Ι Λ Ι Α Σ
(v. 1-7)
Μῆνιν
ἂειδε,
θεά, Πηληιάδεο Ἀχιλῆος,
οὐλομένην,
ἣ
μυρἲ
Ἀχαιοἰς
ἂλγε´
ἔθηκε,
πολλὰς
δ ' ἰφτἰθμους
ψυχὰς
Ἂιδι
προῒαψεν,
ἡρὠων, αὐτοὺς
δὲ
ἑλὠρια
τεῦχε
κὐνεσσιν
οἰωνοῖσἰ
τε πᾶσι
- Διὸς
δ' ἐτελεἰτο
βουλή -
ἐξ οὗ δὴ
τὰ
πρῶτα
διαστήτην ἐρἰσαντε
Ἀτρεἰδης τε, ἄναξ
ἀνδρῶν,καὶ
δῖος
Ἀχιλλεύς!
Ilias
(v. 1-7)
Muze, vertel me van de
wrok van Achilles, zoon van Peleus,
die de Grieken
onmeetbaar leed toebracht,
vele zielen van helden de Hades in kieperde,
hun lijken tot voer
van de honden en gieren,
- zo had Zeus het besloten - vertel vanaf de dag
dat
twistend in tweedracht uit elkaar gingen,
Atreus zoon, heerser
over mensen en de goddelijke Achilleus.
© W. Schuermans
Onze Europese
literatuur begint (hoogst merkwaardig) met twee absolute meesterwerken. De
Ilias en de Odyssea, twee lijvige heldendichten, toegeschreven aan de blinde
zanger Homeros. Ze worden al meer dan 2500 jaar gelezen en bestudeerd.
De aanhef van de Ilias
(v. 1-7) heb ik op school ooit eens uit het hoofd moeten leren. Ik heb Homeros
sedertdien niet meer uit handen gegeven.
Bijlage: aanhef van de
Ilias (originele versie, met tekst)
|