Van den Vos Reynaerde
Willem, die Madoc maecte (13de
eeuw)
(Vers 1110-1154)
Tybeert sprac: Wat souden wy
Eten, Reynaert, of ic hier bleve?
Daer omme zorghe ic, lieve neve,
Hier es der spijsen quaden tijt,
Ghi mocht (h)eten, begeerdijt,
Een stic van eere honichraete
Die bequamelic es utermaten.
Wat sechdi, moochdi shonichs yet?
Tybeert sprac: Mine roukes niet.
Reynaert, hebdi niet in huus?
Gavedi mi eene vette muus,
Daer mede lietic u ghewaert.
Eene vette muus? sprac Reynaert,
Soete Tybert wat sech(t)di?
Hier woent noch eene pape bi,
Een scuere staet noch an sijn huus,
Daer in es meneghe vette muus,
Ic waense niet ghedroughe een waghen.
So dicken hoere ic den pape claghen
D at sine dryven (h)uten huuse.
Reynaert, zyn daer so vette muse?
Verghave God, waer ic nu daer!
Tybeert, seit hi, sechdi waer?
Wildi muse? Of icse wille?
Reynaert, doet dies een ghestille.
Ic minne muse voer alle saken.
Weetti niet dat muse smaken
Bet dan eenich venisoen?
Wildi minen wille doen,
Dat ghi mi leet daer si zijn,
Daer mede mochti die hulde mijn
Hebben, al haddi minen vadre
Doot ende mijn gheslachte al gadre.
Reynaert sprac:Neve , houddi (h)u spot?
Neenic, Reynaeert, also helpe mi God!
Weet God, Tybeert,wistic dat,
Ghi soutter sijn noch tavont sat.
Sat, Reynaert, dat ware vele.
Tybeert, dat sechdi t(h)uwen spele.
In doe, Reynaert, bi miere wet.
Haddic een muus en waer so vet,
In gaefse niet omme eenen busant.
Tybeert, gaet met mi te hant.
Ic leede (h) u daer ter selver stat,
Daer icker (h)u sal maken zat.
(
) Tybeert sprak:Wat eten we
Reynaert, als ik hier blijf?
Mij een grote zorg, lieve neef,
Magere tijden hier om te eten.
Smul je misschien graag van
een stukje honingraat,
Uitermate lekker is die.
Wat zeg je, wil je een stukje?
Tybeert sprak: Laat maar zitten.
Reynaert, heb je dan niks in huis?
Geef me een vette muis en we zijn klaar.
Een vette muis? sprak Reynaert,
Zoete Tybeert, wat zeg je me nou?
Hier In de buurt woont een paster,
Een schuur staat aan zijn huis,
Daar wemelt het van vette muizen,
Ik denk dat een wagen ze niet kan dragen.
Meer dan eens hoor ik de paster klagen
Dat ze echt het huis uitstromen.
Reynaert, zijn daar zoveel vette muizen?
Here mijn God, was ik maar daar!
Tybeert, zei hij meen je dat echt?
Wil je muizen? Of ik ze wil?
Reynaert, zwijg me daarvan,
Ik hou van muizen boven alle andere dingen.
Weet je dan niet dat muizen beter
Smaken dan gelijk welk wildgebraat?
Als je me een plezier wil doen
En je brengt me er naartoe,
Dan ben ik bereid je trouw te
Zweren, al had je mijn vader
Dood geslagen, compleet met mijn familie.
Reyaert sprak: Tybeert hou je me voor de gek?
Helemaal niet, ik zweer het bij God!
God, God, Tybeert, wist ik het zeker,
Vanavond nog stond je buikje rond.
Rond Reynaert, dat zou nog eens wat zijn!
Tybeert, dat zeg je zo maar.
Maar neen, Reynaert, op mijn eer,
Had ik een muis en was ze vet,
Zelfs niet voor goud verkocht ik die.
Kom Tybeert, loop maar met me mee,
Ik breng je regelrecht naar de plek
Waar ik je buikje rond zal zetten.
(
)
© W. Schuermans
Het dierenepos Van den Vos Reynaerde is een parel aan de kroon van onze Middelnederlandse literatuur, die vrijwel in zijn geheel uit Vlaanderen stamt. De 'Reynaert' ontstond zeer waarschijnlijk in Oost-Vlaanderen, waar het verhaal zich ook afspeelt. Het is een satire die de feodale maatschappij in het 13de eeuwse graafschap Vlaanderen op de korrel neemt.
Dit fragment diende ik op school uit het hoofd te leren. Wat in de jeugd uit het hoofd wordt geleerd, blijft levenslang als gebeiteld in het geheugen. Pedagogen die na WO II in het onderwijs infiltreerden, banden geheugenwerk en uiteraard ook het uit het hoofd leren. Een van de vele aanslagen die pedagogen in de tweede helft van de 20ste eeuw pleegden op de geestelijke gezondheid van onze jongeren.
Bijlagen:
1 Beginverzen van het dierenepos (de tekst kan meegelezen worden).
2 Vossen in de winter
|