Mijn dochter werd geboren
Mijn vader die ging dood
zo worden mensen ouder
zo worden kinderen groot
Verdriet is zoals vreugde
lach door je tranen heen
een beetje minder jeugdig
een beetje meer alleen
Mijn papa is een foto
bij moeder op de kast
in een huis dat veel te ruim wordt
waarin ik niet meer pas
en Kerstmis rond de tafel
wordt nooit meer als voorheen
er rust op ons een schaduw
een beetje meer alleen
Wie leefde trok de sporen
voor al wie achterbleef
We blijven stemmen horen
Al zijn ze er niet meer
Wie kan er aan ontkomen
we worden allen wees
de dochters en de zonen
een beetje meer alleen
12-06-2008
De kat in de geschiedenis.
Het lot dat katten beschoren was is aan sterke veranderingen onderhevig geweest in de loop der eeuwen. De oude Egyptenaren namen dit zeer nuttige dier als eersten in huis. Later vereerden ze Bastet, godin-kat van de vruchtbaarheid. Katten werden zozeer vereerd dat men ze bij hun dood mummificeerde voordat ze begraven werden. Na de val van Egypte werden katten lange tijd beschouwd als geluksbrengers. Maar met de Europese Middeleeuwen kwam er een abrupt einde aan deze goede tijden.
De machtige katholieke kerk bestreed de heidense riten. Ze ondernam een gruwelijke campagne tegen hekserij. Duizenden onschuldige vrouwen werden beschuldigd van hekserij en gemarteld tot ze bekenden, vervolgens geexecuteerd. De katten, die in hun nabijheid leefden en beschouwd werden als discipelen van de duivel, werden op dezelfde wrede wijze behandeld. De mensen hoefden nauwelijks aangemoedigd te worden. Arme oude vrouwtjes die een simpele kat als gezelschap hadden werden verdronken of levend verbrand samen met hun duivels huisdier. Tot in de 17e eeuw waren katten het slachtoffer van de ergste kwellingen. In de Middeleeuwen metselde men katten in de muren in van de huizen als die gebouwd werden. Men dacht dat dat geluk zou brengen. Een ingemetselde kat zou ook ratten op een afstand houden. Men beweerd dat als katten niet vrijwel waren uitgeroeid in Middeleeuwen, grote pestepidemieen niet een derde van de Europese bevolking zouden hebben gedood. Zo werd langzamerhand de kat zeldzaam in Europa.
Aan het eind van de 18e eeuw stopte de heksenjacht tenslotte en konden katten weer rustig muizen en ratten vangen. Alleen zwarte katten riepen nog vormen van bijgeloof op. Merkwaardig genoeg brachten ze in Engeland geluk, en in andere landen van Europa en in Amerika ongeluk. Men associeert katten nog steeds met Halloween, en in kinderverhalen zijn ze nog steeds de metgezel van heksen, maar het zijn personages geworden die geen kwaad doen, ja zelfs welwillend zijn.
13-06-2008
Heksenproeven
Het bewijs of iemand al dan niet een heks was werd soms bewezen door het uitvoeren van de zogenaamde heksenproeven. De meest voorkomende proef was de waterproef, waarbij het slachtoffer aan een touw gebonden te water werd gelaten. Wanneer zij bleef drijven, was dit een bewijs van schuld : de vrouw had immers geen gewicht en was dus in staat om te vliegen. Als het lichaam van de verdachte zonk, dan was ze onschuldig....maar meestal ook verdronken. Een menselijker proef in die gruwelperiode was de weegproef. Daar men tijdens het hoogtepunt van de heksenwaan geloofde dat de heks zeer licht moest zijn, wilde ze weg kunnen vliegen, kwamen de van hekserij beschuldigden naar de heksenwaag om daar te laten vaststellen dat hun gewicht overeenstemde met hun lichaamsbouw. Vrouwen kwamen van heinde en ver als preventie naar het waaggebouw om daar een certificaat te bemachtigen dat hen van alle verdenkingen en schuld ontsloeg. In het stadje Oudewater te Nederland bevindt zich de bekendste heksenwaag van West-Europa, die een faam genoot van betrouwbaarheid tot buiten de landsgrenzen. Zulke weging gebeurde in aanwezigheid van de burgemeester, schepenen, de stadssecretaris en kijklustigen. Het door het stadsbestuur afgeleverde certificaat, waarop vermeld dat de gewogene een normaal gewicht had betekende een vrijbrief en redding voor de verdachte. Het laatste certificaat, tenminste het laatst bewaard geblevene, werd afgeleverd in 1729. Gruwelijk was de vindingrijkheid van de ondervragers tijdens de heksenprocessen : prikproeven in gezochte duivelstekens, tranenproeven, been- en halsschroeven en tal van andere folterpraktijken.
Bron : "Magie, hekserij en volksgeloof" door Tensie Pellaerts en Eddy Geentjens
Foto 1 : Gezicht op Oudewater 1867 van Willem Koekkoek (1839-1895) Foto 2 : De heksenwaag van Oudewater
Heksen vliegen
Door zich met heksenzalf in te smeren, slaagden heksen er in te vliegen, aldus het oude volksgeloof in Middeleeuwen. Deze zalf was samengesteld uit de meest bizarre ingredienten, zoals het vet van een doodgeboren en ongedoopt kind, de as van hosties, roet, het bloed van een vleermuis, maar ook uit giftige planten, waaronder dolle kervel, wolfskers, monnikskap, bilzekruid, alruin..... Deze laatste waren geen onschuldige planten. Moderne onderzoekingen hebben aangetoond dat zalven met bepaalde kruiden als drugs te beschouwen zijn, en dus wel degelijk de illusie van 'vliegen' kunnen opwekken. Een Duits onderzoeker deed in 1902 proeven met wolfskers, doornappel en bilzekruid. Hij maakte er een zalf van, en smeerde die op zijn huid, de man sliep 24 uur lang, en had de wildste hallucinaties van waanzinnige dansen, wilde ritten en orgieen. De uitwerking van de gebruikte planten : Wolfskers : veroorzaakt opwinding, rusteloosheid, duizeligheid, een drang tot lachen, stoornissen in het zien en visioenen. Monnikskap : geeft tintelingen, een dof gevoel en gevoelloosheid. Dolle kervel : geeft verlies van spierkracht, zelfs verlamming Doornappel : leidt tot woede, waanzin, vliegideeen en erotische opwinding
Oude prentkaarten met kinderen
16-06-2008
Marieke door Jacques Brel
Ay Marieke Marieke je t`aimais tant Entre les tours de Bruges et Gand Ay Marieke Marieke il y a longtemps Entre les tours de Bruges et Gand
Zonder liefde warme liefde Waait de wind de stomme wind Zonder liefde warme liefde Weent de zee de grijze zee Zonder liefde warme liefde Lijdt het licht het donk`re licht En schuurt het zand over mijn land Mijn platte land mijn Vlaanderland
Ay Marieke Marieke le ciel flamand Couleur des tours de Bruges et Gand Ay Marieke Marieke le ciel flamand Pleure avec moi de Bruges à Gand
Zonder liefde warme liefde Waait de wind c`est fini Zonder liefde warme liefde Weent de zee déjà fini Zonder liefde warme liefde Lijdt het licht tout est fini En schuurt het zand over mijn land Mijn platte land mijn Vlaanderland Ay Marieke Marieke le ciel flamand Pesait-il trop de Bruges à Gand Ay Marieke Marieke sur tes vingt ans Que j`aimais tant de Bruges à Gand
Zonder liefde warme liefde Lacht de duivel de zwarte duivel Zonder liefde warme liefde Brandt mijn hart mijn oude hart Zonder liefde warme liefde Sterft de zomer de droeve zomer En schuurt het zand over mijn land Mijn platte land mijn Vlaanderland
Ay Marieke Marieke revienne le temps Revienne le temps de Bruges et Gand Ay Marieke Marieke revienne le temps Où tu m`aimais de Bruges à Gand
Ay Marieke Marieke le soir souvent Entre les tours de Bruges et Gand Ay Marieke Marieke tous les étangs M`ouvrent leurs bras de Bruges à Gand De Bruges à Gand de Bruges à Gand
Foto 1 : Omdat de Gentse waterlopen vroeger minder opgewarmd werden door lozingen van industrieel en huishoudelijk afvalwater, vroren ze 's winters sneller dicht. Tot grote vreugde van de Gentenaars, die zich op het ijs begaven met schaatsen, sleden en ijsstoelen, getrokken door paarden en honden.
Foto 2 : Eén van de watertrappen in het centrum van Gent bevond zich naast de Wijngaardbrug aan de reep (het huidige Bisdomplein) . Pieter Frans De Noter schilderde in 1831 hoe enkele vrouwen er de was gingen doen in het Scheldewater. De afsluiting op het plein wijst erop dat alleen personen deze watertrap mochten gebruiken als was-, baad- en drinkplaats. Andere watertrappen waren ook voor dieren toegankelijk, met alle gevolgen van dien.
Foto 3 : Vanaf 1629 ging de Gentse veemarkt door op een pleintje aan de Nieuwbrug. Dat zorgde niet alleen voor de typische hinder, maar ook voor veel vertier. Omstreeks 1850 bouwde het stadsbestuur een slachthuis in de wijk van Sint-Macharius. Daar was ook plaats voor een nieuwe veemarkt. Het verlaten pleintje werd in de Oude Beestenmarkt herdoopt.
Het ontspanningsleven van de kleine man
Herbergbezoek, dansen, kermis en het roken van tabak uit stenen pijpen
waren zowat de enige vormen van ontspanning. Die werden dan nog door de
geestelijkheid verboden of sterk afgekeurd. Vanaf de tijd van de
reformatie en de contrareformatie werd heel de volkscultuur met zijn
liederen, feesten en bijgeloof verdacht in de ogen van de kerk. Die
kerk en de godsdienst speelden een belangrijke rol in het leven van de
kleine man. De pastoor controleerde zijn parochianen en wou ook hun
vrije tijd vullen. Zo durfde hij de liturgische vieringen extra lang
laten duren om zo weinig mogelijk mensen de gelegenheid te geven naar
de herberg te gaan. Anderzijds brachten zondagsvieringen, processies en bedevaarten enige afleiding in het dagelijkse leven. Als
je al de beperktheden van zijn bestaan op een rijtje zet, kom je
misschien tot het besluit dat de kleine man niet gelukkig was. Maar was
dat wel zo ? Het leven verliep toen anders dan nu. Er was een sterke
band tussen het gezin en de buurt. Men voelde zich een deel van een
levende gemeenschap. Het persoonlijke leven en het gemeenschapsleven
waren nauw met elkaar verbonden. Ook de vrouw, die vooral een taak had
binnen het gezin, ontsnapte regelmatig uit de sleur door contact met
buurvrouwen, door deelname aan kerkdiensten of aan bedevaarten. Het
dorpje was een plaats waar iedereen leefde, terwijl hij door anderen
werd bekeken en hij zelf naar de anderen keek. Er was dus een intens
sociaal leven, met een sterke sociale controle, zeker op het
platteland, waar men nog altijd in kleine gemeenschappen, volgens oude
tradities, volgens vaste regels en gewoonten leefde. Men had nog tijd
voor elkaar, toen besteedde de gewone man nog niet zoveel tijd aan het
voorbereiden van de toekomst
20-06-2008
Bakelandt en de roversbende van het Vrijbos
De beruchtste roversbende die Vlaanderen gekend heeft is die waarvan
Bakelandt kapitein was. Lodewijk Bakelandt werd geboren te Lendelede
bij Kortrijk. Zijn geboorte huis stond langs de zuidwest kant van het
Beyaertbos, langs de dreef van de hofstede het Aerdgoed, dicht bij
Sint-Katharine-Kapelle. Het huis waarin hij geboren werd is sedert lang
afgebroken, maar men zou er nog overblijfsels van kunnen vinden. De
ouders van Bakelandt zijn in 1778 in Izegem gaan wonen, later zijn ze
naar Lendelede teruggekeerd, naar het gehucht de Stinkeputten. In de parochieregisters van Lendelede kan men zijn geboorteakte terug vinden :
"
Die decima septima Januarii 1774 baptizatus est Ludovicus ex adulterio
et incestu Ludovici Bakelandt cum filia uxoris, ex primo matrimonio,
oriundus ex Rumbeke uti ipse fassus est coram pastore et testibus, et
Anna Maria Dejaegere ex Lendelede, susceptores Petrus Josephus
Vandenberghe et Joanna Theresia Louage, natus hodie undecima matutina.
Jacobus Josephus Samyn cortracensis, coad : in Lendelede existente Rdo
Dmo Dutoiet Pastore in Lendelede "
Op 17 januari 1774 is gedoopt Ludovicus, uit overspel en
bloedschande(incest) van Ludovicus Bakelandt met de dochter van de echtgenote
uit zijn eerste huwelijk afstammende uit Rumbeke, is verklaard door hemzelf ten
aanzien van de pastoor en getuigen en Anna Maria Dejagere uit Lendelede. De doopheffers zijn Petrus Josephus Vandenberghe en Joanna Theresia
Louage, geboren vandaag om 11 uur smorgens. Jacobus Joesephus Samyn huwelijksvoltrekker hulp(pastoor) in Ledelede. Eerwaarde heer Dutoiet pastoor in Lendelede.
Hij werd geboren uit een incestueuze verhouding van zijn vader met diens stiefdochter Anna Maria Dejaegere. De
meeste van zijn bendeleden kwamen uit Staden, Gits, Ichtegem en
Torhout, later ook nog uit Ledegem, Roeselare, Pittem en omstreken. Hun
schuilplaats vonden ze in het Vrijbos van Houthulst, om, van daar als
uit een kuil, de naburige dorpen te bestormen en te plunderen.
Rondom de schuilplaats van Bakelandt stonden verscheidene andere
huisjes, even klein en arm, onder meer een kroeg, waar de vergaderingen
plaats vonden, waar gedronken werd en waar de gestolen goederen bewaard
werden. Niemand uit de omgeving kende dat gehucht, omdat niemand daar
passeerde, en dat er noch straat noch weg daar naartoe leidde.
In het begin deden de rovers geen grote aanslagen, gewoon diefstallen
om geld te hebben. Maar het werd erger, reizigers werden door onbekende
en zwart gemaakte mannen vastgegrepen en beroofd. De angst groeide bij
de mensen uit de nabijgelegen dorpen. Om met meer zekerheid aan geld te
geraken begonnen ze ook te doden wie tegenstand bood. Als een wild dier
werden ze ongevoelig voor lijden en smeken, zij wilden maar één ding
namelijk geld. Vandaar ging het steeds verder en verder tot op het
schavot.
Het was allerzielendag, een maandag in het jaar 1803. Reeds in het
begin van de voormiddag zwermde het volk in al de straten, die naar
Brugge leidden. En reeds van drie uur 's nachts af vond men geen
plaatsje meer op de markt, dat niet bezet was.
Sedert twee dagen werd afgekondigd dat de moordenaarsbende die dag de
halsstraf moest ondergaan. Die tijding, die dadelijk rond Vlaanderen
gevlogen was, had nieuwsgierigen doen aankomen, wel van tien uur in het
ronde.
Het schavot was tijdens de nacht opgeslagen op de grote Markt tegenover
de herberg "Het mandeke". Overal zat het volk geduldig te wachten, men
kon over de hoofden lopen.
Iets voor de middag waren drie beulen vergezeld van gendarmen naar de
gevangenis gegaan om de veroordeelden te binden en te schikken.
Bakelandt liet alles gewillig gebeuren, anderen pruttelden tegen.
Op vier met paarden bespannen karren werden ze naar het schavot gevoerd. Op de Halletoren wees de klok kwart voor twee.
Eén voor één namen ze plaats op het schavot. De dertiende stapte
Bakelandt op, met zekeren en tragen tred beklom hij de trappen, men
ondersteunde hem niet en de priester wachtte boven op hem. Hij kuste
eerst met liefde het Christusbeeld en daarna sprak hij nog enkele
woorden tot het volk.
Daarna ging Bakelandt zelf op de plank liggen, niemand bond hem vast
zoals bij de anderen, niemand raakte hem nog aan. Het mes viel en Gods
eeuwigheid was begonnen voor de bekeerden roverskapitein.
23-06-2008
De laatste woorden van Lodewijk Bakelandt
"Lieden van Vlaanderen, ik vraag u, uit den grond van mijn hart,
vergiffenis voor al het kwaad, dat wij bedreven hebben. Ik hoop dat
God, voor wiens oordeel ik dadelijk moet verschijnen, onze misdaden
reeds vergeven heeft ; maar niettemin, gelieft toch een gebed te
storten voor onze zielen en loont aldus kwaad met goed. Indien de stem
van een moordenaar waardig is door u aanhoord te worden, onthoudt wel
deze laatste woorden : zwicht u van de ontucht en de ledigheid ; ge
weet niet hoever ze een mensch kunnen geleiden ; zij zijn het, die mijn
leven ongelukkig gemaakt hebben, en die mij hier brengen op het
schavot. Vaarwel tot in de eeuwigheid"
In "De gazette van
Brugge" van 2 november 1803 is ook vermeld dat de leden van de
roversbende zou geroepen hebben : "Dat recht geschiede : wij hebben de
straf verdiend"
Foto 1 : Het bal in de Moulin de la Galette(1876)
Dit schilderij is een ode aan de vrolijke lentezondagen waarop
kunstenaars, arbeiders en jonge meisjes urenlang dansten in de tuin van
de "Moulin de la Galette" in Montmartre Foto 2 : De lunch van de roeiers (1881) Renoir schetst ons hier de onbezorgde weekenden van de roeiers, die altijd voor een feestje te vinden waren na een tocht over de Seine. Van dit doek straalt ook de onbezorgde sfeer af waar hij zo veel van hield.
Het gebruik van koffie
Vanaf de 17de eeuw konden de welgestelden in Europa genieten van nieuwe hartversterkende dranken : chocolade (Mexico), thee (China) en koffie (Arabie). De Italiaan Pietro della Valle, die in 1615 Istanboel bezocht, schreef over koffie, de voor Europeanen toen nog onbekende 'drug' :
De Turken beschikken ook nog over een andere drank, zwart van kleur, die 's zomers bijzonder verfrissend is en 's winters stevig verwarmt, zonder overigens van samenstelling te veranderen, want het blijft altijd dezelfde drank die heet wordt ingenomen... Men drinkt hem met lange teugen, niet tijdens de maaltijd, maar erna, als een soort lekkernij, en ook wel met kleine slokjes, om in het gezelschap van vrienden genoeglijk te converseren. Er kan geen gezelschap bij elkaar komen of men drinkt hem. Speciaal voor dit doel onderhoudt men een groot vuur, en vlak daarnaast houdt men hele kleine porseleinen kommetjes klaar, gevuld met deze drank ; een aantal bedienden heeft geen andere taak dan deze kommetjes, als ze warm genoeg zijn, naar de leden van het gezelschap te brengen, zo heet mogelijk, en ze geven de aanwezigen ook een meloenpit om op te kauwen. En met deze pitten en deze drank, die ze 'kafoue' noemen, vinden ze vermaak in hun gesprekken, vaak zeven of acht uur aan een stuk.
(Bron : geciteerd in F. Braudel, o.c., dl. 1, p.248.)
De pad
Padden en kikkers zijn schemerdieren en alleen al daarom verdacht een heks in gedaanteverwisseling te zijn. Padden werden door voermannen gevreesd omdat ze hun paarden op hol zouden brengen. Padden
werden bij keelpijn boven de mond gehangen of in de keel gestopt, omdat
men meende dat zij ziekten uit het lichaam konden zuigen. Het geloof in
overdracht van ziekten op dieren overheerste. Een pad in de mond van een gevangene zou deze aanzetten tot bekennen, hem de woorden dan weer letterlijk uit de mond zuigen... Paddensoep
werd opgediend bij buikpijn en urine van de pad over een reumaplek
wrijven zou verlichting brengen, terwijl vingerfijt verholpen werd door
de zieke vinger in de pad te steken. Bij reuma werd een kikker levend in de broekzak gedragen, of zelfs levend doorgeslikt. Paddegebeente werd op het lijf gedragen als amulet tegen gevaren. In de middeleeuwen zocht men naar de zeldzame paddensteen die in de kop van padden zou voorkomen en die, als amulet gedragen, bescherming zou bieden tegen ongeluk, ziekte en toverij. Bron : "Magie, hekserij en volksgeloof" doot Tensie Pellaerts / Eddy Geentjens
In tegenstelling tot de leden van de groep schilders die in 1849 in het bos van Fontainebleau Barbizon werd gesticht, schilderde Millet zelden landschappen zonder daar mensen in te plaatsen. In zijn ' De arenlezeressen ' laat hij zijn voornaamste doelen zien : het dagelijkse leven voorstellen zonder tot sentimentaliteit te vervallen en het platte land afschilderen zonder in herdelijke dromen zijn hart uit te storten. Millet probeert tegelijkertijd een boodschap over te brengen : het boerenleven is een voorbeeld op het gebied van religie, moraal en esthetica. De beweging van de arenlezeressen moet mooi zijn want zij is natuurlijk : niets gaat verloren op het platte land en vooral niet het graan waarmee men brood bakt, het basisvoedsel van de mensen. Ook een heel mooi schilderij van Millet is het Angelus. Het Angelus is een katholiek gebed dat driemaal per dag gebeden werd : om zes uur 's morgens, om twaalf uur 's middags en om zes uur 's avonds. Na het luiden van het Angelus klokje stopte iedereen met werken, ook de boeren op het land, om dan enkele ' wees gegroetjes ' te bidden.
" Bei uns in Deutschland "(1919) door Ernest Claes
En in de witte winterdagen gaan we ter begrafenis. Met zes mogen we naar het kerkhof onder de bewaking van twee Duitse officieren. Aan de ingang van het kamp nemen we kroon met de witte bloemen in ontvangst, die wij aankochten met het ingezamelde geld. We gaan door de koude straten met gelijke pas achter de twee Duitsers en kijken naar de vreemde huizen en de vreemde mensen. Buiten de stad lopen wij nog een kwartier rond over de brede vlakte der sneeuwvelden ; de zwarte bomen staan er midden in vastgeslagen en verkild ; het zijn lelijke vlekken in het schoon geheel. Laag over het land scheert een kraai die verloren dingen zoekt.
In het dodenhuisje van het kerkhof staan we te wachten rond de baar tot de priester met twee koorknapen binnenkomt. Dan heft een onderofficier nog even het houten dekseltje op van de kist en vraagt of we de dode nog zien willen. Het witte hoofd is ter zijde gezakt en het is of hij slaapt, en op het gelaat ligt nog immer de zachte glimlach.
In de verste hoek van de dodenakker is het afzonderlijk kerkhof der krijgsgevangenen. Daar zijn reeds vele graven, zo vele ; ze liggen half onder de sneeuw en op enige bespeuren wij een verslenste kroon. We staan om het graf terwijl de priester de latijnse gebeden prevelt en als dit gedaan is gaat ieder met de wijwaterkwast een groot kruis maken over de gapende kuil. Dan werpen we er wat aarde in die hol neerbonkt op de houten kist. Dat is alles, het is zeer eenvoudig.
