Sonnet XVIII
William Shakespeare (1564-1616)
Shall I compare thee
to a summers day?
Thou art more lovely
and more temperate:
Rough winds do shake
the darling buds of May,
And summers lease hath
all too short a date;
Sometime too hot the
eye of heaven shines,
And often is his gold
complexion dimmd;
And every fair from
fair sometime declines,
By chance, or natures
changing course, untrimm'd:
But thy eternal
summer shall not fade,
Nor lose possession
of that fair thou owst;
Nor shall Death brag thou wanderst in his shade,
When in eternal lines
to time thou growst.
So long as men can breathe
or eyes can see,
So long lives this
and this gives life to thee.
Zal ik je vergelijken
met een zomerdag?
Je bent liefelijker en ook meer getemperd:
Wilde winden doorschudden tere bloesems in de mei,
En zomeren doet het nooit
erg lang,
Al te vaak vervalen gouden zonnestralen,
en al wat mooi is verliest aan glans,
Bij toeval ontsierd of gewoon door loop van de natuur;
Maar jouw eeuwige zomer
zal duren,
Jouw schoonheid zal nooit welken.
De Dood zal niet
snoeven dat je in zijn schaduw liep,
Nu eeuwige
verzen in lengte van jaren roem voor jou garen,
Zolang mensen ademhalen
of ogen kunnen schouwen,
Zolang zullen mijn
verzen je voorzien van levensbloed.
© W. Schuermans
In bijlagen een geanimeerde versie van het sonnet en moderne, zeer geslaagde muzikale interpretatie van het gedicht: