Lotloosheid
Onbepaald door het lot
Wat ik met 'lot' bedoel? In ieder geval de kans op een tragedie. De determinante buitenwereld, de stigmatisering, die ons leven absurd maakt en het op gewelddadige wijze in een door totalitarisme beheerste situatie brengt, doet die kans teniet. Als we alleen de werkelijkheid van de ons opgelegde determinanten beleven, en niet de verplichtingen die uit onze eigen - betrekkelijke - vrijheid voortvloeien, ontstaat de toestand waarin men niet door het lot wordt bepaald, de toestand van lotloosheid. Imre Kértesz
Foto
Inhoud blog
  • Het graf van Pernath - Hugo Claus
  • Uitvaert van Maria van den Vondel
  • Arsenii Tarkovsky - From the Morning
  • Arsenii Tarkovsky - As a Child ...
  • Arsenii Tarkovsky - Eurydice
    Zoeken in blog

    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    03-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Willem Schinkel - VPRO Zomergasten 24-8-08

    Willem Schinkel VPRO Zomergasten 24 augustus 2008

    Hij merkte tijdens dit programma op dat de hele mei’68 – beweging, van studenten met of zonder arbeiders,  een legitimatie opleverde voor een ander vorm van kapitalisme, postfordistisch, met geïndividualiseerde flexibele verhoudingen tussen mensen waarbij consumptie belangrijker is dan productie, een consumptiemaatschappij. De vrijheden die mei ’68 bepleitte zijn precies de vrijheden die passen bij dat type kapitalisme, seksuele vrijheid, emancipatie, individuele vrijheden los van collectieve structuren, los van familie. De hele idee van revolutie was schijn, het was enkel een begeleiding van een nieuwe fase in het kapitalisme die er toch zat aan te komen. Men deed dat op basis van een ideologie, marxisme, bolsjevisme, maoïsme die toen al achterhaald was.

    Ordeproblemen kunnen worden toegeschreven ofwel aan bepaalde delen van het lichaam, ofwel aan de externe omgeving van het lichaam. Want als het beeld van een lichaam iets doet, is het dit: het bakent een domein af van een buitenwereld. Het trekt een grens tussen wat bij het lichaam hoort en wat niet. Het maakt daarmee tegelijk een lichaam en de omgeving daarvan identificeerbaar. Daarmee wordt het ook mogelijk in de omgeving van het lichaam bedreigingen voor de gezondheid van het lichaam op te sporen.

    (…) Weten dat je als sociaal lichaam sterfelijk bent, dat is doorgaans niet een kennis die het leven er prettiger opmaakt. Het is sociaal gezien veel productiever de aandacht daarvan af te leiden, bijvoorbeeld door niet meer sterfelijkheid en de dood, maar de ziekte centraal te stellen. Dan ontstaat sociale hypochondrie.(…) Het is niet een nieuw verschijnsel en het hangt niet per se samen met een economische ontwikkeling. De opkomst van de gnosis, toen het West-Romeinse rijk afbrokkelde, is een vroege voorbeeld. Allerhande millenaristische bewegingen kunnen als middeleeuwse voorbeelden van sociale hypochondrie gezien worden. Het moderne conservatisme na de Franse revolutie was evenzeer bezorgd om de [desintegratie] van het sociaal lichaam. En ook aan de door Michel Foucault geanalyseerde 19e eeuwse bevolkingspolitieke maatregelen (rondom geboorte, sterfte, hygiëne) lag een zekere sociale hypochondrie ten grondslag. Hedendaagse sociale hypochondrie heeft wel een eigen specifieke vorm en aanleiding die het wellicht hypochondrischer maken dan ooit. De noodzaak tot sociale hypochondrie hangt tegenwoordig sterk samen met de ongeloofwaardigheid van alle pogingen die het einde van het sociaal lichaam door een doel-einde te vervangen.

    (…) Waar Carl Schmitt eens heeft gezegd ” wie’ mensheid’ zegt, wil bedriegen”, zou ik willen stellen: “wie ’samenleving’ zegt, wil bedriegen”. Daar is geen kwade wil mee bedoeld (integendeel zelfs), maar er is wel mee bedoeld dat het spreken over ’samenleving’ niet vrij van macht is. Een macht die productief is en veel mogelijk maakt, maar die tegelijkertijd repressief is en niet zonder het geweld van uitsluiting, met alle gevolgen vandien, opereert.

    (…) Na de markt van welzijn en geluk: de [integratie]markt. In zijn bekende boek ‘De markt van welzijn en geluk’ bespreekt Hans Achterhuis de ‘markt’ die volgens hem ontstaan is op het terrein van de welzijnszorg. Er waren volgens hem in de welzijnszorg zorgaanbieders ontstaan die via marketingonderzoek steeds nieuwe welzijnsbehoeften schiepen. Geluk werd iets dat gekocht kon worden, in de vorm van hulp. En men had er steeds meer hulp voor nodig het te bereiken. Het veld van welzijnswerk en gezondheidszorg werd een economisch aantrekkelijk veld; het werd een markt. (…) Na welzijn kwamen de leefbaarheid en grotestedenproblematiek, toen kwam [integratie], en inmiddels lijkt ‘burgerschap’ de nieuwe mode te gaan zijn. Ineens is er overal ‘gebrekkig burgerschap’ te vinden, en beleidsdocumenten maakte expliciet dat [integratie]  vanaf nu steeds meer ‘burgerschap’ gaat heten. Net zoals de psychiatrie en de jeugdzorg sinds ruim vijf jaar op zoek zijn naar ÁDHD’, en het dan ineens bij wel 10 procent van de kinderen vinden. Wat een geluk dat we nu eindelijk weten dat precies die combinatie van ’symptomen’ gelijk staat aan het ‘ziektebeeld’ of de ’stoornis’ ADHD! En wat een geluk dat we nu wetenschappers hebben die een problematiek die we eerder maar niet komen benoemen met term [integratie] helemaal weten te vangen! Dat mag cynisch klinken, maar het ligt alleen maar voor de hand dat kennis die door staatsinstellingen gegenereerd wordt en gebruikt wordt door de staat om delen van de bevolking te disciplineren en ‘aan te passen’  weinig ‘neutraal’ kan zijn. Hier is een staat die benadrukt dat bepaalde bevolkingsgroepen niet voldoen aan een normaliteitsnorm.

    (…) Precies het feit dat de connectie tussen genderidentiteit, seksualiteit en religie centraal staan in het hedendaagse culturisme laat zien hoe sociale hypochondrie samenhangt met het onzeker worden van nationale identiteit in de huidige tijd. Want zowel de seksualiteit als de religiositeit zijn verschijnselen die de natiestaat te boven gaat. Je zou kunnen zeggen dat de seksualiteit ‘onder de natiestaat doorgaat’, terwijl de religiositeit ‘over de natiestaat heen gaat’. Beide laten zich niet kluisteren en determineren door de natiestaat. Ze zijn beide vormen van loyaliteit die buiten de natiestaat omgaan en die als bedreigend gezien worden voor de loyauteit aan de natiestaat. Niet voor niets in de natiestaat, vanaf haar opkomst in de 18e eeuw, zich sterk gaan richten op het controleren van de populatie en de genderidentiteiten die voor de reproductie daarvan cruciaal waren. Bovendien heeft die natiestaat zichzelf belangrijker gemaakt dan enige religie. Precies dat was de uitkomst van de Vrede van Westfalen in 1648: niet langer zou West-Europa verscheurd worden door godsdiensttwisten, voortaan zou het bestaan uit soevereine natiestaten die zich niet met elkaars interne aangelegenheden bemoeiden en die tolereren dat hun buren een ander geloof aanhingen. Daarmee wordt de natiestaat iets dat boven de religie uitstijgt. Dat het hedendaagse culturisme dus aanknoopt bij seksualiteit en genderidentiteit enerzijds, en bij de religie van moslims anderzijds, heeft te maken met de ervaren onzekerheid, de sociale hypochondrie, die de natiestaat kenmerkt. De natiestaten is niet langer relatief etnisch homogeen.

    http://www.janvanduppen.be/?p=625



    03-07-2009, 13:41 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Willem Schinkel - Denken in een tijd van sociale hypochondrie 2

    Onze maatschappij praat zichzelf allerlei kwalen aan

    We leven in een hypochondrische maatschappij, die te veel doet aan zelfanalyse en zich allerlei kwalen aanpraat. Willem Schinkels nieuwste boek Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij is een radicale maatschappijkritiek. Schinkel is universitair docent theoretische sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

    Wat hebben de angst voor terrorisme, de bezorgdheid om de culturele canon en het integratiedebat met elkaar gemeen? Het zijn alle drie uitingen van een hypochondrische maatschappij, een maatschappij die te veel aan zelfanalyse doet en zich allerlei kwalen aanpraat. Willem Schinkels nieuwste boek, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij, is een radicale maatschappijkritiek. Onze maatschappij is onzeker van zichzelf, weet niet waar ze naartoe moet of wie ze eigenlijk is, en ze houdt zichzelf voortdurend de vinger aan de pols. De bezorgdheid om de ‘integratie’ is de meest algemene vorm van sociale hypochondrie. In dit boek wordt daarom voor het eerst niet gevraagd hoe het staat met de integratie, maar wat dat eigenlijk is, een maatschappij die zowel arts als patiënt speelt en zichzelf op haar integratie onderzoekt.

    Schaf het integratiebeleid af
    Schinkel analyseert het integratiedebat als een manier waarop een kunstmatig onderscheid tussen ‘de samenleving’ en mensen ‘buiten de samenleving’ in stand wordt gehouden. De bezorgdheid om ‘integratie’ laat zien dat men moeite heeft om nog helder te krijgen wat dat eigenlijk is, die samenleving. Vandaar de commotie over de nationale identiteit naar aanleiding van het recente WRR-rapport ‘Identificatie met Nederland’. In de praktijk heeft het integratiebeleid het effect van een exclusie van ‘niet geïntegreerden’. Schinkel trekt dan ook de conclusie: schaf het integratiebeleid af en voer een egalitair, op gelijkheid van uitgangspositie gericht beleid. Juist de alledaagse problemen waar ‘integratie’ betrekking op heeft, worden dan veel constructiever behandeld. 

    Pleidooi voor politieke incorrectheid
    Met het hypochondrische beeld van een botsing der beschavingen of een cultureel conflict tussen ‘het westen’ en ‘de islam’ is een variant van racisme geboren die Schinkel culturisme noemt: een uitsluiting op basis van culturele kenmerken. De zogenaamde verdedigers van het vrije woord drukken zich al te vaak in de rol van underdog, terwijl hun pleidooi voor integratie als eenzijdige culturele aanpassing allang dominant is. Die underdog-positie is een retorische truc waarmee iedere andere visie op integratie als ‘verouderd denken’ weggezet kan worden. De tegenwoordig veel gehoorde kritiek op de politieke correctheid is zo een nieuwe vorm van politieke correctheid geworden. Dit boek is daarom een pleidooi voor politieke incorrectheid.

     

    Voor zowel de sociologie als de aanpak van integratieproblematiek geldt dat niet rechts, niet links, maar links van links gedacht moet worden. In een tijd waarin ‘links’ retorisch weggezet wordt als ‘politiek correct’ en waarin culturisme het nieuwe racisme is, is dit boek een uitdaging om te durven denken in een tijd van sociale hypochondrie.

    Dr. Willem Schinkel is universitair docent theoretische sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zijn proefschrift Aspects of Violence (cum laude) in 2005 deed veel stof  opwaaien.

    Nadere informatie:

    dr. W. Schinkel, Faculteit der Sociale Wetenschappen, (010) 408 2085/1164 e-mail: Schinkel@fsw.eur.nl Willem Schinkel: Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Kampen: Klement. ISBN: 978-90-8687-017-2.

     

    Schinkel@remove-this.fsw.eur.nl

    30 oktober 2007

    http://www.eur.nl/fsw/nieuwsdetail/article/2919/



    03-07-2009, 13:31 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Willem Schinkel - Denken in een tijd van sociale hypochondrie - korte boekbespreking

    Denken in een tijd van sociale hypochondrie (2007)

    Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij

    Willem Schinkel

    We leven in een hypochondrische maatschappij, die te veel doet aan zelfanalyse en zich allerlei kwalen aanpraat. Willem Schinkels nieuwste boek Denken in een tijd van sociale hypochondrie is een radicale maatschappijkritiek.

    Wat hebben de angst voor terrorisme, de bezorgdheid om de culturele canon en het integratiedebat met elkaar gemeen? Het zijn alle drie uitingen van een hypochondrische maatschappij, een maatschappij die te veel aan zelfanalyse doet en zich allerlei kwalen aanpraat. Willem Schinkels nieuwste boek, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij, is een radicale maatschappijkritiek. Onze maatschappij is onzeker van zichzelf, weet niet waar ze naartoe moet of wie ze eigenlijk is, en ze houdt zichzelf voortdurend de vinger aan de pols. De bezorgdheid om de 'integratie' is de meest algemene vorm van sociale hypochondrie. In dit boek wordt daarom voor het eerst niet gevraagd hoe het staat met de integratie, maar wat dat eigenlijk is, een maatschappij die zowel arts als patiënt speelt en zichzelf op haar integratie onderzoekt.

    Schaf het integratiebeleid af

    Schinkel analyseert het integratiedebat als een manier waarop een kunstmatig onderscheid tussen 'de samenleving' en mensen 'buiten de samenleving' in stand wordt gehouden. De bezorgdheid om 'integratie' laat zien dat men moeite heeft om nog helder te krijgen wat dat eigenlijk is, die samenleving. Vandaar de commotie over de nationale identiteit naar aanleiding van het recente WRR-rapport 'Identificatie met Nederland'. In de praktijk heeft het integratiebeleid het effect van een exclusie van 'niet geïntegreerden'. Schinkel trekt dan ook de conclusie: schaf het integratiebeleid af en voer een egalitair, op gelijkheid van uitgangspositie gericht beleid. Juist de alledaagse problemen waar 'integratie' betrekking op heeft, worden dan veel constructiever behandeld.

    Pleidooi voor politieke incorrectheid

    Met het hypochondrische beeld van een botsing der beschavingen of een cultureel conflict tussen 'het westen' en 'de islam' is een variant van racisme geboren die Schinkel culturisme noemt: een uitsluiting op basis van culturele kenmerken. De zogenaamde verdedigers van het vrije woord drukken zich al te vaak in de rol van underdog, terwijl hun pleidooi voor integratie als eenzijdige culturele aanpassing allang dominant is. Die underdog-positie is een retorische truc waarmee iedere andere visie op integratie als 'verouderd denken' weggezet kan worden. De tegenwoordig veel gehoorde kritiek op de politieke correctheid is zo een nieuwe vorm van politieke correctheid geworden. Dit boek is daarom een pleidooi voor politieke incorrectheid.

    Schinkel is universitair docent theoretische sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

    http://www.felix-en-sofie.nl/boeken/536/willem-schinkel--denken-in-een-tijd-van-sociale-hypochondrie/



    03-07-2009, 13:28 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Willem Schinkel - De gedroomde samenleving - korte boekbespreking

    De gedroomde samenleving

    Willem Schinkel

    In dit boek herneemt Willem Schinkel zijn lucide diagnose van de 'integratie'-problematiek zoals eerder uiteengezet in zijn even omvangrijke als spraakmakende studie Denken in een tijd van sociale hypochondrie.

    Net zo scherp en tegendraads van toon, en toegankelijk voor iedereen die zich afvraagt waar het heen moet met die 'integratie'.

    Nederland is al jaren in de ban van het 'integratiedebat'. 'Integratie' is echter een volkomen fout begrip om maatschappelijke problemen goed te begrijpen en op te lossen, zo wordt in dit essay betoogd. Het gebruik van dit begrip leidt ertoe dat mensen met een andere cultuur of godsdienst voor altijd buitengesloten worden. Het spreken in termen van integratie komt voort uit een angst voor het uiteenvallen van een, volgens de auteur, niet bestaande, gedroomde samenleving. Het is een voorbeeld van sociale hypochondrie, een overdreven bezig zijn met kwalen die door externe oorzaken het 'sociale lichaam' bedreigen. De auteur van dit essay is een jonge, spraakmakende Rotterdamse socioloog. Hij fileert het spraakgebruik van zijn collega's en politici in rapporten en debatten over de integratieproblematiek. En geeft en passant een lesje sociologie aan de hand van vele klassieke auteurs. Zijn kritische reflectie is scherp en tegendraads, maar een 'must' voor iedereen die zich afvraagt waar het heen moet met de integratieproblematiek in Nederland.

    http://www.felix-en-sofie.nl/boeken/748/willem-schinkel--gedroomde-samenleving/



    03-07-2009, 13:27 geschreven door Nao  
    30-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lucebert 1924-1994 - alles wat me invalt

    'alles wat me maar invalt schilder ik, ik teken en schilder van alles op alles, alle opvattingen waardeer ik gelijkelijk, tussen motieven maak ik geen keuze en ik streef niet naar syntheses, tegenstellingen blijven bij mij rustig aangesteld en terwijl ze elkaar weerstreven, pleeg ik geen verzet, blijf ik buiten schot en beleef de vrijheid die alleen zij mij aanreiken'

    Lucebert 1924-1994



    30-06-2009, 17:12 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Albert Camus - Le mythe de Sisyphe - Il n'y a qu'un problème philosophique vraiment sérieux, c'est le suicide

    Il n’y a qu’un problème philosophique vraiment sérieux: c’est le suicide. Juger que la vie vaut ou ne vaut pas la peine d’être vécue, c’est répondre à la question fondamentale de la philosophie. Le reste, si le monde a trois dimensions, si l’esprit a neuf ou douze categories, vient ensuite. Ce sont des jeux; il faut d’abord répondre. Et s’il est vrai, comme le veut Nietzsche, qu’un philosophe, pout être estimable, doive prêcher d’exemple, on saisit l’importance de cette réponse puisqu’elle va precede le geste definitive. Ce sont là des evidences sensible au Coeur, mais qu’il faut approfondir pour les render claries à l’esprit.

    Albert Camus – Le mythe de Sisyphe – Gallimard p. 17



    30-06-2009, 11:26 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Imre Kertész - Dagboek van een galeislaaf - Blindheid voor onze medemensen

    Wij straffen onszelf met blindheid voor onze medemensen. Het lot van de mens, of beter gezegd: het zich in de condition humane openbarende goddelijke lot, brengt met zich mee dat we moeten wachten op het moment dat onze blindheid en die van anderen overgaan en de ogen en harten zich openen. Generaties, ja eeuwen gaan voorbij met dat eeuwige wachten, waaraan nooit een eind komt. Nooit zal het moment daar zijn dat iedereen alles en iedereen heeft herkend en we in de verblindende zekerheid van de herkenning zullen kunnen zeggen: het is zover, het is volbracht, het is genoeg geweest.

    Imre Kertész – Dagboek van een galeislaaf – Van Gennep blz.185-186



    30-06-2009, 11:20 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Imre Kertész - Dagboek van een galeislaaf - Is arbeidzaamheid echt zo'n deugd?

    Is arbeidzaamheid echt zo’n deugd? Vooral de deugd van slaven. Hoe kon de arbeid in de nieuwe tijd tot ideologie, tot ethos, je kunt gerust zeggen tot god worden? Wat betekent arbeidzaamheid eigenlijk? Geneigdheid tot werken? In ieder geval niet de geneigdheid om daden te verrichten, om actief te zijn, want die activiteit is geen werken, zelfs niet als zij inspanning kost. De antieke en middeleeuwse kunstenaars ‘werkenten’ niet, althans niet zoals bijvoorbeeld Dickens of Zola hebben gewerkt. Werk is tegenwoordig verovering, dynamiek, levensvorm, ja zelfs levensbeschouwing, en het tegendeel van het schouwende en beschouwelijke leven. De met het arbeidsethos behepte kwalificeert beschouwelijkheid en het experimenteren met vormen zonder praktisch doel als nutteloos, als het uitvloeisel van een parasitaire leefwijze. Is deze omslag in het denken revolutionair of krankzinnig? Was hij wellicht noodzakelijk? De ontwikkeling van de wetenschap en techniek is dankzij arbeid tot stand gekomen, maar als zij zich niet had voorgedaan, was de bevolkingsaanwas achterwege gebleven en in dat geval was de ontwikkeling van wetenschap en techniek overbodig geweest. Hoe het ook zij, niemand kan ontkennen dat het arbeidsethos heden ten dage alles heeft platgewalst en elk onrecht heeft gerechtvaardigd (Auschwitz en Siberië, om de meest extreme voorbeelden te noemen). De arbeid is de enige nog bestaande en machtige god, die de mensen heimelijk of openlijk in volledige eensgezindheid vereren, als een nieuwe moloch – een god die hun ethische leven op radicale wijze beheerst. De moraal van de arbeid heeft elke andere moraal, zelfs de ethiek van de arbeid, op de achtergrond gedrongen, ze bestaat volledig an und für sich – voor zichzelf en omwille van zichzelf. De dankzij het arbeidsethos mogelijk geworden automatisering zadelt de maatschappij echter op met een massa die geen mogelijkheid meer heeft om actief te zijn en dus haar god kwijt is. Om haar religieuze leven te kunnen voortzetten wordt ze methodisch destructief, vernietigen is immers ook ‘werk’, als er althans een arbeidsmoraal aan kan worden vastgeplakt. De daling van het beschavingspeil is duidelijk begonnen met de overwinning van de god van het werk, met diens verheffing tot algemene moraal. maar wat wil dat zeggen beschavingspeil? Dat peil is immers ook door werken bereikt en ten slotte in totale arbeid uitgemond.

    Imre Kertész – Dagboek van een galeislaaf – Van Gennep blz. 72-73



    30-06-2009, 11:13 geschreven door Nao  
    29-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Imre Kertész - Kaddisj voor een niet geboren kind 1

    ‘…streicht dunkler die Geigen dann steigt ihr

    als Rauch in die Luft

    dann habt ihr ein Grab in den Wolken da liegt

    man niet eng.’

    Paul Celan, Todesfuge

    “Nee!” zei ik ogenblikkelijk en terstond, zonder aarzeling, bijna instinctief, want zo langzamerhand is het heel natuurlijk geworden dat onze instincten tegen onze instincten ingaan, dat niet onze instincten, maar onze ‘tegeninstincten’ functioneren, ja die instincten praktisch vervangen – ik maak een grapje, als dit althans grappig kan worden genoemd, ik bedoel: als de naakte, droevige werkelijkheid grappig kan worden genoemd.

    Het bovenstaande zei ik tegen de mij tegemoetkomende filosoof nadat we allebei stil waren blijven staan in het kwijnende en door een ziekte – misschien de tering – bijna hoorbaar hijgende beukenbos of -bosje of hoe het ook mag heten, ik geef toe dat ik geen greintje verstand van bomen heb, alleen sparren herken ik onmiddellijk, dankzij hun naalden, en platanen natuurlijk, want van die bomen houd ik; wat mij dierbaar is, herken ik, zelfs tegenwoordig nog, ondanks mijn tegeninstincten, altijd onmiddellijk, al is het niet de wurgende, de maag tot een vuist ballende, agressieve, elektriserende, bijna inspirerende herkenning die optreedt wanneer ik iets zie wat ik haat.

    Ik weet niet waarom bij mij altijd alles volkomen anders is dan bij andere mensen, en als ik het misschien toch weet, is het eenvoudiger om te doen alsof ik het niet weet.

    In principe zou een mens door zo’n gedragswijze heel wat verklaringen kunnen uitsparen, maar kennelijk kunnen we ons niet onttrekken aan de verplichting om verklaringen af te leggen, we leggen immers voortdurend verklaringen af en rechtvaardigen ons gedrag steeds opnieuw, en zelfs het leven zelf, dat onverklaarbare geheel van fenomenen en gevoelens, eist verklaringen van ons, evenals onze omgeving dat doet en uiteindelijk ook wijzelf, en dat gaat net zo lang door totdat wij erin slagen om ons heen, ja ook onszelf, te vernietigen, dat wil zeggen dood te verklaren, expliceerde ik de filosoof met de mij tegen de borst stuitende maar onbedwingbare praatzucht die mi altijd bevangt wanneer ik niets te zeggen heb, een praatzucht die, naar ik vrees, aan dezelfde wortel ontspruit als mijn gewoonte om in restaurants, taxi’s en bij het omkopen van ambtelijke en halfambtelijke personen vorstelijke fooien uit te delen, zoals ook mijn overdreven, aan zelfverloochening grenzende beleefdheid een loot van die wortel is; het lijkt wel alsof ik onophoudelijk om mijn leven smeek, om het leven dat ik thans leid – Here God!

    Ik liep te wandelen door het bos – een nogal weidse benaming voor het groepje armtierige eikenbomen waar ik tussendoor liep -, in de frisse lucht – een lucht die overigens nogal bedorven rook -, om me wat te laten uitwaaien, laat ik het zo maar zeggen, zo klinkt het het beste als men de betekenis van de woorden niet te nauw neemt, want neemt men die wel nauw, dan is dit natuurlijk klinkklare onzin, ik hoefde immers helemaal niet ‘uitgewaaid’ te worden, integendeel, ik ben heel gevoelig voor tocht; op de plaats die ik bedoel bracht ik – als zo dikwijls – mijn vakantie door, een korte vakantie (ik ga niet in op de betekenisnuances vn het woord ‘kort’) in een Hongaars middelgebergte, in een huis – laten we het een vakatnietehuis noemen, hoewel ik evengoed van een werkplaats zou kunnen spreken (ik werk immers onafgebroken, en niet alleen omdat het leven mij daartoe dwingt: als ik niet zou werken, leefde ik, en als ik leefde, weet ik niet waartoe ik mij gedwongen zou voelen, het is maar goed dat ik dat niet weet, hoewel mijn cellen en mijn ingewanden het ongetwijfeld wel weten, daarom werk ik ook onafgebroken; zolang ik werk kan ik blijven voortbestaan, als ik niet werkte, zou ik vermoedelijk niet kunnen voortbestaan, daarom neem ik mijn werk serieus, ik moet het wel serieus nemen omdat er zo’n nauw verband bestaat tussen mijn werk en mijn voortbestaan, dat staat vast).

    Ik logeerde dus in een vakantietehuis, in een tehuis waar ik af en toe een poosje mag wonen en dan in het illustere gezelschap verkeer van soortgelijke intellectuelen als ikzelf, van mensen waarop ik lijk en die ik dus niet kan ontwijken, want hoe stil ik me ook in mijn kamer terugtrek (ik verraad het geheim van mijn schuilplaats hoogstens door het ingetogen geratel van mijn schrijfmachine) en hoe zachtjes ik ook door de gangen sluip, een mens moet weleens eten en als ik eet, verkeer ik in het meedogenloze gezelschap van mijn disgenoten; bovendien moet men zich ook weleens vertreden; tijdens een van die wandelingen kwam de filosoof dr. Obláth me tegemoet, midden in het bos, in al zijn grofstoffelijkheid, in het geheel niet harmoniërend met de omgeving; hij droeg een pet met bruine en beige ruiten  en een wijde jas met raglanmouwen; dr. Obláths ogen zijn smal en groenblauw en zijn grote, weke gezicht lijkt op een goed doorgekneed en langdurig gerezen stuk deeg; hij heeft een heel alledaags, fatsoenlijk beroep, namelijk het beoefenen van de filosofie, wat hij desgewenst kan aantonen met zijn persoonsbewijs; dr. Obláth is filosoof, zoals ook Immanuel Kant, Baruch Spinoza en Heraclitus van Ephese filosofen zijn geweest en zoals ik schrijver en literair vertaler ben; ik maak mezelf echter niet nog belachelijker dan ik al ben door nu een aantal beroemde schrijversnamen op te sommen, namen van mensen die nog echte schrijvers en (soms ook) echte vertalers waren, want ik ben al belachelijk genoeg door dit beroep, hoewel het feit dat ik ook vertaler ben een schijn van objectiviteit aan mijn bezigheden verleent en die bezigheiden op de uitoefening van een officieel beroep doet lijken (zodat ze acceptabel zijn voor bepaalde lieden, voornamelijk autoriteiten, en ook voor mezelf trouwens, zij het om geheel andere redenen).

    “Nee!” schreeuwde en huilde iets in me, ogenblikkelijk en terstond, toen mijn vrouw (die overigens allang niet meer mijn vrouw is) dit voor het eerst ter sprake bracht – jou ter sprake bracht – en mijn gejammer verstomde slechts langzaam, eigenlijk pas na vele lange jaren, en ging over in een melancholieke weltschmerz, net als Wodans razende woede tijdens het bekende afscheid, en deze gevoelstoestand duurde voort totdat er als het ware uit de nevelvormen van die verwaaide huilgeluiden langzaam en boosaardig als een sluipende ziekte een vraag in mij opsteeg, een vraag die steeds duidelijker vorm aannam, en die vraag was jij, of liever gezegd (en hiermee was ook dr. Obláth het eens): door die vraag realiseerde ik me dat mijn leven de kiem van jouw leven had kunnen zijn, beschouwde ik mezelf dus als moordenaar, als we de nauwkeurigheid ad infinitum, ad absurdum willen voeren, wat ik, als ik mezelf wil kwellen, gerust kan doen, want het is God zij dank te laat en zal altijd te laat blijven, jij bestaat niet en ik weet absoluut zeker dat ik wat dit betreft geen gevaar meer loop nu ik met mijn ‘nee’ alles heb vernietigd, alles heb verbrijzeld, in de eerste plaats mijn weinig geslaagde, kortstondige huwelijk – zei ik tegen dr. Obláth, doctor in de wijsbegeerte, met de onverschilligheid die  het leven me wel nooit werkelijk heeft kunnen bijbrengen, maar die ik de laatste tijd toch tamelijk handig stimuleer als dat noodzakelijk is. En die keer was het noodzakelijk, want de filosoof naderde mij in een peinzende stemming, dat zag ik meteen aan zijn lichtelijk zijwaarts gebogen hoofd, waarop de kwajongensachtige ruitjespet een merkwaardig platte indruk maakte; zoals hij daar tegenover me stond leek hij op een komieke struikrover die te diep in het glaasje had gekeken, een rover die niet wist wat hij moest doen: mij neerslaan of genoegen nemen met wat losgeld; maar Obláth dacht – bijna had ik gezegd ‘dacht helaas’ – aan heel andere dingen, een filosoof denkt meestal niet aan struikroverij, en als hij dat och doet, beschouwt hij dit fenomeen als een ernstig filosofisch probleem, het vuile werk laat hij aan de vaklieden over, per slot van rekening hebben we dat als eens eerder meegemaakt in de loop van de geschiedenis, hoewel het pure willekeur en bijna een verdachtmaking is dat ik deze gedachte juist in verband met dr. Obláth uit, ik ken immers zijn verleden niet en hopelijk zal hij me dat ook niet vertellen, alsjeblieft niet! De filosoof verraste me echter met een vraag die ik even indiscreet vond als wanneer een struikrover mij gevraagd zou hebben hoeveel geld ik op zak had, hij begon namelijk naar mijn familieomstandigheden te informeren. Weliswaar lichtte hij me bij wijze van voorschot in over zijn eigen omstandigheden, als het ware postulerend dat, als ik alles over hem kon vernemen, al was ik daarin absoluut niet geïnteresseerd, hij daaraan het recht ontleende alles te horen over mijn … maar laat ik hierover ophouden, want ik merk dat ik meegesleurd word door de letters en de woorden, en nog wel in de verkeerde richting, in de richting van een moraliserende paranoia, waarop ik me de laatste tijd helaas niet zelden betrap en waarvan de oorzaken te duidelijk zijn (eenzaamheid, isolatie en vrijwillige ballingschap) om mij zorgen te baren, ik heb ze immers zelf in eht leven geroepen, als de eerste spadesteken voor een heel diepe kuil, een kuil die ik schep voor schep moeten graven om iets te hebben wat me ooit zal opnemen (ofschoon ik vermoedelijk niet in de aarde maar in de hemel zal graven, want daar is zoveel meer plaats); dr. Obláth stelde me immers alleen de onschuldige vraag of ik kinderen had, uiteraard met de voor filosofen kenmerkende grove openhartigheid, dat wil zeggen zonder tact en in elk geval op het slechtst denkbare ogenblik; hoe had hij ook kunnen weten dat deze vraag mij (het valt niet te loochenen) enigszins in verwarring zou brengen. Ik reageerde op zijn vraag met mijn onbedwingbare praatzucht, een neiging, voortspruitend uit mijn overdreven, aan zelfverloochening grenzende beleefdheid, waarvan ik , terwijl ik sprak, voortdurend walgde. desondanks zei ik het volgende:

    ‘Nee! zei ik ogenblikkelijk en terstond, zonder aarzeling, bijna instinctief, want zo langzamerhand is het heel natuurlijk geworden dat onze instincten tegen onze instincten ingaan, dat niet onze instincten, maar onze ‘tegeninstincten’ functioneren, ja, die instincten praktisch vervangen. Ja, voor al dat dwaze gepraat, voor die vrijwillige, op geen enkele wijze te rechtvaardigen (al heb ik redenen genoeg voor rechtvaardiging, ik heb er hierboven een aantal opgesomd, als ik me goed herinner) zelfvernedering wilde ik wraak nemen op dr. Obláth, de filosoof, door hem zo te beschrijven als ik hem heb beschreven, midden in het armtierige beukenbos (of misschien lindenbos), hoewel de platte pet, de wijde regenjas, de smalle, bleekgroene ogen en het grote, weke gezicht dat op een goed doorgekneed en langdurig gerezen stuk deeg leek, absoluut niet door mij verzonnen zijn, van die beschrijving neem ik geen letter terug. Natuurlijk had ik dit alles wel wat anders kunnen beschrijven, evenwichtiger, tactvoller en – nu komt er iets belangrijks – misschien liefdevoller, maar ik ben bang dat ik alles alleen nog maar zo kan beschrijven als ik doe, met een in sarcasme gedoopte pen, spottend en misschien enigszins humoristisch (het is niet aan mij dit te beoordelen). Tot op zekere hoogte schrijf ik met een lamme pen, het is alsof iemand die pen voortdurend wegduwt wanneer ik bepaalde woorden wil neerschrijven, zodat mijn hand tenslotte andere woorden noteert dan ik oorspronkelijk van plan was te schrijven, woorden die zich nimmer tot een liefdevolle beschrijving aaneenrijgen, waarschijnlijk dáárom niet omdat er, naar ik vrees, geen greintje liefde in mijn binnenste is, maar wie zou ik in godsnaam moeten liefhebben, en om welke reden? En toch sprak dr. Obláth op beminnelijke toon, zo beminnelijk dat enkele van zijn meer saillante opmerkingen voorgoed – bijna had ik gezegd helaas voorgoed! – in mijn geheugen zijn blijven hangen. Hij zei dat hij kinderloos was, dat hij behalve zijn ouder wordende en met de ouderdom worstelende echtgenote kind noch kraai op de wereld had, als ik hem althans goed begrepen heb, want de filosoof drukte zich vager – ik zou ook kunnen zeggen discreter – uit dan ik het thans doe voorkomen, het aan mij overlatend te begrijpen wat ik begrijpen wilde, en hoewel ik niets wilde begrijpen, begreep ik natuurlijk alles. Over die kinderloosheid, vervolgde dr. Obláth, dacht hij eigenlijk pas de laatste tijd na, heel frequent zelfs. Ook nu, terwijl hij hier over het bospad wandelde, had hij erover nagedacht, en zie, hij kon de verleiding niet weerstaan om een en ander ter sprake te brengen, vermoedelijk omdat hij ook een jaartje ouder werd en bepaalde mogelijkheden, zoas de mogelijkheid om kinderen te krijgen, voor hem langzamerhand geen mogelijkheden meer waren, maar, integendeel, onmogelijkheden, onmogelijkheden waarover hij eigenlijk pas de laatste tijd vaak nadacht, en we zodanig, vervolgde hij, ‘alsof het om een verzuim ging’. Bij deze woorden bleef dr. Obláth op het pad staan, we waren intussen namelijk doorgelopen, twee sociale wezens, twee mensen tussen herfstbladeren, verdiept in hun gesprek, twee treurige vlekken op het linnen van een landschapschilder, twee vlekken die de waarschijnlijk niet bestaande harmonie van de natuur op haar grondvesten deden wankelen. Ik herinner me niet meer of ik met Obláth mee ben gelopen of hij met mij, maar laten we daar niet uit ijdelheid een punt van maken, waarschijnlijk ben ik met dr. Obláth meegelopen, dat komt me zelfs heel vanzelfsprekend voor, om hem kwijt te raken, want door mij bij hem aan te sluiten kon ik me op een mij gunstig voorkomen ogenblik omdraaien en weglopen. Dr. Obláth bleef dus op het bospad staan en spande met één enkele, zwaarmoedige beweging de huid van zijn opgezwollen en hier en daar zelfs al pafferig geworden gezicht, namelijk door zijn hoofd achterover te gooien, zodat ook zijn sportieve, kwajongensachtige pet achteroverzwaaide, en hij richtte zijn blik op een boomtak voor hem op een wijze afsof hij daaraan een versleten, gerafeld, maar ondanks die sjofelheid toch nog bruikbaar kledingstuk wilde ophangen. Terwijl we daar zo zwijgend stonden (ik in het krachtveld van Obláths aantrekkingskracht en de aantrekkingskracht van de boom), begon ik te vermoeden dat ik weldra een vertrouwelijk ontboezeming van de filosoof te horen zou krijgen, en mijn gevoel bedroog mijn niet, want dr. Obláth begon na een tijdje te spreken  en zei dat als hij zei dat hij datgene wat er gebeurd was, of juist niet was gebeurd, als een verzuim beschouwde, hij daarbij niet aan de een of andere vorm van continuïteit dacht, aan de nogal abstracte maar – het zij toegegeven – toch bevredigende geruststelling dat een mens zijn persoonlijke en bovenpersoonlijke zaken op aarde heeft afgehandeld, of liever gezegd, want zo is het nu eenmaal, niet heeft afgehandeld, met andere woorden: dat de mens behalve zelf te overleven erin geslaagd is het overleven te verlengen en te verveelvoudigen door een nageslacht te verwekken , wat (evenals het overleven zelf) als een transcendente maar uiterst praktische plicht tegenover het leven is te beschouwen, een plicht die vervuld moet worden wil men zich niet verminkt, overbodig en zelfs impotent voelen. Nee, daaraan dacht hij niet als hij over deze kwestie sprak, en evenmin aan het dreigende vooruitzicht van ouderdom zonder de steun van een nageslacht, maar iets geheel anders, eigenlijk was hij namelijk bang voor ‘gevoelsverkalking’, zie dr. Obláth in exact deze bewoordingen, terwijl hij doorliep over het bospad, schinbaar in de richting van onze uitvalsbasis, het vakantiehuis, in werkelijkheid echter – dat was me nu duidelijk geworden – recht op de gevoelsverkalking af.

    Imre Kertész (°1929) – Kaddisj voor een niet geboren kind[1] – Van Gennep Amsterdam - blz. 7-14



    [1] In een indrukwekkende bezwerende monoloog vertelt de ik-figuur waarom zijn kampverleden hem van het ouderschap weerhield: het is al haast ondoenlijk om zelf te overleven. Ook zijn schrijverschap wordt erdoor overheerst: ‘Het schrijven is voor mij niets anders dan het onophoudelijk delven aan het graf waaraan anderen, die boven de wolken wonen, mee graven.



    29-06-2009, 16:55 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ida Gerhardt - Zoals een vis
    Diep in de stilte binnengedaald -
    zoals een vis
    zoals een vis
    binnen het water ademhaalt,
    water dat adem en aanvang is.

                                Ida Gerhardt

    29-06-2009, 16:21 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Henri Nouwen - Open uw hart - Wurgende eenzaamheid

    We zouden ons wel eens kunnen afvragen of alle conflicten en ruzies, alle beschuldigingen en verwijten,
    alle geventileerde of onderdrukte boosheid en openlijke of heimelijke jaloezie, die zo vaak een rol spelen
    in de overhaast aangeknoopte relaties, niet hun oorsprong vinden in de onjuiste veronderstelling dat wij
    als partners elkaars eenzaamheid moeten opheffen.
    Inderdaad lijkt dit verlangen naar een 'definitieve oplossing' dikwijls de oorzaak van het destructieve
    geweld dat binnensluipt in de intimiteit van de menselijke ontmoeting. Meestal is het geestelijk geweld :
    gedachten die de geest vergiftigen met argwaan, innerlijke roddelpraat en wraakzuchtige fantasieën. 
    Soms is het een geweld van woorden dat met klachten en verwijten de vrede verstoort en af en toe
    neemt het de gevaarlijke vorm aan van gewelddadig handelen.  In menselijke verhoudingen heeft geweld
    juist zo'n verschrikkelijke vernietigingskracht omdat het niet alleen de ander schade berokkent, maar
    ook het eigen ik in een vicieuze cirkel doet belanden, waar steeds meer wordt gevraagd naarmate er
    minder wordt ontvangen.
     
                 Henri Nouwen, Open uw hart De weg naar onszelf, de ander en God. Lannoo, 1989, p. 23-24

    Opgestuurd door Karel Van Thillo 28-6-09



    29-06-2009, 16:17 geschreven door Nao  
    25-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Teilhard de Chardin s.j. over 2

    Teilhard de Chardin (1881-1955): De Franse Galileo Galileï

    Ontwikkelde als jezuïet een plausibele evolutietheorie en paste daarbij onbewust de integratieve wetenschap toe. Na Linnaeus, Lamarck en Darwin zijn met Teilhards totale evolutieaanpak voor het eerst betrouwbare toekomstvoorspellingen mogelijk. Inmiddels wordt zijn visie ook in de psychologie en sociologie toegepast.

    Galileo Galileï, Nicolas Copernicus en anderen werden door het Vaticaan als ketters beschouwd. In de vorige eeuw trof Teilhard de Chardin hetzelfde lot. Het ging toen niet om de zwaartekracht, maar of de mens nog om zichzelf heen draaide? Galileï kreeg gelijk, Copernicus kreeg gelijk, krijgt Teilhard nu ook gelijk?

    Pierre Teilhard de Chardin wordt geboren op 1 mei 1881 op het landgoed Sarcenat te Orcines vlakbij Clermont-Ferrand in Frankrijk. Het landgoed biedt de jonge Teilhard een boeiende ontdekkingsplek van dode en levende materie. Hier start zijn levenslange zoektocht naar de menselijke evolutie, naar de plaats van de mens in de kosmos. De resultaten van zijn onderzoek verwoordt hij uiteindelijk bijzonder knap in zijn werk ‘Het Verschijnsel Mens’. Daarin verenigt hij op unieke wijze religie en wetenschap tot één aannemelijke waarheid.

    KLEM TUSSEN RELIGIE EN WETENSCHAP

    Die vereniging van religie en wetenschap komt Teilhard duur te staan. Zijn visie is namelijk niet welkom binnen de Katholieke Kerk. Zijn gedachten over een scheppende evolutie kraken de denkbeelden van de ordegeneralen in Rome. De immobilisten dulden geen inzichtelijke ideeën die aan hun normen knagen. De ziel is door God geschapen en niet uit materie ‘ingegeven’. De Katholieke Kerk houdt daarom zijn publicaties tegen, ondanks mondelinge en schriftelijke toelichtingen van Teilhard zelf (later worden ze natuurlijk toch gepubliceerd). Hij wordt vervolgens uit Frankrijk verbannen en hij krijgt geen kans op een leerstoel aan het Collège de France. Teilhard komt dan in China, waar hij paleontologisch onderzoek doet en zo zijn theorie verfijnt. Hij raakt steeds meer overtuigd van zijn inzichten.

    Teilhards ideeën over de evolutie komen overeen met die van de Engelse agnosticus en bioloog Sir Julian Huxley (1887-1975). Hoewel Huxley wetenschappelijke erkenning kreeg en Teilhard persoonlijk kende, wijzen conservatieve wetenschappers Teilhards visie af. Ze menen kortsluitingen en weglatingen van feitelijke toestanden te ontdekken. Bijvoorbeeld de sprong van materie naar leven en van aap naar mens zijn te gemakkelijk. Ze vragen zich af of Teilhard niet al te graag een synthese wil realiseren van godsdienst en wetenschap? En dit ten laste van de pure ‘wetenschappelijkheid’ van zijn oeuvre.

    De afwijzingen vanuit beide kampen stellen Teilhard diep teleur. Hij kent zelfs een periode van een zware depressie. Uiteindelijk krijgt Teilhard vlak voor zijn dood erkenning. Hij wordt uitgenodigd als lid van een elitair gezelschap in New York. Het gezelschap belooft zijn werken te publiceren.

    Tegenwoordig ziet men de waarde van Teilhards visie. Het werk van Teilhard is om een bepaalde reden geniaal. Wellicht spontaan en intuïtief paste Teilhard een nieuwsoortige wetenschappelijke methode toe die men tegenwoordig onder verschillende termen beschrijft, al naargelang de auteur. De Belgische wetenschapper Dr. Kris Roose noemt deze methode de integratieve wetenschap of de plausibiliteitsmethode.

    En nu laait in de media opnieuw de discussie op over Creationisme (schepping), Intelligent Design (een compromis) en Evolutie (wording). De kerk mengt zich opnieuw in de discussie en wetenschappers die volgens de traditionele wijze wetenschap beoefenen, vinden nog altijd geen treffend bewijs dat zo’n discussie overbodig maakt.

    LIEFDE

    Als brancardier aan het front tijdens de Eerste Wereldoorlog doen ook de verschrikkingen van de oorlog Teilhard nadenken over de mens, de mensheid en God. Daarnaast wekken technologische ontwikkelingen angst bij mensen van zijn generatie. Ze vragen Teilhard om hulp. Hoe denkt hij over dit alles? Waar gaat de mensheid naar toe?

    Teilhards analyse van de mensheid is ondanks alles positief van toon. Zijn denkbeeld concentreert zich rond twee kernbegrippen: aantrekkingskracht en bewustzijnsophoping.

    Teilhards visie is min of meer te vergelijken met de theorie van de zwarte gaten. Waar een zwart gat alle materie opslurpt, zo trekt een denkbeeldig wit gat liefdesenergie aan. Dit witte gat noemt Teilhard Omega: het moment dat Christus zich opnieuw aan de mens ‘openbaart’. Is de liefde niet de sterkste kracht waaraan de menselijke geest is blootgesteld? De liefde voor een overtuiging of idee? De liefde voor een kind of iemand die je dierbaar is? De liefde voor een daad of een land? Waar komt al die levensenergie vandaan, als een mens door de liefde voor iets of iemand wordt getroffen? Teilhard ziet de liefde als een goddelijke energie. Het is een positieve, integrerende of constructieve energie, stromend door de binnenkant van zowel dode als levende materie, en zij is van een enorme schoonheid.

    Velen verwijten Teilhard een te positieve kijk op de wereld. Er gebeuren toch ook zoveel slechte dingen, waarbij je niet van liefde kunt spreken? Hoewel Teilhard hier oog voor heeft, besteedt hij liever tijd en energie aan de opbouwende kant van het bestaan. Hij is ervan overtuigd dat deze kant uiteindelijk zegeviert. Teilhard hierover: ‘Ook een zonnig landschap heeft zijn schaduwen.’

    KOSMOGENESE

    De kosmogenese zoals Teilhard de universele liefdesstroom noemt, stroomt van Alfa naar Omega. Vanaf de oerknal dijt het heelal aan de buitenkant uit en tegelijkertijd krult het heelal aan de binnenkant op, wordt het door punt Omega aangetrokken (de weg van de chaos en de weg van de orde, zie meer hierover in bijlage II Chaos en Orde).

    Teilhard ondersteunt zijn kosmogenese via een lijn van opbouwende complexiteit: een geleidelijke ‘verdikking’ van de binnenkant. Hoe complexer de inwendige samenstelling van een organisatie-eenheid, hoe meer de psyche zich interioriseert, waardoor het bewustzijn steeds meer op zichzelf terugbuigt (reflecteert).

    Teilhards kosmogenese drukt zich op Aarde uit in verschillende evolutieniveaus en evolutiefasen. Eenheden op hetzelfde niveau worden geleidelijk complexer en bereiken uiteindelijk een natuurlijk eindpunt. Daarna volgt een onvermijdelijke sprong (verlichting of revolutie) naar een hoger, complexer niveau, terwijl de oude blijft bestaan. Zo overlappen verschillende lagen elkaar en onderscheiden ze zich in complexiteit van de binnenkant: de evolutie als een spiraal.

    EVOLUTIENIVEAUS

    Er bestaan 9 niveaus (zie voor meer details bijlage I):

    Niveaus van de dode materie. Materie die slechts beweegt en verandert onder uitwendige invloeden:

    1.(Super)strings

    2.De elementaire deeltjes (krachtdragers, leptonen en quarks)

    3.De samengestelde ‘elementaire’ deeltjes (hadronen en baryonen)

    4.Het atoomniveau

    5.Het moleculair niveau

    De volgende drie niveaus (nr 6, 7 en 8) werden uitvoerig door Charles Darwin beschreven. Bij deze niveaus worden veranderingen en ‘leven’ ook georganiseerd van binnen uit, door RNA en DNA, door chromosomen, en door hersenen (althans met de instincten daarvan, dus aangeboren, doorgegeven hardware).

    6.Het eobionten niveau

    7.Het cellulair of protozoair niveau

    8.Het metazoa niveau

    Op het negende niveau,

    9.Het socialisatie niveau

    leven de principes van de vorige niveaus door. Veel mensen menen dat de evolutieprincipes van Darwins ‘survival of the fittest’ ook de enige werkzame wet is bij de mens. Inmiddels is duidelijk dat daarmee niet alles verklaard kan worden. Het sturen van gedrag en evolutie is op het niveau van de mens een aangelegenheid van de ‘software’ geworden van de hersenen, de ‘geest’, de ‘psyche’, het bewustzijn, de leerprocessen, de kennis, of hoe dan ook genoemd. De verregaande ontwikkeling van communicatie en informatieprocessen (immateriële organisatie) bepalen in grotere mate de integratiemogelijkheden dan die gebaseerd zijn op enkel biologische gronden zoals Darwin dat voorstelt.

    Teilhard beschreef in zijn standaardwerk ‘Het Verschijnsel Mens’ niet het eobiontenniveau, omdat dit in de toenmalige biologie nog niet bekend was: men verwarde het met het protozoair niveau. Ook voegde hij beide elementaire niveaus (1+2) samen, omdat de quarks toen nog niet bekend waren. Het pleit voor de genialiteit van Teilhards visie dat deze nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen zijn theorie bevestigen, eerder dan ze te ondergraven.

    Teilhard zag in dat de evolutie niet lineair verloopt, maar via een spiraal van analoge fasen of niveaus. Hij ontdekte het geheim van de evolutie. Dit inzicht liet hem toe om met veel grotere nauwkeurigheid de toekomst van het heelal en de zin van het leven te beschrijven.

    Het complexificatieproces verloopt in twee afwisselende bewegingen:

    1. Tijdens een eerste beweging wordt er, binnen hetzelfde niveau, getracht om steeds betere systemen te vormen; een ontwikkeling van analoge systemen van dezelfde soort als de vorige, maar dezelfde elementen op een complexere manier in zich verzamelen. De complexere elementen kwamen in de natuur op een latere datum tot stand dan de eenvoudigere.

    2. Op een bepaald moment komt aan deze ontwikkeling een schijnbaar natuurlijk eindpunt: de natuur ontwikkelde geen complexere atomen dan uranium, geen complexere moleculen dan aminozuren, geen complexere cellen dan de protozoa, enz. Het complexificatieproces gaat dan verder op een hoger niveau, niet door het ingewikkelder maken van de eigen eenheid, maar door met verschillende eenheden een hogere eenheid te vormen: atomen vormen moleculen, moleculen vormen eobionten, eencelligen vormen meercelligen, enz. In een tweede beweging wordt er met elementen van een lager niveau een systeem op hoger niveau gevormd, waarna weer de eerste beweging plaatsvindt, maar nu op een hoger niveau.

    In de loop van de evolutie worden dus telkens systemen gevormd van een hoger complexiteitsniveau, d.w.z. dat systemen van een lager niveau de bouwstenen zijn van de systemen van het volgende niveau. Teilhard beschrijft dus eigenlijk de evolutie der natuurlijke systemen, een soort toegepaste systeemtheorie. Hij kenmerkt deze twee bewegingen met twee krachten: de middelpuntvliedende (‘horizontale’) kracht op één niveau en de middelpuntzoekende (‘verticale’) kracht tussen niveaus.

    EVOLUTIESFASEN

    Hoewel de verschillende niveaus elk hun typische kenmerken hebben, zijn ze toch in drie grote soorten in te delen die veel overeenkomsten vertonen in hun dynamiek, evolutie- en structureringswijzen. De evolutie van de Aarde kent dan twee cruciale overgangen binnen drie evolutiefasen:

    1. het moment dat eiwitten promoveren naar een levende cel

    2. het moment dat de biosfase een sprong maakt naar de noösfase (de stap van de reflectie)

    Teilhard spreekt in dit verband over twee evolutiedrempels binnen drie sferen: lithosfeer, biosfeer en noösfeer. Voorafgaand aan een nieuwe tijdsruimte ontstaat er eerst een soort kritische massa in complexiteit (natuurlijk eindpunt). Van daaruit volgt onvermijdelijk de sprong naar een complexere vorm van bewustzijn en energietransformatie. De twee overgangen verbinden de drie belangrijke evolutiefasen: de lithofase, de biofase en de psychologische of noöfase.

    1.Lithofase (niveau 1 - 5)

    Teilhard verklaart waarom bijvoorbeeld stenen, ertssoorten, kristallen en mineralen (lithosfeer) op een ‘doodlopend’ spoor zitten. De evolutie van organisatie-eenheden binnen deze sfeer is namelijk beperkt door te sterke interne bindingen. Dergelijke verbindingen zijn dan ook niet geschikt voor voedselvertering bij mensen en zoogdieren. Maar evenzo niet geschikt voor verdere ontwikkeling van een flexibele binnenkant. Ofschoon zij aan de buitenkant in complexiteit toenemen, blijven de binnenkanten van deze bouwwerken onbewoond. De lithosfeer kristalliseert waarbij de materie te veel in zichzelf is opgesloten en alleen bij hoge temperaturen kan voortbouwen.

    De hydrosfeer (de waterzones van de Aarde) daarentegen kenmerkt zich juist door zwakke verbindingen die gemakkelijk zijn te verbreken of te wijzigen. Daarvoor is relatief weinig energie nodig. De mogelijkheden van verbindingen zijn hier onbeperkt en zij zorgen dus voor oneindig veel variaties met een flexibele binnenkant. Het is de hydrosfeer van waaruit de complexiteit uiteindelijk naar een nieuw niveau stijgt.

    2. Biofase (niveau 6 – 8)

    De biologische evolutie is dan ‘in vuur en vlam gezet’. Punt Omega oefent voortdurend een aantrekkingskracht uit op het bewustzijn zoals een brandende lamp insecten aantrekt: organismen evolueren naar een model waarin de psyche zich concentreert rond een uitgekiend systeem van informatieverwerking en communicatie. Geen willekeur van, geen zoektocht naar, maar een voorbereiding tot.

    Volgens Teilhard is de ontwikkeling van de hersenen en het zenuwstelsel een graadmeter van complexiteit binnen de evolutieboom. De aanwezigheid van hemisferen van onderzochte paardenhersenen (onderzoek van Tilly Edinger) laten over een periode van enkele miljoenen jaren zien dat deze neo-cortex versneld in grootte is toegenomen.

    Binnen dezelfde evolutieboom zitten in de periferie de specialisaties en de excentriekelingen zoals zwemmers, gravers, duikers, stekelhuidigen en lopers. De soorten met weinig uiterlijke specialisaties zitten dicht bij het midden, bij de stam. Hun specialisaties zitten meer in de binnenkant. In de top van de boom zitten de Primaten met een geavanceerd zenuwstelsel en communicatiesysteem. Het heeft het er alle schijn van dat niet de slimste anatomie van een organisme een lange toekomst is beschoren (beste loper, beste zwemmer), maar de soort met de grootste reflectieve binnenkant. Onder druk van zoveel binnenkant springt de complexiteit naar een nieuw niveau.

    3. Noöfase: (niveau 9)

    De mens is niet de kroon op de schepping, maar de spil van de evolutie. De evolutie gezien als een draaikolk, met in de periferie de geologie die traag en onzichtbaar verandert, in het midden de biologie die snel en veranderlijk wervelt, en in het midden de nukken en grillen van de psychologie die het snelste kolkt. Teilhard ziet ook de ontwikkeling van een hele soort versneld terug in die van één enkel individu. Alsof een lange evolutie in verkorte versie in elk individu huist. Want zo beseft een kind in de puberteit dat het een eigen persoonlijkheid heeft: een individu tussen andere individuen. Iets soortgelijks gebeurde met een aapsoort. De complexiteit van de binnenkant was toen zo opgehoopt dat het op zichzelf terugboog: en er was reflectie. De aap zag zichzelf plotseling tussen andere apen. Teilhard ziet dan ook een cruciaal verschil tussen aap en mens: ‘een aap kan veel leren, maar alleen de mens weet dat hij kan leren.’ Dit meta-aspect heeft verregaande gevolgen. De ontwikkeling van de Aarde heeft vanaf dat moment zijn eigen evolutiearchitect gecreëerd.

    Teilhard ziet de komst van de mens niet als een speling van de natuur, als een toevallige bijkomstigheid, evenmin als een kroon op de schepping. Hij ziet niet de mens, maar het denken, de psychologie als belangrijk gegeven en de mens daarvan als drager. Hij ziet duidelijk een evolutierichting waarin de psychologie een onderdeel vormt als universele gebeurtenis. De psychologie is geen uniek proces die zich toevallig alleen op Aarde afspeelt, maar is een eigenschap van een kosmosgenetisch proces dat ook elders in het heelal optreedt. Wellicht onder andere condities, factoren en met andere accenten.

    Ook ziet Teilhard de evolutie van de Aarde als een onomkeerbaar en éénmalig proces (zie bijlage III over Natuurwet). De Aarde ontstaat slechts één keer, zij kent één ontwikkeling en één dood. Die ontwikkeling gaat gepaard met cruciale momenten, waarin de omstandigheden de juiste parameters hebben voor een nieuwe stap naar een hoger niveau. Is eenmaal de sprong gemaakt, dan is een herhaling energetisch (chemisch-technisch of thermodynamisch?) onmogelijk, omdat de sprong zelf de variabelen wijzigt die een herhaling mogelijk moeten maken. Zo maakt de nu aanwezige zuurstof vroeger bepaalde noodzakelijke evolutiestappen onmogelijk.

    BOUWEN AAN DE TOEKOMST

    Transformeert de mens naar een supermens op hetzelfde niveau of transformeren de mensen naar een hoger niveau?

    Teilhard voorspelt voor de toekomst geen nieuwe supermens. Geen nieuwe stap binnen hetzelfde niveau, maar een sprong naar een complexer niveau. Want een stap naar een beter uitgeruste mens lijkt onwaarschijnlijk gezien de huidige mogelijkheden die de mens al kent. Er vindt dus geen diepere individualisering of perfectionering van de afzonderlijke delen plaats. Daarentegen zijn goed werkende systemen (organisaties, markten, groepen, sociale leefmilieus, communicatie en informatie) veel aantrekkelijker voor de evolutie. De bewustzijnskernen concentreren zich dan niet langer elk afzonderlijk rond één punt (vgl. de Aarde als middelpunt van het heelal?), maar verenigen zich met alle andere bewustzijnscentra op Aarde. Deze nieuwe laag vormt een soort global mind van de Aarde (geen global brain zoals in de Gaia-theorie!); de geest van de Aarde als afzonderlijk bewustzijnspunt binnen de kosmos.

    Teilhard: “De uitweg van de wereld, de poorten van de toekomst, zij gaan niet open voor enkele bevoorrechten, evenmin voor een enkel volk, het uitverkorene onder alle volkeren! Die poorten zullen pas bezwijken voor de druk van allen te samen."

    Teilhard vervolgt. De huidige mens is het resultaat van allerlei klimpogingen. Voortdurend klimt de mens via allerlei -ismen, religies, wetenschappelijke formuleringen en -cratieën omhoog. Steeds opnieuw ondervindt de mens ook de beperkingen en onvolkomenheden ervan. Zo maakt het communisme een termiet van de mens: individualiteit, initiatief en zelfontplooiing worden daarbij onderdrukt in plaats van gestimuleerd. Zo is het fascisme en fundamentalisme te beperkt, niet inspiratief en houdt het zich teveel aan normen en waarden uit vervlogen tijden. En zo heeft de democratie veel emancipatie gebracht, maar geen echte vrijheid (gezonde groei in ontwikkeling). De verschillen in bewustzijnskernen zijn te groot, de kloven te breed, waardoor geen eenheid mogelijk is. Teilhard voorspelt een moment waarop groei naar eensgezindheid (met behoud van individualiteit) mogelijk wordt en zich dan ook versneld. Zodra de mensheid het geheim van de evolutie begrijpt, versnelt het bewustwordingsproces: de geest van de Aarde convergeert sneller, menselijke inspanningen gaan dan steeds meer in het teken van dit proces staan. Er wordt zogezegd geen tijd, geld en energie meer verspild aan bijzaken.

    Het grootste gevaar in deze psychologische evolutie is volgens Teilhard het isolement of desintegratie. Isolement en individualiteit wonen naast elkaar. Een samenleving waarin de ene partij de andere uitstoot, onderdrukt, uitbuit of uitsluit, blokkeert daarmee in feite de ontwikkeling van de mensheid en kweekt niet alleen broeiplaatsen van haat, maar zet ook de toekomst van de Aarde op het spel. De enige weg naar boven, naar de toekomst is samenwerking op alle fronten ofwel integratie. Teilhard hierover: ”Vals, en tegen de natuur, is het egocentrisch ideaal van een toekomst welke voorbehouden is aan hen die langs egoïstische weg het uiterste punt van het 'ieder voor zich' zullen bereikt hebben. Geen grondeenheid kan bewegen of groter worden tenzij met en door alle andere.”

    Volgens Teilhard is het dan ook van groot belang dat de mensheid op tijd inziet waarvoor hij op Aarde is gekomen en hij doet daarbij een beroep op de wetenschap: meer onderzoek naar de betekenis van de mens in de evolutie, in de sociologie en psychologie.

    Zelf God scheppen

    De Aarde is rond en dus eindig. De afzonderlijke bewustzijnskernen op Aarde zijn nu meer dan ooit bezig elkaar te ontmoeten, zowel kwaadschiks als goedschiks. Na een lange voorbereiding, een periode waarin stammen, families, groepen, culturen en volkeren elkaar konden ontlopen, komen ze elkaar tegenwoordig steeds intensiever tegen: verplaatsingen in allerlei richtingen. De Aarde buigt terug en daarmee ook de bewustzijnscentra totdat deze in zijn geheel op zichzelf terugbuigt: de mondiale reflectie.

    De vervolmaking van de geest van de Aarde kan leiden tot interacties met, en een opgaan in een hoger systeem, die van een kosmische pansocialisatie. God is dan zeer goed te beschouwen als een naam voor een volmaakt natuursysteem dat een zelfscheppend vermogen bezit. Want wat doet een evolutie zelf die een natuurlijk eindpunt nadert? Waar, als het ware, inwendig niets meer te doen is, immers het bewustzijn is tot zijn voltooiing gekomen? Wellicht komt er dan een actie naar buiten: een schepping van een nieuw universum, waarin de cyclus opnieuw begint?

    Inmiddels is het eerste paasdag 1955 en Teilhard de Chardin overlijdt in New York. Zijn Magnum Opus ‘Het Verschijnsel Mens’ wordt zijn bekendste werk. Toch hebben veel jongeren nooit van hem of van zijn boek gehoord om redenen die al aan het begin zijn genoemd. Maar in de diepte is er nog iets aan de hand: zolang een discussie over Creationisme, Evolutie en Intelligent Design bestaat, hebben kerk en staat bestaansrecht. Inzicht kan hen wel eens overbodig maken.

    Opmerking van de auteur over dit artikel: Ik ben me ervan bewust dat deze samenvatting, hoewel uitgebreid, toch gezien het onderwerp, te algemeen is en vragen oproept. Het voert hier te ver om alle facetten van de evolutie aan te kaarten. Voor wie meer wil weten staan hierna enkele bronnen (zie bijlage IV en V) genoemd.

    G. Schermer

    BIJLAGEN

    I. DETAILS OVER EVOLUTIENIVEAUS

    1. Strings/plaatjes

    Het meest elementaire niveau dat de natuurwetenschappen op dit ogenblik onderscheiden hebben is het niveau van de strings. Deze deeltjes zijn uiteraard, evenmin als quarks en de krachtdragers, nooit direct waargenomen. Ze zijn echter gepostuleerd op wiskundige basis. De hypothese van het bestaan der strings wordt bevestigd door talloze gegevens waar de atoomfysici over beschikken. Recentere hypothesen spreken eerder van plaatjes dan van strings, maar essentieel blijft alles hetzelfde.

    2. De enkelvoudige elementaire deeltjes (krachtdragers, leptonen en quarks)

    Dit bevat zowel de krachtdragers (fotonen, gravitonen, gluonen en bosonen) als de elementaire materiedeeltjes, de leptonen (o.a. het elektron) en de quarks (u,d,c,s,t,b,). De quarks zijn de bouwstenen van de hadronen (zie volgend niveau) en de baryonen.

    3. De samengestelde ‘elementaire’ deeltjes (hadronen en baryonen)

    Dit omvat zowel de hadronen (de protonen, de neutronen en alle andere totnogtoe gekende atoomkerndeeltjes) en de baryonen, d.w.z. de kunstmatig opgebouwde en slechts kortstondig bestaande superzware hadronen. Zowel hadronen als baryonen zijn samengesteld uit quarks. Hadronen blijven samen, omdat de krachten die in de quarks schuilen aldus een zeker evenwicht bereiken. Er schiet echter nog veel vrije energie over, die leidt tot verdere complexificatie.

    4. Het atoomniveau

    Een atoom bestaat uit een vaste kern, en er rond cirkelende elektronen, die wel eens kunnen schommelen in aantal. De kern bestaat vooral uit hadronen (protonen en neutronen). Al naargelang het aantal protonen heeft men te doen met een andere atoomsoort, en deze worden dan ook per nummer geklasseerd (Tabel van Mendelejev). De atoomsoorten worden, door interstellaire reacties, steeds ingewikkelder, van waterstof (1) tot uranium (92). Dit laatste is dus weer een natuurlijk eindpunt. Ingewikkelder atomen komen in de natuur niet voor, merkwaardig genoeg. Men heeft er enkele kunstmatig gevormd met een hoger rangnummer dan 92 maar deze blijken in hoge mate onstabiel te zijn.

    Atomen blijven samen door de elektromagnetische kracht: de elektronen die negatief geladen zijn, cirkelen rond de kern, die positief geladen is dank zij de protonen. De kerndeeltjes zelf blijven samen door de sterke kernkrachten, één van de vier basiskrachten, naast o.m. zwaartekracht en elektromagnetische kracht.

    5. Het moleculair niveau

    De atomen vormen moleculen, vanaf het eenvoudigste anorganische zoals water, tot het ingewikkeldste organische, d.w.z. de aminozuren. Ingewikkelder moleculen zijn niet gekend. Wel zijn er grotere gekend, doch deze zijn niet “complexer” in de echte zin van het woord.

    De moleculen blijven hoofdzakelijk samen, omdat de samenstellende atomen aan elkaar klitten, doordat de elektronen van de buitenste schillen bij voorkeur en “octetstructuur” vormen, d.w.z. met z’n achten vol zitten. Daarom “koppelen” atomen met “te weinig” elektronen in de buitenste schil vlot en vrij stabiel met “te veel” elektronen in de buitenste schil.

    6. Het eobionten niveau

    Eiwitten (peptiden) vormen weer polypeptides: complexe netwerken van eiwitketens. Dit netwerk vormt de mazen waarin allerlei andere stoffen opgeslagen worden: vloeistofdruppels, vetdruppeltjes, enz. Samen met andere moleculensoorten verbinden ze zich tot de z.g. levende stof of protoplasma. Het protoplasma structureert zich tot steeds complexere vormen: virussen, mitochondria en centriolen. Daarnaast zijn er nog ‘actieve’ stoffen zoals enzymen. Deze zijn zodanig ingewikkeld dat men ze organisch kan noemen: biokatalysatoren dit ter onderscheid met eenvoudige katalysatoren voor eenvoudige scheikundige reacties. Alle soorten eiwitten worden op analoge manier gesynthetiseerd door z.g. nucleïnezuren (katalysatoren van eiwitsynthese). Al deze actieve en niet-actieve eiwitten gaan zich, tezamen met de nucleïnezuren (ribonucleïnezuren, RNA, en desoxyribo, DNA) structureren tot min of meer actieve organismen, proto-organismen, met als bouwsteen polypeptides. Deze proto-organismen (eobionten) houden zich alleen bezig met het ‘aantasten’ van scheikundige geschikte milieus, en die omzetten tot identieke proto-organismen. De eenvoudigste eobiont is het virus. Zo’n virus zet in een geschikt milieu de omgevende stoffen ook om tot een virus.

    7. Het cellulair of protozoair niveau

    Bacteriën gaan ingewikkelder ter werk dan virussen. Daar waar virussen stof uit de omgeving omzetten tot virussen, zet de bacterie omringende stof om in eigen componenten. Als de afmetingen te groot worden, delen zij zichzelf. De primitieve eobionten gaan onderling samenwerken en samenleven in een veel complexere structuur die uiteindelijk de levende cel zal worden.

    8. Het metazoa niveau

    De afzonderlijke levende cellen of protozoa verenigen zich tot meercellige structuren of metazoa en evolueren van rudimentaire celkolonies naar meercellige wezens, cellencomplexen, waarvan de zoogdieren en de mens de ingewikkeldste zijn. Na de eencellige wezens zoals de amoebe krijgen we eerst celkolonies (syncytia) waarin een hele hoop identieke cellen samenblijven zonder dat er bepaalde specialisaties optreden. De buitenste cellen nemen dan de rol van beschermers in, terwijl de binnenste cellen zich aanpassen aan hun afzondering van de buitenwereld en een relatieve schaarste van voedsel. Steeds meer specialisatie en functiescheiding ontstaan: bescherming (huid), steun (bot/geraamte), bewegen (spier), verbranding (darm, klieren, lever), vervoer zuurstof (rode bloedcellen), en ten slotte cellen die de gehele werking coördineren door boodschappen door te geven aan een zenuwstelsel.

    9. Het socialisatie niveau

    Op dit niveau gaat de evolutie door met constructies die steeds ingewikkelder worden. De afzonderlijke mens divergeert eerst (koppel, gezin, familie, stam, dorp, stad, land) en is na een zekere mate van vermenigvuldiging en verplaatsing over de begrensde grond (de eindige Aarde) gedwongen tot convergentie (of integratie) tot combinaties die boven de mens uitstijgen zoals kleine en grote organisaties, politieke structuren en economische systemen. Dit alles gebaseerd op een reeks contactmechanismen zoals boekdrukkunst, vervoermiddelen en nieuwste communicatiemiddelen.

    II. CHAOS EN ORDE

    Als een huis heel lang niet wordt onderhouden, dan zorgt de natuur er vanzelf voor dat het huis in verval raakt. Het huis wordt een chaos. Daar hoeft niemand iets voor te doen. Dit verschijnsel noemt men entropie, een gevolg van de uitdijing van het heelal. Verval, een destructief proces, wordt tijdelijk voorkomen door een andere - constructieve - stroom: het streven naar orde. Door het huis te onderhouden, wordt de chaos tegengegaan. Dit ‘onderhouden’ kost inspanning. Orde nastreven kost dus inspanning. Waar komt de energie vandaan die nodig is om die inspanning te leveren? Waarom willen we überhaupt een huis op orde houden? Waarom stellen we regels in? Waarom rijdt niet iedereen tegelijk door een rood stoplicht? Waarom verzekeren we ons massaal? Waarom brengen we ons geld naar een bank en maken we het niet meteen op? Dit alles heeft te maken met een merkwaardige drang naar orde. We stellen onszelf doelen die we willen bereiken en als die steeds worden verstoord (botsingen op een kruispunt), wordt het leven uitzichtloos, zinloos, onpraktisch.

    III. NATUURWET

    Ilya Prigogine is grondlegger van wat vandaag gemeenzaam als de 'chaostheorie' bekend staat, een theorie die in essentie zegt dat in een situatie van instabiliteit elementen de neiging hebben om zich te organiseren tot structuren van een hogere orde (auto-organisatie). Zijn theorieën over de onomkeerbaarheid van de evolutie en het belang van tijd in de fysica leverden hem in 1977 de Nobelprijs voor Scheikunde op.

    IV. BRONNEN - BIBLIOTHEEK TEILHARD DE CHARDIN

    ·         Het voorspel/1914-1916 (brieven) en Het voorspel/1917-1919 (brieven) De visie van het verleden

    ·         De mens in de evolutie

    ·         Het Goddelijk milieu

    ·         De plaats van de mens in de natuur

    ·         De toekomst van de mens

    ·         De opbouw van de toekomst

    ·         Tijdgenoten over Teilhard de Chardin, door F.G.Eliot, Julian Huxley, B. de Solages, Pierre Leroy, Bernard Towers, Arnold Toynbee

    ·         Teilhard de Chardin en het Christendom in de moderne wereld, door Ignace Lepp
    Het verschijnen van de mens op aarde

    ·         De menselijke groep

    ·         De menselijke energie

    ·         Vroege geschriften I

    ·         Vroege geschriften II

    ·         Vroege geschriften III

    ·         Sociale politiek in de wereldbeschouwing van Teilhard de Chardin, door Madeleine Barthélémy Paul Chauchard, prof.dr. Bernard Delfgaauw, Léopold Sédar Senghor Loflied (bloemlezing)

    ·         Het veldwerk van Teilhard de Chardin, door George Barbour

    ·         Teilhard de Chardin en zijn geloof in het leven, door Jean Onimus

    ·         Centrologie

    ·         Dialectiek van de Geest

    ·         De activering van de menselijke energie

    ·         Het Verschijnsel Mens

    http://www.dossierx.nl/content/view/383/54/



    25-06-2009, 12:22 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Teilhard de Chardin s.j. over

    Teilhard de Chardin, de vergeten spirituele evolutionist

    Intelligent Design

    Geloof en wetenschap dienen strikt gescheiden te zijn, zo luidt het veel gehuldigde principe dat de laatste weken weer overal klinkt. Aanleiding is de discussie over Intelligent Design, die onderwijsminister Van der Hoeven aanzwengelde. De tegenstanders van ID beschuldigen de aanhangers van deze theorie van een disciplinaire overschrijding van de grens tussen wetenschap en geloof. En critici van het neo-Darwinisme, onder wie bisschop Punt van Haarlem, zeggen juist dat het onwetenschappelijk is om te ‘verkondigen’ dat de evolutie niets anders is dan een aaneenschakeling van toevalligheden. Daarin wordt de laatste groep gesteund door wetenschapsfilosofen die beweren dat ‘toeval’ geen eenduidig te definiëren begrip is en derhalve niet zonder moeilijkheden in een wetenschappelijke hypothese kan worden ingezet.

    Hyperfysica

    Iemand die de grens tussen geloof en wetenschap systematisch overschreed, was de pater jezuïet Pierre Teilhard de Chardin. Vijftig jaar geleden overleed deze Fransman in New York na een leven dat geheel in het teken leek te staan van één grote missie: het christelijk geloof zo uitleggen dat het niet meer in strijd was met de evolutietheorie. Daartoe ontwierp hij een interdisciplinaire methode, die hijzelf aanduidde met hyperfysica of hyperbiologie. Teilhard was zich er sterk van bewust dat hij zich tussen twee vuren begaf: de wetenschappelijke tucht en het katholiek leergezag. Juist zijn volharding in deze tussenpositie, wekte de bewondering van veel gelovigen die ernaar snakten dat het christendom in een modern-wetenschappelijke wereld niet meer als achterlijk werd weggezet.  

    Rage

    Vooral in de jaren vijftig en zestig was Teilhard de Chardin een ragefiguur. Velen beschouwden hem als geniale visionair, die precies aanvoelde welke vragen er bij veel van zijn tijdgenoten leefden. In zijn boek Le Milieu Divin schreef Teilhard: “Is de Christus van de evangeliën, die men zich voorstelt en liefheeft binnen de afmetingen van een mediterrane wereld, nog in staat ons buitensporig vergroot heelal te omvatten en er het middelpunt van te vormen? Is de nieuwe wereld niet op weg groter en schitterender te worden dan de bijbelse Jahweh? Zal die wereld onze godsdienst niet vernietigen en onze God verduisteren?” Nee, antwoordde Teilhard, waarop hij vervolgens trachtte aan te tonen dat de natuurkundige revoluties helemaal niet fataal waren voor het christelijk geloof. Maar dan moest de verkondiging van dat geloof wel worden aangepast aan het nieuwe evolutionaire wereldbeeld.

    Jezuïet

    Pierre Teilhard de Chardin werd in 1881 geboren in het Franse Sarcenat. Op achttienjarige leeftijd werd hij lid van de jezuïetenorde. Omdat in 1904 de jezuïeten door een anticlericale regering uit Frankrijk werden verbannen, zette Teilhard zijn filosofische en theologische studies voort op het Engelse Kanaaleiland Jersey. Van 1905 tot 1908 doceerde hij natuur- en scheikunde aan het jezuïetencollege in Caïro. Daarna werd hij overgeplaatst naar Sussex, Engeland, waar hij zich verder bekwaamde in de geologie en de paleontologie. In 1911 werd hij in Hastings tot priester gewijd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog deed Teilhard dienst als frontbrancardier in het Franse leger. In 1922 werd hij professor in de geologie in Parijs. Hij ontwikkelde een grote wetenschappelijke activiteit als lid van talrijke expedities naar Azië en Afrika. In 1928 behoorde hij tot het onderzoeksteam dat in China de hominide Sinanthropus Pekinensis ontdekte.

    Vaticanum II

    Teilhard stierf op Paaszondag, 10 april 1955 in New York. Na zijn dood werden zijn pas gepubliceerde werken gretig gelezen. Het naoorlogse vooruitgangsdenken sloot naadloos aan bij zijn ideeën. Zijn nadruk op de positiviteit van de wereld zou volgens sommige kerkhistorici de sfeer van het Tweede Vaticaans Concilie hebben beïnvloed. Inmiddels is het gedaan met Teilhards populariteit. Behalve in New-Age-kringen zijn er bijna geen theologen en natuurwetenschappers meer die zich met zijn denken bezighouden.

    Ouderwetse mystiek

    Volgens de inmiddels overleden kampioen van het neodarwinisme Stephen Jay Gould had de leer van Teilhard niet veel met wetenschap te maken. “Dat was gewoon ouderwetse mystiek, die in een zo ondoorgrondelijke taal was verpakt dat de mensen dachten dat het diepzinnig was. Bij Teilhard vind je bijvoorbeeld de opvatting dat de geschiedenis van het leven de onvermijdelijke, steeds sterkere overheersing van geest ten opzichte van materie is, die uiteindelijk zal culmineren in de eenwording van die groeiende geest met God,” aldus zoöloog en paleontoloog Gould tegen Wim Kayzer in diens tv-reeks van de VPRO Een Schitterend Ongeluk uit 1993. In de jaren zeventig ontwikkelde Gould samen met de paleontoloog Niles Eldregde de theorie van de sprongsgewijze evolutie. Daarmee doorbrak Gould het traditionele denken over de evolutie als een geleidelijk proces. Ook maakte hij korte metten met de opvatting dat het evolutieproces een zekere doelgerichtheid heeft.

    Sprong-mutatie

    Lang voor Gould ontdekte de Nederlandse botanicus Hugo de Vries (1848-1935) al de zogeheten sprong-mutatie. Daarmee doorbrak hij Darwins aanname dat de overgang van levenloze materie naar leven en intelligentie een geleidelijk proces is. Teilhard de Chardin maakte van deze stelling de basis van zijn hyperfysische wereldbeeld. Volgens Teilhard komt de overgang van levenloze naar levende materie tot stand door een hevige verandering in de onderlinge betrekkingen van de atomaire en moleculaire verbindingen. In het evolutieproces verschijnt dus ineens een succesvolle ‘verinnerlijking’ van de materiële verbondenheid.

    Verinnerlijking

    Het is één van Teilhards merkwaardigste stellingen: dat de natuur kan 'verinnerlijken', een term die uit de mystiek afkomstig is. De materie beschikt namelijk over een ‘binnenkant’, die Teilhard ook wel het ‘psychisme’ noemt. Alle verschijnselen in de wereld herbergen dit psychisch element, zij het in verschillende concentratie. Deze verinnerlijkende energie is volgens Teilhard de stuwende kracht van de evolutie. Ze heeft geleid tot drie ‘geboorten’: de kosmogenese (het ontstaan van het heelal), de biogenese (de sprongmutatie van levenloze tot levende stof) en de noögenese (de sprongmutatie naar zelfbewustzijn toe). Met de noögenese ontstaat het verschijnsel mens, dat biologen plegen aan te duiden met homo sapiens

    Punt Omega

    Door de kracht van de verinnerlijking is de homo sapiens uitgestegen boven het dierlijke niveau, leert Teilhard. Dat wil zeggen dat hij als denkend wezen in staat is de kosmos én zichzelf te overstijgen. Maar deze nieuwe levensvorm is niet het einde van het evolutieproces. Volgens Teilhards hyperfysische beschouwingen is de mensheid op weg naar een steeds hechter wordende sociale eenheid. Uiteindelijk zal die uitmonden in een evolutionair moment dat Teilhard Punt Omega noemde.

    Christogenese

    En hier zien we hoe Teilhard de christelijke leer invoegt: het Punt Omega valt samen met de toestand van de door Christus verloste mensheid. De mensen hebben zich zodanig verinnerlijkt dat zij het Mystieke Lichaam van Christus zijn geworden. Maar dat was pas mogelijk nadat de Schepper Zichzelf aan het evolutieproces onderhevig maakte. Dat deed hij door mens te worden. Teilhard noemt dat de Christogenese. “Krachtens Zijn onderdompeling in de schoot der wereld, zijn de grote wateren der materie, zonder huivering, met leven geladen. En tegelijkertijd is door de aanraking met Christus het heelal één oneindige Hostie geworden,” schrijft Teilhard in zijn meditatie La Messe sur le Monde uit 1925.

    Waarschuwing tegen Teilhard

    Op 30 juni 1962, enkele maanden voor de opening van het Concilie, vaardigde het Vaticaans leergezag het volgende waarschuwingsbericht uit: “Er wordt een aantal werken van pater Petrus Teilhard de Chardin verspreid, ook na de dood van de schrijver uitgegeven, welke een niet gering succes oogsten. Zonder een oordeel te vellen over zaken welke de wetenschappen betreffen, is het voldoende duidelijk, dat op het gebied van filosofie en theologie deze werken wemelen van zulke dubbelzinnigheden, ja zelfs ernstige dwalingen, dat zij in botsing komen met de katholieke leer. Daarom sporen de hoogwaardige en eerwaardige Vaders van de Hoogste Congregatie van het Heilig Officie alle bisschoppen, de oversten van de religieuze instituten, de rectoren van de seminaries en de bestuurders van de universiteiten aan, om de geesten vooral van de jongeren, te beveiligen tegen de gevaren van de werken van pater Teilhard de Chardin en zijn volgelingen.”

    Kwaad: evolutionair afvalproduct

    Wat was er volgens het Vaticaan zo gevaarlijk aan Teilhards geschriften? Allereerst dat hij aansluiting zocht bij de evolutietheorie. In de periode voor Vaticanum II beschouwde het leergezag het Darwinisme immers als een bedreiging voor het geloof in God als Schepper. Maar het zijn vooral Teilhards bespiegelingen over het kwaad en de zonde, die niet door de beugel konden. Teilhard zou het morele kwaad hebben gereduceerd tot een noodzakelijk kwaad, een “evolutionair afvalproduct”. De zonde is in zijn ogen de menselijke ervaring van de Veelheid. Veelheid is bij Teilhard een hyperfysische term voor de dynamische toestand waarin het evolutieproces nu eenmaal noodzakelijkerwijs verkeert. Het doel van de evolutie is het Punt Omega, een toestand waarin de Schepping door het proces van verinnerlijking volledig met de Schepper is verenigd. Maar zolang die ultieme Eenheid niet is bereikt is er Veelheid. Het katholiek leergezag vond dit in strijd met de Openbaring. Zonde is het gevolg van het vrijwillig ingaan tegen Gods geboden, en geen evolutionaire toestand van de gehele Kosmos na de noögenese, zoals Teilhard leerde.

    Voetnoot

    Wat moeten we heden ten dage nog met Teilhard de Chardin? “Voor de theologie in de Europese context is hij een gepasseerd station. Zijn stem wordt niet meer gehoord”, zegt de Nijmeegse theoloog Erik Borgman tegenover katholieknederland.nl. Voor veel Nederlandse natuurwetenschappers is hij zelfs een grote onbekende. “Teilhard de Chardin? Nog nooit van gehoord”, klinkt het steeds bij een rondje bellen met evolutiebiologen en geologen aan diverse Nederlandse universiteiten. Simon Troelstra, universitair hoofddocent aan de VU, kent hem wel. “Toen ik in de jaren zestig en zeventig hier aan de VU geologie studeerde, kon je niet om hem heen. Maar nu is hij niet meer dan een voetnoot”, aldus geoloog Troelstra.

    Stichting Teilhard de Chardin

    Waarom in Nederland zo weinig aandacht wordt geschonken aan Teilhard de Chardin, is Henk Hogeboom van Buggenum een raadsel. Hij is voorzitter van de Stichting Teilhard de Chardin en uitgever van het tot genoemde stichting behorende tijdschrift Gamma. “Volgens mij komt dat door de Nederlandse hokjesgeest. Men kan Teilhard niet plaatsen in één van de academische sectoren, die stuk voor stuk machtsbolwerkjes zijn”, aldus Hogeboom van Buggenum tegenover katholieknederland.nl. Hij betreurt het dat de academische gemeenschap van Nederland in april geen aandacht heeft besteed aan de vijftigste sterfdag van Teilhard. “Dat is jammer, omdat hij bij de actuele discussie over geloof en wetenschap de denker bij uitstek is. Ik heb minister Van der Hoeven daarom verzocht om komend najaar namens onze stichting te mogen deelnemen aan het debat dat zij over dit onderwerp heeft gepland. Ik heb nog geen antwoord ontvangen.”

    Datum: 8 juni 2005

    Tekst: Christian van der Heijden

    http://www.katholieknederland.nl/actualiteit/2005/detail_objectID569220_FJaar2005.html

    25-06-2009, 11:54 geschreven door Nao  
    24-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Heraclitus - panta rhei - alles stroomt
    “Panta rhei, ouden menei” = “Alles stroomt en niets is blijvend


    24-06-2009, 15:55 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.La lumière est l’ombre de Dieu; la clarté, l’ombre de la lumière.
    La lumière est l’ombre de Dieu; la clarté, l’ombre de la lumière.

    Joseph Joubert.

    24-06-2009, 12:42 geschreven door Nao  
    22-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Huub Oosterhuis - Prediker - Zwart als git

    Zwart als git wordt het licht,

    aardedonker de zon.

     

    Loodzwaar hangen de wolken,

    na regen klaart het niet op.

     

    De huisbewaarder vlucht uit het huis

    en onbeheerd blijft het achter.

     

    Bomen van mannen

    beven als riet.

     

    De harde hand van de molenaarsvrouw

    is moe van het malen.

     

    Toonloos wordt een liedje gezongen,

    ijl klinkt de stem van een vogel.

     

    Iedere hoogte is me te hoog,

    trappen te steil, woorden te veel,

     

    ik durf de schrikwekkende

    straten niet meer begaan.

     

    Ach olijven,je smaakt me niet meer,

    amandelbomen, bloei niet voor mij.

     

    Ik streel je nog wel maar voel je niet meer,

    zegt de ene mens tot de ander.

     

    Weg weg naar je eeuwige huis,

    roepen de doodgravers door de straten

     

    voort, naar onze blijvende woning,

    roepen de doden de levenden toe.

     

    Het zilveren snoer wordt doorgeknipt,

    de gouden lamp valt stuk op de vloer.

     

    De kruik barst aan de boorden van de bron,

    het scheprad schept geen water meer.

     

    Stof wordt stof en leem wordt leem,

    alles keert naar zijn oorsprong terug.

     

    De adem stroomt naar de ademzee,

    tot Hem die leeft.

    Naar Prediker (Huub Oosterhuis vermoed ik)



    22-06-2009, 08:17 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elie Wiesel - omtrent gebed

    Gebed, als ‘Een behoefte om te begrijpen en begrepen te worden. Een behoefte om je aan iets toe te vertrouwen, te zingen, je te herinneren, deel te hebben aan iets wat groter is dan ikzelf. Een behoefte om je te verliezen en jezelf geheeld terug te vinden, geheeld en vergeven. Een behoefte om je verdriet uit te zingen en een behoefte om te zijn, om je bewust te maken dat je bestaat. Een beweging naar het leven'. Elie Wiesel



    22-06-2009, 08:10 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Prediker - Alle rivieren stromen naar de zee, toch raakt de zee niet vol.

    Welk voordeel heeft de mens van alles wat hij heeft verworven,
    al zijn moeizaam gezwoeg onder de zon?
    Generaties gaan, generaties komen,
    maar de aarde blijft altijd bestaan.
    De zon komt op, de zon gaat onder,
    en altijd snelt ze naar de plaats waar ze weer op zal gaan.
    De wind waait naar het zuiden,
    dan draait hij naar het noorden.
    Hij draait en waait en draait
    en al draaiend waait de wind weer terug.
    Alle rivieren stromen naar de zee,
    toch raakt de zee niet vol.
    De rivieren keren om,
    ze gaan weer naar de plaats vanwaar ze komen,
    en beginnen weer opnieuw te stromen.
    Alles is vermoeiend,
    zozeer dat er geen woorden voor te vinden zijn.
    De ogen van een mens kijken, en vinden geen rust,
    zijn oren horen, en ze blijven horen.

    Prediker



    22-06-2009, 07:39 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Martin Buber - Chassidische vertellingen - Sussja en Elimelech - Onderweg

    Onderweg

    Sussja en Elimelech trokken drie jaar lang door het land, om het lot der ronddolende Sjechina te delen en de verdwaalde mensen tot haar te bekeren. Eens overnachtten ze in een herberg, waar een bruiloft gevierd werd. De gasten waren ruwe kwanten, die bovendien veel te veel gedronken hadden. Ze zonnen net op een nieuwe grap en de andere reizigers kwamen juist van pas. Nauwelijks waren de twee in een hoekje gaan liggen, rabbi Elimelech tegen de muur en rabbi Sussja naast hem of daar kwamen de kerels al aan, pakten Sussja die het meest voor de hand lag en sloegen en pijnigden hem; tenslotte gooiden ze hem weer neer en begonnen te dansen. Elimelech had het verdroten ongestoord op zijn ransel te hebben gelegen, en hij benijdde zijn broer de slagen. Daarom zei hij tegen hem: ‘Beste broer laat mij toch op jouw plaats liggen en ga jij in de hoek’. Ze ruilden van plaats. Toen de kerels klaar waren met de dans wilden ze met de vorige grap doorgaan en pakten rabbi Elimelech al beet, maar een van hen riep: ‘Dat is niet recht en billijk, de ander moet ook zijn aandeel hebben in onze eregaven’. Dus trokken ze Sussja uit zijn hoekje en dienden hem een nieuw pak slaag toe en riepen: ‘Jij moet ook een aandenken aan de bruiloft hebben!’

    Later zij Sussja lachend tegen Elimelech: ‘Kijk, beste broer. Wie slagen beschoren zijn, die vinden ze, waar hij zich ook versteekt.

    Uit Martin Buber ‘Chassidische vertellingen’ blz. 262



    22-06-2009, 07:35 geschreven door Nao  
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijd en bestemming (3) uit Benedictijns Tijdschrift (?)

    7.       De ontmoeting

    De bestemming van een mens is persoonlijk, maar niet zelfbesloten. Zoals gezegd, wordt de bestemming dialogisch gevonden, in de wisselwerking tussen de innerlijke mens en wat er zin zijn leven voorvalt. Daarbij spelen de ontmoetingen met anderen de belangrijkste rol, niet de zakelijke ontmoetingen, maar de persoonlijke, ook de gratuite en toevallige, die men kan mislopen als men geen tijd heeft voor de ander. De ontmoeting met een andere mens kan beslissend zijn voor de vormgeving van mijn bestemming, omdat deze andere mij tot mijzelf brengt, voor mij een meester wordt die mijn innerlijke ontsluit en diepere vermogens in mij wakker roept. Niet alleen zijn ontmoetingen belangrijk voor het vinden van de bestemming, zij zijn ook een genade die mogelijk wordt door het leven van de innerlijke mens. Want dit leven bevrijdt een mens in zijn diepste vermogens, die precies communicatief van aard zijn. Het maakt hem bekwaam tot echte ontmoeting, omdat hij niet meer “een figuur moet slaan”, en oordelen en vooroordelen kan loslaten.

    Wat meer is: er is zoiets als de “ontmoeting van bestemmingen”, het “elkaar kruisen van bestemmingen”, een van de krachtigste gelukservaringen die mogelijk zijn. De vriendschappen die op basis hiervan ontstaan, hebben de merkwaardigheid dat scheiding in ruimte en tijd er geen enkele vat op hebben; men kan elkaar na jaren weerzien en opnieuw vinden alsof het gisteren was. De relatie is immers niet gegrond op de uiterlijke mens en zijn wisselvalligheden, maar op zielsverwantschap. Er zou veel te zeggen zijn over dit onderwerp, maar het is ook moeilijk te zeggen. We raken hier het punt waarop de bestemming in de tijd de eeuwigheidbestemming raakt, en het inzicht kan groeien dat de uiteindelijke geluksbestemming van de mens niet ligt in de opvulling van een innerlijk verlangen, maar in de gemeenschap zelf met andere mensen en met God.

    Er is een ontmoeting die dit alles samenvat: de ontmoeting met Hem die de Meester is van het menszijn, ontmoeting waarin tijd en ruimte helemaal geen rol meer spelen, en de Geestesverwantschap een voor alle mensen bestemde gave wordt van God.

    Op een prachtige zomerdag zag ik langs de weg een kerkhof, met een zogenaamde Pogost, een kerk omringd door geen andere huizen dan die van de geestelijkheid. De klok luidde voor de H. Liturgie en ik ging er heen. Het volk uit de omtrek kwam ook toegelopen, sommigen van ver over de hei. Toen ze mijn haast zagen, zeiden ze: “Je hoeft er niet zo’n vaart achter te zetten. Onze priester is ziekelijk en celebreert erg langzaam. Je kunt nog lang genoeg er bij zijn”.

    De mis duurde inderdaad lang. De priester was nog jong, bleek en uiterst mager. Hij celebreerde langzaam, maar met diepe eerbied en godsvrucht. Op het eind van de Liturgie preekt hij zeer mooi over de middelen om te geraken tot de liefde Gods. Hij nodigde mij ten eten.

    Aan tafel zei ik: “Vader, u officieert langzaam, maar met diepe eerbied en met veel devotie”. “Ja,” antwoordde hij, “mijn parochianen zijn daar niet op gesteld, maar wat kan ik doen? Eer ik een gebedsformule uitspreek, overweeg ik graag de woorden ervan. Zonder inwendige aanvoeling heeft het herhalen van woorden geen nut, noch voor mij noch voor de mensen. Het komt boven alles aan op inwendig leven en aandacht bij het gebed. Doch wie bekommert zich eigenlijk nog om innerlijk leven?

    Uit: Het verhaal van een Russische pelgrim – zwerver Christi, Tielt-Nijmegen, 1973, p. 85

    8.       De meester van de menswording

    Jezus van Nazaret zou tot zijn dertigste jaar het beroep van timmerman hebben uitgeoefend. Deze fase van zijn leven moet onbeduidend zijn geweest, want er is verder niets over bekend. Op een bepaald ogenblik, door de evangelisten verbonden met de doop door Johannes, is er een doorbraak gekomen. Van toen af aan is de Mensenzoon een zwervend bestaan gaan leiden, “zonder steen om zijn hoofd op te laten rusten”. Bij u en ik gaat het andersom: in onze jeugd zijn wij wel nog een beetje avontuurlijk aangelegd, maar dan worden wij wijzer, zoals dat heet, en zeker bezadigder, iemand die buiten de door de maatschappij geijkte levensmodellen stapt, die op rijpere leeftijd tekenen vertoont van jeugdige losgeslagenheid, dat is een origineel en een zonderling. Ook bij Jezus kwamen volgens Marcus zijn familieleden, degenen dus die de vroegere Jezus hadden gekend, hem halen omdat zij dachten dat hij krankzinnig geworden was (Mc 3,21)[1]

    Maar Hij was vrij. Hij was niet iemand om mee te draaien in een systeem, van welke aard ook. Met de nurkse en weerbarstige kant van zijn persoonlijkheid krijgen juist zij te maken die groot gingen op de uiterlijke mens, in casu een religieuze status of positie die een kwestie wordt van eer, macht en bezit, en die de mens wilden herleiden tot zijn functie binnen het systeem. Ook Jezus proberen ze te vangen. Maar Hij was vrij. Hij had een eigen goddelijke origine die de voortdurende bron vormde van zijn bestaan. De Godmens was niet een soort algemene persoonlijkheid die de afspiegeling zou zijn van de goddelijke algemeenheid, maar Hij is Jezus, met zijn sterk persoonlijke originaliteit. Soms denken wij dat wanneer iemand zijn leven door God laat bepalen in plaats van door de machten van deze wereld, hij opnieuw binnentreedt in een systeem dat hem halveert. Maar God is geen dictator die mensendorpen platwalst omdat ze zo weinig rechtlijnig zijn en er met al die koterijen zo slordig uitzien. Het is integendeel zo dat niet alleen iemands goddelijke bestemming overeenkomt met zijn diepste persoonlijke originaliteit, maar dat enkel het leven vanuit God de diepste originaliteit bevrijdt.

    Jezus’ vrijheid blijkt ook in zijn omgang met de tijd. Zijn levenshouding klinkt door in wat Hij zegt over de vogelen des hemels en de leliën des velds: “Maakt u niet bezorgd voor de dag van morgen want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf” (Mt 6,34). Als je de evangelies leest heb je de indruk dat Hij zomaar wat rondwandelt, een Goede Herder zonder pastoraal plan. Je kunt je niet inbeelden dat Hij tot iemand zou zeggen: “Voorwaar, ik heb nu geen tijd”. In iedere toevallige ontmoeting is Hij helemaal present, en voor ieder die Hem zo ontmoet wordt deze presentie zonder meer tot een heden vol genade. En op een of andere manier is het via deze ongeorganiseerde volheid van genade doorheen de persoonlijke ontmoeting, dat het Rijk Gods gestalte krijgt, waarvan Jezus wel zegt dat het groeit, maar nooit hoe het er na al dat groeien uit zal zien.

    Jezus is de Wijze, maar zo gek als deze wijze kunnen wij niet meer zijn. Zelfs niet zo gek als de apostelen, waarvan misschien de meesten net zoals Petrus (Mc 1,30) getrouwd waren, en die toch Jezus letterlijk volgden: de maatschappij en het familieleven moeten toen anders geweest zijn dan nu. Wij lijken meer op Lazarus, Marta en Maria, goede vrienden en volgelingen van Jezus die gewoon thuisbleven (Lc 10,38-42)[2]. Maar juist dan wordt Marta mogelijk die, hoewel Jezus zelf in huis is, nog steeds haar drukdoenerij niet opgeeft, nog steeds “geen tijd heeft” en vindt dat haar zus maar luilakt, nog steeds niet merkt dat het enig noodzakelijke op dat ogenblik – noodzakelijk om de levensbestemming niet te missen – de gratuite communicatie is met Hem die zonder afspraak is aangekomen.

    Wat de evangelies typeert, die de atmosfeer rond Jezus laten proeven, zin niet filosofische inzichten of morele stelregels, maar vooral verhalen over ontmoetingen tussen Jezus en mensen, die zelf ook door de evangelies in hun eigenheid aan ons worden voorgesteld: de afwisselend edelmoedige en kleinmoedige Petrus, Zacheus de uitbuiter die de kleine mens wordt, en die de eer krijgt Jezus gastvrijheid te mogen bewijzen; Maria Magdalena met haar voorgeschiedenis; Bartimeus; de kinderen die eerst werden afgewezen; de Samaritaanse met haar ingewikkelde levensgeschiedenis en haar domme opmerkingen, maar in wie de innerlijk bron van het ware leven ontwaakt. Jezus kijkt naar de mens in de mens, de innerlijke mens achter de uiterlijke façade, ongeacht zijn sociale status en verleden. Hij geeft de mens terug aan zijn diepste innerlijke vrijheid, aan de oorsprong en bron van zijn bestaan die God de Vader is, om eindelijk een vrij mens te zijn. Hij plaatst de mens in de wijdste dialoog en communicatie. In Hem wordt Gods plan met de tijd openbaar, “Gods wijsheid, die verborgen was, het geheime plan, door God van alle eeuwigheid ontworpen en bestemd voor onze verheerlijking” (1Kor 2,7)[3]

    III. Het plan van god

    1.       De werkdagen van God

    Alles wat niet God is, is door God uit het niets geschapen. Ook de tijd is door God geschapen. Dit schakelt meteen twee zijpaden uit: dat de tijd absoluut zou zijn, en dat de tijd zinloos of slecht zou zijn. Het situeert de tijd in de spanwijdte van de relatie tussen God en mens. Dit betekent ook dat onze invalshoek niet metafysisch is, maar dat wij ons meteen bewegen op het niveau van de vragen naar zinvolheid en betekenis: de tijd in verband met onze levensbestemming.

    Het is al een grote wijdte wanneer de mens opnieuw voor het hemelgewelf komt te staan, de oorspronkelijke ervaring van de tijd die de astronomische is. Het is begrijpelijk dat de mens in de hemel en het astrale het goddelijke en allerhoogste heeft gezien. Evenzeer begrijpelijk is dat de mens in de sterren het raadsel van zijn eigen levensloop en bestemming heeft gelezen. Zelfs onze nuchtere, wetenschappelijke cultuur heeft de astrale fascinatie haar mythisch gehalte niet ontnomen. Maar voor de bijbelse ervaring is deze wereld nog te eng, en geldt van de sterren: “Vol vreugde stralen ze voor Hem die hen schiep” (Bar 3,35). Ook het raadsel van tijd en bestemming wordt in de Schrift gegrond in de Schepper van de tijd, en in een goddelijke tijd die de astronomische tijd te boven gaat.

    “God sprak: ‘Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf, die de dag van de nacht zullen scheiden; zij moeten als tekens dienen, zowel voor de feesten als voor de dagen en de jaren en tevens als lampen aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten’” (Gn 1,14-15)

    Zo gebeurde het, op “de vierde dag” (Gn 1,19) van Gods schepping. Er zijn dus, volgens het scheppingsverhaal, “drie dagen” aan voorafgegaan waar de zon nog niet bestond. De letter van de tekst spoort ons dus aan om in de “zes dagen” van de schepping, en de “zevende dag” van goddelijke rust, iets anders te zien dan menselijke dagen van vierentwintig uur, die afhangen van de loop van de zon. Ook het licht van de eerste dag (“God sprak: “ER moet licht zijn!” En er was licht” – Gn 1,3), moet dan iets anders zijn dan het licht van de hemellichamen.

    Het licht van de eerste dag is het eerstgeschapene en gaat vooraf aan de scheiding van hemel en aarde (Gn 1,6-8). Het behoort nog tot de goddelijke atmosfeer, in de zin van de scheppingspsalm: “Heer mijn God, hoe ontzaglijk zijt Gij, met glans en luister bekleed, gehuld in een mantel van licht” (Ps 104,1-2). Het licht van de eerste dag, dat ook de volgende dagen tot “dag” maakt, is als het ware de afstraling van Gods heerlijkheid in heel de schepping. Gods werk wordt gedaan in dit licht, of beter, wanneer God werkt, is dit licht er, of het nu verder in menselijk opzicht dag is of nacht: “Voor U heerst in het duister geen duister, lichtend is de nacht als de dag” (Ps 139,12). De zes dagen van de schepping zijn goddelijke werkdagen, en omgekeerd: wanneer God werkt, is het dag. En over Gods dagen zegt de psalm van de tijd:

    “Duizend jaren toch zijn in uw ogen als de dag van gisteren – voorbij! een wake gelijk in de nacht” (Ps 90, 4-5; zie 2 Pet 3,8[4]) We moeten er ons dus voor hoeden de “zes dagen” van het scheppingsverhaal al te menselijk te beschouwen. Het zijn de werkdagen van God, die we niet zomaar ergens “aan het begin” moeten plaatsen, maar die de hele geschiedenis van het universum bestrijken. “Mijn Vader is tot op de dag van vandaag voortdurend aan het werk, en ook ik houd niet op met werken” (Joh 5,17). En God werkt tot het einde van de wereld, wanneer de zevende dag, de eeuwige sabbat zal komen van de rust van de mens in God.

    Meer omvattend dan de beperkte menselijke ervaring van de tijd is er volgens het scheppingsverhaal een goddelijke scheppingstijd, waarin het universum doorheen een geleidelijk proces tot stand komt en God zijn plan tot voltooiing brengt. De wijze, de magiër, de kenner van de geheimen van de tijd, van lot en bestemming, dat is vanaf het oude Babylon de astroloog. Als deze wijzen uit het oosten de heilsgeschiedenis binnentreden (Mt 2), worden zij van hun sterrenkunst gebracht naar het eigenlijke geheim van de tijd “van eeuwigheid verborgen in God, de schepper van het heelal” (Ef 3,9)[5]

    Het is U altijd mogelijk
    uw macht te ontplooien
    en wie zal er weerstaan
    aan de kracht van uw arm?
    Want de hele wereld is voor U
    als de kleinigheid die de weegschaal doet hellen
    en als een dauwdruppel
    die in de morgenschemering op de aarde valt.
    Maar Gij ontfermt u over allesn,
    omdat Gij alles vermoogt
    en Gij telt de zonden van de mensen niet,
    om hen tot inkeer te laten komen.
    Want alles wat bestaat hebt Gij lief
    en Gij verafschuwt niets van wat Gij gemaakt hebt;
    ja, als Gij iets gehaat had,
    zoudt Gij het niet geschapen hebben.
    En hoe zou iets in stand zijn gebleven,
    als Gij het niet gewild had,
    of hoe zou iets behouden zijn
    dat door U niet was geroepen?
    Gij spaart echter alles, omdat het van U is,
    Gij Heer, die al wat leeft bemint.

    Wijsheid, 11,21-26

    2.       Waarom God het universum schept

    Wat is de betekenis van de tijd? De betekenis ligt in het handelen van God, die het universum schept doorheen de tijd. Waarom schept God het universum? In de opeenvolging van ”zes dagen” laat het scheppingsverhaal een lijn, een richting verschijnen. God sticht open ruimtes, door de scheiding van hemel en aarde (Gn 1,7-8), van zee en land (Gn 1,9-10), en de schepping van de tijd. Deze open ruimtes worden verblijfplaatsen voor eigensoortige levende wezens. Zodra het land vrijkomt, schiet de plantengroei op (Gn 1,11-12). De vogels komen in de hemel, de vissen in de zee. Op de zesde dag worden de dieren van het land en de mens geschapen (Gn 1,24-26). Van de materie naar het leven, en van planten en dieren naar de mens.

    En de zesde dag is de laatste dag. Het hele scheppingsproces gaat in de richting van de mens, die er het einddoel en de bekroning van vormt. God schept het universum met de mens als bedoeling. Zoals op de zesde dag de mens onder de “dieren van het land” het betere dier is, zo kan er een voortgang zijn van de mens naar de betere mens die pas ten volle mens is, “de nieuwe mens”, maar niet naar iets anders dan de mens. In de mens blijkt de zin van het scheppingsproces.

    Niet alleen wordt het universum geschapen in de richting van de mens, het bestaat als het ware voor de mens. De mens bekleedt immers in het universum een uitzonderingspositie, die door het scheppingsverhaal gegrond wordt in Gods bedoeling: “Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend” (Gn 1,26). De eerste betekenis van dit woord blijkt in wat onmiddellijk volgt: “Hij zal heersen over de vissen in de zee, over de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt” (Gn 1,26), en datzelfde wordt nog eens beklemtoond door het te herhalen onder de vorm van een goddelijk gebod: “Bevolk de aarde en onderwerp haar” (Gn 1,28). De plaats van de mens in de schepping is er een van beheersing en meesterschap. De mens is niet ondergeschikt aan de natuur, maar omgekeerd de natuur aan de mens. Door deze macht gelijkt de mens op de Almachtige, en wordt hij tot medeverantwoordelijk en medewerker in het scheppingsproces aangesteld. Deze plaats en dit vermogen van de mens blijven hemzelf verbazen:

    “Als uw hemel ik zie, uwer vingeren werk,
    maan en sterren die Gij daar stelde,
    wat is dan de mens dat Gij acht op hem slaat,
    het mensenkind dat Gij hem aanziet?
    En nochtans gaaft Ge hem een haast goddelijke staat”

    (Ps 8, 4-7)

    3.       Waarom God de mens schept

    Waarom schept God de mens? Niet om te heersen – dat kan God wel zonder de mens. De positie van de mens in de schepping is een middel, geen doel. Wij moeten ons veeleer afvragen: wat is de bedoeling van God met de mens, dat God hem deze positie geeft?

    “Nu gaan Wij de mens maken,
    als beeld van Ons,
    op Ons gelijkend”

    (Gn 1,26)

    Het vreemde in dit woord is dat God er over zichzelf spreekt als een innerlijk meervoud. Een echt veelvoud is het niet, want in het vers daarop wordt weer het enkelvoud gebruikt:

    “En God schiep de mens als zijn beeld,
    als het beeld van God schiep Hij hem;
    man en vrouw schiep Hij hen”

    (Gn 1,27)

    Maar hier treedt een andere wending op van enkelvoud (de mens) naar meervoud (man en vrouw). In dit gebruik van het meervoud als enkelvoud en omgekeerd komt er in de tekst zelf een gelijkenis tot stand tussen God en emns. Het is alsof God in zichzelf in gemeenschap is, en zo ook de mens een communicatief wezen is, dat hierin met God overeenkomt. De mens is geen gesloten blok, maar open en aangewezen op een relationeel leven. Hij vormt op zichzelf geen voltooide eenheid, maar pas in vereniging[6]. In Gn 54,3 luidt het: “Toen Adam honderddertig jaar oud was, verwerkte hij een zoon, die op hem geleek en zijn beeld was, en hij noemde hem Set” (Gn 5,3). De verwekking van Set door Adam wordt welbewust in dezelfde termen verwoord als de schepping van de mens door God. De mens lijkt op God zoals een zoon lijkt op zijn vader. Dat wil zeggen: het “beeld van God”, de gelijkenis, drukt een basisverwantschap uit, een familieverwantschap tussen God en mens. Het beeld van God in de mens is niet iets dat de mens heeft, het is zelf een relatie, een fundamentele overeenkomst van God en mens, die maakt dat de mens open is voor God: “Hij heeft zijn oog in hun hart gepland” (Sir 17,8).

    Deze openheid voor God is tegelijk openheid voor de andere mens. Zij vindt haar uitdrukking in de relatie van man en vrouw. In het tweede scheppingsverhaal is Adam op zoek naar zijn wederhelft, “de hulp die bij hem past” (Gn 2,20), en dit verlangen en tekort, deze onvoltooidheid in de schepping, kan door niets van het bestaande worden ingelost (Gn 2,20), tot God de vrouw schept. En met hun vereniging wordt volgens dit tweede verhaal de schepping voltooid (2,22-25). Nu is in de hele bijbelse taal de relatie man-vrouw niet alleen het sterkste voorbeeld van menselijke relationaliteit, maar een mystiek gegeven, het sacrament van de communicatieve natuur van de mens. Ook het verbond tussen God en mens wordt in deze taal gevat:

    “Zoals een jongeman een meisje huwt,
    zo zal hij die u opbouwt, u huwen.
    En zoals de bruidegom blij is met zijn bruid,
    zo zal uw God zich verblijden om u”

    (Js 62,5)

    God schept dus de mens als een open, communicatief wezen, zoals Hijzelf dat is, om in communio, in liefdesgemeenschap te treden met God en met andere mensen. Tastend vinden we dit antwoord. Er is een kortere weg. De uiteindelijke zin van het begin ligt in het einde. De meest directe verklaring van het eerste hoofdstuk van de Schrift is in het laatste hoofdstuk te vinden:

    “En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, van God uit de hemel neerdalen, gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid”

    (Apk 21,2; zie 21,10-11)

    Het einddoel van alles is een stad, dat wil zeggen een gemeenschap van mensen. En deze stad is de plaats waar God en mens samenwonen: “Ziehier Gods woning onder de mensen” (Apk 21,3). De stad Gods wordt niet door mensen opgericht, zij daalt uit de hemel neer, dat wil zeggen: zij wordt door God gegeven. Maar zij wordt tegelijk vaan God gegeven en voor hem bereid “als een bruid”. Het einddoel is dit huwelijk van hemel en aarde in de stad van vrede.

    Wat is dus de reden van de schepping in de bijbelse visie? Er is geen andere reden dan Gods wil, die zonder enige noodzaak en op louter gratuite wijze een liefdes- en geluksgemeenschap wil stichten van de mensen onderling en van de mensen met God, gemeenschap die Jezus het “Rijk van God” noemt. Dat is het plan van God “onze heiland, die wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen” (1Tim 2,3-4).

    4.       De onlosmakelijke band van liefde en vrijheid

    Het waarom van de schepping is de voorwaarde van het hoe. Als liefde het doel is, is vrijheid de voorwaarde. Dat God metterdaad een plan heeft dat Hij uitvoert, is samen te denken met de vrijheid van de mens, die op een of andere manier in het scheppingsproces moet zijn voorbereid. Want er kan geen liefde bestaan zonder vrije instemming. Liefde wordt niet afgedwongen. God kan de mens zijn liefde aanbieden, maar de wederliefde van de mens moet een vrij antwoord zijn: “het Jeruzalem van omhoog is vrij, en dat is onze moeder” (Gal 4,26). Omdat God liefde wil, schept Hij de mens vrij. Dat is een kernpunt en in vele opzichten een eigenheid van de bijbelse godsdienst.

    God heeft de mens dus niet alleen tot behoeder van de schepping aangesteld. Hij heeft hem, op deze “zesde dag” van de voltooiing van de mens naar Gods beeld, verantwoordelijkheid gegeven over zichzelf. God heeft de volvoering van zijn plan afhankelijk gemaakt van de bereidwillige medewerking van de mens, en deze was beslist niet gegarandeerd. God bemint het eerst, maar de mens kan deze liefde beantwoorden of weigeren. In de gemeenschap met God en met mensen vindt de mens de voltooiing van zijn vrijheid, maar hij kan ook de weg van de slavernij opgaan. God heeft de mens open geschapen, in de richting van de liefdesgemeenschap, en dit “beeld van God”, deze oersympathie, wordt door niets teniet gedaan. Maar de mens kan deze openheid ter harte nemen, of zichzelf afsluiten en voor zichzelf gaan leven. Hij is in staat tot zelfvergeten liefde, maar tot zelfzucht die het leven van de ander overheerst of ontkent. En deze zelfzucht en heerszucht nemen in de mensengeschiedenis de vorm aan van in collectiviteiten verankerde gewoontes, die van generatie tot generatie worden doorgegeven. Schrijnend genoeg, maar volkomen terecht, laat de Schrift de “ordinaire” mensengeschiedenis beginnen met de moord van Kaïn op zijn broer: de geschiedenis lijkt soms de eindeloze herhaling van dit oerverhaal over de tegennatuurlijke dood, het meest manifeste teken van de zonde tegen de open, communicatieve natuur van de mens.

    Omdat God desondanks blijft beminnen, krijgt het verhaal van de verhouding van God en mens, en ook dat is nog steeds typisch voor de bijbelse godsdienst, de vorm van een historisch avontuur. De tijd van de schepping verdicht zich in een geschiedenis van verlossing waarin God probeert om de mensheid door onderrichting op te voeden, niet om de mens zijn vrijheid te ontnemen, maar om hem tot de vrijheid terug te voeren. Tenslotte, “toen de volheid van de tijden was gekomen”, kwam Hij zelf in de tijd, niet om de mens te dwingen, maar om hem uit zonde en dood in de ware vrijheid te herstellen en hem het Voorbeeld te tonen van de nieuwe mens, die in de liefde tot het uiterste gaat. “Voor die vrijheid heeft Christus zich vrijgemaakt” (Gal 5,1). En deze band tussen vrijheid en liefde blijft een van de sleutels van het christendom:

    “Gij wordt geroepen tot vrijheid. Alleen, misbruik de vrijheid niet als voorwendsel voor de zelfzucht. Integendeel, dient elkander in liefde. Want de hele wet is vervat in dit ene Woord: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf”

    Gal 5,14

    Het plan van God is dus eerder te denken als een algemeen plan, dat nog op zeer gediversifieerde wijze concreet kan worden ingevuld. Nooit ofte nooit wordt in de bijbelse ervaring God tot een strak, naamloos, kosmisch principe dat op onpersoonlijke wijze, buiten elke relatie en tegen alle wil en dank in een eens voorgenomen idee uitvoert en alles tot in details volgens duistere bedoelingen determineert. Als je het universum bekijkt, waarin zaken voorkomen als nijlpaarden, krokodillen en struisvogels (Job 39-41), dan is het onmogelijke dat God een benepen oude dictator is die voortdurend vreest dat de zaken uit de hand gaan lopen. En dan spreek ik nog niet over de originaliteit die men onder mensen vindt, en die merkwaardig genoeg het sterkst uitgesproken is bij de heiligen die leven volgen Gods wil.

    5.       De zin van het tijdelijke leven

     “God sprak: ‘Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf, die de dag van de nacht zullen scheiden; zij moeten als tekens dienen, zowel voor de feesten als voor de dagen en de jaren” (Gn 1,14). Het bijbelse scheppingsverhaal ontneemt het astrale zijn goddelijke glans, en draait de oude verhouding om. De mens is niet zomaar ingeweven in het gebruik van de tijd door de natuur, maar de mens krijgt de tijd ter beschikking. God schept de hemellichamen, als tekens die dienstbaar zijn aan de mens om de kalender te bepalen, ze zijn “lampen” voor overdag en ’s nachts, ze krijgen de vertrouwelijkheid van huisgerief.

    Op een of ander manier is er een directe band tussen vrijheid en tijdsbewustzijn. Wat de tijd verder ook is, één ding is duidelijk: dat wij hem kunnen gebruiken. Binnen de door het tijdsgebruik van de natuur gestelde grenzen kan de mens op zijn beurt zich de tijd toe-eigenen en gebruiken voor wat hij wil. De tijd is daar, en is daar altijd. Ook als ik de tijd links laat liggen, ermee knoei, hem verbeuzel, laat hij mij niet in de steek. Telkens weer is er een nieuw ogenblik en een nieuwe kans. De tijd is als een geschenk dat voortdurend aangeboden wordt, ik hoef hem maar te nemen. De tijd is, in menselijke beeldspraak, zeer verdraagzaam, zeer geduldig, ongelooflijk trouw. Of beter, zou juist niet in deze ervaring van het “voortdurende geschenk” het geduld en de trouw blijken van de Schepper? Het scheppingsgeloof betreft immers geen feiten uit een ver verleden, maar is zoals alles in het geloof, uitdrukking van een relatie: op dit eigenste ogenblik is er een Woord, een stroom van liefdevolle informatie die mij schept, die mij op dit eigenste ogenblik redt uit het niets waaruit mijn bestaan wordt opgeroepen. Ik leef bij de gratie van Gods communicatie. Meer nog, Hij gunt mij de tijd en de vrijheid. Want deze zomaar gegeven tijd kan voor om het even wat gebruikt worden, ook het meest tegenstrijdige: “Alles heeft zijn uur, alle dingen onder hemel hebben hun tijd” (Pred 3,1)

    Alles heeft zijn uur,
    alle dingen onder de hemel hebben hun tijd.
    Er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven,
    een tijd om te planten en een tijd om wat geplant is te oogsten.
    Een tijd om te doden en een tijd om te genezen,
    een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen.
    Een tijd om te huilen en een tijd om te lachten,
    een tijd om te rouwen en een tijd om te dansen.
    Een tijd om stenen weg te gooien en een tijd om stenen te verzamelen,
    een tijd om te omhelzen en een tijd om van omhelzen af te zien.
    Een tijd om te zoeken en een tijd om te verliezen,
    een tijd om te bewaren en een tijd om weg te doen.
    Een tijd om te scheuren en een tijd om te herstellen,
    een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken.
    Een tijd om lief te hebben en een tijd om te haten,
    een tijd voor oorlog en een tijd voor vrede.

    Pred 3,1-8

    Niet alleen kunnen wij ons de tijd toe-eigenen omdat ons bewustzijn in zekere mate afstand kan nemen van het kosmische. Door ons bewustzijn hebben wij reeds de tijd. Niet dat hij een verleden heeft is eigen aan de mens, maar dat hij zich het verleden als verleden kan herinneren. Niet dat hij toekomst heeft kenmerkt de mens, maar dat hij door zijn bewustzijn op de toekomst kan vooruitlopen, kan plannen en voorzien, verwachten en hopen.

    Maar deze vrijheid is relatief. Het is alsof de mens op twee niveaus tegelijk bestaat: enerzijds is hij ingeweven in de processen van de natuur, anderzijds kan hij zich er met zijn bewustzijn boven stellen. Ons bewustzijn kan zich enigszins boven het verloop van de tijd stellen, dit verloop overzien, en dat zegt onze vrijheid uit. Maar in de orde van de feitelijkheid zijn wij aan het heden gebonden. Wij kunnen niet buiten de ruimte stappen, maar wij kunnen er doorheen wandelen. De tijd, daar kunnen we noch buiten stappen, noch doorheen wandelen. We zitten in een trein die bolt. Er zijn geen haltes, niet eens stations, en er is geen noodrem. Wij kunnen niet eens onze coupé verlaten: wij zijn aan het ogenblik gekluisterd. Wij kunnen terugkeren naar onze geboorteplaats, maar ons leven niet herbeginnen. Wij kunnen de toekomst plannen maar niet even vooruitlopen om te zien of het wel zal uitkomen. Als u zich niet thuis voelt in dit kleine rotland, kunt u altijd nog naar Hawaï verhuizen, maar als u zich niet thuis voelt in uw eigen tijd, dan bent u wel gezien.

    Dat de mens als het ware op twee niveaus tegelijk bestaat plaatst ons voor het verschil tussen God en mens, tussen Schepper en schepsel. God, die werkt doorheen de tijd, is verheven boven de tijd. “Eer de bergen waren geboren, voldragen aarde en wereld, ja van eeuwig tot eeuwig, zijt Gij, God, die Gij zijt” (Ps 90,2). Vaak wordt de eeuwigheid voorgesteld als een oneindig lagen tijd. Maar ook een oneindig lange tijd is nog tijd, en duurt. Hij roept bij ons terecht de gedachte op aan een eindeloze verveling. Er is voor ons maar “volle tijd” als de boog tussen begin en einde die voltrekking mogelijk makt. De eeuwigheid is geen oneindig lange tijd, maar tijdloos. De eeuwigheid duurt niet, het is een eeuwig nu.

    Het geschapene daarentegen is gekenmerkt door tijdelijkheid, door opeenvolging, wisseling, verandering, beweging en tenslotte vergankelijkheid, eindigheid. Het gras groeit, “in de morgen groent het en gaat groeien, ’s avonds is het verschrompeld, verdord” (Ps 90,6). Het mensenleven is als gras: “De dagen van onze jaren omvatten zeventig jaren, voor de krachtigsten tachtig jaren; hun trots werd moeite en leed: hoe snel voorbij zijn wij – een wiekslag!” (Ps 90,10). De tijd, waardoorheen God schept, is tegelijk de manifestatie van het niets waaruit alles wordt geschapen.

    Dit brengt ons tot de vraag: waarom schept God de wereld zoals zij is? Het lijkt alsof de kosmos, waarin overstromingen voorkomen, droogte en hongersnood en allerlei rampzaligheid, zijn eigen woeste wetmatigheid volgt, onachtzaam voor de mens. En deze bedreigende natuur is tegelijk ook de onze, met haar lichamelijke en geestelijke tekorten, ziektes, aftakeling en dood, en de klacht: “Waar vind ik kracht om staande te blijven, uitzicht om dit alles te verduren?” (Job 6,11-12). Laten we deze levensomstandigheid het oerfeit noemen, omdat het voorafgaat aan al het andere, de grond raakt van ons bestaan, de motor wordt van het handelen als verzet ertegen, van de verbeelding als poging tot ontsnapping, en omdat de mens er tenslotte toch weer op teruggeworpen wordt. Als God goed is en de wereld schept voor de mens, waarom is de wereld dan geen paradijs, ook niet voor de verloste en goede mens?

    Er moet gezegd worden dat het oerfeit niet zou bestaan zonder het bewustzijn van de mens. Het is omdat de mens zich een paradijs kan verbeelden, dat hij kan vaststellen dat de wereld geen paradijs is. Het is door zijn bewustzijn dat hij de wederwaardigheden als geluk of ongeluk ervaart. Gelukkig degene “die van niet beter weet”. Maar de mens weet doorgaans wel van beter, hij heeft gegeten van de boom van de kennis van geluk en ongeluk. Paradoxaal genoeg is het bewustzijn waardoor de mens zich boven de wereld en zichzelf kan stellen en een zekere vrijheid heeft, tegelijk als het ware zijn ongeluk. Want het maakt hem tegelijk bewust van de kwetsbaarheid van zijn bestaan, van zijn sterfelijkheid. En omgekeerd wordt de mens door de kwetsbaarheid van het bestaan aan zijn vrijheid herinnerd.

    In de disharmonie van mens en wereld schuilt de onvoltooidheid van de schepping voor zover die juist tot een opgave en verantwoordelijkheid wordt voor de menselijke vrijheid. De disharmonie toont dat de voltooiing van de schepping niet zomaar een kwestie is van natuurlijke evolutie. Want deze evolutie gaat in de richting van een steeds grotere aangepastheid aan de levensomstandigheden, maar de mens vertoont een fundamentele onaangepastheid, waardoor hij ontvanger wordt van het gebod: “Bevolk de aarde en onderwerp haar”.

    De bemeestering van de levensomstandigheden is inderdaad een praktische oplossing van het oerfeit. Geen enkel ander goddelijk gebod is door joods-christelijke, westerse cultuur zo ijverig opgevolgd. Maar de vraag is of dit wel in de lijn van Gods plan gebeurt; de vraag is meer bepaald of dit gaat in de richting van gemeenschap met anderen en met God, of veeleer uiting wordt van een collectief egoïsme en een gesloten bestaan. De kwetsbaarheid van het leven kan bij de mens, individueel of collectief, wanneer hij op zichzelf gericht staat, leiden tot angst voor wat het eigen leven bedreigt, en vandaar tot het streven naar bemachtiging en beheersing ten allen prijze en tegen al het andere in. Maar deze weigering van de kwetsbaarheid van het bestaan is ook weigering van de boodschap die daarin voor onze bestemming wordt gegeven. De kwetsbaarheid brengt tot het inzicht hoezeer wij aan elkaar zijn toevertrouwd; dat het enige wat wij in dit broze leven kunnen doen is: elkaar over ravijnen en afgronden heen dragen, met de zorg om vooral niet te kwetsen. Leidt de geweigerde kwetsbaarheid tot angst, dan leidt de aanvaarde kwetsbaarheid tot vreugde, omdat het zwaartepunt van ons leven dan niet langer in onszelf ligt, maar in de communicatie met mensen en met God. Alles mag verdwijnen, ook ik mag mij verliezen. Het enige wat blijft is de liefde, maar deze heeft een eeuwige bestemming.

    “Gij hebt voormaals de aarde gegrondvest,
    de hemel is het werk uwer handen;
    zouden zij vergaan, Gij houdt stand:
    raakten zij versleten als een mantel
    – als uw wisselkleed wisselt Gij hen –
    nochtans blijft Gij die Gij zijt,
    uw jaren nemen geen einde”

    Ps 102,26-28

    6.       Samenvattend

    God is het die de hele tijd doorstuwt en betekenis geeft: “Het is gebeurd! Ik ben de Alfa en de Omega, de oorsprong en het einde” (Apk 21,6). Dit inzicht behoort tot de belijdenis van de ene God: “Ik ben de eerste en ik ben de laatste, en buiten Mij is niemand god” (Js 44,6). God is oorsprong en bestemming.

    De zin van het tijdelijke bestaan wordt ten volle ontsloten door de komst van de eeuwige in de tijd, door de Menswording van God. Alle betekenis ligt in Jezus Christus. Hij toont en leert het plan van God als “het rijk van God”, zonder daar ooit een definitie van te geven. Hij vertelt parabels, dat wil zeggen Hij stelt taaldaden die de ogen moeten openen voor een onvermoede realiteit. Het Rijk Gods is geen idee die achteraf moet worden “toegepast”, geen theorie die “in de praktijk moet worden omgezet”, geen ideologie. In de parabels verschijnt het Rijk Gods als een organische werkelijkheid, die groeit: “het lijkt op een mosterdzaadje” (Mc 4,31). Het Rijk Gods is een werkelijkheid die al aan het gebeuren is, en waar de mens kan instappen of buiten blijven. In die zin is het Rijk Gods het werk van God en niet van de mens: “Het gaat met het Rijk Gods als met een man die zijn land bezaait: hij slaapt en staat op, ’s nachts en overdag, en onderwijl kiemt het zaad en schiet op, maar hij weet niet hoe” (Mc 4,27). Maar om dat de concrete gestalte van het Rijk Gods toch afhangt van de bijdragen van de mens, zegt Jezus wel dat het groeit, maar nooit hoe het er na al dat gegroei uiteindelijk gaat uitzien, tenzij zoiets als “een boom met grote takken, zodat de vogels in zijn schaduw kunnen nestelen” (Mc 4,32). Maar het Rijk Gods is zichtbaar in Jezus zelf, tot in zijn volle aanname van de kwetsbaarheid van het bestaan, om te tonen dat in deze overgave tot ter dood voor de ander leven en verrijzenis ontsloten wordt. De gehele betekenis van ons tijdelijke leven wordt zichtbaar in het kruis.

    Zoals de aanwezigheid van het rijk Gods zichtbaar wordt in Jezus Christus, de eerstgeborene onder vele broeders, zo breekt het baan doorheen de bevrijde mens, herboren uit de Geest, herschapen naar Gods beeld.

    “Wie van het water drinkt dat ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel, het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven” (Jo 4,14)



    [1] Mc 3,21

    Zijn familie, die over Hem gehoord had, ging eropuit om Hem in bedwang te houden; want ze zeiden dat Hij zichzelf niet was.

    [2] Lc 10,38-42

    Bij Marta en Maria

    38 Op hun reis ging Hij een dorp in. Een vrouw, Marta genaamd, ontving Hem. 39 Zij had een zuster die Maria heette. Die kwam aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden. 40 Marta had het heel druk met bedienen. Ze ging naar Jezus toe en vroeg: `Heer, laat het U koud dat mijn zuster mij alleen laat bedienen? Zeg haar dat ze mij komt helpen.' 41 De Heer gaf haar ten antwoord: `Marta, Marta, je maakt je bezorgd en druk over van alles, 42 maar slechts één ding is nodig. Maria heeft het beste deel gekozen en dat zal haar niet worden ontnomen.

    [3] 1Kor 2,7

    Maar wij verkondigen Gods geheimnisvolle wijsheid, het verborgen plan dat door God van alle eeuwigheid af is ontworpen, en bestemd is voor onze verheerlijking.

    [4] 2 Pet 3,8

    Eén ding echter, geliefden, mag u niet ontgaan: voor de Heer is één dag als duizend jaren en duizend jaren als één dag.

    [5] Ef 1,9

    Want Hij heeft ons het geheim° van zijn wil° bekend gemaakt, overeenkomstig het besluit dat Hij in Christus had genomen,

    9. In het N.T. is het geheim het eeuwige besluit van God om zijn heil te schenken in en door Christus (zie de aant. bij Rom 16,25-27); in Ef staat het alomvattende van Gods geheim op de voorgrond; het betreft de gehele mensheid (Joden en heidenen) en zelfs het heelal ( `hemelse regionen' en aarde), vgl. 3,3v; 5,12; 6,19. Wat Gods wil behelst, wordt gezegd in v. 10bc.

    [6] Nog uitdrukkelijker blijkt dit in Gn 5,2: “Op de dag dat God Adam schiep, maakt Hij hem op God gelijkend. Man en vrouw schiep hij hen; hij zegende hen en noemde hen mens, op de dag dat zij geschapen werden”.



    22-06-2009, 07:34 geschreven door Nao  
    Foto
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Archief per week
  • 19/09-25/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 21/06-27/06 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 20/07-26/07 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 11/05-17/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
    Gastenboek
  • Hallo

    Respect

    Foto
    Foto
    Foto
    Foto

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs