Wat ik met 'lot' bedoel? In ieder geval de kans op een tragedie. De determinante buitenwereld, de stigmatisering, die ons leven absurd maakt en het op gewelddadige wijze in een door totalitarisme beheerste situatie brengt, doet die kans teniet. Als we alleen de werkelijkheid van de ons opgelegde determinanten beleven, en niet de verplichtingen die uit onze eigen - betrekkelijke - vrijheid voortvloeien, ontstaat de toestand waarin men niet door het lot wordt bepaald, de toestand van lotloosheid. Imre Kértesz
*Van 1668. - Afgedrukt volgens de
tekst der afzonderlike uitgave in plano (Unger, no. 705). Opschrift: Maria van den Vondel,
dochter van Vondel's zoon Joost en diens eerste vrouw, Aeltje van Bancken, werd
in 1648 te Amsterdam geboren, stierf daar 7 Dec. 1668 en. werd 17 Dec. in de
Nieuwe kerk begraven. Zie over haar Sterck, Oorkonden, blz. 208-13. Zie
voor het motto deel 8, blz. 721.
5-8Weerklank van de bekende rei uit Lucifer
(vs. 281-300).
How clear, how lovely bright,
How beautiful to sight Those beams of morning play;
How heaven laughs out with glee
Where, like a bird set free,
Up from the eastern sea Soars the delightful day.
To-day I shall be strong,
No more shall yield to wrong, Shall squander life no more;
Days lost, I know not how,
I shall retrieve them now;
Now I shall keep the vow I never kept before.
Ensanguining the skies
How heavily it dies Into the west away;
Past touch and sight and sound
Not further to be found,
How hopeless under ground Falls the remorseful day.
Het uur, waarin de rechtvaardige geen enkele hulp van buiten af vindt, waarin geen enkele instelling hem nog beschermt, waarin zelfs de vertroosting van de goddelijke aanwezigheid in het kinderlijke religieuze gevoel ontbreekt en waarin het individu alleen nog in zijn geweten, dat wil zeggen in het hart van zijn lijden zelf de overwinning kan behalen, dat is het moment waarop God zijn Gelaat bedekt. En dit is, de typisch joodse zin van het lijden: leren leven in een wereld zonder God. Want deze toestand, dit lijden openbaart een God die door af te zien van elk verlossend optreden een beroep doet op de werkelijke volwassenheid van de volledig verantwoordelijke mens. (Levinas)
(...) Langzaam nam het veilige gevoel van me bezit dat ik dankzij mijn - althans in dit opzicht - rijke levensvervaring maar al te goed ken: het gevoel dat ik eigenlijk niet meer op de plaats van het gebeuren aanwezig was. Wat er daarna gebeurt, overkomt niet mij maar een ander. Een dergelijk gevoel geeft een grote rust en gaat met volledige overgave gepaard, dezelfde overgave als die waarmee we ons noodlot tegemoet gaan, steeds onvoorwaardelijk vertrouwend op de tijd en op het ophanden zijnde volgende deelgebeuren, op de kleine stapjes waarmee we steeds dichter bij de ondergang komen. Intussen beseffen we heel duidelijk - en misschien kan ons dat niet eens wat schelen - dat die ondergang onvermijdelijk is. De scherpzinnigheid die onze aanwezigheid tijdelijk vervangt belet echter niet dat we duidelijk waarnemen hoe we deel uitmaken van een zich bijna mechanisch voltrekkende dwaasheid die ons geheel wezensvreemd is, althans dat denken we. Het is deze waarneming die ons daarna voortdurend stoort, maar zomin als we bij de aanblik van een boertige klucht in staat zijn het ongerechtvaardigde schudden van ons middenrif te bedwingen kunnen we ook dit automatische mechansme niet tot stilstand brengen.
Omhooggerezen uit de grond der tranen zien wij dit land, gelijk ons eigen peinzen. - In bruine hoeven midden blauwe weiden slapen de mensen met hun vee vergaderd.
Wij schrijden door de nacht, gehuld in nevels, om met de maan onzichtbaar te vergrijzen. - Het water rilt van ver-gehoorde treinen, het gras geurt killer van vertreden netels.
Wij worden oud en zo gaat alles zwijgen wat niet onthoudbaar blijft met kinderogen. - De kam der hanen hangt gelijk de rozen, de hoven gaan niet alitjd geuren blijven.
Wat is de eerste daad van liefde? Wat brengt een hart voort dat daarmee is bewogen? Wat komt uit hem voort in tegenstelling tot een mens die dat niet heeft? Het is goed doen aan een ieder zoals wij redelijkerwijze willen dat aan ons gedaan wordt; daaruit bestaat precies de liefde. Is het waar dat ik voor mijn naaste doe, wat ik van hem wil? Ach, het is een belangrijk onderzoek om te doen... Laten we naar de Zoon van God kijken: wat een hart vol van liefde, wat een vlam van liefde!
Mijn Jezus, zeg ons eens alstublieft, wie heeft u uit de hemel getrokken om de vloek van de aarde te komen lijden, zoveel vervolgingen en kwellingen als u er hebt ontvangen? O Verlosser, o bron van liefde, vernederd tot ons, tot een verachtelijke doodstraf, wie heeft zijn naaste meer liefgehad dan uzelf?
U bent gekomen om u bloot te stellen aan al onze ellende, u hebt de vorm van een zondaar aangenomen, een leven vol lijden geleid, en geleden aan een schandelijke dood voor ons. Bestaat er een dergelijke liefde?...
Slechts onze Verlosser was zo bezeten van liefde voor de schepselen, dat Hij de troon bij zijn Vader verliet om een lichaam aan te nemen dat onderworpen is aan gebreken.
En waarom? Om onder ons zijn voorbeeld en zijn woord te brengen, de liefde voor de naaste...
O mijn vrienden, als we ook maar een beetje van die liefde hadden, zouden we dan met de armen over elkaar blijven zitten?... Nee! de liefde kan niet werkeloos toezien; zij richt ons op het heil en de troost van anderen.
H. Vincentius a Paolo (1581-1660), priester en stichter van een religieuze gemeenschap
Voor immer werd mij deze heuvel lief en deze hooge heg, die overal den verren einder aan mijn blik ontzegt. Doch goed is droomen hier, dan gaat verbeelding die grens voorbij naar ruimten mateloos, naar stilten, die de mensch niet kent, en rust oneindig-groot; en vrij blijft daar het hart van elke vrees. En als ik dan den wind zoo dicht nabij hoor ruischen in het loof, verbind ik gindsche grondelooze stilte met dit geluid, en denk aan de eeuwigheid en aan de doode tijden en het uur van t levend heden met zijn vluchtge stem. Zoo zinkt mijn mijmring weg in de diepe watren. En zoet is mij de schipbreuk in die zee.