Wat ik met 'lot' bedoel? In ieder geval de kans op een tragedie. De determinante buitenwereld, de stigmatisering, die ons leven absurd maakt en het op gewelddadige wijze in een door totalitarisme beheerste situatie brengt, doet die kans teniet. Als we alleen de werkelijkheid van de ons opgelegde determinanten beleven, en niet de verplichtingen die uit onze eigen - betrekkelijke - vrijheid voortvloeien, ontstaat de toestand waarin men niet door het lot wordt bepaald, de toestand van lotloosheid. Imre Kértesz
"Door de grenzeloze exploitatie van de consumptieve levenshouding vanuit de illusoire suggestie van individuele vrijheid en de daarmee samenhangende afbraak van kleinschalige verbanden ondermijnt ze uiteindelijk zichzelf, zowel in biologische als in culturele zin. Dit manifesteert zich in een toename van geweld, corruptie, juridificatie, disciplineproblemen, gezinsproblemen enz." Uit Tijd van Onbehagen (2004) Ad Verbrugge
What I have done is to show that it is possible for the way the universe began to be determined by the laws of science. In that case, it would not be necessary to appeal to God to decide how the universe began. This doesn't prove that there is no God, only that God is not necessary.
Een cruciale vraag die tot nu toe onbeantwoord is gebleven, is wat Smedes verstaat onder de woorden geloven en God. Gelukkig komt hier in dit hoofdstuk een antwoord op. Smedes omschrijft geloven als het hebben van en handelen in overeenstemming met een intuïtie dat de werkelijkheid die zich, op welke wijze dan ook, aan onze zintuigen presenteert, niet de gehele werkelijkheid is (p.115). Onder God verstaat hij de naam die ik geef aan het mysterie achter en verborgen in onze waarneembare werkelijkheid (p. 120).
Dit komt erg dicht in de buurt van wat Dawkins over Einstein citeert: Aanvoelen dat achter al het ervaarbare iets schuilgaat dat ons verstand niet kan bevatten, iets waarvan de schoonheid en verhevenheid alleen indirect en als een flauwe weerschijn tot ons komen, is religiositeit. In dat opzicht ben ik gelovig.. Dawkins voegt daar instemmend aan toe: Wel, in dat opzicht is ook deze schrijver gelovig. Smedes opvattingen hierover liggen dus erg dichtbij die van aartsatheïst Dawkins! Hij lijkt iets soortgelijks ook door te hebben als hij op pagina 116 schrijft dat zijn intuïtie van een begrensde waarneembare werkelijkheid ook bij atheïsten voorkomt.
Dawkins wijst er echter terecht op dat dit niet de invulling is die de meeste mensen aan de woorden geloven en God geven; voor veruit de meeste gelovigen is God méér dan een onbevattelijk mysterie. Het is een Wezen dat zich bemoeit met deze wereld: wonderen verricht, gebeden verhoort, zich openbaart in geschriften, morele richtlijnen geeft en een eeuwige gelukzaligheid belooft. Maakt de God van Smedes hem gelovig, of is hij eigenlijk een atheïst die zijn verwondering over de werkelijkheid graag met religieuze woorden duidt? Wat zijn intuïtie volgens hemzelf tot geloof maakt, is de specifieke invulling of verwoording van die intuïtie (p. 116). Ik kan dit niet overtuigend vinden: door opvattingen anders te verwoorden, verander je niets aan de opvattingen zelf. Waarschijnlijk kun je hierover eindeloos steggelen, maar ik denk dat zijn opvattingen door veel gelovigen als atheïstisch bestempeld zullen worden. Ze staan te ver af van hun religieuze belevingswereld, waarin een interveniërende God centraal staat.
Smedes beroept zich een aantal keer op een duidelijk onderscheid tussen metafysica en wetenschap. Ik denk dat een dergelijk onderscheid onhoudbaar is. Wie naar de geschiedenis van de wetenschap kijkt, ziet dat de wetenschap nu veel uitspraken doet over zaken die ooit als pure metafysica gezien werden. Lange tijd lag bijvoorbeeld de aard van ruimte en tijd uitsluitend in het domein van de metafysica, tegenwoordig (vooral sinds Einstein) het is het voornamelijk het subject van natuurkundig onderzoek. Smedes zegt bijvoorbeeld dat het reduceren van verliefdheid tot hersenchemie metafysica is en geen wetenschap (p. 129). Reductie is echter heel gebruikelijk in de wetenschap: temperatuur is reduceerbaar tot de gemiddelde moleculaire kinetische energie en licht tot elektromagnetische geloven. Ik zie niet in waarom verliefdheid niet net zo goed reduceerbaar zou kunnen zijn tot hersenchemie, al zal dit een stuk complexer zijn dan de andere reeds succesvolle reducties. Grensbewakende theologen kunnen voortschrijdend neurowetenschappelijk inzicht niet tegenhouden. Sterker nog: er is lang niet altijd een harde grens die ze kunnen bewaken.
Hetzelfde geldt voor het leven na de dood, waarin Smedes opmerkelijk genoeg blijkt te geloven. Hij meent dat wetenschap niets kan zeggen over de mogelijkheid van een leven na de dood en dat atheïsten geen redenen hebben om deze mogelijkheid te verwerpen (p. 123). Als hij zich echter net zoveel in de neurowetenschappen had verdiept als in de evolutiebiologie, was hij waarschijnlijk tot een andere conclusie gekomen. Uit neurowetenschappelijk onderzoek is namelijk overtuigend gebleken dat alles wat wij doen, denken, voelen en ons maken tot de personen die wij zijn voortkomt uit de hersenen, en dus ook zal sterven met de hersenen. Ook de vraag naar een leven na de dood, die ooit puur theologisch/filosofisch was, blijkt dus wetenschappelijk te zijn geworden.
(...)
In het laatste hoofdstuk reflecteert Smedes op de mens en zijn positie in de kosmos. Vanuit evolutionair oogpunt zijn wij niet bijzonder stelt hij terecht, maar wel in het feit dat wij als enige soort in staat zijn om onze eigen geschiedenis en plek in het universum te contempleren. Dat is iets waar we zuinig op moeten zijn, het zou zonde zijn als de mens uit zou sterven. Hiermee kan ik volledig instemmen. Smedes sluit zijn boekje af met een prachtige passage uit het Bijbelboek Prediker (3:18-22), waarin staat dat de mens een dier is en beide hetzelfde lot treft: wederkeren tot stof. Daarom kan de mens het beste vreugde putten uit alles wat hij onderneemt. Ook hier kan ik me als atheïst volledig in vinden.
God én Darwin is leuk geschreven. Het is goed begrijpbaar voor een geïnterneerde leek en leest gemakkelijk weg. Maar is Smedes in zijn missie geslaagd? Zijn God en Darwin te verenigen? Dit hangt volledig af van wat je onder het woordje God verstaat, en dat is meteen mijn grootste probleem. Smedes invulling van dat woord is anders dan dat van de meeste gelovigen, en voor hen zal de relatie tussen God en Darwin problematisch blijven. Hoe moeten we Smedes religieuze opvattingen karakteriseren? Ik houd het op een diep religieuze ongelovige.
Woorden zijn niet zomaar wind. Woorden zeggen iets. Maar wat ze zeggen staat niet vast. De vraag is dan of ze wel echt iets zeggen of in feite niets zeggen. Men beweert dat woorden verschillen van het sjilpen dat vogeltjes laten horen. Maar is dat wel zo?
Zhuang Zi - ... dingen zijn zo omdat we ze zo noemen
"Een weg bestaat omdat we hem bewandelen en dingen zijn zo omdat we ze zo noemen. Waarom zijn ze zo? Omdat we dat zo hebben afgesproken. En waarom zijn ze niet zo? Omdat we hebben afgesproken dat ze niet zo zijn."
William Shakespeare - We are such stuff as dreams are made on
Prospero: Our revels now are ended. These our actors, As I foretold you, were all spirits, and Are melted into air, into thin air: And like the baseless fabric of this vision, The cloud-capp'd tow'rs, the gorgeous palaces, The solemn temples, the great globe itself, Yea, all which it inherit, shall dissolve, And, like this insubstantial pageant faded, Leave not a rack behind. We are such stuff As dreams are made on; and our little life Is rounded with a sleep.
Dit gesprek is erop gericht mogelijke illusies op het spoor te komen. Illusies zijn listige dingen. De filosoof Levinas denkt dat je daarin onmogelijk je eigen kritische instantie kunt zijn, althans grotendeels niet. Volgens hem is er een kracht van buiten nodig om de voortrazende rationaliteit, al is het maar voor een moment, tot de orde te roepen. Voor Levinas kan een ander mens als zodanig fungeren. Daar waar wij onze goedbedoelde, rationeel verantwoorde, opvattingen en schema´s over anderen uitstorten, kan zich plotseling het verdriet tonen van zo´n ander die geacht wordt mee te lopen in onze schema´s. Als deze confrontatie de vraag losmaakt Waar ben ik eigenlijk mee bezig? of Is het wel zo, zoals ik denk dat het is?, dan zijn we mogelijk een illusie op het spoor.
1.Ga voor jezelf na: waar ben je in de positie geweest dat je mede voor anderen moest denken, plannen, schema´s opstellen, beleid formuleren? (bijvoorbeeld als ouder, als verzorger, als leidinggevende, als adviseur, als goede vriend of vriendin)
2.Ben je in die situatie geconfronteerd geweest met, al dan niet vage, weerstand of twijfel of verdriet van anderen (bijvoorbeeld kinderen, patiënten, medewerkers, klanten, vrienden) die geacht werden in jouw plannen mee te lopen?
3.Heb je je daarbij, al was het maar voor een paar seconden, afgevraagd: waar ben ik eigenlijk mee bezig?, of waarom moet het eigenlijk zo? of loop ik nu over anderen heen?.
4.Voelde dat aan als schaamte voor je eigen ideeën, ook al waren ze goed doordacht en goed bedoeld?
5.Heeft die confrontatie je in staat gesteld om bepaalde eigen ideeën ter discussie te stellen en nieuwe ideeën toe te laten?
6.Probeer het gevoel van schaamte, dat de sleutel is tot de illusie, onder woorden te brengen.
7.Wissel in het gesprek uit: de situatie, de schaamte, de mogelijke illusie. Kun je bepalen of het werkelijk een illusie is?
Bron: Naud van der Ven, Schaamte en verandering. Denken over organisatieverandering in het licht van de filosofie van Emmanuel Levinas. Kampen: Klement, 2006.