de varkens liepen er los op straat....... De bewoners stoorden zich daarbij niet aan verbodsbepalingen. Het is dan ook niet verwondelijk dat de steden echte haarden van ziekten en epidemien waren. Op het platteland was de toestand niet beter. De bevolking leefde in kleine hoeven, waarin stal en woning zich onder één dak bevonden of in kleine arbeidershuisjes, gemaakt van leem en natuursteen. De grote vierkante hoeven van de rijken staken daar trots tegen af.
Foto's : Schilderijen van Jacobus Vrel, Nederlands schilder 1654 - 1662
10-06-2008
De plattelandsbevolking in de 17de eeuw
Op het platteland was het grootste gedeelte van de landbouwgronden in bezit van grootgrondbezitters, dit waren de adel , kerkinstellingen en de stedelijke burgerij, die meestal niet rechtstreeks bij de landbouw waren betrokken. Gedeeltelijk werkten zij met de landarbeiders. Een klein groepje daarvan was vast dienstpersoneel dat een eerder rustig bestaan kende. Ze werden voor 4/5 uitbetaald in natura, zodat ze van alle gewone plattelandsbewoners het best bestand waren tegen prijsschommelingen. De talrijke pachters, die van de heren een stuk land huurden, leidden een veel riskanter bestaan. Zij moesten jaarlijks pacht, herendiensten en belastingen opbrengen. In tijden als de oogst niet mee viel of als er oorlog was zaten zij helemaal aan de grond. Eenzelfde lot was ook de kleine zelfstandige boer beschoren. Bij tegenslag in de oogst en bij veesterfte zag die zich verplicht om bij een landheer een lening met hypotheek aan te gaan. Geldgebrek noodzaakte velen ertoe hun grond te verkopen en die verder te pachten. Al deze boeren kenden een bestaan dat zich juist boven of onder de armoedegrens afspeelde. Omdat op de duur de toestand onleefbaar werd, bestond een groot deel van de plattelandsbevolking uit dagloners. Zij gingen werken waar men hen nodig had en zo probeerden zij te overleven. Tijdens de winter kwamen ze aan de kost met wat werk aan huis of in kleine bedrijfjes als zeepziederijen en jeneverstokerijen. In tijden van werkloosheid was de situatie van de dagloners catastrofaal. Bovendien werden ze geteisterd door voortdurende prijsstijgingen en niet of onvoldoende aangepaste lonen. Veel plattelandsfamilies werden in economisch ongunstige tijden tot de bedelstaf veroordeeld en zochten dan, vaak zonder succes, hun geluk in de stad.
Foto 1 : "Bezoek aan de hoeve" door Jan Bruegel ca. 1600 Foto 2 : "De korenoogst" door Pieter Bruegel ca. 1550
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek