Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Drieteenstrandlopers zijn wintergasten. Je kunt ze vanaf de herfst tot in het voorjaar, met pieken tijdens de trek in mei en in de periode van augustus – oktober, overal langs de Noordzee- en Waddenkust tegenkomen.
In het voorjaar verlaten de strandlopertjes onze regio. Ze trekken dan naar hun broedplaatsen in onder andere Canada, Groenland en Spitsbergen.
Als je tijdens een winterwandeling op een strand kleine, bijna witte vogeltjes met snelle pootjes langs de waterlijn ziet lopen, kun je er zo goed als zeker van zijn dat het om drieteenstrandlopers gaat. De beestjes hebben de grappige gewoonte om vlak voor aanspoelende golven het strand op te spurten. Ze hebben een bekje van amper 2 centimeter, dus moeten ze voor hun voeding beestjes vinden die niet diep in het zand zitten. Op de rand tussen water en land wemelt het van de kleine krabbetjes, garnalen, wormen en schelpdieren die worden verstoord door de golven, zodat ze makkelijker te vangen zijn.
Drieteenstrandlopers broeden in de toendra van het Hoge Noorden. In de late zomer trekken ze er weg om elders te gaan overwinteren. Ze zijn circumpolair, dus kunnen ze op alle continenten worden gezien. De vogeltjes die bij ons voorkomen, zijn broedvogels uit vooral Groenland. Ze overwinteren langs de Oost-Atlantische kust, tot in Namibië. Tijdens hun eerste winter komen ze min of meer toevallig terecht op een plek, die ze dan niet zelden de rest van hun leven blijven frequenteren. De kans is dus reëel dat je op onze stranden winter na winter dezelfde beestjes ontmoet.
De keuze van het winteroord is belangrijk, want een team rond de Nederlandse bioloog Theunis Piersma (Universiteit Groningen) toonde in The Journal of Animal Ecology aan dat niet alle winterplekken even geschikt zijn voor drieteenstrandlopers. Zo zou er op de kusten van West-Afrika minder voedsel van goede kwaliteit te vinden zijn dan bv. in het veel verder gelegen Namibië. Het impliceert dat de diertjes er minder makkelijk overleven of dat ze een broedseizoen moeten overslaan, omdat ze niet genoeg energie hebben.
Vogeltjes uit Namibië hebben doorgaans voldoende energie om in één ruk meer dan 6000 km richting hun broedgebieden te vliegen, tot ze een tussenstation bereiken waar ze wat bij kunnen tanken.
Dat tussenstation is niet zelden de Waddenzee, waar tienduizenden trekkende drieteentjes in de lente en de herfst krachten opdoen. Onderzoek gepubliceerd in Ardea (wetenschappelijke tijdschrift van de Nederlandse Ornithologische Vereniging) wees uit dat ze er vooral garnaaltjes vangen. Als de garnalen in de vroege herfst naar diepere wateren verdwijnen, vliegen de vogeltjes verder. Als gevolg van de klimaatopwarming komen de garnalen tegenwoordig in de lente 2 weken vroeger aan op de plekken waar de drieteentjes passeren. Daardoor passen ze beter in hun reisschema, zodat ‘onze’ populatie drieteenstrandlopers een van de weinige in de wereld is die het goed doen.
Een andere publicatie, in Current Biology, illustreert dat de klimaatopwarming de beestjes wel parten kan spelen in hun broedgebied in Groenland. Het weer wordt er extremer. Sommige lentes is het zo vroeg warm dat de diertjes te laat aankomen om maximaal te profiteren van de massa insecten om hun kuikens groot te brengen. In andere lentes blijft er zo veel sneeuw liggen (de toendraversie van onze extreme regens) dat ze niet kunnen broeden. Onvoorspelbaarheid is ongunstig voor hun voortplantingssucces.
Aan de Durme, een zijrivier van de Schelde, bevindt zich tussen deelgemeenten Tielrode en Elversele een uitgestrekt landschap boordevol nieuw ontwikkelde natuur.
Het natuurgebied Groot Broek (Waasmunster en Temse) maakt deel uit van het Sigmaplan voor de Durmevallei. Door het Groot Broek – van oorsprong moerassig gebied – te ontpolderen, kan de Durme dit natuurgebied terug vrij in en uit stromen. Onder invloed van de getijden ontstaat zo zoetwatergetijdennatuur, ook wel ‘slikken en schorren’ genoemd. Slikken (die elke dag bij vloed onder water staan) en schorren (die slechts enkele keren per maand overstromen) bieden een dubbel voordeel. Het ritme van eb en vloed, maar ook de unieke overgang van zoet naar zout en het samenspel tussen water, zand en slib brengen een unieke variatie aan biotopen tot leven. En elk biotoop heeft zijn eigen typische bewoners. Dat maakt de Scheldenatuur heel bijzonder.
Deze habitattypes creëren een zeer waardevol leefgebied voor heel wat diersoorten, in het bijzonder voor watervogels. Als onderdeel van Habitatrichtlijngebied, Vogelrichtlijngebied en Natura 2000-gebied gelden in Groot Broek bijgevolg bepaalde populatiedoelstellingen voor vb. lepelaar (foto 1), kwak (2), woudaap (3), roerdomp (4) en porseleinhoen (5).
Naast waardevolle biotopen voor wilde dieren, vormen zoetwatergetijdengebieden ook een natuurlijke ‘schokdemper’ tegen wateroverlast. De kracht van het getij wordt door de vegetatie gebroken waardoor de druk op de dijken aanzienlijk afneemt en bij hevige regenval of in tijden van overstroming de ruimere omgeving beter beschermd wordt. Het hoeft geen betoog dat de recente (dreiging van) overstromingen in december het belang van dergelijke natuurgebieden bewijst.
Illegaal verkregen jachtrechten op openbaar domein
De realisatie van het Sigmaplan en de bijhorende groei van hoogwaardige natuur, vraagt veel inspanningen en onderhandelingen van o.a. de Vlaamse Waterweg en bevoegd minister Lydia Peeters. In 2012 werd een jachtpachtovereenkomst in Groot Broek onderhandeld met één van de rijkste Belgen. Zijn terrein werd onteigend ter uitvoering van het Sigmaplan, maar hij behield zijn jachtrecht op zijn voormalige percelen, goed voor een totale oppervlakte van 9,19 ha.
Free Van Rompaey, juridisch medewerker van Vogelbescherming Vlaanderen:
“We begrijpen dat de Vlaamse Waterweg pragmatisch te werk moet gaan en voor de aankoop van een eigendom soms geen andere mogelijkheid ziet dan een overeenkomst over het bijhorende jachtrecht te sluiten. Het is niet onze visie, maar soms de enige weg vooruit. Dit mag volgens ons wel uitsluitend onder strikte voorwaarden en beperkt in tijd.”
Op 1 maart 2019 werd echter een addendum toegevoegd aan de overeenkomst van 2012. Volgens dit addendum werd het exclusieve jachtrecht uitgebreid van 9.19 ha naar 73.74 ha, ofwel het volledige Groot Broek.
Het addendum kwam zonder mededingen of transparantie tot stand. Dit is in strijd met artikel 11 van het Jachtdecreet van 1991 dat bepaalt dat ‘het jagen op de domeinen van openbare besturen [alleen is] geoorloofd ingevolge jachtrecht [dat is] toegekend volgens de principes van mededingen en transparantie.’
Dagvaarding na herhaaldelijk aandringen
De Vlaamse Waterweg, de eigenaar van de betrokken percelen, is op de hoogte van onze vaststelling van onwettigheid en heeft schriftelijk bevestigd dat zij geen gunningsopdracht kunnen voorleggen voor de uitbreiding van het jachtrecht. Vogelbescherming Vlaanderen nam al tot tweemaal toe het initiatief om de betrokken partijen, waaronder de bevoegde minister Lydia Peeters, te vragen om het addendum in te trekken. Niet alleen willen we dat deze illegale situatie wordt rechtgezet, we begrijpen ook niet waarom deze uitbreiding in 2019 werd toegestaan.
Free Van Rompaey:
“Slikken en schorren trekken heel wat watervogels aan die verstoringsgevoelig zijn. Je kan geen hoogwaardig natuur creëren en tegelijkertijd gewone jacht toestaan. Iedereen begrijpt dat geweerschoten voor onrust zorgen bij alle dieren in het gebied en dus voor onnodige verstoring zorgen. In het dichtbevolkte Vlaanderen zijn er weinig rustgebieden voor wilde dieren. De weinige rustige gebieden die er zijn, moeten dat dus zeker blijven. Het maatschappelijk belang van kwaliteitsvolle natuur met bijhorende ecosysteemdiensten, is volgens ons belangrijker dan de jachtdrang van een beperkte groep mensen.”
Topnatuur in Groot Broek
De werken in het Groot Broek zijn nog niet helemaal afgerond. Tijdens de inrichtingsfase geldt daarom een schorsing van het jachtrecht. Op relatief korte termijn heeft er zich al een topnatuur ontwikkeld. Het getransformeerd gebied ontvangt vandaag een overvloed aan doortrekkende watervogels en is een geliefde plaats voor vogelspotters. Grote aantallen slobeend, bergeend, krakeend, zomer- en wintertaling en kokmeeuw ervaren Groot Broek als dé ideale plek om te overnachten, te rusten en om voedsel te zoeken. Sinds 2021 is het eveneens een broedplaats voor meerdere koppels lepelaars.
De eerste zitting in deze zaak vond plaats op vrijdag 2 februari. De eindconclusies worden pas in maart 2025 verwacht. Een eigenlijke uitspraak zal dus waarschijnlijk tegen de zomer 2025 bekend zijn.
Domesticatie behoedde onze knobbelzwanen voor uitroeiing
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de knobbelzwaan [Dirk Draulans]
Als je groot bent, opvallend en agressief, zeker tegenover mensen, maak je het jezelf niet gemakkelijk als dier in een mensenwereld. Mannelijke knobbelzwanen kunnen in het broedseizoen behoorlijk agressief uit de hoek komen om hun nest te beschermen. In de middeleeuwen werd er intensief op de knobbelzwanen gejaagd. Ze zouden misschien wel zijn uitgeroeid als ze zich niet net bijtijds nuttig hadden gemaakt: als leverancier van vlees en veren voor de donshandel.
Zwanen eten zowel land- en waterplanten (kranswieren en fonteinkruiden). Ze eten per dag ruwweg 1,5 tot 2 kilo vers ‘groen’. Ze zijn dol op gras. Ter vergelijking: 20 zwanen eten ongeveer evenveel gras als één koe. Geregeld zie je zwanen met de kop onder water. Als ze met hun lange hals net niet bij de bodem kunnen om wortelstokken en knolletjes te eten, kantelen ze hun lijf en hangen ze als een dobber ondersteboven in het water. Dit wordt grondelen genoemd. Ze kunnen ongeveer 40 tot 60 sec onder water blijven.
Boven de snavel van de knobbelzwaan zit een knobbel die vooral dient als ornament. Die knobbel bestaat uit vetweefsel en zegt iets over de leeftijd en de conditie van de vogel. Hoe ouder de zwaan, des te groter de knobbel. Bij vrouwtjes groeit de knobbel door tot 8 jaar, bij mannetjes kan de bult tot hun 15de jaar doorgroeien. Sommige mannetjes hebben een enorme toeter en daarmee laten ze zien dat ze een hele bink zijn.
Zo raakte de knobbelzwaan gedomesticeerd. Nadat de handel in donsveren onder druk van nieuwe economische ontwikkelingen in de 20ste eeuw in het slop was geraakt, werd een aantal tamme vogels losgelaten op park- en andere vijvers, waar ze verwilderden. Soms mengden ze zich onder restanten van wilde populaties die vooral in afgelegen delen van Rusland bleven floreren en in harde winters af en toe in onze regio verzeilden.
In de 2de helft van de vorige eeuw ging het vooruit met ons knobbelzwanenbestand. In de jaren 1970 bedroeg het aantal broedparen in Vlaanderen 80 à 100 koppels, tegenwoordig zijn het er 300 tot 400. Dat is klein bier in vergelijking met het waterrijke Nederland, waar er gemiddeld zo’n 8000 koppels broeden. Het bestand lijkt nu min of meer stabiel te zijn.
Hoewel ze eeuwenlang is vervolgd, heeft de knobbelzwaan in onze cultuur een sprookjesachtig aura verworven. Ze inspireerde ballerina’s tot grote kunst in Het zwanenmeer. Een dramatische dansscène in dat ballet creëerde een nieuwe myhthe: die van de zwaan die sterft van verdriet na het overlijden van haar partner.
De mythe leeft verder in geromantiseerde interpretaties van dierengedrag. Ook mensen kunnen zo hard treuren om een gestorven partner dat ze zelf willen sterven. Maar het mooie zwanenverhaal strookt niet met de biologische realiteit. Zwanenkoppels kunnen wel lang bij elkaar blijven, maar dat is eerder een kwestie van plaatstrouw (graag terugkeren naar hetzelfde territorium) en gemakzucht dan van blijvende aantrekkingskracht: als je je partner en je territorium kent en trouw blijft, hoef je geen energie te verspillen aan de zoektocht naar iets nieuws. De biologische realiteit is dat een zwaan na het verdwijnen van een partner meestal snel een nieuwe relatie heeft. Zelfs scheidingen komen voor als een van de twee ondermaats presteert als broedvogel. Er is een zwanenvrouwtje bekend dat in haar leven vijf partners ‘versleet’.
De romantiek van de sierlijke dans waarmee zwanen elkaar verleiden, behoeft ook enige nuancering. Meestal duurt de balts, als toonbeeld van tederheid tussen twee zwanen slechts een 5-tal minuten. Het mannetje en vrouwtje bewegen simultaan, ze poetsen hun veren een beetje, draaien wat om elkaar heen, hun nekken vormen een ‘hartje’, ze draaien weer, hun kopjes gaan vaker onder water en dan ineens klimt het mannetje op het vrouwtje. De paring duurt maximaal een 20-tal seconden, waarbij het zwaardere mannetje de kop van het spartelende vrouwtje onder hem boven water moet houden om te vermijden dat ze in de problemen komt. En dan komt het mooiste: als de paring voltrokken is, komen ze samen omhoog en maakt het mannetje knorgeluiden en het vrouwtje maakt een hoog piepend geluid. Dat geluid gaat je door merg en been, het is ontzettend mooi. Het hele ritueel duurt 1 tot 2 minuten, daarna gaan ze gewoon weer eten.
Mensen cultiveren de zwanenromantiek om het gebrek aan romantiek in hun eigen leven te compenseren. Daar is niets mis mee. Dieren mogen mensen doen dromen.
Paul en Betty, het eerste koppel zeearenden in België
Geraadpleegde bron: Knack: Natuur [Dirk Draulans]
Alles wijst erop dat de zeearend dit jaar voor het eerst sinds mensenheugenis in ons land zal broeden. De primeur is voor natuurgebied De Blankaart in Diksmuide.
Ze maken er een echte show van, te land, te water en in de lucht: de twee zeearenden die op de rand van een grote vijver in het natuurgebied in Diksmuide een enorm nest bouwen. Ze spelen op het nest, ze slepen takken aan ter versteviging en ze maken aanstalten om te paren. Alles wijst erop dat ze het goed met elkaar kunnen vinden. In oktober begonnen ze met de bouwwerken, op de plek van een buizerdnest dat ze eerst verwijderden. Nu al is het resultaat indrukwekkend – een zeearendennest kan 600 kg wegen.
Het natuurgebied De Blankaart ligt in de IJzervallei, tussen Oost-Vleteren en Diksmuide, in de provincie West-Vlaanderen. Het bezoekerscentrum ligt in het mooie Blankaartkasteel. Doorheen het Blankaartmoeras en langs de Blankaartvijver vind je kindvriendelijke fietstochten en wandelingen. Vlonderpaden brengen je naar vogelkijkhutten en een uitkijktoren om de vogels in alle rust te bekijken. Staat het water in het gebied hoog genoeg, dan voert een fluisterboot je geruisloos door het moeras. Zo verken je het gebied zonder de dieren en talrijke vogels, waaronder lepelaars, te storen.
Tijdens hun vluchten boven de vijver zie je hoe gigantisch de vogels zijn. Zeearenden halen een vleugelspanwijdte van 2,5 meter. Hun witte staart is dan extra opvallend. Voor de watervogels op de vijver in Diksmuide zijn de twee geen geschenk. Bijna alle eenden en ganzen gaan de lucht in als de zeearenden opstijgen, vliegend zijn ze veiliger dan op het water.
Als het koppel zeearenden op een dikke uit het water opstekende tak gaat zitten, vlak voor het bruggetje vanwaar het nest vrij goed te zien is, valt het pas echt op hoe adembenemend de dieren zijn, met hun enorme knalgele klauwen en grote knalgele bek. Het zijn de imposantste vogels die je in onze contreien kunt zien. Toch durft een drieste kraai de vogels op de tak minutenlang te tergen, tot ze finaal opvliegen om van de lastigaard verlost te zijn.
De vogels kwamen op 21 april aan, zo vertelt conservator Guido Vandenbroucke. Het was de eerste keer dat we een koppel zagen, vroeger kwam er uitsluitend af en toe een solitaire vogel. In het begin durfden we niet te hopen op een broedgeval. Iedereen vertelde ons dat de vogels wel gauw weer weg zouden zijn. Maar ze bleven. Door een aangepast waterbeheer liggen De Blankaart en zijn omgeving er nu natter bij dan vroeger. Dat is gunstig voor veel vogels, zeearenden inbegrepen. Het jarenlange werk voor natuurherstel werpt zijn vruchten af. Veel vogels die elders verdwenen zijn, doen het hier uitstekend.
De arenden hebben geen moeite om in De Blankaart prooien te pakken te krijgen. Ze vangen vooral ganzen en meerkoeten. En af en toe ook iets speciaals, zoals muskusratten of een koereiger. Die laatste is een wit reigertje dat, gestuwd door de klimaatopwarming, de laatste decennia aan een opvallende noordwaartse expansie bezig is. Op een gemeenschappelijke slaapplaats in de bomen van een eiland in de vijver werden al meer dan 600 koereigers geteld. Als je 10 jaar geleden zou hebben verteld dat je in De Blankaart een zeearend een koereiger zag vangen, dan was je – terecht – gek verklaard. Vandaag kan het. De koereiger broedt nu ook in De Blankaart.
Als toppredator is de zeearend lange tijd meedogenloos vervolgd door de mens. Hij was erg zeldzaam geworden. In de Atlas van de vogels in België en West-Europa van graaf Leon Lippens en Henri Wille uit 1972 staan slechts 31 waarnemingen voor ons land vermeld, eentje dateert van 28 november 1934 in de regio van De Blankaart. De vogel werd er afgeschoten, net zoals de helft van de vogels die in het boek worden vermeld. Er werd toen meer met geweren naar zeearenden gemikt dan met verrekijkers.
Die trieste tijden zijn gelukkig voorbij. Na het invoeren van efficiënte beschermingsmaatregelen en het verbod op schadelijke pesticiden zoals DDT, die de voedselketen ontwrichtten, kwam er een revival.
Volgens het European Wildlife Comeback Report uit 2022 nam het bestand van de zeearend in West-Europa sinds 1970 met 450 % toe. In 2006 werd in Nederland het eerste broedgeval geregistreerd – nu broeden er al meer dan 30 koppels. De kans is reëel dat de vogels in De Blankaart jongen van Nederlandse of misschien Duitse broedkoppels zijn. In ons land werd nog nooit een broedgeval geregistreerd. Als het koppel de volgende lente jongen krijgt, is dat een historische primeur.
Wie de pleisterende vogels met meer dan gewone aandacht volgt, is Betty Daenen. Samen met haar man Paul Kempynck, zoon van de voormalige eigenaars van het domein, werkte ze sinds de jaren 1960 aan het beheer van de natuur van De Blankaart. De twee arenden werden naar het koppel vernoemd. Paul en Betty woonden tientallen jaren aan de oever van de vijver in een villaatje dat nu zicht heeft op het zeearendennest. Paul stierf in 2012, maar Betty bleef er tot april 2023, toen ze naar een woonzorgcentrum verhuisde – ze is nu 93.
Op 26 oktober schreef ze, met de hand, een pakkende brief aan ‘Uwe majesteit de ZEEAREND’, waarin ze haar ontzag voor de vogel etaleert: ‘Wij voelen ons klein door uw grootheid, waar gij geen misbruik van maakt, wat wij mensen wel doen, zodra wij ook maar enige macht verworven hebben.’ Veel mooier kun je het contrast tussen de activiteit van roofvogels en de vernietigende aard van de mens niet verwoorden.
Het koppel zeearenden en het nest vormen voor Guido Vandenbroucke, die het gebied sinds 1995 beheert als onbezoldigde vrijwilliger, een van de drie hoogtepunten uit zijn meer dan 25 jaar conservatorschap. Een ander hoogtepunt was een broedgeval van de zeldzame lepelaar in de reigerkolonie langs de vijver in 2013. En het verrassende derde hoogtepunt noemt hij de relatie met landbouwer en regiogenoot Geert Leeman. Vroeger was hij tegen de natuur, nu is hij niet alleen een medestander, maar ook een kameraad geworden. Ook met het polderbestuur, dat vooral landbouwbelangen behartigt, is de verstandhouding sinds een jaar of tien prima.
Vandenbroucke is een boerenzoon: Hij is op een na de jongste uit een gezin van keuterboertjes met 9 kinderen. Zijn ouders hadden 12 koeien. Hij herinner zich hoe zijn moeder huilde toen hun trekpaard werd vervangen door een tractor. Hij herinnert zich ook hoe moeilijk het voor zijn vader was om zich te verzetten tegen de drang naar grootschaligheid van de landbouworganisaties. En tegen de hormonenmaffia die dikwijls onaangekondigd op je erf kwam om je dieren te bewerken. Je moest als boer stevig in je schoenen staan om daartegen in te gaan. Ze groeiden op in de natuur, hoewel ze constant mussen en spreeuwen vingen om te eten – ze konden het goed gebruiken. Zo is wel zijn interesse voor natuur ontstaan.
In de jaren 1960 zag Vandenbroucke als jongeman hoe de natuur snel verloederde: zijn broers kwamen thuis met zeldzame vogels die ze hadden geschoten, zoals velduilen. Mooie kleine landschapselementen, zoals natuurlijke poelen in natte weilanden met daarrond knotwilgen, werden volgestort met afval, waarna bulldozers er zand over kapten om de rommel te verbergen. Het begon te wringen, en dus is hij in de jaren 1980 in de milieu- en landschapseducatie gestapt. Destijds was dat pionierswerk, maar hij heeft er geen seconde spijt van gehad.
Zijn boerenachtergrond helpt Vandenbroucke in zijn vele contacten met landbouwers. Hij onderhandelt voortdurend over de aankoop van gronden en over het beheer van de natuurgebieden. De natuur van en rond De Blankaart strekt zich uit over een oppervlakte van meer dan 1000 ha, waarvan ongeveer de helft wordt beheerd door Natuurpunt en de andere helft door het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Natuurpunt werkt samen met 52 landbouwers, onder meer voor het hooien. Omdat het hooi van hoge kwaliteit is, kunnen de boeren het vrij duur verkopen, bv. aan maneges.
Er zitten uiteraard, zoals altijd en overal, lastpakken tussen. Maar doorgaans verlopen de gesprekken met de landbouwers respectvol. ‘We begrijpen elkaar en we respecteren elkaars bekommernissen. De boeren kijken bezorgd naar ons waterbeheer. Dat werd in 1993 vanuit een ongezond wederzijds wantrouwen vastgenageld in strikte protocollen. Die moeten worden herbekeken, nu de waterproblematiek ernstiger wordt door de klimaatopwarming. Tijdens de maand december van het vorig jaar was er in korte tijd drie keer een waterbom boven Noord-Frankrijk – dat is niet meer normaal. 6000 hectare land is volledig onder water gelopen. Overstromingen horen bij de regio, maar de pieken van wateroverlast worden hoger. Daar zijn de dijken en het waterbeheer niet op voorzien. Onlangs hadden we er al overleg over, onder meer met de gouverneur. We zullen het waterprotocol herbekijken. We onderzoeken in welke mate het mogelijk is om het waterpeil in en rond De Blankaart af en toe te verlagen om te anticiperen op mogelijke wateroverlast, op basis van voorspellingen van weer- en waterexperts. Zo kunnen we de boeren en andere omwonenden helpen.’
Tijdens de zware overstromingen in de Westhoek beweerde een lokale burgemeester dat De Blankaart en zijn vogels mee verantwoordelijk waren voor de problemen. ‘Ik begrijp die reactie, in het heetst van de strijd tegen het water’, zegt Vandenbroucke. Hij woont vlak bij De Blankaart. Ook hij moest enkele dagen zijn huis verlaten vanwege het overstromingsrisico. ‘Boeren waren bekommerd omdat experts in de media vertelden dat er niet méér dijken moeten komen maar minder, om waterberging in de natuur mogelijk te maken. Deze regio heeft altijd met het risico op wateroverlast geleefd. Maar bijna geen enkele historische boerderij is de voorbije maanden onder water gelopen. Ze zijn allemaal gebouwd op verhoogde eilandjes in het landschap. Het extreme weer creëert extra uitdagingen. Daar moeten we rekening mee houden.’
Nog altijd zie je in de Westhoek ondergelopen akkers en weilanden, nu even in ijsvlakten herschapen. Tractoren zitten tot over hun assen vast in een modderveld. Een deel van de problemen is een gevolg van de almaar toenemende grootschaligheid in de landbouwsector. Uit de kluiten gewassen groente- en aardappelverwerkende bedrijven doen alsof natuur geen hinder kan geven. Ze blijven landbouw als een puur industrieel proces zien, waarbij bodems probleemloos dood kunnen worden gemaakt.
Ook in zijn eigen familie ziet hij evoluties in de landbouwsector. Zijn broer nam de kleine boerderij van zijn ouders over en herschoolde zich al snel tot aannemer, hij werkt nu als landbouwer in bijberoep. Zijn schoonzoon is hopkweker, die nieuwe technologie gebruikt om milieuvriendelijk te boeren. ‘Hij wil zo weinig mogelijk ploegen om zijn bodems te beschermen en zo weinig mogelijk pesticiden gebruiken’, vertelt Vandenbroucke. ‘En dus zoekt hij naar efficiënte automatische en gps-gestuurde schoffelmachines om zijn land onkruidvrij te maken zonder chemische onkruidverdelgers. Die machines bestaan, maar ze zijn duur. Zolang de Europese en andere autoriteiten het gebruik van pesticiden niet verbieden, lijken ze geen economisch haalbaar alternatief te kunnen worden. Maar ook in de landbouwsector zijn er steeds meer mensen die beseffen dat het anders moet als we het leefbaar willen houden – ook voor henzelf. Dat is een gunstige en hoopvolle ontwikkeling.’
De fuut als voorbeeld van wat een âperfect koppelâ kan zijn
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de fuut [Dirk Draulans]
Een van de mooiste jaarlijkse tradities in onze vogelwereld is de balts van de fuut in de late winter en vroege lente. Futen zijn visetende vogels die algemeen zijn op onze wateren, zelfs in steden, zodat het niet zo moeilijk is om hun balts te kunnen bewonderen. Het ziet eruit als een synchroon waterballet. Vrouwtje en mannetje putten zich samen uit in een ritueel van doorwrochte lichaamsbewegingen, waarmee ze elkaar de futenversie van inzet en trouw beloven.
Ze richten zich bv. hoog op en schudden met hun kop voortdurend ‘nee’ tegen elkaar, hoewel ze ongetwijfeld ‘ja’ bedoelen. Ze bieden elkaar waterplanten als geschenk aan. Elders in de wereld hebben andere futensoorten hun baltsgedrag uitgebouwd tot nog indrukwekkender choreografieën. Er bestaat een YouTube-filmpje van een koppel danseressen dat de balts van de Patagonische fuut uit Zuid-Amerika imiteert. Als je dat ziet, besef je pas goed hoe bijzonder het allemaal is.
Het is vrij uitzonderlijk dat beide leden van een koppel op dezelfde manier baltsen. Vrouwtjes- en mannetjesfuten zien er ook identiek uit, inbegrepen de in broedkleed prachtig gekleurde kop met een oranjebruine kap die zwart uitloopt naar de randen toe. Moeder en vader investeren evenveel in het broeden en grootbrengen van de jongen. Futenkuikens hebben een zebrapyjama-achtig verenkleed en worden op de rug van hun ouders meegedragen en met visjes gevoed.
Ruim 100 jaar geleden werd er al over de balts gedebatteerd. Bioloog Julian Huxley, broer van de wereldberoemde schrijver Aldous, publiceerde in 1912 in het vakblad Science een verkennende analyse van de vraag of de balts en het verenkleed van de fuut wel als kenmerken van seksuele selectie – belangrijk voor partnerkeuze – konden worden beschouwd, aangezien de twee geslachten er in niets in verschillen.
Huxley was een exponent van de destijds dominante mannelijke visie dat partnerkeuze iets van de man was, met een passieve rol voor de vrouw. Nu weten we dat het meestal omgekeerd is: dat vrouwen beslissen wat er gebeurt, omdat zij meer in de voortplanting investeren dan mannen. Dat is ook voor onze soort het geval. Mogelijk gaat het zelfs op voor futen, ondanks hun grote geslachtelijke gelijkheid, want de vrouwtjes moeten nog altijd de eieren produceren.
Huxley had geluk dat hij futen kon observeren, want de vogel werd in de 19de eeuw in West-Europa bijna compleet in de vernieling gejaagd voor zijn mooie veren, die als ornament voor hoeden en sjaals werden verkocht. In de 2de helft van de vorige eeuw herstelde hij zich, ook bij ons. In 1953 werd de Vlaamse broedpopulatie op een vijftigtal koppels geraamd, maar sinds 2000 is ze stabiel met elk jaar iets tussen de 1000 en 1500 koppels. Niet alleen bescherming tegen jacht, ook de beschikbaarheid van nieuwe biotopen, zoals havendokken en zandwinningsplassen, gaf de futenpopulatie een boost.
Geraadpleegde bronnen: NIOZ (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) – BirdEyes
Met het nieuwe onderzoekscentrum BirdEyes, gaat de Rijksuniversiteit Groningen de wereld onderzoeken via de ogen van trekvogels. Het centrum voor wereldwijde ecologische verandering, gevestigd in Leeuwarden is een initiatief van hoogleraar trekvogelecologie, Theunis Piersma en wordt geleid door directeur Johan van de Gronden. Soms leer je het meest over je eigen omgeving door die te vergelijken met andere. Daarom volgen we verschillende steltlopers op verschillende trekroutes over de hele wereld, bv. door gebruik te maken van miniatuursatellietzenders op zonne-energie die geregeld de geografische posities van de vogels doorgeven.
Zo wordt BirdEyes mogelijk gemaakt door het gegeven dat de Groningse onderzoekers in samenwerking met collega's van o.a. het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee en de Universiteit van Amsterdam inmiddels duizenden vogels van zendertjes hebben voorzien.
Daardoor is het mogelijk geworden om vogels niet als één grote, gemiddelde groep te zien, maar als individuen, die beslissingen nemen op basis van wat de wereld om hen heen te bieden heeft. Die vogels wijzen ons daarmee op klimaatverandering, op aantasting van het landschap en op veranderingen in hun voedsel. Dankzij de internationale samenwerking is glashelder geworden hoe uitzonderlijk de Waddenzee is. De Waddenzee is het grootste getijdensysteem ter wereld, waar natuurlijke processen ongestoord kunnen plaatsvinden.
Het gebied strekt zich uit langs de kusten van Denemarken, Duitsland en Nederland. Vanwege zijn wereldwijde unieke geologische en ecologische waarden staat de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Nergens anders bestaat er zo’n dynamisch landschap met een veelheid aan leefgebieden die gevormd zijn door wind en getijden. De biodiversiteit op wereldschaal is afhankelijk van de Waddenzee.
Het is een vitale schakel voor een groot aantal vogels die migreren tussen het Noordpoolgebied en Afrika. Die kennis legt het mondiale ecologische netwerk bloot, maar legt tegelijkertijd ook een bijzondere verantwoordelijkheid op de schouders van natuur(gebied)beheerders.
De dagelijkse leiding van BirdEyes is in handen van Emma Penning, die tegelijk ook onderzoeker is van de drieteenstrandloper.
Door het veranderende klimaat komen de garnalen tegenwoordig net iets vroeger en ook in hogere aantallen naar de ondiepe delen van de Waddenzee en daar profiteren doortrekkende drieteenstrandlopers van. Ruim 10 jaar terug ontdekten vogelonderzoekers op het onbewoonde Waddeneilandje Griend, middenin de Waddenzee (hoogwatervluchtplaats) min of meer bij toeval dat daar drieteentjes uit alle windstreken samenkomen, vertelt Penning. De gekleurde ringen aan de pootjes van de vogels, die op afstand met de telescoop af te lezen zijn, lieten eerder al zien dat hier drieteentjes uit Afrika, Zuid-Europa, Engeland, IJsland en Oost-Europa samenkomen. Dat doen ze voordat ze naar de broedgebieden in onder andere Groenland vertrekken, of nadat ze ervan teruggekeerd zijn. Maar waarom ze hier zo graag kwamen, dat wisten we toen nog niet.
Voor haar promotieonderzoek keek Penning letterlijk duizenden uren door de telescoop naar de etende strandlopers. Dan zie je wel veel, maar niet alles. De vogels pikken razendsnel kleine prooien uit het zand, die je dan lang niet altijd op naam kan brengen. Maar men zag vaak ook heel duidelijk dat ze achter springende garnaaltjes aan renden. Pas toen het DNA in de poepjes van de vogels werd geanalyseerd, zag men hoe belangrijk die garnaaltjes eigenlijk zijn. In het najaar maken garnalen wel twee derde van het dieet van de drieteenstrandlopers uit.
Drieteenstrandlopers kunnen veel prooien pakken: van wormpjes en kleine waddenslakjes tot aangespoelde schelpdieren en krabbetjes. Maar als ze de kans krijgen, gaan ze toch echt voor garnaal, merkte Penning vaak op. Ook als de garnalen langzaam in aantal afnemen aan het eind van de zomer, stelde men vast dat ze nog steeds de hoofdmoot van het drieteendieet vormen. Pas eind september, wanneer de garnalen naar de diepere delen van de Waddenzee en de Noordzee zijn verhuisd, schakelen de vogels over op ander voedsel. Dat is ook vaak het moment dat de vogels ineens op de stranden van de Noordzee opduiken.