Bron : uit " Bei uns in Deutschland ", Ernest Claes
27-06-2008
Licht en warmte in de 19de eeuw
Goede kaarsen waren duur omdat ze gemaakt werden van was. Arme mensen maakten hun kaarsen zelf van vetresten.
Tot ver in de 19de eeuw werden de
meeste huizen verlicht met behulp van olielampen en kaarsen. Lampen
moesten dagelijks worden schoongemaakt en bijgevuld, en de pit moest
regelmatig worden gecontroleerd - vervelende klusjes voor de huisvrouw.
Het bijvullen was niet alleen een precies karwei, maar in het geval van
de petroleumlamp (ontploffingsgevaar!) ook nog eens gevaarlijk.
Toen omstreeks 1850 petroleum in grote hoeveelheden op
de markt kwam, verdrong de petroleumlamp de walmende kaarsen en olielampen als voornaamste
lichtbron . Deze lampen hadden vaak een reservoir van metaal, aardewerk of glas. De lampen
werden veelal voorzien van een lampenkap van melkglas, wat een mooi zacht licht
verspreidde.
Voor
arme mensen was de haard niet zelden de enige bron van warmte en licht,
deze stond dan ook op de belangrijkste plaats in het huis. Verscheidene
lagen kledij, kielen, hemden, rokken en alles wat men maar kon vinden,
moesten dienen als beschutting tegen de koude. De verwarming was een
niet te onderschatten groot probleem. Wie een minder tochtig huis
bewoonde en daarenboven nog een steenkoolkachel, het symbool van
comfort, bezat, leefde in grote luxe.
In de loop van de 19de eeuw werd ook het koken op open vuur
en schouw geleidelijk aan vervangen door gietijzeren kachels en fornuizen. Aanvankelijk
werden hout en turf en vanaf de tweede helft van de 19de eeuw steeds vaker steenkool
gestookt.
De watervoorziening in de 19de eeuw
De watervoorziening vormde het grootste probleem. Tot op het einde van de 19de eeuw was de voornaamste bevoorradingsbron het sterk vervuilde rivierwater. De rivieren dienden als open riool. Zeep uit de washuizen en industrieel afval kwamen erin terecht. Ook het grondwater was besmet : doorsijpeling van mesthopen, beer- en zinkputten en nabijgelegen kerhoven waren de oorzaak van de steeds terugkerende tyfus epidemieen. Tegen het einde van de eeuw pakten sommige gemeenten het probleem aan door een openbare fontein met drinkwater te installeren. Zo moest men iedere dag in de rij gaan staan bij de fontein voor een emmertje water. Waterverspilling kende men toen nog niet.
Op het gebied van hygenie was het ook niet alles. Toiletpapier kende men nog niet, men gebruikte kleine stukjes stof, in vier geplooid, en later ook oud krantenpapier. Behalve papier gebruikte men hooi, gras, mos, platte steentjes (de
zogenaamde 'gatkrabbers'), schelpen, houtspaanders, denneappels, mos of zand . Archeologisch onderzoek uit Engeland toonde
aan dat monniken hun versleten pijen in stroken scheurden om hun billen
af te vegen.
De wc 's van toen waren nog heel primitief. Uit hygiënisch besef begon men in Nederland en Frankrijk tijdens de
negentiende eeuw wel met het toepassen van het zogenaamde wisseltonnensysteem.
Bij dit systeem deed men zijn behoefte boven een beerton die periodiek werd
omgewisseld voor een leeg exemplaar door zogenaamde beerwagens. Omdat er
geen ondergrondse riolen aangelegd hoefden te worden, was dit systeem een
stuk goedkoper dan de WC.
Door het wisseltonnensysteem werden het besmettingsgevaar en de stankoverlast
aanmerkelijk gereduceerd. Het betekende een hygiënische verbetering
ten opzichte van de beerput, maar is absoluut niet met een moderne, op de
waterleiding en het riool aangesloten WC te vergelijken. Men deed wel zijn
best: gezinnen waarin een besmettelijke ziekte heerste, kregen bijvoorbeeld
een afwijkend gekleurde ton.
Dochters van rijke families kwamen ertoe om eens in de maand in de zomer - in de winter nooit - een bad te nemen. Ook hier sloeg de 19de eeuwse kleverige kerkelijke moraal en de Victoriaanse hypocrisie toe : men zeepte zich in onder een badhemd, vermits het ongehoord was zich naakt te wassen. Soms gebruikte men lage kommen (bassins), een nieuwigheid uit Engeland afkomstig. Men verfriste zich dan even met een spons.
Het wassen van kleren was een dure aangelegenheid en gebeurde dus zelden. Hemden werden een week, soms twee weken lang gedragen. Soms diende een hemd zowel voor overdag als voor 's nachts. Om er enigszins fris uit te zien, kende men het gebruik van afneembare 'faux-col' en manchetten, een mode die slechts vanaf 1870 in gebruik kwam met de uitvinding van celloid, een plastiek waaruit biljartballen werden vervaardigd. Voordien werden biljartballen uit het al te kostbare ivoor vervaardigd.
04-07-2008
De verhouding tussen man en vrouw in de 19de eeuw
Brutaliteit jegens de vrouw was toegestaan, het afranselen van vrouwen was het symbool van de mannelijke suprematie. Getuigenis daarvan is te vinden in Zola's L'Assommoir. In veel gezinnen diende de vrouw haar maaltijd rechtstaande te gebruiken, en bovendien was het vlees voor de mannen gereserveerd. Op het platteland kwam het niet zelden voor, hoewel het bij wet verboden was, dat een man zijn huisgerief met vrouw en al te koop aanbood. Sommige vrouwen gebruikten wel eens vergif als wapen van de wanhoop. We mogen gerust aannemen dat veel vrouwen hebben geleefd met het voortdurende vooruitzicht op de zoveelste pandoering, maar dat evenveel mannen met lange tanden en met een onrustig oog op hun bord gericht, aten en dronken. Ook de kerk hielp de minachting voor de vrouw in stand houden door het ritueel van de kerkgang na de bevalling. De moeder was onrein, vandaar dat ze alleen moest eten, want alles wat ze aanraakte, kon bezoedeld worden. De smet kon alleen gereinigd worden door een priester. Daarvoor ging ze, zodra ze daartoe in staat was, naar de kerk en wachtend in het portaal, knielde ze voor de priester voor haar zegening en zuivering. Deze 'relevailles' hielden stand in de grote steden tot 1900, maar bleven tot na de Tweede Wereldoorlog volop in zwang op het platteland, ook in ons land.
06-07-2008
Het werkmansboekje van de arbeider in de 19de eeuw
De arbeider was verplicht een arbeiders- of werkmansboekje te bezitten. Dit document - in Belgie vanaf 1803 door het gemeentebestuur geleverd - bevatte allerlei gegevens over zijn persoon, zijn werkijver, zijn inschikkelijkheid, zijn eventuele gebreken. Het boekje berustte bij de patroon, die door het in te houden, het zoeken naar ander werk onmogelijk kon maken ; ook een ongunstige aantekening erin kon de arbeider tot werkeloosheid doemen. De arbeider kon zich dus maar best heel volgzaam gedragen. Daarenboven was het de arbeiders verboden zich ivm hun werk te verenigen. De Franse wet Le Chapelier uit 1791 b.v., die vooral de behoudsgezinde ambachtsgilden wou ontbinden door verenigingen van burgers van een zelfde stand of beroep te verbieden, werd door Napoleon tot alle fabrieksarbeiders uitgebreid. Dit verbod bleef in Belgie ook na 1830 van kracht via zijn opname in het strafwetboek. Staken was eveneens een strafbare daad. De arbeiders stonden dus, vaak in felle onderlinge concurrentie met het oog op werk, ongeorganiseerd en machteloos tegenover hun bazen. Deze bazen konden van hun kant ongehinderd allerlei prijs- en loonafspraken maken.
08-07-2008
De mode in 1858
a
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek