Decimus Junius
Juvenalis
Satirae , I,1, 1-6
(...)£
Semper ego auditor tantum? numquamne reponam,
vexatus totiens rauci
Theseide Cordi?
Impune ergo mihi recitaverit ille togatas,
hic elegos? impune diem consumserit ingens
Telephus aut summi plena iam margine libri
Scriptus et in tergo necdum finitus Orestes?
1 Uit mijn collegenotities: vertaling van het blad door prof. Paul van de Woestijne
Zal ik steeds slechts
een toehoorder zijn? Zal ik me nooit wreken, ik die zo dikwijls ben gekweld
geworden door de Theseus van de schorre Cordus? Zal ongestraft de ene mij
togatae voordragen en de andere elegieën? Zal ongestraft een grote Elephus mijn
dag in beslag nemen of een Orestes die al beschreven is op de keerzijde en
niettemin nog niet voltooid,, terwijl de marge bovenaan het boek reeds vol is? (...)
2 Mijn vertaling, toegepast op onze tijd
Moet ik alles maar eeuwig over me heen laten komen? Mag ik zelf geen mening hebben,
dagelijks geërgerd en verveeld door media-prietpraat alom?
Kan het onbestraft blijven dat een of andere krantenminus
dagelijks lulkoek over me heen stort? Dat een of ander schermgenie
eindeloos emmerend mijn humeur en mijn avond verpest? Of een notoire nitwit
die tonnen papier verkwanselt met geschrijf dat niemand leest?
(...)
© W. Schuermans
Juvenalis schreef en leefde in de 2de eeuw in Rome.
Hij had een scherp oog voor de decadente uitwassen in de Romeinse samenleving van
zijn tijd. Gedreven door een soortement heilige verontwaardiging schreef hij 16
satiren om die aan de kaak te stellen.Veel laat zich vandaag ook toepassen,
mutatis mutandis, op onze westerse maatschappij.
Professor Paul van de Woestijne (1905-1963), jawel zoon van de Grote Karel (dichter) en neef van de nu meer vermaarde Gustaaf (schilder), was mijn hoogleraar
Latijn. Hij las met ons de satiren van Juvenalis. Zijn colleges waren gepland maandagmorgen,10.00 u. Een onmogelijke dag en een even
onmogelijk uur voor studenten die toen nog vanuit heel Vlaanderen elke maandagochtend
terugkeerden naar Gent. Maar er werd bijna niet gebrost. Slechts weinigen wilden
zijn colleges missen. Het Grote Auditorium van de gloednieuwe gebouwen gelegen
aan de Gentse Blandijnberg zat afgeladen vol: in die goede academische tijden
moesten alle studenten Letteren en Wijsbegeerte in de propaedeuse nog Latijn
volgen.
Hij gunde ons het academisch kwartier en betrad exact 15
minuten na het aanvangsuur de collegezaal. Hij controleerde dat even op het
auditoriumuurwerk, vatte post achter zijn lezenaar, haalde een smetteloos en
keurig gevouwen zakdoekje uit de rechterbinnenzak van zijn colbertjas, veegde
zich gemaniëreerd mond en neus en begon dan met sonore stem aan de lectuur van
Juvenalis: enkele Latijnse verzen, gevolgd door zijn instant vertaling. Dat was
zijn aanvangsritueel, elk college opnieuw. Om het voor ons wat luchtiger
te maken, onderbrak hij geregeld zijn vertaling om een grap of een anekdote
te vertellen. Die goed getimede pauzes stonden keurig genoteerd in zijn Budé.
Wat een sinjeur, wat een aristocraat die van de Woestijne! Niet te vergelijken met wat nu in het academisch wereldje rondsloft...
Met bewondering en een warm hart: Vale Paule!
Bijlage:
Molière was een bewonderaar van Juvenalis. In een bijzonder
grappige scene uit Le bourgeois gentilhomme (de les van de filosoof), brengt hij een eresaluut aan de
Oude Satiricus, in vele opzichten zijn leermeester. Geniet ervan!
|