Vooral de wadplaten rond Griend zijn een goede habitat voor garnalenliefhebbers, zo blijkt uit de tellingen van Penning en collega’s. De hele populatie van de drieteenstrandlopers aan de oostkust van de Atlantische Oceaan bestaat naar schatting uit 250 tot 300 000 vogels. Tijdens de piek in het vroege voorjaar kunnen er daarvan op één moment wel 20 000 vogels rond Griend zitten. Door het jaar heen komt waarschijnlijk wel een kwart van de populatie op enig moment dicht in de buur van de Waddenzee. Voor de precieze aantallen dient nog nauwkeuriger naar de ringwaarnemingen gekeken.
Penning vermoedt dat Griend zo geschikt is vanwege de rust en de uitgestrekte wadplaten rond het eiland. Door het opwarmende klimaat ziet men bovendien dat de garnaaltjes hier in het voorjaar tegenwoordig een week of twee eerder opduiken. Toevallig sluit dat goed aan bij het reisschema van de drietenen. Dat verklaart waarschijnlijk waarom dit de enige populatie is van de drieteenstrandlopers op de hele wereld die in de lift zit. Soortgenoten langs de kusten van Amerika, Azië of Australië doen het lang niet zo goed.
Dat de drieteenstrandloper profiteert van het veranderende klimaat, is meer geluk dan wijsheid. Men kan niet besluiten of de vogels zich gericht hebben aangepast aan de verandering. De veranderende timing bij de garnalen sluit wonderwel goed aan bij het huidige seizoenritme van de vogels. Het onderzoek van Penning toont vooral aan dat je naar een hele voedselketen moet kijken, wil je veranderingen in aantallen vogels begrijpen. Als het de komende decennia nóg warmer wordt, is het nog maar de vraag hoe de natuur in de Waddenzee daarop reageert.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de houtsnip [Dirk Draulans]
De houtsnip is de enige van onze steltlopers die een groot deel van zijn leven in het bos doorbrengt. Maar helemaal bosbewoner is hij niet. Hij houdt vooral van bossen met berken en open begroeiing. Ook grote open plekken zijn nodig voor de baltsvluchten van de mannetjes, waarmee ze in het broedseizoen indruk willen maken op vrouwtjes. Tijdens het paargedrag in de lente vliegt het mannetje met vertraagde, stijve vleugelslag in grote banen over het bos en laat knorrende en niezende geluiden horen. Toch is de paarbinding eerder zwak daar de relatie niet lang stand houdt omdat het mannetje met meerdere vrouwtjes paart.
De houtsnip broedt op de grond. De legtijd valt in de periode maart – juli, en piekt rond eind maart en de eerste helft van april. Er zijn één tot twee broedsels per jaar met meestal 4 eieren. De broedduur telt 21-24 dagen. Alleen het vrouwtje broedt en zorgt voor de jongen. De jongen zijn nestvlieders die na ca. 30 dagen vliegvlug zijn, maar toch nog enkele weken worden verzorgd.
Bovendien hebben houtsnippen, die bijna uitsluitend actief zijn in de schemerperiodes en ’s nachts als er maanlicht is, de neiging om geregeld hun bosbiotoop te verlaten en in omliggende weilanden naar voedsel te gaan zoeken. Ze voeden zich door met hun beweeglijke lange snavel diep in de grond te priemen en zo voedsel op te sporen.
Houtsnippen zijn gepatenteerde wormeneters, maar ze kunnen andere ongewervelden aan. In een bos is een humusrijke bodem wenselijk, want daar zitten veel meer regenwormen in dan in droge bodems. Op het menu staan ook insecten zoals kevers, oorwormen, duizendpoten, evenals spinnen, naaktslakken, bloedzuigers, pissebedden. Uitdroging en versnippering van bosgebieden zijn nadelig voor de houtsnip.
In onze contreien is hij een schaarse broedvogel, maar de soort heeft een ruime verspreiding en is niet bedreigd – ze is bij ons ook beschermd. Vroeger werd de vogel bejaagd – de 'schildersveren' van de houtsnip werden zelfs als trofee op de jagershoed gestoken – maar sinds 1991 is de houtsnip bij ons geen bejaagbare soort meer. Het doden alsook iedere vorm van handel en consumptie van deze beschermde vogelsoort is in Vlaanderen uitdrukkelijk verboden.
Vooral in de herfst trekken er tienduizenden houtsnippen uit het noorden door onze streken, op weg naar overwinteringsgebieden in het zuiden. Ze moeten wel, want het is moeilijk om die lange snavel in een bevroren bodem te rammen op zoek naar wormen. Tijdens die tocht gebeurt het dat ze versuft op de grond terechtkomen, omdat ze tegen een obstakel (venster) zijn gevlogen. De botsingen zijn een gevolg van het beperkte dieptezicht van de vogel. Zijn grote ogen staan zelfs naar vogelnormen ver naar achteren op de zijkant van zijn kop. Het voordeel daarvan is dat hij op de grond een groot deel van zijn leefomgeving kan scannen zonder zijn kop te hoeven draaien. Bewegingloosheid is een belangrijk aspect van zijn overlevingssucces.
De plompe houtsnip met korte poten en brede, afgeronde vleugels is geweldig goed gecamoufleerd op een bosbodem. Hun schutkleur met een tekening die gelijkt op dorre blaadjes, de brede, opvallende dwarsbanden op de kruin en de fijne dwarsbandjes (horizontale streepjes) op de onderzijde bieden een subtiele maskerade. Opvallend ook zijn de grote, donkere ogen. De houtsnip heeft opvallende witte plekken in zijn staart, die alleen zichtbaar zijn in vlucht of als hij zijn staart rechtzet. Ze zouden een functie hebben in de onderlinge communicatie.
Onderzoekers hebben in het vakblad Royal Society Interface aangetoond dat die witte plekken 30 % meer licht reflecteren dan eender welk ander wit op vogelpluimen. Zo vallen ze harder op in de donkere periodes wanneer de vogels actief zijn.
De zacht knorrende en niezende geluiden zouden aan de basis kunnen liggen van de uitdrukking ‘snipverkouden’. Maar snippenkenners wijzen erop dat ze mogelijk eerder haar oorsprong heeft in het feit dat er aan snippensnavels dikwijls waterdruppeltjes bengelen, zoals aan onze ‘snotneuzen’.
De uitdrukking dateert ongetwijfeld uit een tijd toen snippen in ons taalgebied veel algemener waren dan nu. Vandaag zien de meeste mensen nooit een snip.
De vogeltrek die momenteel boven onze hoofden hangt, is de najaarstrek met zijn piek in oktober. Vol verwachting mogen we dus weer reikhalzend uitkijken naar de komst van de ‘roodschouder’; de ‘roodvleugel’; de ‘roodvlerk’; de ‘Franse’, ‘Noorse’ of ‘looflijster’ … kortom: de koperwiek.
De koperwiek heeft zijn namen niet gestolen. Het is een van de kleinste lijsterachtigen van Europa, maar compenseert dat voldoende met zijn prachtige koperen tinten op flanken en ondervleugels. Zowel zijn Engelse (Redwing), Duitse (Rotdrossel), Noorse (Rodvingetrost) als Latijnse naam (Turdus iliacus) verwijst naar die roestoranje kenmerken. Het bruine vlekkenpatroon op zijn beige borst is dan weer typisch iets voor alle leden van de lijsterfamilie (Turdidae). De koperwiek onderscheidt zich hier nog een tikkeltje meer omdat de vlekken op zijn borst vaak aan elkaar raken waardoor in sommige vogelgidsen wordt gesproken van ‘strepen’ in plaats van individuele vlekken. Daarnaast draagt de koperwiek ook een roomwitte wenkbrauwstreep die fel contrasteert met zijn donkerbruine oorstreek.
De aanduiding ‘Franse’ verwijst naar de voorjaarstrekvluchten vanuit zuidelijke overwinteringsgebieden waardoor ze massaal door en vanuit Frankrijk naar ons vliegen. De naam ‘Noorse’ beschrijft dan weer de najaarstrekvluchten vanuit noordelijke broedgebieden vanaf eind september. ‘Looflijster’ wijst op de voorkeur van koperwieken voor loofbomen om in te broeden. Naast naaldbomen zijn ook berken en wilgen in nattere gebieden geliefd, maar ze bouwen hun nesten ook op de grond, als er tenminste voldoende beschutting is. Hun broedactiviteit start pas laat in vergelijking met andere zangvogels – eind mei, begin juni – simpelweg omdat de lente in het hoge noorden wat later begint dan in de rest van Europa. Het komvormige nestje wordt met allerlei droog en zacht plantenmateriaal zoals gras, mos, takjes … in elkaar gezet. Enkel het vrouwtje bouwt het nest en broedt de eieren uit. Na een tweetal weken breken 4 tot 6 jonge koperwieken uit hun ei, waarna ze op hun wenken worden bediend door beide ouders. Twee weken later verlaten ze het nest en nog eens twee weken later zijn ze zelfstandig genoeg om hun eigen weg te gaan. Twee legsels per broedseizoen is niet uitzonderlijk.
De koperwiek is in Vlaanderen geen broedvogel. Vanuit Merelbeke en Schilde zijn er respectievelijk in 1926 en 1972 wel meldingen geweest van een vermoedelijk broedgeval, maar dat is nooit bewezen. Ook in de rest van West-Europa staat de koperwiek slechts als ‘wintergast’ beschreven. Enkel in het noorden van Schotland komen 24 paartjes jaarlijks wel tot broeden.
In Europa spot je naast de normale vorm ook de IJslandse ondersoort die enkel broedt in IJsland en op de Faeroër eilanden. In vergelijking met onze koperwiek is deze eilandbewoner donkerder gekleurd en zwaarder gestreept op zijn borst en flanken. Helaas stoppen daar de duidelijkste kenmerken meteen. Tot op heden is er op basis van DNA nog geen verschil ontdekt. Ook op basis van geluid niet, al is er mogelijk een verschil in zangdialect. Om er hier in Vlaanderen eentje te kunnen zien, zal je dus je best moeten doen. In 2018 was het nog maar de 4de keer ooit (sinds 1800) dat een IJslandse koperwiek gezien én aanvaard werd door het Belgian Rare Birds Committee. Op 04/11/2018 vloog een 2de kalenderjaars vrouwtje in het net van wetenschappelijke vogelringers van het KBIN (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuuurwetenschappen) op de ringplaats van Maatheide te Lommel, Limburg.
Je kan de vogeltrek van bv. de koperwiek (redwing) online volgen via deze weersatellieten:
Wat heeft meteorologie met vogeltrek te maken? Veel, zo blijkt. Vogels wachten de ideale weersomstandigheden af om te beginnen aan hun grote tocht naar hun overwinteringsgebieden in het zuiden of in omgekeerde richting terug naar hun broedgebieden. Maar wist je dat één van de belangrijkste hedendaagse meetinstrumenten in de meteorologie, de weerradar, deze vogels gedetailleerd in kaart kan brengen? Een weerradar detecteert immers niet alleen de waterdruppeltjes in de atmosfeer, maar evengoed vogels die zich verplaatsen in het luchtruim.
Wil je zelf een koperwiek van dichtbij bekijken, plant dan allerlei bes-dragende inheemse planten in je tuin, zoals lijsterbes of meidoorn, hulst, kardinaalmuts …Bessen zijn door hun hoge vitaminegehalte een belangrijke voedselbron voor de vogels. Het zou zomaar eens kunnen dat ze in oktober jouw tuin bezoeken. Maar durf vooral eens later te gaan slapen en hou je oren open. Koperwieken zijn groepsdieren die vooral ’s nachts hun verraderlijke tocht naar het zuiden aanvatten. Dat is vaak de veiligste keuze aangezien en dan minder gevaren op de loer liggen. Ze kunnen dan gerust alleen of in kleine groepjes van enkele tientallen vogels vliegen. Tijdens een droge oktobernacht kan je getuige zijn van een hoge en scherpe ‘psriiii’, een toon die als een ver afgeschoten vuurpijl langgerekt over je hoofd klinkt. Overdag passen ze een andere tactiek toe: veiligheid in grote groep.
Het huidig Belgisch dagrecord van aantal trekkende koperwieken werd op 29/10/2019 verpulverd op de tellocatie Duinen Vissersdorp in De Panne. Op 5.5 uur tijd vlogen 160 900 koperwieken (8 koperwieken per seconde) over.
Nature Today
De koperwiekentrek is door het fenomenaal aantal een jaarlijks hoogtepunt voor vogelaars. Op allerlei hoogtes, zelfs tot vlak onder het wolkendek, stromen ze binnen in hun snelle, spreeuwachtige vlucht. Overal waar bessen zijn, vallen in de loop van de dag de legers koperwieken in. Niet alleen direct aan de kust. Als de wind nog steeds gunstig is – wind mee! – vliegen veel vogels diep het binnenland in. Vaak zó hoog dat je ze niet ziet. Dan lijkt het aan de kust alsof er helemaal geen trek is.
Maar als het weer bij ons ongunstig is – regen, tegenwind, mist of laaghangende bewolking – dan gaat de trek laag en vallen de koperwieken eerder in, vaak al zodra ze de kust zien. Opgebrand – letterlijk. Want na zo’n nacht verliezen koperwieken flink aan gewicht en moeten ze eten. Bessen, let wel: rijpe bessen, voor koperwieken herkenbaar aan het UV-licht dat door de rijpe bessen wordt gereflecteerd. In duinen, maar ook in wilgenbossen met vlieren of in boerenland met meidoornhagen, kun je na een goede treknacht geen stap zetten zonder dat tientallen koperwieken voor je opvliegen. Want schuw zijn ze! Het vereist enig geduld om te genieten van de prachtige kleuren en tekening.
Door ring- en radaronderzoek én nijver telwerk is al veel bekend over de trek van koperwieken. Zo zijn er drie trekroutes te onderscheiden: een via de Lage Landen naar Frankrijk en het Iberisch Schiereiland, een ander via Oost-Europa naar het westelijk Mediterrane gebied en de derde van Noorwegen over de Noordzee naar de Britse eilanden en soms verder naar Noord-Spanje, over de Golf van Biskaje. In Nederland trekken naar schatting tussen de 3,4 en 4,4 miljoen koperwieken door uit Noorwegen, Zweden, Finland en Noordwest-Rusland. Wellicht ook uit Siberië, want daar worden ze nauwelijks geringd.
Het grootste deel trekt snel door naar Zuidwest-Europa of nog verder naar Noordwest-Afrika; een kleiner deel trekt naar Engeland. Volwassen koperwieken trekken gemiddeld verder dan jonge vogels. Koperwieken zijn redelijk plaatstrouw aan hun eenmaal gekozen overwinteringsgebied, maar sommige zijn ondernemender. Zo werd een in Nederland geringde koperwiek in een latere winter helemaal in Iran teruggevonden.
Koperwieken kijken in eigen land kan het beste in de tweede helft van oktober. Hoewel de eerste al in september verschijnen, is de hoofdtrekperiode geconcentreerd in een periode van gemiddeld maar twaalf dagen. Koperwieken hebben net iets spitsere vleugels dan de gelijkende zanglijsters, vliegen wat sneller dan die lijsters en trekken in dichtere formaties. Bij vorstinval trekken koperwieken bijna allemaal weg.
De patrijs is in Vlaanderen met uitsterven bedreigd, maar toch mag er nog op gejaagd worden. De politiek doet een nieuwe poging om dat anachronisme te stoppen.
Geraadpleegde bron: Knack: Elke patrijs is goud waard [Dirk Draulans]
Ooit was de patrijs onlosmakelijk verbonden met het Vlaamse landschap. Maar de schaalvergroting in de landbouw en het massaal gebruik van pesticiden waren funest voor de soort. Patrijzen vonden in ons uitgeklede en vervuilde landschap geen eten en geen schuilplaatsen meer, wat hen kwetsbaar maakte. Op veel plaatsen verdwenen de vogels.
Ook al kunnen patrijzen per legsel liefst 15 eitjes hebben, toch nam tussen 2007 en 2022 het aantal patrijzen met gemiddeld 4,2 % per jaar af. Het broedbestand halveerde deze eeuw en zou nu minder dan 5000 koppeltjes bedragen. In 2016 belandde de patrijs op de Vlaamse Rode Lijst van ernstig bedreigde soorten. In Europa is het bestand van de patrijs sinds 1990 met 90 % afgenomen als gevolg van vooral natuuronvriendelijke landbouwpraktijken. In Nederland is de jacht sinds 1996 verboden. Maar bij ons mag het nog, hoewel natuurliefhebbers geen patrijs meer te zien krijgen.
En toch mag er nog altijd op patrijzen worden gejaagd – ook dit jaar is de patrijs van 15 september tot 14 november vogelvrij. De laatste 20 jaar werden er in Vlaanderen meer dan 300.000 patrijzen geschoten. Vorig jaar stierven er officieel 4233 patrijzen in de jacht – dat is een significant deel van het tanende bestand. Het aantal jachtgebieden (‘wildbeheereenheden’) waarin op de patrijs mag worden gejaagd neemt wel af, maar dat heeft alles te maken met de crash in de populaties. In principe mag er alleen op patrijzen worden gejaagd gebieden met een min of meer leefbaar bestand.
De jagers trekken de cijfers over het patrijzenbestand van de wetenschappers in twijfel. Volgens Hubertus Vereniging Vlaanderen (HVV) zijn er beduidend meer patrijzen. Mogelijk komt dat door het illegaal uitzetten van gekweekte patrijzen om ze te kunnen schieten, een praktijk die nog altijd niet is uitgeroeid. Genetisch onderzoek van het INBO bevestigde dat vooral in regio’s waar de patrijs aan het verdwijnen is, onmiskenbare sporen van uitzettingspraktijken terug te vinden zijn. Dat is genetische vervuiling van een kwetsbare soort.
Vlaams Parlementslid Mieke Schauvliege (Groen) ijvert al sinds 2020 voor afschaffing van de jacht op de patrijs. Dat jaar werden er hoorzittingen met experts georganiseerd, ze stelde een voorstel van decreet op, maar het kwam nooit tot een stemming over het voorstel. Schauvliege wil het debat nu opnieuw aanzwengelen. Sinds 2020 is er 750.000 euro aan Vlaams belastinggeld in onderzoek naar de patrijs gepompt en kwam er ook nog eens 2,8 miljoen euro van Europa. Dat geld dient onder meer voor begeleidend werk voor het in 2021 uitgerolde ‘soortenbeschermingsprogramma akkervogels’.
Een patrijs veroorzaakt geen enkele vorm van schade. Ze is een symboolsoort voor het streven naar een natuurvriendelijk landbouwbeleid. De Europese Commissie heeft dat budget vrijgemaakt voor maatregelen om de patrijs te beschermen, onder meer door het planten van patrijsvriendelijke gewassen en het aanleggen van kever- en zandbanken op akkers die het leven van patrijzen wat comfortabeler moeten maken. Dat moet niet alleen de patrijs, maar ook andere bedreigde dieren nieuwe kansen geven.
Want samen met de probleemvogels veldleeuwerik en geelgors vormt de patrijs een trio ‘paraplusoorten’: beschermingsmaatregelen voor die soorten komen ook andere akkervogels ten goede. Het kan toch niet dat initiatieven die het uitsterven van de patrijs in Vlaanderen moeten voorkomen nog altijd in een context van jacht gebeuren, meent Schauvliege.
‘Translocatie’ van wilde patrijzen naar regio’s waar ze vroeger ook voorkwamen, is een van de ingrepen die onderzocht worden om het bestand van de patrijs lokaal weer aan te zwengelen. Dat kan alleen met een uitzonderlijke afwijking van het jachtdecreet. En translocatie is uiteraard alleen nuttig als er ook maatregelen komen om de leefsituatie voor de patrijzen ter plekke weer geschikt te maken – anders is het dweilen met de kraan open. Het kan ook niet de bedoeling zijn dat door het wegvangen van patrijzen uit hun leefgebied de populatie ook daar kwetsbaar wordt. Zulke ingrepen moeten met de grootste omzichtigheid gebeuren.
Natuurverenigingen Vogelbescherming Vlaanderen en Natuurpunt zijn voorzichtige voorstanders van het initiatief, maar ze twijfelen of het nuttig zal zijn zolang er op de patrijs wordt gejaagd. Elke patrijs is nu goud waard om te vermijden dat de vogel uitsterft, menen de verenigingen. Dus jacht is uit den boze, die legt te veel druk op de soort. Jacht op een bedreigde vogelsoort kan niet samengaan met investeringen in herstelprogramma’s.
Dat ziet de HVV anders. Precies de mogelijkheid om te jagen op de patrijs, zal het verdwijnen van de soort tegenhouden, meent de jagersvereniging. Want zonder jacht zullen jagers geen inspanningen meer leveren voor de soort. Natuurbehoud is voor de doorsnee jager nu eenmaal niet meer dan schietbehoud. De HVV wijst erop dat translocatie pas hand in hand met jacht zal kunnen gaan als een populatie voldoende robuust is geworden. Maar het lijkt vanzelfsprekend dat zelfs dan plaatselijke populaties nog een tijd zo fragiel zullen blijven dat ze geen extra druk kunnen verdragen. Minstens een tijdelijk moratorium op de jacht van de patrijs is noodzakelijk als we de vogel in onze leefomgeving willen blijven zien.
Mieke Schauvliege rekent voor het jachtverbod op minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA): Het is heel eenvoudig: als de minister écht wil dat de patrijzenpopulatie zich kan herstellen, dan zorgt ze ervoor dat de vogel niet langer kan worden afgeschoten. Wat heeft het voor nut om te investeren in onderzoek, habitatherstel en verwelkoming van de patrijs als diezelfde vogel een paar meter verder kan worden neergeschoten?
Het kabinet van Demir benadrukt dat de jacht op de patrijs tijdens haar bewind sterk is afgenomen: van 13 517 geschoten exemplaren in 2019 naar 4 233 vorig jaar. Bovendien investeert Demir sterk in habitatherstel in landelijk gebied voor de soort. Als de populaties verder zouden blijven afnemen, wat ze helaas doen, is het niet ondenkbaar dat de jacht op de patrijs in een volgende regeerperiode wordt stopgezet, stelt het kabinet. Maar met de huidige bestuursmeerderheid kan zo’n beslissing niet worden genomen.
De vink werkt sommige mensen mateloos op de zenuwen
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de vink [Dirk Draulans]
Over de vink hoeven we ons geen zorgen te maken: hij doet het goed. De Europese broedpopulatie wordt op een kwart miljard koppels geraamd, de Vlaamse kan oplopen tot een half miljoen. Cijfers van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek tonen dat de vinkenpopulatie in Vlaanderen sinds 1980 met liefst 142 % is gestegen. De vogel integreert zich moeiteloos in een door mensen gedomineerd landschap.
Zo is hij niet meer weg te denken uit onze tuinen. De vink zou zelfs de meest gehoorde tuinvogel kunnen zijn, met dank aan het scherpe ‘fwiet’ waarmee hij geregeld alarm slaat en het korte riedeltje dat zijn zang is en dat doorgaans eindigt met een herkenbaar ‘suskewiet’. Mannetjes zingen het om hun territorium af te bakenen. Voor onze oren zit er weinig variatie in hun liedjes, maar vrouwtjesvinken kunnen er ongetwijfeld indicaties over de kwaliteit van de zangers uit halen, wat nuttig kan zijn om te beslissen met welk mannetje ze in zee zullen gaan.
De bruingroen gekleurde vrouwtjes zijn minder opvallend dan de mannetjes, wier kop en hals vooraan bruinrood zijn en achteraan blauwgrijs. De vrouwtjes bouwen het nest en doen al het broedwerk, zodat ze er belang bij hebben om wat gecamoufleerd te zijn. De broedperiode valt tussen midden maart en midden juli en kan twee legsels hebben, hoewel dat eerder uitzondering is dan regel. Het aantal eieren varieert van 3 tot 5. De broedduur telt 10-14 dagen. Vinken zijn territoriaal en geen koloniebroeders. Het nest is van mos en gras gemaakt, bekleed met dierenhaar en veren, goed verborgen tegen een tak of in een diepe struik. De jongen zitten 12-15 dagen op het nest. Na het uitvliegen blijven ouders en jongen nog 20-35 dagen bij elkaar. Beide geslachten hebben twee witte vleugelstrepen, maar die vallen alleen op tijdens de vlucht.
Het basisvoedsel voor vinken wordt gevormd door zaden en zachte plantendelen. Vooral in het najaar scharrelen ze in grote groepen op de grond onder beuken om beukennootjes te eten, en in de tuin doen ze zich tegoed aan zaadjes die door andere vogels worden gemorst. Echter, in het broedseizoen schakelen vinken over op insecten. Deze leveren meer eiwitten, noodzakelijk voor de groei van de jonge vinken en om het grote energieverbruik van de oudervogels op te kunnen vangen.
Andere mensen zetten de zanglijntjes in bij wedstrijden, waarbij vinken in kooitjes zo veel mogelijk moeten zingen om hun eigenaar succes te bezorgen. De beste zangers haspelen hun liedje tien keer per minuut af. Vroeger werden competitievogels soms zelfs blind gemaakt, omdat ze dan beter zouden zingen, wat overigens een fabeltje was. Niet alle vinken hebben het opvallende ‘suskewiet’ in hun bescheiden repertoire. In Wallonië bv. hoor je het zelden. Jonge vinken leren hun zang al in het nest door te memoriseren wat ze hun vader horen doen, zodat er dialecten in vinkenzang ontstaan. Desondanks blijken alle dieren elkaar als soortgenoot te herkennen.
Vinkenzetten – ook wel suskewiet genoemd – is een traditie die zijn oorsprong in de middeleeuwen kent. Het gaat om zangwedstrijden met vinken die uitsluitend inheemse liedjes mogen fluiten. De vink die gedurende één uur de meeste, volledig juiste liedjes zingt, wint de wedstrijd. Deze zangwedstrijden worden doorgaans enkel met mannelijke vinken gehouden omdat zij een mooier lied zouden zingen. Wat eerst uitsluitend door vinkengilden werd beoefend, is nu een familietraditie geworden waarbij de kennis over vinkenzetten wordt doorgegeven aan kinderen en kleinkinderen.
De controverse rond vinkenzetten gaat over de manier waarop sommige vinkeniers in het verleden hun vinken behandelden in de hoop hen beter te laten zingen. Deze gebruiken zijn vandaag echter verboden. Zo werden vroeger elk jaar nieuwe, wilde vinken gevangen om in te zetten in de wedstrijden en kweekprogramma's. Voor het invoeren van het totaalverbod op het vinkenvangen mochten enkel bepaalde vinkenbonden volgens strikte quota wilde vinken vangen. Vandaag worden enkel gekweekte vinken gehouden en gepresenteerd tijdens een 'suskewiet'.
Het gebruik dat de meeste kritiek opleverde, waren de 'blinde vinken' die in de 19de en begin 20ste eeuw werden ingezet. Sommige vinkeniers schroeiden de oogleden van vinken toe in het geloof dat zij zo beter zouden zingen. Dit dieronvriendelijke gebruik werd in 1920 al door de Belgische overheid verboden.
Ook de huisvesting en de wedstrijdkooien worden vandaag streng gereguleerd: een vinkenier dient thuis over een volière te beschikken die zijn dieren voldoende ruimte voor beweging biedt en tijdens wedstrijden wordt de zangvink tijdelijk in een 'renne' (kleine kooi) geplaatst. In deze kleine kooi kan de vink enkel licht en donker onderscheiden, wat hem toelaat zich uitsluitend op het zingen te concentreren. Dit type kooi kwam in gebruik na het verbod op 'blinde vinken' en verzekert een goede luchtcirculatie.
De meeste van onze vinken zijn standvogels, maar noordelijke vogels trekken in de herfst door onze streken naar zuidelijker oorden om te overwinteren – de winter doorbrengen in hun broedgebied is geen leefbare optie. Volgens Biology Letters moeten ze onderweg geregeld enkele dagen verpozen om krachten op te doen. Als ze dat niet doen, gaat hun afweersysteem sputteren en worden ze vatbaarder voor ziektes. Trekkende vinken kunnen in onze tuinen opduiken, die als tankstation en motel fungeren. Het is eens een andere manier om naar je tuin te kijken.
Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel zomer_2023 [Willem De Poorter]
Vanaf 25 april begint het bij mij te kriebelen: ze komen eraan. Dan is het weer genieten van hun gracieuze acrobatische vluchten, hun sierlijke pirouettes en het gegier boven je hoofd. Als zij terug zijn uit het diepe Afrikaanse continent is het voor mij pas écht lente. Ik heb het over de 100-dagen-vogel of de zwaluw die geen zwaluw is: de gierzwaluw of Apus apus zoals de Latijnse naam zo mooi klinkt. En ja, na 100 dagen, zijn ze begin augustus alweer verdwenen. Even stil als ze gekomen zijn, gierend door de lucht naar het Afrikaanse continent.
De naam Apus apus stamt uit het Oud-Grieks. Die hebben ze te danken aan hun kleine pootjes met sterke klauwen die niet dienen om te staan zoals bij andere zwaluwen. Ze hangen er bv. mee aan een rots of vechten ermee tegen indringers in de nestkast. De naam kan ook verwijzen naar het feit dat hun pootjes niet zichtbaar zijn tijdens de vlucht.
Veel mensen verwarren de gierzwaluw met de boeren-, oever- of huiszwaluw omdat zijn lichaamsbouw er zo op lijkt. Zo ontstond ook zijn naam: hij lijkt op een zwaluw en maakt gierende geluiden, maar eigenlijk is er geen verwantschap.
Met wat fantasie vergelijk je het silhouet van gierzwaluwen met een boemerang. Sikkelvormig en aerodynamisch klieven ze acrobatisch door het luchtruim aan snelheden tot soms meer dan 120 km/u. Net als een boemerang komt de gierzwaluw altijd terug: elk jaar klokvast eind april, begin mei komt de vogel hier broeden, met dezelfde partner, honkvast. Want de gierzwaluw keert telkens terug naar hetzelfde nest als hij het geluk heeft dat het er nog is. Al beginnen de meningen over die partnertrouw te verschillen. De paringsdrang van de gierzwaluwen is groot. Als de partner op zich laat wachten of niet meer komt opdagen, kiest de gierzwaluw een andere partner.
Een ander opvallend kenmerk zijn hun prachtige grote ogen met lange wimpers. Naast die wimpers hebben ze een speciaal ooglid dat hun ogen beschermt tegen het stof tijdens hogesnelheidsvluchten. Bij veel vogelsoorten is er een (groot) verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. Dat is niet zo bij de gierzwaluw. Ze zijn amper van elkaar te onderscheiden, ook niet als je ze van dichtbij bekijkt. Waar ze wel in verschillen is de toonhoogte. Het mannetje roept iets dieper dan het wijfje.
De lichaamsbouw van de gierzwaluw is gemaakt om te blijven vliegen. Het luchtruim is zijn natuurlijke habitat. Ongeveer 42 dagen nadat de jongen zijn uitgebroed en vliegklaar zijn, verlaten ze het nest om de volgende 3 jaar amper nog een pootje aan de grond zetten.
Ze vliegen – het zijn trekvogels – meteen richting centraal en zuidelijk Afrika waar ze zich boven de savannes te goed doen aan een massa insecten. Ze kunnen al vliegend tot 20 000 insecten per dag vangen. Een 300-tal daarvan slaan ze op in hun ‘bolus’, een soort samengeperste voedselbal die ze in hun keelzak bewaren van waaruit ze hun jongen voeden. Als de ouders niet genoeg insecten naar het nest aanvoeren, gaan de jongen in een soort van slaapmodus die weinig energie verbruikt. Helaas is het insectenbestand de laatste jaren drastisch verminderd: een bedreiging voor onze gierzwaluw.
Naast eten in de lucht verzamelen ze al vliegend hun nestmateriaal. Ze houden van een ‘vliegende wip’ om zich voort te planten. En ze slapen al vliegend op hoogtes van 1.5 tot 3 km. Ze brengen één hersenhelft in een soort van lethargische toestand (slaapmodus) en blijven zweven op luchtlagen, waarbij ze langzaam naar beneden zakken, tot ze net voor zonsopgang terug hogerop klimmen.
Gierzwaluwen leggen jaarlijks soms meer dan 200 000 km af. Gedurende hun ganse leven – gemiddeld 15 jaar – is dat al gauw meer dan 3 miljoen km. Maar het zijn slimme vliegers. Ze surfen op de lucht- en windstromen van en naar hun broed- en overwinteringsgebieden. Doordat ze zo snel vliegen, hebben ze weinig natuurlijke vijanden. Behalve de slechtvalk halen niet veel roofvogels dergelijke snelheden.
Gierzwaluwen worden vaak met de stad geassocieerd. Van oudsher maken ze hun nest in holen en spleten van gebouwen en daar wringt het schoentje. Populaties in Europese gebieden lopen terug omdat veel gebouwen vandaag ‘gierzwaluwbestendig’ zijn. De veranderde bouwtechnieken zorgen voor veel minder spleten en holen. Omdat ze zo honkvast zijn en soms worden geconfronteerd met een verdwenen nest vinden ze niet altijd nieuwe nestgelegenheid.
In het Verenigd Koninkrijk staat de gierzwaluw momenteel op de Amberlijst van bedreigde diersoorten. Deze Amberlijst bevat de soorten die niet als bedreigd worden beschouwd, maar waarvoor er zorgen zijn over hun status en die mogelijk in de toekomst bedreigd kunnen worden.
Het goede nieuws? Jij kan helpen. Bevestig een nestkast, bij voorkeur noordoost gericht, aan je huis of voorzie een nestgelegenheid in het ontwerp van je huis of gebouw (natuur-inclusief bouwen). Zo’n nestplaats is niet groter dan een schoendoos maar goud waard voor de gierzwaluw. Zo blijft hij elk jaar trouw terugkeren. Hou ze dus zeker in de gaten, in die gaten waar ze thuishoren. Jouw zomergevoel wordt er beter op als je op je terras of in je tuin geniet van een boek met boven je hoofd het geluid van onze gierende gierzwaluw.
Met een vleugelspanwijdte, die varieert tussen 200 en 244 cm, een lichaamslengte die reikt tot 77– 92 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 3.1 en 7 kg, is de zeearend, ook wel de ‘vliegende deur’ genoemd, een indrukwekkende verschijning. Hij is de grootste roofvogel van Noord-Europa en vrijwel onmiskenbaar door zijn brede vleugels met diep ingesneden vingers, korte, wigvormige, witte staart en grote kop met een hoge krachtige, gele, haaksnavel. Ook de grote klauwen zijn knalgeel. Het adult vrouwtje is meestal tot een kwart groter dan het mannetje, wat duidelijk opvalt wanneer het paar tijdens het broedseizoen samen te zien is.
De vlucht is traag, bijna lui met strakke vleugelslagen, onderbroken door korte glijperioden op vlakke vleugels met licht geheven arm en afhangende hand, waardoor de vleugels een lichte ‘knik’ vertonen. Zo lijkt de zeearend zwaar en traag, maar vergis je niet. Vanuit die ‘luie’ vlucht kan hij met verrassend krachtige vleugelslagen in een paar seconden versnellen tot 70 km/u en met gemak een vliegende eend in de vlucht slaan. De vleugels worden haast recht gehouden en niet in een V zoals steenarend, buizerd en bruine kiekendief doen.
De zeearend is altijd in de buurt van waterrijke gebieden te vinden, waar hij ook jaagt. Belangrijk in hun biotoop is de combinatie van geschikte (grote, stevige) nestbomen op rustige plaatsen met vis- en watervogelrijke wetlands. Uiterwaarden met moeras- of loofbossen bij grote meren, delta's met eilanden. In de winter treft men hem aan in dezelfde gebieden, maar dan ook wel op rijke foerageerlocaties in grote heide- en hoogveengebieden of op uitgestrekte akkers, waar hij soms in losse groepen voorkomt.
De zeearend is een standvogel, hoewel vogels van de noordelijkste populaties in de wintermaanden naar de kust of ijsvrije meren in het zuiden trekken. Jonge vogels zwerven vaker dan adulte vogels. Het verspreidingsgebied omvat Noord-, Midden- en Oost-Europa met de grootste populatiedichtheden in het noorden en het oosten. Buiten Europa strekt de verspreiding zich verder uit in een brede gordel door Rusland tot de Stille Oceaan. De Europese populatie telt 18 000 tot 24 600 paren. Noorwegen huisvest 33% van de populatie, Rusland 23%, Polen 11%, Zweden 6%, Duitsland 5% en Finland 4%. De westelijke grenzen van het verspreidingsgebied zijn Groenland, IJsland en Schotland, waar de zeearend opnieuw werd geïntroduceerd, terwijl de soort in de andere Europese landen weinig voorkomt of als broedvogel afwezig is. In Nederland is de zeearend een uiterst schaarse broedvogel.
Het ouderpaar bouwt in de kruin van een boom of op een rotsplateau, zelden op de grond, een zeer groot nest dat vaak jarenlang wordt gebruikt. Het nest is een takkenconstructie van een meter diep en een paar meter diameter. Na een luidruchtige balts en acrobatische vluchten met stortduiken en klauw-in-klauw-vluchten legt het vrouwtje van januari tot mei (in Arctische gebieden) één legsel, dat meestal 2 eieren telt en die de partners om beurten ca. 38 dagen uitbroeden. Beide ouders verzorgen de jongen die na 70-90 dagen uitvliegen en daarna nog 30 dagen op hun ouders vertrouwen. Net als bij andere grote roofvogels duurt de ontwikkeling van juveniel naar adult 6 jaar of langer.
Het dieet van de zeearend is afhankelijk van het aanbod, omdat de gemakkelijkst beschikbare bronnen het eerst worden benut, bv. gestrande vissen en vooral gewonde vogels die van kilometers afstand worden waargenomen. Het menu bevat ook eieren en jongen, die uit bv. meeuwenkolonies worden geroofd, voornamelijk ook vis die vlak onder het wateroppervlak wordt weggeplukt (zonder stootduik in het water, zoals bij visarend). Ook veel watervogels (eenden, koeten, jonge ganzen), maar minder vaak zoogdieren (haas), vallen in de smaak. Daarnaast is de zeearend niet vies van aas, vooral in de winter als er ijs ligt. De jachttechniek van de zeearend varieert van verrassingsaanvallen vanuit bomen en vanaf rotsplateaus tot spontane wandelingen langs de vloedlijn aan de kust op zoek naar kleinere prooien. Even goed kan de zeearend een fladderende – bijna biddende – vlucht uitvoeren boven bv. meerkoeten, die worden gedwongen om herhaaldelijk te duiken en uiteindelijk uitgeput op het wateroppervlak liggen te dobberen.
Lange tijd was de zeearend niet te zien in onze contreien. Hij kreeg zwaar te lijden van alles waar roofvogels als gevolg van activiteiten van de natuuronvriendelijke mens mee te kampen hadden, zoals afschot, vergiftiging, nestvernietiging en voortplantingsproblemen door besmetting van hun voedsel met pesticiden.
In de jaren 1960 leek het er zelfs even op dat de zeearend op weg was om uit te sterven. Maar net bijtijds kwamen er efficiënte beschermingsmaatregelen. De soort breidde haar leefgebied uit vanuit Scandinavië, waar ze niet zelden op kliffen langs de kust broedt. Ook in Duitsland begon ze te floreren – er zou nu een duizendtal broedkoppels zijn, vooral langs grote zoetwatermeren. Duitse vogels kwamen in Nederland terecht, waar ze in 2006 voor het eerst broedden. Volgens experts was dat het eerste broedgeval sinds – letterlijk – de prehistorie. Nu zou er al een 30-tal broedkoppels zijn. Het was afwachten of de zeearend ook Vlaanderen zou aandoen.
De laatste jaren werden er vooral in het winterhalfjaar geregeld exemplaren gezien, die af en toe een tijdje bleven hangen in een geschikt gebied. Maar aanwijzingen dat ze hier ook zouden broeden, waren er niet, tot de voorbije lente. Nu verblijft er al maanden een koppel zeearenden in het prachtige natuurgebied ‘De Blankaart’ in het West-Vlaamse Diksmuide. De vogels zijn 3 jaar oud, wat de hoop doet rijzen dat ze er volgend jaar zullen broeden. Dan zal de zeearend eindelijk ook in ons land een broedvogel zijn. Een welkom signaal dat we goed bezig zijn met sommige aspecten van natuurherstel.
Maar niet alle problemen zijn van de baan. Duits onderzoek, gepubliceerd in het vakblad The Ibis, toont aan dat jonge zeearenden er alles aan doen om zo lang mogelijk in hun geboorteterritorium te blijven. Maar als er verstoring is, onder meer door bos- en natuurwerken of toenemende recreatie, krijgen ze stress en vertrekken ze. Zeearenden hebben immers behoefte aan rust.
Zwervende zeearenden kunnen honderden kilometers afleggen op zoek naar een geschikt leefgebied. In Nederland pendelen ze soms tussen het Lauwersmeer in het noorden en de Biesbosch in het zuiden van het land. Met hun grote vleugels vormen zulke afstanden geen probleem. De dieren lopen wel een risico op botsingen met bv. windmolens.
Ook loodvergiftiging als gevolg van jachtpraktijken blijft her en der een bedreiging – ze krijgen het lood met hun voeding binnen. Tegenwoordig hebben zeearenden, volgens Scientific Reports, ook erg te lijden van de nieuwste variant van de vogelgriep. De vrees bestaat dat het virus, dat ontstond in intensieve kippenkwekerijen, een deel van hun revival teniet zal doen.
Van Wim Bovens, de projectcoördinator van natuurwerkgroep De Kerkuil en roofvogelkenner, vernamen we recent dat er momenteel drie Amerikaanse zeearenden of witkoparenden (embleem op het wapenschild van de VSA) rondvliegen in Vlaanderen, die ontsnapt zijn bij valkeniers. Helaas laten die zich niet makkelijk vangen.
Red de Straatket! 20 jaar lang termijnonderzoek naar huismussenpopulaties
Geraadpleegde bronnen: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel: Lente 2023 – De Levende Natuur nr. 4 (2023)
Sinds 2002 monitort Vogelbescherming Vlaanderen, in samenwerking met onderzoekers van de UGent en Abblo vzw, de huismussenpopulaties in Brussel en Vlaanderen. Dat het niet goed gaat met onze tsjilpende huismussen is al langer geweten. Zo weten we dat onze huismussenkolonies steeds kleiner worden, alsook de kans op een nageslacht. De minutieuze eisen die een honkvaste vogelsoort als de huismus stelt aan zijn leefgebied, zijn namelijk precies de instrumenten die we moeten benutten om van onze tuinen, straten, dorpen en steden een meer leefbare en gezonde omgeving te maken.
Alle problemen die we vandaag ervaren met snel opeenvolgende hittegolven, wateroverlast, luchtkwaliteit en vervuiling ten gevolge van de klimaatverandering en andere milieuproblemen, vragen een omarming van de natuur en al haar voordelen rond onze huizen. De huismus – tevens koestersoort in Zaventem – is de perfecte biodiversiteitsmonitor en ambassadeur om ons hierin te leiden.
Hoewel de huismus steevast de 1ste plaats inneemt bij het vogeltelweekend georganiseerd door Natuurpunt, gaat het niet zo goed met onze ‘Straatket’.
De huismus (cultuurvolger) vertoeft graag in de nabijheid van de mens. Het grootste deel van hun bestaan leven huismussen in groepen of kolonies, die kunnen variëren van enkele vogels tot tientallen paren. Wanneer huismussen een goede plek vinden om er te verblijven, kan een kolonie daar generaties na elkaar wonen.
Dank zij de tellingen weten we dat de grootte van de huismussenkolonies afneemt. Dat is een probleem, want een kolonie moet minstens uit 10 huismussenkoppeltjes bestaan om op zichzelf te overleven. Daar waar er in 2002 gemiddeld per locatie nog 6 tot 10 broedparen werden geteld, zijn er dit sinds 2011 nog maar 1 tot 5. Opvallend is dat er steeds minder grote groepen van meer dan 10 paartjes worden gemeld. De veiligheid van de huismus wordt in hoge mate bepaald door de groep. Veel essentiële handelingen, zoals balts (verleidingsgedrag), hygiëne en foerageren, zijn bij huismussen groepsgebeurtenissen. Ook concludeerde een studie van onderzoekers in Engeland dat sinds 1980 de totale huismussenpopulatie in Europa met 50% is gedaald.
De meest aannemelijke oorzaak van de achteruitgang is de toenemende verstedelijking en de vermindering van kleinschalig groen in Brussel en Vlaanderen. Hoe minder groenelementen binnen een afstand van enkele honderden meters, hoe minder schuil- en nestplaatsen en voedsel een kolonie huismussen kan vinden. Een hogere graad van verstedelijking zonder voldoende groene en blauwe (water-)elementen maakt van onze dorpen en steden een minder gezonde leefomgeving, zowel voor huismus als mens.
Al hebben reeds diverse plaatselijke initiatieven (tellingen, gerichte en herhaalde waarnemingen) ons toegelaten interessante gegevens te centraliseren, toch hebben we nog geen situatieschets en totaalbeeld van de 4 deelgemeenten. Immers, dat georganiseerd inventarisatieonderzoek ten velde vereist wel wat observatiediscipline van een ‘bevlogen’ werkgroepje huismussenspotters. We hebben zélf reeds kunnen ervaren dat in onze eigen groene Kille Meutel-oase (gevormd door de tuinen van de woningen op de Handelsstraat, Steenokkerzeelstraat, Van Dijcklaan en Watertorenlaan) een juiste schatting van de omvang van een kolonie lastig is. Huismussengroepen verplaatsen zich geregeld en ravotten van de ene tuin naar de andere. In tegenstelling tot veel andere zangvogelsoorten hebben huismussenmannetjes geen vaste zangpost.
Aantal nest- en verblijfplaatsen vaak onderschat
Een recente grondige studie in Nederland laat zien dat het hanteren van de veel gebruikte onderzoeksmethode voor huismussen kan leiden tot de onderschatting van het aantal broedparen (met 28%) en verblijfplaatsen (met 46%).
Het kleurringen van de volwassen huismussen zorgde voor meer nauwkeurig inzicht omdat verschillende paartjes soms vlakbij elkaar broeden, soms zelfs achter dezelfde ingang onder de dakpannen. Zonder kleurringen worden zulke bij elkaar gelegen nesten gemakkelijk als hetzelfde nest beschouwd. Tijdens dit onderzoek werd vastgesteld dat meerdere paartjes een tweede legsel begonnen op een andere nestlocatie (soms wel 70 m verder!). Waarnemers moeten zich bewust zijn van mogelijk gemiste broedparen en verblijfplaatsen. Aangezien tijdens dit secuur speurwerk bijna de helft van de verblijfplaatsen was gemist, kan worden geconcludeerd dat de reguliere onderzoeksinspanningen onvoldoende zijn om een goed beeld te krijgen van het reëel aantal verblijfplaatsen. Daarom wordt aanbevolen om gedurende drie observatieperiodes geregeld de bekende nesten en de omgeving ervan op te volgen: van 05/03 tot 25/03 – van 15/04 tot 25/04 en van 15/05 tot 15/06. Ongetwijfeld zullen er tijdens de laatste verkenningsronde meer nestlocaties van vervolgnesten worden ontdekt.
Een 1ste oproep
In 2013 werkten de Kille Meutel Vogelvrienden samen met het huismussennestkastenproject van Vogelbescherming Vlaanderen om 3 nestkastmodellen uit te testen met de bedoeling er de intensiefst bezochte en dus meest geschikte nestplaats voor de huismussen uit te pikken.
Samen met de dienst Omgeving trachten we zoveel mogelijk vogelliefhebbers te sensibiliseren voor onze actie ‘Red de Straatket!’, waarmee we pogen de bedreigde en slinkende huismussenpopulaties in Groot-Zaventem minstens in stand te houden en liever nog uit te breiden.
Ondertussen bieden we dankzij gemeentelijke subsidies al een aantal jaren een duurzaam houtbetonnen huismussenloft aan: een verbeterde versie van één van de uitgeteste huismussennestkastmodellen, die na 2 jaar observatie bij nestelende huismussen manifest in de smaak viel.
Een 2de oproep richt zich tot al wie graag wil meehelpen om ideale nestlocaties voor huismussen te registreren en te inventariseren. Op die manier kunnen we ook aan de dienst Omgeving advies verstrekken over aan te leggen ‘groene corridors’ die bestaande huismussenbiotopen verbinden.
Via de gemeentelijke website kan je in de rubriek ‘Zaventem in Kaart’ ontdekken waar zich reeds bestaande nestlocaties bevinden. Eventueel weet jij nog een plek (niet aangeduid op de kaart) waar je vaak huismussen opmerkt en waar mogelijk jijzelf of iemand anders woont die geïnteresseerd is om huismussenloften op te hangen.
Gemotiveerde enthousiastelingen, woonachtig in Zaventem, kunnen ons contacteren om concreet af te spreken.
De zwarte stern is een vogel waarvoor alles tegenzit in onze contreien
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de zwarte stern [Dirk Draulans]
Als het gaat om gratie en elegantie heeft de zwarte stern weinig concurrentie in onze vogelwereld. De kleine stern heeft een vrij korte staart en relatief brede vleugels. Poten en snavel zijn roodbruin. De onderstaart (anaalstreek) is wit. Vrouwtjes zijn meestal wat valer. Buiten het broedseizoen valt de zwarte stern minder op: kop en lichaam worden wit, met uitzondering van achterhoofd, een vlekje achter het oor en vlekken op de schouders. Tijdens de broedtijd zijn zwarte kop en borst en het overwegend leigrijze verenkleed prachtig, maar vooral zijn figuur en zijn sierlijke vlucht maken van hem een genot voor het oog. Hij schommelt schijnbaar moeiteloos door de lucht. Zelfs de corrigerende bewegingen en duikvluchten die hij maakt om vissen en grote libellen te pakken te krijgen, zijn gracieus. Hij heeft zijn uiterlijk dus mee, maar daar stopt zijn succesverhaal in onze contreien. In overlevingskansen heeft hij alles tegen.
Zwarte sterns zijn vogels van het ondiepe moeras. Ze broeden op drijvende watervegetatie (liefst krabbenscheer), nestvlotjes en modderbanken in ondiepe en matig voedselrijke moerassen en in agrarische gebieden met brede sloten en modderbanken. Ze foerageren niet ver van de kleine kolonies op kleine visjes, amfibieën, insecten en regenwormen.
Moerassen werden echter op grote schaal drooggelegd voor menselijke voedselproductie. Wat niet verdween, werd verstoord, overbemest of verzuurd door nefaste invloeden van buitenaf, doorgaans ook afkomstig van de mens.
In de Vlaamse broedvogelatlas uit 2004 kreeg de zwarte stern niet meer dan een vermelding in de lijst van 'uitgestorven broedvogels'. In de eerste helft van de 20ste eeuw moet hij vrij algemeen zijn geweest in zoetwatermoerassen en heidevennen. Maar vanaf de jaren 1950 ging het steil bergaf, met slechts enkele bolwerken die standhielden, zoals de Ronde Put. Dat is ruim 165 ha ongerepte natuur op de grens tussen Mol en Retie. Europese top! Je ontdekt er een fotogenieke plas, omringd door moerassen, rietvelden, bossen en graslanden. Daar werden vlottende rietmatten uitgelegd om de verdwijning op te vangen van de watervegetatie, waarop de stern graag broedt. Het mocht niet baten. Het laatste broedgeval in Vlaanderen dateert van 1984 in de Antwerpse Kempen. Zwarte sterns broeden in de periode mei-juni. Ze hebben één legsel per jaar met 2 tot 3 eieren. De broedduur schommelt rond de 20-22 dagen. De jongen zitten 25 tot 28 dagen op het nest. Ze kunnen het nest al vanaf de 2de week voor langere tijd verlaten en worden nog enige tijd na het uitvliegen gevoerd.
Natuurliefhebbers blijven proberen de soort te lokken als broedvogel, onder meer op het meer van het Vinne in Zoutleeuw. Met zijn 70 ha vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitat-typische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen en natte heischrale graslanden (en een beperkt oppervlak alkalisch moeras). Helaas blijven de waarnemingen voorlopig beperkt tot trekvogels die onderweg zijn van en naar hun wintergebieden voor de West-Afrikaanse kust.
Nederland zag de broedvogelpopulatie van half april tot in oktober letterlijk worden gedecimeerd tussen 1950 en 1990, van zo'n 14.000 naar 1400 broedparen. Sindsdien blijft ze min of meer stabiel. Een studie in het vogelvakblad Limosa legde een extra probleem voor de sternen bloot: een vermindering van hun voedingsmogelijkheden tijdens de nazomertrek. In de jaren 1990 werden er op het IJsselmeer en de Waddeneilanden soms meer dan 100.000 zwarte sternen geteld, maar de jongste 10 jaar komen de tellers nooit boven de 10.000 vogels uit. Voor de oorzaak van de aanzienlijke afname wordt gewezen naar een inzinking van de populatie van spieringen: die kleine vissen vormen de hoofdmoot van wat sternen eten. Door de klimaatopwarming wordt het water voor de visjes te warm, waardoor ze het moeilijk krijgen.
Tot voor kort trok een groot deel van de Europese en West-Siberische populatie via Nederland en de kust naar West-Afrika. Sommige vliegen nog een stuk verder.
De najaarstrek vindt plaats tussen eind juni en eind september. In juli, augustus en begin september verzamelen zich grote aantallen in het IJsselmeergebied, een belangrijk tussenstation. 's Nachts slapen de zwarte sterns gezamenlijk; het eiland De Kreupel is daarvoor een belangrijke plek, een 70 ha groot, als natuurgebied aangelegd kunstmatig eiland in het meer, gelegen op 4,5 km van de kust van Andijk (West-Friesland).
De zwarte stern komt vooral voor in centraal Europa en bereikt in Nederland ruwweg genomen zijn noordwestelijke grens. Het zijn dan ook Polen, Wit-Rusland en de Baltische Staten waar de grootste aantallen zwarte sterns leven. Nederland is erg belangrijk voor de zwarte stern omdat bijna de gehele Oost-Europese populatie door het land trekt, op weg naar hun winterkwartier.
Een recent verslag in Biological Conservation stelde dat het waarschijnlijk belangrijker is te investeren in gunstiger omstandigheden voor zwarte sternen tijdens de trek en in de wintergebieden dan op de broedplaatsen, waar de dieren minder tijd doorbrengen. Maar dat is een lastiger karwei dan iets te ondernemen op de broedplekken. Gelukkig kent de zwarte stern wereldwijd een voldoende grote verspreiding om niet met uitsterven bedreigd te zijn.
Hoe kan je helpen?
Zwarte sterns kunnen gebaat zijn bij speciale 'nestvlotjes', die kunnen bestaan uit een drijvend platform van ongeveer één vierkante meter, al dan niet voorzien van enig plantaardig materiaal. Plaats en type nestvlotje zijn essentieel voor de effectiviteit van deze maatregel. Ook de voedselsituatie in zo'n gebied moet op orde zijn. Recreatie en agrarische activiteiten bij de nestkolonies moeten worden geweerd om de zwarte stern een kans te geven. Ganzen kunnen plaatselijk nesten van zwarte sterns verstoren door op de vlotjes te gaan zitten; soms nemen meerkoeten de nestvlotjes in beslag; om dit te voorkomen zijn rastertjes op de vlotjes effectief.
Kan een verhuizing naar de stad de scholekster redden?
Geraadpleegde bronnen: Knack: Beestenboel: de scholekster [Dirk Draulans] – het CHIRP-Project
De scholekster is een bekende luidruchtige en vermakelijke weidevogel, al was hij vroeger voornamelijk een broedvogel van de kustgebieden Toch gaat het slecht met de scholekster. In 20 jaar is de populatie gehalveerd. Momenteel wordt in Europa het aantal scholeksters op ongeveer 650 000 geschat. De zorg daarover is mondiaal.
De scholekster dankt de tweede helft van zijn naam aan het contrasterende zwart-witte verenkleed dat wat aan een ekster doet denken, maar zijn knalrode lange snavel en roze poten sluiten een vergissing uit. Ook zijn roep doet in niets aan het gekras van eksters denken: een luid en langgerekt ‘te piet – te piet – te piet – te piet …’. Scholeksters doen geen moeite om hun aanwezigheid te verbergen. Ze komen ook dikwijls in grote groepen voor. Alleen in de broedtijd opereren ze opgesplitst in paartjes, die alles altijd met hun tweetjes doen.
De scholekster is een steltloper met een brede voedselsmaak. Voor zijn voeding had hij schorren en slikken nodig. Hij kan zowel teren op schelpen, die hij open hamert, als op wormen, die hij uit de modder puurt. Op graslanden zoekt deze vogel vooral naar regenwormen. Langs de kust gaat de voorkeur uit naar kokkels, mossels, nonnetjes, krabben en garnalen. Veel scholeksters specialiseren zich in een van beide voedingstypes.
Ze imiteren daarbij wat ze hun ouders zien doen. Hun snavel past zich door slijtageverschijnselen aan hun voedingsmethode aan. De mechanische schelpvisserij heeft impact gehad op het kokkel- en mosselbestand, hoofdvoedsel van de scholekster. Nu er minder stikstof en fosfaat in de Waddenzee komt, daalt de algengroei en daarmee het aanbod van fytoplankton. Gevolg: minder mossels, nonnetjes en wadpieren. Dus: minder voedsel.
Meestal zijn scholeksters redelijk lui als het om nestbouw gaat. Het vrouwtje dumpt haar eieren gewoon in een modderkuiltje, zonder nestbekleding.
De teloorgang van de kustbiotoop onder menselijke druk dwong scholeksters vanaf de jaren 1960 tot een verhuizing naar het binnenland, waar ze op akkers of graslanden een alternatief zochten. Ook opgespoten terreinen boden soelaas. Af en toe kwamen ze op brede grasstroken langs wegen terecht. De switch werkte, want de scholeksterpopulatie leek min of meer stabiel te blijven.
Maar de laatste decennia gaat het op vele plaatsen bergaf. De intensifiëring van de landbouw bracht zowel de broed- als voedingsopties van scholeksters in het gedrang. Ook in hun herfst- en wintergebieden kregen de vogels het moeilijker onder meer als gevolg van toenemende verstoring door recreanten in voor scholeksters belangrijke regio’s zoals Zeeland en de Waddeneilanden. Er zijn ook indicaties dat het voedselaanbod er sputtert mogelijk mede door de klimaatopwarming.
Het aantal broedparen van de scholekster in Nederland loopt hard terug. Een gebrek aan water en te weinig kruidenrijke graslanden leidt tot te weinig insecten als voedsel voor de kuikens. De verstoring door maaien en toename van predatoren komt daar nog eens bovenop. Deze slechte leefomstandigheden, gecombineerd met een voedselafname in hun foerageergebieden langs de kuststreek in de jaren '90 leidde intussen tot een afname van 70% van het aantal broedparen in de afgelopen decennia.
Recent lijkt de scholekster opnieuw in te zetten op een wissel van broedbiotoop. Hij past zich stilletjes aan een stadsleven aan, waarbij hij niet zelden op groendaken gaat broeden – veilig voor de gevaren op de grond. In 2009 broedde in Nederland 4% van de scholeksters in een stedelijke omgeving, maar recenter cijfers zijn er niet. In Vlaanderen zouden er nu 1200 tot 1500 broedkoppels zijn, een achteruitgang met 16% in vergelijking met het begin van de eeuw. Hoeveel er bij ons in een stadscontext broeden, is niet bekend.
Verrassend genoeg is de scholekster in de stad sinds een aantal jaren steeds vaker als broedvogel te bewonderen. Plekken om ongestoord te kunnen broeden zijn er ruim aanwezig. Groene daken bieden een mooie uitkomst, maar ook grijze grinddaken zijn in trek. Een klein kuiltje doet dienst als nest, waarin de eieren perfect gecamoufleerd zijn, alsof ze op een schelpenbankje langs de kust liggen.
Een stad heeft zo haar eigen uitdagingen voor scholeksters. De kuikens lopen rond vanaf het moment dat ze uit hun ei komen, maar er zijn niet altijd goede opties om van een dak te raken voor ze kunnen vliegen. ‘Kom van dat dak af’, is een belangrijke bezorgdheid van scholeksterouders. Er zijn ook de risico’s van het verkeer en er zijn niet altijd geschikte voedselzones in de omgeving. Gelukkig hebben scholeksters een heel groot voordeel: ze kunnen 40 jaar en misschien zelfs langer leven. Zo kopen ze tijd om zich aan te passen aan aantastingen van hun leefmilieu.
Via het project 'Scholekster op je dak' worden vogelliefhebbers opgeroepen waarnemingen te delen en de scholekster aan een plek te helpen in de stad. De ingevulde gegevens over de nesten kunnen voor wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt. Daarnaast kunnen de kuikens in de stad tegen allerlei problemen aanlopen en worden tips aangereikt om ze te helpen.
Vanwege deze zorgwekkende ontwikkeling is een nieuw project voor de scholekster opgestart: CHIRP. Deze afkorting staat voor Cumulative Human Impact on biRd Populations. In het project wordt onderzocht wat het effect van verschillende menselijke invloeden is op de scholekster populatie. Uiteindelijk wil men van alle factoren bepalen hoe sterk ze de scholekster populatie beïnvloeden. Op die manier kunnen effectievere maatregelen worden getroffen om de gestage achteruitgang van scholeksters te verminderen. Daarnaast levert het project veel wetenschappelijke informatie op doordat er gebruik wordt gemaakt van grote datasets en nieuwe technieken.
Tijdens het CHIRP project worden scholeksters het hele jaar door gevolgd. In dit project richt men zich op het onderzoeken van de overwinterende scholeksters op Vliehors. Op deze locatie worden scholeksters met een GPS-zender uitgerust. Op deze manier kunnen menselijke verstoringen in de wintergebieden goed worden onderzocht omdat dankzij de GPS gegevens zichtbaar wordt hoe de scholeksters reageren op verstoring en hoe het terreingebruik van de vogels verandert na verstoring. De verstoring leidt mogelijk weer tot conditieverlies, bv. omdat de scholeksters vanwege de verstoring niet kunnen foerageren op de meest voedselrijke plekken. Vervolgens wordt er een computermodel gemaakt dat de overleving en conditie van overwinterende scholeksters simuleert op basis van het getij, het voedselaanbod en het klimaat. In deze modellen wordt ook het effect van verstoring op de conditie van scholeksters berekend.
In de zomer onderzoekt men het broedsucces van scholeksters. Men tracht te achterhalen welke factoren het broedsucces bepalen en men hoopt te weten te komen of en waarom scholeksters in stedelijke gebieden een ander broedsucces hebben dan scholeksters in agrarische gebieden. Verder worden mogelijke oorzaken voor de teruggang van het broedsucces zoals nestpredatie, landbouw intensivering, klimaatverandering en het toenemende overstromingsrisico van nesten op kwelders door bodemdaling door gaswinning onder de loep genomen.
Uniek aan het onderzoek is dat er een link wordt gemaakt tussen de conditie van vogels in de winter en het broedsucces in de zomer. In de winter wordt de conditie van honderden scholeksters gemeten. Deze scholeksters worden ook van kleurringen voorzien. Dieren die in de winter zijn geringd, kunnen dankzij de kleurringen in de zomer worden teruggevonden; veel scholeksters migreren namelijk van het overwinteringsgebied aan de kust naar het binnenland om te broeden. Door het broedsucces in het binnenland te meten kunnen we een verband leggen tussen de lichaamsconditie in de winter en het broedsucces in het binnenland.
Het baardmannetje is eigenlijk een bakkebaardmannetje
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: het baardmannetje [Dirk Draulans]
Baardmannetjes behoren tot de mooiste vogels in onze contreien. Beide geslachten zijn overwegend kaneelbruin met een felgele snavel en een lange staart. De mannetjes hebben een grijze kop met twee opvallende zwarte bakkebaarden vanaf de ogen. Met bakkebaarden maak je indruk op de vrouwen in de baardmannetjeswereld.
Vroeger werden de diertjes ‘baardmezen’ genoemd, maar omdat er geen vrouwtjes met baard zijn was die naam niet correct. Bovendien is uit genetisch onderzoek gebleken dat de beestjes niet direct verwant zijn aan de mezen, wel aan de leeuweriken. Schijn kan bedriegen, ook in de vogelwereld.
Uniek is dat baardmannetjes het grootste deel van hun leven in en op riet doorbrengen. Ze broeden in dichte rietvelden, in nesten van riet die ze op een riethoopje maken. In de zomer voeden ze zich met insecten (libellen, muggen) en spinnetjes, in de winter, wanneer ongewervelden schaars geworden zijn, met zaad van riet en rietgras. Om de overgang tussen de twee diëten te faciliteren, past hun spijsverteringsstelsel zich aan. Ze pikken in de winter ook gruis op om de vertering van zaden te vergemakkelijken.
De beestjes vormen al koppeltjes in hun jeugdjaren, als ze nog in jongelingentroepen door het riet zwerven. Hoe langer een paartje samen is, hoe beter de activiteiten van beide partners op elkaar zijn afgestemd en hoe vroeger ze met broeden beginnen, doorgaans van eind maart tot april; elk legsel telt meestal 5-7 eieren, soms een dozijn. In één jaar kan een paartje tot wel 20 jongen grootbrengen. Broedduur: 12-13 dagen, Het nest wordt gemaakt in dichte riet- en zeggevegetatie, meestal laag bij de grond. De jongen zitten 13-14 dagen op het nest voor ze uitvliegen.
In jaren met een lage broeddichtheid kan er sprake zijn van overlappende broedsels: de vrouwtjes beginnen al aan een nieuw legsel als de jongen uit het vorige nest nog moeten worden gevoederd – dat is dan de taak van de mannetjes.
Zo kunnen de diertjes snel reageren op crashes in hun populatie, bv. als gevolg van langdurige vorstperiodes.
Baardmannetjes verplaatsen zich soms over wat langere afstanden, zeker als ze met een groeiende populatiedichtheid te maken krijgen, maar echt migreren doen ze niet. Na de broedtijd zwerven groepjes baardmannen rond buiten hun directe broedgebieden. Zo kunnen ook nieuwe broedplekken ontstaan vanuit het brongebied. Vogels die wegtrekken, doen dat vanaf september en keren terug vanaf maart.
De Nederlandse populatie werd sterk beïnvloed door de ontwikkeling en later gedeeltelijke ontginning, van grootschalige natuurgebieden met veel riet, zoals de Oostvaardersplassen in Flevoland. Recent kent het Verdronken Land van Saeftinghe in Zeeuws-Vlaanderen een stijgend aantal baardmannetjes als gevolg van een uitbreiding van de rietbedden daar.
Jong Riet wordt verkozen boven oud Riet (hogere voedselbeschikbaarheid zowel in winter als in zomer). De soort is altijd schaars geweest in Vlaanderen, maar vertoont de laatste 20 jaar een duidelijk toenemende trend. In de periode 2000-2002 schommelde de Vlaamse populatie rond 10-20 broedparen. Vervolgens nam de soort geleidelijk verder toe en in 2018 werden bijna 80 paren geteld. Vooral in de Waaslandhaven doet de Baardman het goed met 67 paren in 2018 (Schor Ouden Doel bijna 60 paren, Ketenisse en het Groot Rietveld te Melsele). Die populatie is wellicht afkomstig van het nabijgelegen Verdronken Land van Saeftinghe waar men 318 paren telde in 2018. Hier doet de soort het uitstekend doordat het riet er de laatste jaren sterk uitgebreid is door opslibbing. Vanuit die laatste populatie is er een spill-over naar Vlaanderen, met name de rietkragen van de schorren langs de Schelde.
Het grootste deel van de populatie bevindt zich echter in Roemenië. In Noord-West Europa is Nederland wel een van de belangrijkste broedgebieden. Daarmee heeft Nederland een speciale verantwoordelijkheid voor deze vogel. De aantallen zijn stabiel, maar kunnen tijdens strenge winters snel afnemen.
Vogelbescherming heeft zich enorm ingespannen voor de kwaliteit van moerasgebieden. Onder meer door het opstellen van een Beschermingsplan Moerasvogels en door actieve inbreng bij de beheerplannen van Natura2000-gebieden. Een vogel als de baardman profiteert van goed beheerde moerasgebieden. Via een netwerk van deskundige en vrijwillige Wetland-Wachten houdt Vogelbescherming een oogje in het zeil bij deze natuurgebieden.
Vooral in de herfst kun je de diertjes spotten. Je hoort dan frequent hun kenmerkende ping-ping-pinggeluid en ziet ze soms in groepjes boven het riet vliegen in een wat vreemde fladdervlucht. Met wat geluk zie je ze acrobatentoeren uithalen op rietstengels. Het zijn echt beestjes om van te genieten.
de bron: Knack: Beestenboel: het baardmannetje [Dirk Draulans]
Baardmannetjes behoren tot de mooiste vogels in onze contreien. Beide geslachten zijn overwegend kaneelbruin met een felgele snavel en een lange staart. De mannetjes hebben een grijze kop met twee opvallende zwarte bakkebaarden vanaf de ogen. Met bakkebaarden maak je indruk op de vrouwen in de baardmannetjeswereld.
Vroeger werden de diertjes ‘baardmezen’ genoemd, maar omdat er geen vrouwtjes met baard zijn was die naam niet correct. Bovendien is uit genetisch onderzoek gebleken dat de beestjes niet direct verwant zijn aan de mezen, wel aan de leeuweriken. Schijn kan bedriegen, ook in de vogelwereld.
Uniek is dat baardmannetjes het grootste deel van hun leven in en op riet doorbrengen. Ze broeden in dichte rietvelden, in nesten van riet die ze op een riethoopje maken. In de zomer voeden ze zich met insecten (libellen, muggen)en spinnetjes, in de winter, wanneer ongewervelden schaars geworden zijn, met zaad van riet en rietgras. Om de overgang tussen de twee diëten te faciliteren, past hun spijsverteringsstelsel zich aan. Ze pikken in de winter ook gruis op om de vertering van zaden te vergemakkelijken.
De beestjes vormen al koppeltjes in hun jeugdjaren, als ze nog in jongelingentroepen door het riet zwerven. Hoe langer een paartje samen is, hoe beter de activiteiten van beide partners op elkaar zijn afgestemd en hoe vroeger ze met broeden beginnen, doorgaans van eind maart tot april; elk legsel telt meestal 5-7 eieren, soms een dozijn. In één jaar kan een paartje tot wel 20 jongen grootbrengen. Broedduur: 12-13 dagen, Het nest wordt gemaakt in dichte riet- en zeggevegetatie, meestal laag bij de grond. De jongen zitten 13-14 dagen op het nest voor ze uitvliegen.
In jaren met een lage broeddichtheid kan er sprake zijn van overlappende broedsels: de vrouwtjes beginnen al aan een nieuw legsel als de jongen uit het vorige nest nog moeten worden gevoederd – dat is dan de taak van de mannetjes.
Zo kunnen de diertjes snel reageren op crashes in hun populatie, bv. als gevolg van langdurige vorstperiodes.
Baardmannetjes verplaatsen zich soms over wat langere afstanden, zeker als ze met een groeiende populatiedichtheid te maken krijgen, maar echt migreren doen ze niet. Na de broedtijd zwerven groepjes baardmannen rond buiten hun directe broedgebieden. Zo kunnen ook nieuwe broedplekken ontstaan vanuit het brongebied. Vogels die wegtrekken, doen dat vanaf september en keren terug vanaf maart.
De Nederlandse populatie werd sterk beïnvloed door de ontwikkeling en later gedeeltelijke ontginning, van grootschalige natuurgebieden met veel riet, zoals de Oostvaardersplassen in Flevoland. Recent kent het Verdronken Land van Saeftinghe in Zeeuws-Vlaanderen een stijgend aantal baardmannetjes als gevolg van een uitbreiding van de rietbedden daar.
Jong Riet wordt verkozen boven oud Riet (hogere voedselbeschikbaarheid zowel in winter als in zomer). De soort is altijd schaars geweest in Vlaanderen, maar vertoont de laatste 20 jaar een duidelijk toenemende trend. In de periode 2000-2002 schommelde de Vlaamse populatie rond 10-20 broedparen. Vervolgens nam de soort geleidelijk verder toe en in 2018 werden bijna 80 paren geteld. Vooral in de Waaslandhaven doet de Baardman het goed met 67 paren in 2018 (Schor Ouden Doel bijna 60 paren, Ketenisse en het Groot Rietveld te Melsele). Die populatie is wellicht afkomstig van het nabijgelegen Verdronken Land van Saeftinghe waar men 318 paren telde in 2018. Hier doet de soort het uitstekend doordat het riet er de laatste jaren sterk uitgebreid is door opslibbing. Vanuit die laatste populatie is er een spill-over naar Vlaanderen, met name de rietkragen van de schorren langs de Schelde.
Het grootste deel van de populatie bevindt zich echter in Roemenië. In Noord-West Europa is Nederland wel een van de belangrijkste broedgebieden. Daarmee heeft Nederland een speciale verantwoordelijkheid voor deze vogel. De aantallen zijn stabiel, maar kunnen tijdens strenge winters snel afnemen.
Vogelbescherming heeft zich enorm ingespannen voor de kwaliteit van moerasgebieden. Onder meer door het opstellen van een Beschermingsplan Moerasvogels en door actieve inbreng bij de beheerplannen van Natura2000-gebieden. Een vogel als de baardman profiteert van goed beheerde moerasgebieden. Via een netwerk van deskundige en vrijwillige Wetland-Wachten houdt Vogelbescherming een oogje in het zeil bij deze natuurgebieden.
Vooral in de herfst kun je de diertjes spotten. Je hoort dan frequent hun kenmerkende ping-ping-pinggeluid en ziet ze soms in groepjes boven het riet vliegen in een wat vreemde fladdervlucht. Met wat geluk zie je ze acrobatentoeren uithalen op rietstengels. Het zijn echt beestjes om van te genieten.
De oeverzwaluw kan op menselijke assistentie rekenen
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de oeverzwaluw [Dirk Draulans]
Onze kleinste en zeldzaamste zwaluw heeft zijn oorspronkelijke biotoop zo goed als volledig verloren. Hij moet nu broeden in vaak tijdelijke afgravingen.
De meeste mensen kennen de boerenzwaluw en de huiszwaluw (en de gierzwaluw uit onze steden, al is dat geen echte zwaluw).
De derde zwaluwsoort in ons land daarentegen is minder bekend: de oeverzwaluw, een bescheiden beestje met een bruine bovenkant, een lichte onderkant en een opvallend kort staartje.
Het diertje deed zijn naam aanvankelijk alle eer aan: zijn voornaamste broedbiotoop waren steile zandwanden langs de oevers van beken en rivieren. Helaas zijn die sinds een halve eeuw geleden systematisch opgeofferd aan de instrumentalisering van onze natuur: alles moest handiger worden voor economisch gebruik. Beken werden rechtgetrokken en waar mogelijk in een betonnen keurslijf geperst, want dat werd als nuttig voor de landbouw beschouwd. Het broedgebied van de oeverzwaluw ging daarbij verloren, waardoor de populaties crashten.
Om niet onderuit te gaan, volgde de oeverzwaluw het klassieke darwiniaanse principe: hij paste zich aan veranderende leefomstandigheden aan. Hij entte zich op door de mens gemaakte structuren – maar niet op bebouwing, zoals de boerenzwaluw en de huiszwaluw. Hij zocht en vond plekken die leken op zijn oorspronkelijke oeverbiotoop: steile wanden in zandophopingen en infrastructuurwerken. Dat was een heikele onderneming: nogal wat ondernemers zijn niet opgezet met de aanwezigheid van de beschermde diertjes, wier kolonies ze niet mogen verstoren. Natuurvriendelijke aannemers sturen hun werkzaamheden bij in aanwezigheid van zo’n kolonie – die na enkele maanden toch weer naar de winterkwartieren in Afrika vliegt. Maar de meerderheid trekt zich er niets van aan en graaft de nestgangen ongenadig weg.
Een verslag in Natuur.oriolus van Dries Martens en Johan Baetens, medewerkers van Natuurpunt die in de Antwerpse haven actief zijn, belicht de groeiende rol van de haven in het voortbestaan van de oeverzwaluw in ons land. Met haar gigantische werven biedt ze de soort veel mogelijkheden. Tijdens de graafwerken zowat 2 jaar geleden voor het Deurganckdok op de linkeroever van de Schelde ontstond er zelfs een kolonie met bijna 1000 broedkoppels. Dat is een enorm aantal, als je bedenkt dat de broedpopulatie in Vlaanderen op iets tussen 6000 en 7500 koppels wordt geschat.
Die reuzenkolonie is verdwenen, nu de werken aan het dok achter de rug zijn. De oeverzwaluwen hebben zich over een aantal locaties verspreid. In de tijd dat ze nog in natuurlijke oevers broedden, waren ze heel plaatstrouw: de helft kwam broeden in de geboortekolonie. Zodra ze een kolonie hadden gekozen, kwam de grote meerderheid er jaar na jaar terug. Nu zijn de diertjes flexibeler en verhuizen ze gemakkelijk. Voor hun voeding hebben ze waterpartijen nodig – ze eten vooral insecten die boven het water dansen. Zulke plekken zijn er overvloedig in en rond het Antwerpse havengebied.
Omdat de haven zo belangrijk is geworden voor de oeverzwaluw, hebben de havenautoriteiten in samenwerking met Natuurpunt maatregelen genomen om de soort een handje te helpen. Er worden plannen gemaakt om permanente zandwanden te creëren. In afwachting daarvan worden ongebruikte zandvoorraden zo afgegraven dat ze geschikt worden voor de diertjes. Die kunnen dus op menselijke assistentie rekenen. Het is eens iets anders.
Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel: Lente 2023
Een van de eerste zangvogeltjes die enthousiast de lente inluiden, is toch wel de roodborsttapuit. We mogen hem gerust de ‘maartvogel bij uitstek’ noemen. Wat betreft gedrag en lichaamsbouw lijkt hij relatief goed op het paapje, maar hij is wel een beetje kleiner van gestalte (lichaamslengte: 11.5 tot 13 cm / spanwijdte: 18 tot 21 cm / lichaamsgewicht: 14 tot 17 g). Het mannetje is onmiskenbaar dankzij de zwarte kop en keel, de brede, witte kraag in de hals en de roestoranje borst. Het verenkleed van het vrouwtje is wat valer van kleur, zoals bij de meeste vogelsoorten wel het geval is.
Laag boven zijn territorium op de heide danst het fraaie roodborsttapuitmannetje op en neer in de lucht terwijl hij zijn piepende zang laat horen of hij zit een vrouwtje achterna in een onstuimige baltsvlucht. De zang duurt maar een paar tellen. Hij zit dan vaak op een zangpost boven in een struik of op een telefoondraad. Als hij vanaf een zitplaats zingt, zwaait en wipt hij met zijn staart. Er tussendoor roept hij een scherp, raspend ‘wiet-tiek-tiek’ of een klikkend ‘tik-tik’, een geluid alsof twee stenen op elkaar ketsen. De relatief korte zang lijkt wat op die van de roodstaart of zelfs op die van een heggenmus.
Roodborsttapuiten broeden van de Britse Eilanden tot de oostkust van de Zwarte Zee en van Noord-Duitsland en Polen tot Noord-Afrika. De kolonisatie van de zuidkust van Noorwegen vanaf de jaren ’70 van vorige eeuw wijst op enige noordwaartse uitbreiding.
Onze broedvogels arriveren doorgaans van eind februari tot eind maart en verlaten ons land tussen half september en half november. Ze overwinteren grotendeels in Frankrijk, op het Iberisch Schiereiland, in Marokko en Algerije. Het is aannemelijk dat de kleine aantallen overwinteraars die in Vlaanderen worden gezien, vooral lokale broedvogels betreft.
Hoewel de eerste roodborsttapuiten al eind februari in hun broedgebied kunnen aankomen, is er voorlopig nog geen sprake van een opvallend vroege terugkeer. Het gaat wellicht om enkele honderden vogels die in heel Vlaanderen kunnen worden gezien, vooral in regio’s waar veel broedvogels zich ophouden. Het accent is echter verschoven naar agrarisch cultuurland, inclusief natuurontwikkeling. Dat opvallend veel overwinterende vogels paartjes zijn, is ook elders vastgesteld. Deze vogels profiteren van elkaars alertheid (geen overbodige luxe voor een zangvogel van open terrein) en wellicht schermen ze samen een territorium af.
Heel wat roodborsttapuiten in Vlaanderen zijn dus sedentair dankzij het milde klimaat. Ze leven het hele jaar door in paren en verdedigen samen vooral in de zomermaanden hun territorium. Sommige zijn om klimatologische redenen toch gedwongen om te vertrekken.
De paren splitsen zich dan op en worden soms pas in het volgende voorjaar in het broedgebied herenigd. De roodborsttapuit is geen groepsvogel. De grootste groepen die in de zomer kunnen worden waargenomen zijn familiegroepen, vóór de jongen dispersie (verspreiding) vertonen. Roodborsttapuiten geven de voorkeur aan dezelfde biotoop als paapjes, maar waar de ene soort veel voorkomt, schijnt de andere minder algemeen te zijn.
We vinden onze prachtvogeltjes vooral in de ruige, ongecultiveerde landschappen, uitgestrekte heidevelden, schaars begroeide duinen, braakliggend land en ook wel op droge weilanden met flinke heggen eromheen. Oorspronkelijk leefden ze meer op akkers, maar door de intensivering van de landbouw zij ze verhuisd. In de winter komen ze op verlaten akkers af om daar te foerageren. Men ziet ze ook wel op opgespoten terreinen. Hun gedrag lijkt dan een beetje op dat van roodborstjes.
Natuurontwikkeling en verruiging doen de soort goed, maar pioniersvegetatie maakt uiteindelijk plaats voor hoge, dichte begroeiing en daarmee kunnen deze vogeltjes weinig beginnen. Roodborsttapuiten willen zich kunnen bewegen, al was het maar om insecten zoals langpootmuggen en vlinders achterna te jagen, die ze in de vlucht vangen. Ook wormen, rupsen, spinnen en slakken staan op de spijskaart. Bessen staan vooral in de herfst en winter op het menu. Vanuit nieuwe natuurterreinen kunnen roodborsttapuiten echter het boerenland soms weer koloniseren en het akkerland heroveren. En als de omstandigheden gunstig zijn, dan slagen de vogels erin in één zomer twee, drie of soms zelfs vier legsels groot te brengen.
De roodborsttapuit is dus wat men noemt monogaam en territoriaal. Het broedseizoen (maart tot augustus) begint vroeg vanwege de sedentaire aard van de soort. Het vrouwtje bouwt haar nest op de grond of op geringe hoogte, onder een kruidachtige kluit of aan de voet van een kleine, dichte struik. Het nest is een grote, ruwe hoop droog gras en bladeren, binnenin zorgvuldig bekleed met haar, schapenwol, donsveren en andere zachte materialen. Een tunneltje in de vegetatie geeft doorgaans toegang tot het eigenlijke nest.
Het vrouwtje legt 5 tot 6 lichtblauwe eitjes met fijne, roodbruine vlekjes. Ze broedt de eieren gedurende een periode van 14 tot 15 dagen alleen uit en zorgt de eerste dagen ook zelf voor de nestjongen. Daarna worden ze gedurende 2 weken gevoederd door beide oudervogels tot 4 of 5 dagen na het uitvliegen. Het vrouwtje verlaat dan de nestlocatie om een nest te bouwen voor een volgend broedsel, terwijl het mannetje de jongen nog 5 à 10 dagen blijft voeren. Dit kan worden herhaald voor een 3de broedsel.
De roodborsttapuit is een van de inheemse broedvogels die het tegenwoordig zeer goed doen. Na een dieptepunt rond de jaren ’90, toen slechts ongeveer 900 broedparen in Vlaanderen overbleven, is de soort aan een opmerkelijke remonte begonnen. Tijdens de periode van de vorige broedvogelatlas (2000-2002) was de populatie al minstens verdubbeld tot ongeveer 2400 paren. Dat de toename zich sindsdien heeft doorgezet, blijkt sinds kort ook uit de ABV-cijfers (Algemene Broedvogels Vlaanderen) van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Konden we dit maar over meer inheemse vogelsoorten zeggen.
De roodborsttapuit is nu algemeen genoeg voorkomend om door dit meetnet te worden opgepikt en laat bovendien een toename van ruim 50% zien in de periode 2007-2018. Die toename speelt zich trouwens af in zowel heide- en duingebied als landbouwgebied. Hiermee is het dus een van de weinige soorten die in het Vlaamse landbouwareaal positieve cijfers laat noteren. Regionale cijfers ondersteunen ten volle de ABV-data. Illustratief is bv. de toename van de soort op de Kalmthoutse heide: van 44 paren in 1999 tot 135 paren in 2019.
Uitzonderlijk worden echter ook lokale afnames gemeld. Na de aanleg van het gecontroleerde overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde nam de soort snel toe van slechts één broedpaar in 2007 tot 32 paren in 2011. Sindsdien namen ze er langzaamaan weer af en in 2018 werden er nog amper 3 paren geteld.
