We gaan de zolder ontruimen, de oudste
dochter helpt een handje mee. Er kondigt zich een dringende verbouwing aan, het
leggen van een modern nieuw dak. De echtgenoot schiet het best in actie, dat
leerde ik uit ervaring, als alles erg netjes, proper en pico bello aan de kant
is gedaan. De bedoeling is dat we gaan sorteren, een deel naar de zolder van de
dochter, een deel voor de rommelmarkt en nog een deel naar het afvalpark. Mijn oude
pop staat ook nog op die zolder, ik moet nog even denken wat ik er mee
aanvangen zal. Ik heb als kind gezworen dat ik ze nooit of te nooit weg zou
gooien en al zeker niet in de
vuilnisbak.
Ik had de pop gekregen van mijn lieve oma, in
de sinterklaasperiodetijd. Het was een cadeau die me moest troosten nadat er een
vreselijk ongeluk was gebeurd. De twee varkens die mijn vader destijds kweekte,
waren uit hun kot gebroken op een zondagnamiddag, we waren toen niet thuis. En het
was erg dom van me, dat weet ik, maar ik had mijn popje buiten laten staan. De
beesten hadden dat kopje helemaal kapot gevreten en dat gezichtje, wat een
drama, wat een drama was dat toen. Een schokkende ervaring voor een kind van
een jaar of zes.
Het nieuwe exemplaar oogde prachtig, ik zie
haar nog altijd liggen in de verpakkingsdoos. Ze had van die helderblauwe ogen,
een fijn mondje en ook prachtig koperkleurig, krullend, lang haar. Ze lachte
onophoudelijk, eigenlijk was ze altijd content. Toch voelde ze niet zacht aan,
ze was uit plastiek vervaardigd en hoe ik haar ook draaide of keerde, ze hield zich
altijd stijf.
Och, ik jeunde mij met dat meisje, ze was
mijn eerste kind. Uren heb ik aan haar geprutst en gewerkt aan dat lange haar.
Wassen, kammen en ontwarren of twee
staartjes erin. Een keer een dotje maken,
dan weer vlechtjes of gewoon simpel en eenvoudig: los. Ik was er wat jaloers
van, van die mooie haren, ik wilde dat ook hebben. En sparen, sparen dat ik
deed om het mijne te laten groeien, maar van zodra het een beetje te lang werd,
zette mijn moeder de schaar erin.
Heel mijn leven heb ik aan dat popje verteld,
al mijn zorgen, mijn ellende, mijn groot kinderverdriet. En ze bleef zij altijd
lachen, hoe triestig mijn verhaal ook was. Ze bleef mij aankijken met haar
helblauwe ogen, ze toonde geen emotie, ze verpinkte niet, gaf geen krimp. Maar
wat een oneindige troost heeft dat popje mij gegeven. Ik was toen een jaar of
tien, misschien al twaalf.
Maar later had ik haar niet meer nodig, ik
had een ander leven. Op een keer heb ik ze dan maar, ja, wat moest ik er anders
mee gaan doen, gewoon aan ons oudste kind gegeven. Stiekem hoopte ik dat ook
zij er zorg voor droeg. Ook de dochter vond het leuk om aan dat haar te
prutsen, ze had wel wat minder geduld. Op een dag zei ze: mooi hé, mama .. ze
had er een punker van gemaakt. Ik zag daar die prachtige lange koperkleurige
lokken, zomaar liggen op de grond, tezamen met de schaar. Toen heb ik een
trauma opgelopen, dat is de reden dat ik mijn haar laat groeien, uit colère,
als het moet tot aan de grond.
De pop staat hier nu nog altijd boven, op onze
zolder, al die jaren in eenzaamheid. Ze
ligt zij in een wiegje, haar benen steken er wel twintig centimeter boven uit. Wat is er met
die ogen gebeurd, ze kijkt zo scheel als een otter, het helderblauw zit nu van
onder en van boven is het spierwit. Ik vind dat ze nu zo lelijk kijkt naar mij, al blijft ze
wel nog altijd lachen. En die beentjes,
wat is er daarvan gekomen, die billetjes schieten er de hele tijd uit en dat is
verschrikkelijk ambetant. En de vingers van haar handjes zijn verstorven,
er zitten gaten in, ik wist niet dat
plastiek toch kon vergaan.
Waar moet ik die pop toch zetten, het blijft
een grote vraag. Zeker niet in de kamer van de tweelingzonen, de puberdochter
is er ook nooit zot van geweest. Ook niet in de woonkamer, niet in de keuken of
de slaapkamer, de echtgenoot vindt nu al dat ik soms een draai teveel bezit, wat
zou dat dan niet zijn. Of stel dat ik het ooit aan een eventueel
kleindochtertje wil geven, dat kindje verschiet zich een grote bult.
Ik zou haar een vers kleedje kunnen
aantrekken, de oogjes lijmen, de billetjes met een rekkertje bevestigen. Ik kan
ze weer in het wiegje leggen en er nog een keer een warm dekentje rond doen. En
eventueel kan ik ze in een hoekje van de zolder verbergen, tot de volgende keer.
Of wel, hupla, verdorie, weg ermee, gedaan met al die zever en ik maak van mijn
hart een steen. Ik zwier ze in de container van het afvalpark, weg met dat
lelijk ding.
Maar ik weet niet of ik dat ga kunnen, ik ga
nog een keer goed nadenken en er nog een nachtje over slapen om dan
uiteindelijk te beslissen wat ik er mee aanvangen zal.