De baggerman
Willem Elsschot
Vergeef het mij, maar k
durf u niet genaken,
daar mijn gelaat nog
glimt van t laatste ontbijt,
en gij misschien
reeds uren bezig zijt
uw duizendvierde
slootje schoon te maken.
Ik groet met diep
ontzag uw aardse banden:
uw krommen rug en
moedeloozen baard,
waarlangs de regen
naar beneden vaart,
uw dunnen benen en
uw grote handen
De koeien staken af
en toe het grazen
om op te zien met
sluwe koppigheid
en luid te loeien dat
ge een luiaard zijt,
wanneer gij rust om
even uit te blazen.
Die stomme beesten
zouden u verklikken:
pas op uw tellen dus
en schep maar raak.
Vertrouw ook niet de
raaf, dien zwarten snaak,
Die in uw slijk de wormen
op komt pikken.
Het is des Heeren wil
of t zou niet wezen,
En trouwens, man, het
slijk moet uit de sloot.
Wees dus maar stil,
ge zijt toch spoedig dood:
als gij in t water kijkt
dan kunt gij t lezen.
Rotterdam 1908
Hoofdwerkers (vaak in
witkielen) kijken nogal eens neer op handwerkers (vaak blauwkielen). Elsschot
doet dat zeker niet: als hij een baggerman bekijkt dan spreek zijn geweten. Dat
leverde ooit dit gedicht op.
Ik zette dit gedicht
bij in mijn geheugenpaleis ter ere van een dubbel paar had werkende handen, dat
mij op weg zetten naar een leven als hoofdwerker.
Bijlage: Willem Elsschot geeft een kort interview over 'Dwaallicht'