De nieuwe
buurman, de krullenbol, is bij de kapper langsgegaan. Dat was noodzakelijk, het
was geen gezicht meer. Hij stoof hier laatst eens voorbij mijn voordeur en je
moest gezien hebben hoe die wilde roskleurige krullen in het rond vlogen. Maar
nu is het weer netjes en de krullen zijn getemd. Zelf moet ik volgend weekend
naar de kapper, in een haast, ik heb weinig tijd en ik ga ook niet graag.
Altijd die eeuwige onderhandeling met de toch zo graag knippende kapper, over het in zijn ogen noodzakelijke aantal centimeters
die er af moeten, maar van mij niet mogen. En altijd dat smeken of er een
speciale verzorging op mag, omdat dat in zijn ogen ook noodzakelijk is. Maar
hij heeft lekkere koffie en nood breekt
nu wet en het moet.
Want binnen
enkele dagen zijn we uitgenodigd op het doopfeest van ons bijna
kerstekleinkind. Ook al is de krokusvakantie nog maar net voorbij, ik wil er
op mijn paasbest uitzien. Omdat dat zo hoort, dacht ik toch, voor een
doopfeest. Dat verwacht ik ook van de kersverse opa, de nog jonge nonkels en de
trotse tantes van het kleine baasje.
Ik kwam tot die
vaststelling toen ik laatst eens, op mijn gemak, in het fotoalbum van mijn grootouders snuffelde.
Op een ouderwetse foto zag ik mijn grootvader staan, kijkend naar zijn
kleindochter, ik dus. De foto was genomen tijdens mijn doopsel en wat zag hij
er keurig uit. Hij droeg een schitterend, aansluitend maatpak met eronder een gladgestreken,
spierwit hemd én een das. Misschien kwam het ook wat door het zwart-witte
effect van de foto, dat hij er zo beeldig uitzag. Het idee dat hij zich,
speciaal voor mij, zo keurig en perfect had uitgedost ontroerde me heel erg.
Vroeger was dat
zo, ook voor de zondagsmis trok iedere kerkganger zijn mooiste kledij aan. Mijn
grootvader was vaste deelnemer van de wekelijkse dienst. Daarna bleef hij nog
een beetje hangen in de plaatselijke kroeg, voor een welverdiend dreupelke.
Maar het bleef jammer genoeg niet bij dat eentje. Zo kwam het dat hij meestal zigzaggend
en véél te laat, met zijn zwarte bromfiets naar huis snorde. En net voor de
laatste bocht, en dat vernam ik uit zeer betrouwbare bron, mijn grootmoeder,
belandde hij steevast in de gracht. En dat was vast ook geen gezicht en ocharme
dat witte hemd.
Hoe mijn
grootmoeder dat hemd toch zo wit kreeg, blijft voor mij een raadsel. Ik ben er
zeker van dat toen nog geen wasproduct met het opschrift witter dan wit
bestond. Ik weet ook nog dat ze haar was gewoon kookte in zo een antiek
wasfornuis, het funaais zoals zij dat uitsprak. Maar ze stak er vele uren tijd
in, dat is zeker.
Ik heb dus werk voor
volgend weekend, veel werk. De schoenen moeten gepoetst en het maatpak gekeurd.
De broeken gestreken en de jurken in de plooi. En als ik mijn grootmoeder wil
evenaren, dan moet dat witte hemd van de echtgenoot zeker opnieuw in de was. En
ik moet naar de kapper en heb dus weinig tijd. Want mocht er daar op het feest
al eens een foto genomen worden, dan moeten we er met zijn allen keurig en
netjes opstaan. Misschien voelt het kleinkind zich dan ooit ook een beetje
ontroerd, wanneer het op een dag, eens op zijn gemak, in het fotoalbum van zijn grootouders snuffelt.