Mosella (v. 23-30)
Decimus Magnus Ausonius (310-395)
(
)
salve, amnis, laudate
agris, laudate colonis,
dignata imperio
debent cui moenia Belgae,
amnis odorifero iuga
vitea consite Baccho,
consite gramineas,
amnis viridissime, ripas!
naviger ut pelagus,
devexas pronus in undas
ut fluvius, vitreoque
lacus imitate profundo,
et rivos trepido
potes aequiperare meatu
et liquido gelidos
fontes praecellere potu;
(
)
Ik groet je stroom,
geloofd door akkers en boeren
aan wie de Belgae de
keizerlijke muren van Trier danken.
Je flanken zijn bedekt
met geurige wijnranken,
stroom die je oevers siert
met het allergroenste gras!
Als een zee draag je
schepen, verder en verder golvend
als een stroom, even
helder ben je als een diep meer,
je lichtgolvend water roept
het beeld op van een beek
en je drijvende dronk smaakt
beter dan koel fonteinwater (
)
© W. Schuermans
Ausonius was in zijn
tijd als dichter behoorlijk populair. Toch wordt hij nu algemeen beschouwd als een
dichter van het tweede schap. Hij is mij dierbaar omwille van zijn verzen over
de Moezel, een stroom die me nauw aan het hart ligt. Daar zijn goede redenen
voor: de Moezelvallei, een millennia oud cultuurlandschap, vergast bezoekers op
uniek landschappelijk schoon en exquisiete wijnen.
Als ik naar de Moezel
trek, reist in mijn hoofd Ausonius mee.
Bijlage: wijnoogst in Cohem aan de Moezel
|