Bij onze noorderburen wordt gemiddeld ongeveer dezelfde positieve tendens – en omslag sinds 1999 – vastgesteld zoals in Vlaanderen. Nederland schatte zijn populatie in 2013-2015 op 15000-18000 broedparen.
Sommige zanglijnen van de zanglijster gaan al eeuwen mee
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de zanglijster [Dirk Draulans]
Meer dan een eeuw geleden was de zanglijster in onze streken waarschijnlijk talrijker dan de verwante merel. De merel was een echte bosvogel, die zijn areaal de afgelopen 100 jaar heeft uitgebreid naar tuinen en parken. De zanglijster was een bosvogel die ook voorkwam in kleinschalige landbouwlandschappen met hagen en heggen.
De teloorgang van dat landschap, in combinatie met de pesticiden die veel bodemdiertjes uit het menu van de lijster hebben geliquideerd, betekende een mokerslag voor de mooie soort met de opvallend gespikkelde buik. In de tweede helft van de vorige eeuw ging de zanglijsterpopulatie in grote delen van West-Europa met driekwart achteruit. Vlaanderen bleef daar grotendeels van gespaard. Wellicht boden de lintbebouwing en de villawijken plaatselijk genoeg alternatieve broedplekken om verliezen elders te compenseren. De laatste decennia is er in Europa wel een hersteloperatie aan de gang, maar volgens het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) doet Vlaanderen ook daar niet aan mee: tussen 2007 en 2018 ging de populatie van de zanglijster bij ons met 38 % achteruit. De oorzaak is niet duidelijk, maar het bevestigt dat er werk aan de winkel is om Vlaanderen vogelvriendelijker te maken.
Zoals zijn naam suggereert, is een belangrijk kenmerk van de zanglijster zijn zang. Die is luid, krachtig en heel helder. De vogel heeft de gewoonte zijn zanglijnen te herhalen, als om te laten horen dat het moois wat hij produceert geen toevalstreffer is. De zang van elke lijster is verschillend. Als je er oor voor hebt, kun je er een vogel aan herkennen. Jonge lijsters pikken soms strofes op die ze horen van hun vader, zodat sommige zangcombinaties tientallen jaren, misschien zelfs eeuwen meegaan. Ook zanglijsters in de buurt kunnen inspirerend werken. Alleen de mannetjes zingen. De vrouwtjes bouwen het nest en broeden de eitjes uit.
De binnenkant van het nest is opmerkelijk. De zanglijster bekleedt haar nest met een dun laagje leem waarop een binnenbekleding uit houtmolm wordt aangebracht. Voordat de houtmolm wordt gefixeerd, wordt die met de snavel fijn gebeten en met speeksel of water doorweekt. Door met de borst op de geknede bestanddelen van de binnenlaag te duwen, brengt de zanglijster het lemen pleisterwerk op de vereiste dikte en wordt de diepe nestkom gepolijst. De zanglijster baadt zich tijdens de nestbouw geregeld in plasjes om de binnenlaag optimaal te kunnen gladstrijken. In plaats van leem wordt soms ook paardenmest gebruikt. De aanleg van de lemen binnenkant vereist droog weer. De voordelen van leembekleding: het nest is stevig en kan later opnieuw worden gebruikt; de leembekleding beperkt vermoedelijk het aantal nestparasieten.
Voor het voederen van de jongen krijgen ze hulp van hun echtgenoot. Zanglijsters hebben de neiging jaar na jaar hetzelfde territorium te gebruiken met dezelfde partner. In een goed seizoen kunnen ze drie broedsels na elkaar grootbrengen.
De Vlaamse vogelkenner Marc Herremans (Natuurpunt) stelde in het blad Natuur.oriolus dat zanglijsters, ondanks hun naam, soms opvallend weinig zingen: waarschijnlijk als ze al vroeg in het seizoen in hun territorium zitten en er weinig concurrenten moeten worden afgeschrikt. Je kunt dus zanglijsters in je tuin hebben die niet veel van zich laten horen. Met wat geluk zie je ze wel op je gras rondhippen op zoek naar wormen en ander bodemgrut.
In droge periodes, als ze moeilijk aan ander voedsel raken, vallen zanglijsters soms terug op huisjesslakken. Die slaan ze stuk op een vaste steen die ze als aambeeld gebruiken. De zanglijster eet naast regenwormen ook insecten, duizendpoten en pissebedden. Slakken vormen een belangrijke voedselbron. De slakkenhuisjes worden met een stevige nekzwaai tegen een steen stuk gemept zodat de slak uit haar huisje kan worden getrokken. Vaak wordt hiervoor eenzelfde steen (aambeeld) gebruikt, waarrond dan vele stukgeslagen huisjes liggen (een lijstersmidse). Het is de enige vogelsoort in onze contreien die dat courant doet. Tegen het eind van de zomer maakt ook fruit deel uit van haar dieet. Ze foerageren steeds op de grond.
Nog enkele weetjes:
lijsterpaté is in de Franse keuken nog steeds een culinair genot. In de omgeving van de Mont Ventoux wordt zelfs lijsterpaté met truffels geserveerd. Die pâte de grive wordt in de restaurants als een delicatesse aanbevolen. In België geniet de zanglijster echter een volledige wettelijke bescherming;
in België werden vroeger massaal lijsters gevangen voor menselijke consumptie. Op vijf marktdagen (drie in Brussel, één in Antwerpen, één in Verviers) begin oktober 1896 werden in België 381.680 lijsters verkocht waarvan 170.680 in ons land waren gevangen. Pas met het Koninklijk Besluit van 26 mei 1967 werd het vangen van lijsters met strikken bij wet verboden.
Als de stikstofoverlast efficiënt wordt aangepakt, komt de verzoening tussen natuur en landbouw dichterbij.
De Universiteit Gent heeft een stilaan zorgwekkend aantal complotdenkers in haar rangen. Op de website van een infocentrum voor Vlaamse land- en tuinbouwers publiceert de directeur van een vzw ‘van en voor veehouders’ een tekst, waarin hij ongegeneerd poneert dat het stikstofbeleid tot doel heeft veehouders rond natuurgebieden zulke strenge normen op te leggen dat de waarde van hun grond daalt, waarna hij goedkoop kan worden aangekocht door natuurverenigingen.
De auteur is professor aan de faculteit bio-ingenieurswetenschappen van de UGent, maar hij dekt zich in met de boodschap dat hij ‘in eigen naam’ schrijft. Hij geeft in ieder geval geen blijk van een grondige kennis van de techniciteit van het complexe stikstofverhaal. Zo maakt hij nergens het onderscheid tussen het stikstofhoudende ammoniak uit de landbouw en de stikstofoxiden uit transport en industrie, wat nochtans fundamenteel is.
Meer zelfs: hij stelt dat landbouw niet het probleem maar de oplossing voor de stikstofproblematiek is, want in tegenstelling tot fabrieken en voertuigen capteren landbouwgewassen stikstof. Blijkbaar heeft hij nooit gehoord van kunstmest, die op grote schaal extra stikstof aan ons landschap toevoegt. Ook de invoer van buitenlandse soja als voeding voor de veeteelt, die de stikstofbalans verder ontregelt, is hem kennelijk ontgaan. Hij ziet uitsluitend een hetze tegen boeren die moeten worden weggepest.
Andere minister
De oprispingen van deze slecht verlichte geest monden uit in een vraag naar nieuwe cijfers en analysen om meer up-to-date maatregelen over het stikstofprobleem te kunnen nemen. Het is een doorzichtig manoeuvre, dat ook boerenorganisaties en hun politieke verdedigers uitvoeren. Ze proberen het stikstofdossier over de volgende Vlaamse regeringsvorming in 2024 te tillen, in de hoop dat er dan een andere minister van Omgeving over moet oordelen dan Zuhal Demir (NV-A).
Minister Demir probeert die vertragingsmanoeuvres te counteren, onder meer door druk te zetten in het dossier van de omgevingsvergunning voor de luchthaven van Zaventem. De grote stikstofuitstoot van vliegtuigen heeft daar een funest effect op de omliggende natuur. Maar de harde feiten zijn dat de sectoren industrie en transport meer maatregelen genomen hebben om hun stikstofoverlast terug te dringen dan de landbouw. De stikstofuitstoot van de landbouw blijft al een jaar of 10 op hetzelfde peil, terwijl die van de andere sectoren verder daalt. Landbouw is nu de grootste stikstofvervuiler in Vlaanderen. Bovendien is het ammoniak uit de landbouw per eenheid gewicht veel schadelijker voor de natuur dan de stikstofoxiden.
Het belang van natuur in ons landschap wordt eindelijk ernstig genomen. De vereniging Natuurpunt is met meer dan 130.000 aangesloten gezinnen een maatschappelijk zwaargewicht geworden. Een CD&V-politica die dicht bij de Boerenbond staat, verzuchtte onlangs dat ze in haar bijna 20 jaar in het parlement nog nooit zoiets als het stikstofdebat heeft meegemaakt. Dat hoeft niet te verbazen. Voor Zuhal Demir de bevoegdheid Omgeving kreeg, was het natuurbeleid decennialang in handen van CD&V-ministers. Die hebben de hete aardappel van de landbouwvervuiling zo lang voor zich uitgeschoven dat er nu inderdaad drastische maatregelen moeten komen om aan de Europese normen te voldoen. Desondanks maakt de CD&V er nog altijd een karikatuur van. Partijvoorzitter Sammy Mahdi verklaarde dat we ‘toch geen hele sector gaan wegduwen omdat er ergens drie bomen staan met een speciale vleermuis in’.
Landbouwers moeten inzien dat ze het rijk nooit meer voor zich alleen zullen hebben. Ze moeten leren dat landschap en natuur niet hetzelfde zijn. ‘Boerennatuur’ is niet zelden boerenbedrog, want landbouwlandschappen zijn doorgaans levenloos: er zit geen beestje of natuurlijk plantje meer in. Ook natuurwaarden in bos en hei kreunen onder stikstofoverlast. Zeldzame planten worden verdrongen door woekeraars als bramen en brandnetels, die floreren onder de hoge stikstofwaarden. Als we er niet in slagen om op korte termijn de stikstofvervuiling terug te dringen, kunnen we evengoed stoppen met natuurbeheer.
Landschapsschilders
Meer dan honderd jaar geleden probeerden bevlogen geesten onze natuur en karakteristieke landschappen al te redden. De plantkundige en fotograaf Jean Massart publiceerde in 1912 zijn werk Pour la protection de la nature en Belgique, met een lijst van landschappen die moesten worden beschermd tegen industrialisatie en bevolkingsexpansie – de landbouw was toen nog geen probleem. Hij waarschuwde voor het gevaar van ‘de versmelting van het moderne stedelijke landschap met het natuurlijke’. Het heeft niet mogen baten. Vlaanderen is op grote schaal verstedelijkt.
In 1911 kwam er een eerste officiële wet ‘tot het behoud van de schoonheid der landschappen’. Maar al snel moesten landschapsbeschermers, onder wie nogal wat kunstschilders, vaststellen dat ze dode letter bleef. Leden van de in 1910 opgerichte Koninklijke Vereniging voor Natuur en Stedenschoon (KVNS) ageerden tegen plannen die een aantasting van het landschap zouden betekenen, zo valt te lezen in de masterthesis van kunsthistorica Anneleen Van Wulpen (UGent, 2018).
In die jaren circuleerden er ook al plannen om de Leie in de omgeving van Gent recht te trekken. Een ingreep die een halve eeuw later tot de standaardprocedure behoorde bij natuurvernietigende ruilverkavelingen. Men wilde toen ook een groot deel van het Zoniënwoud afsluiten als oefenterrein voor het leger. Vergelijkbare plannen werden vorig jaar gelanceerd voor het prachtige Drongengoedbos in het Oost-Vlaamse Maldegem. Ook de duinen aan de kust werden begin vorige eeuw al bedreigd door projectontwikkeling – ze zijn nu bijna helemaal weg.
Leden van de KVNS organiseerden congressen, tentoonstellingen, betogingen en protestacties om aandacht te vragen voor de waarde van de Vlaamse ‘oerlandschappen’. Het haalde allemaal niet veel uit. Heiden en bossen werden op grote schaal ontgonnen en verkaveld. Er verschenen fabrieksschouwen in het landschap, naast de molens. In haar publicaties verzuchtte de KVNS dat de gemiddelde Belg niet genoeg oog had voor het natuurschoon om hem heen. Dat is vandaag gelukkig anders. Steeds meer mensen beseffen dat natuur niet alleen mooi, maar ook nodig is.
De strijd voor natuurbehoud was destijds vooral een preoccupatie van de betere burgerij, niet zelden afkomstig uit de stad en in de natuur op zoek naar rust. Zo kwam kunstschilder Jakob Smits in 1888 in een gehucht van de Kempense gemeente Mol wonen om aan de stedelijke drukte en een woelig privéleven te ontsnappen. Voor hem behoorde het ‘Kempisch dorp’ tot de Vlaamse oerlandschappen. Hij schilderde landschappen die vooral de nietigheid van de mens illustreerden.
De mens was heel aanwezig in zijn werk, maar er doken zelden of nooit wilde dieren in op. Dat was zo bij de meeste landschapsschilders uit die tijd. Was het omdat vogels en vlinders, en ’s nachts glimwormen als dwaallichtjes, zo algemeen waren dat mensen er amper oog voor hadden? Wilde dieren waren bijna uitsluitend in jachttaferelen te zien en dan meestal dood. Natuur en landschap waren in die tijd nog hetzelfde, alleen werd het niet zo geportretteerd. De landschappen op de schilderijen leken even levenloos als de echte landschappen nu.
Romantisch boerenbestaan
Kunsthistorica Van Wulpen merkte op dat de schilders toen ook de neiging hadden het harde boerenbestaan te romantiseren. Zij – en hun vaak geprivilegieerde opdrachtgevers – wilden niet worden geconfronteerd met de ellende van die mensen. Je ziet geen geploeter en gewroet, je ziet zelden kromme ruggen, knokige vingers of harde trekken op gezichten. Je ziet vrouwen in mooie kleren op wandel met een koe en herders met schaapjes. Maar Jakob Smits was zich wel bewust van de noodzaak tot ‘ontsluiting’ van de Kempen om het leed van de boerenbewoners te verzachten.
Het boerenbestaan is nooit makkelijk geweest. In Tot de bodem, een recent boek over de toekomst van de landbouw in Vlaanderen, komt ook de geschiedenis van het landbouwbeleid sinds 1830 aan bod. Het leest als één lange litanie van kommer en kwel voor de boeren. De Vlaamse boer was altijd de pineut. Vandaag werkt 70 % van onze boeren voor een schamel inkomen in moeilijke omstandigheden, ook mentaal. Bioboer Kurt Sannen noemt de landbouwers ‘goedkope leveranciers van grondstoffen aan de industrie’. Hij laat zelfs het woord ‘lijfeigenen’ vallen.
Na de Tweede Wereldoorlog raakte de landbouw geïndustrialiseerd, met boterbergen en melkplassen tot gevolg. Die duwden de boer opnieuw in een economisch weinig benijdenswaardige positie. In dat proces ging het echte Vlaamse landschap verloren. Beken werden rechtgetrokken, moerassen drooggelegd, bossen gerooid of vervangen door monoculturen van dennen voor mijnhout. Het kleinschalige landschap met hagen en heggen veranderde in saaie monoculturen, de wei met koeien in een megastal met meer dan duizend dieren.
De Kalmthoutse Heide en andere natuurlandschappen waar de KVNS zich voor inzette, zijn relicten in reservaten geworden. De biodiversiteit is gecrasht, onder meer onder een eindeloos bombardement van pesticiden om de opbrengst van landbouwgewassen te verhogen. Zelfs de menselijke gezondheid werd op het spel gezet – pesticiden hebben het label ‘kankerverwekkend’ gekregen. De milieu- en gezondheidskosten van de industriële landbouw worden nog altijd afgewenteld op de samenleving.
Minder vlees
Tot de bodem biedt in 12 hoofdstukken van verschillende auteurs een staalkaart van visies over hoe het beter kan met onze landbouw, beter voor de boer en voor de natuur. Het is duidelijk dat er een transitie moet komen naar een duurzamere landbouw. Maar het boek biedt geen pasklaar en uitrolbaar scenario en illustreert daarmee wat het Vlaamse landbouwbeleid zo moeilijk maakt: er is geen eenduidigheid over hoe het verder moet, zeker niet als er rekening moet worden gehouden met natuurwaarden.
Moet er worden ingezet op agro-ecologie: de verzoening van duurzame grondgebonden landbouw en natuur? Of moet er zwaar worden geïnvesteerd in ‘duurzame intensifiëring’, door meer landbouwactiviteit te concentreren in grote stallen, zodat er meer ruimte kan worden vrijgemaakt voor natuur? Hoe moeten we omgaan met de balans tussen plaatselijk verbruik en export van landbouwproducten uit onze overbelaste Vlaamse ruimte? Is het echt nodig dat wij aardappelproducten uitvoeren naar landen als Peru, waar de bakermat van onze aardappel ligt?
Consensus is er in Tot de bodem maar over twee zaken. Eén, de Vlaamse veestapel moet drastisch worden teruggeschroefd, onder meer door de consument aan te sporen minder vlees te eten, wat sowieso gezonder is. En twee, de socio-economische situatie van de boer moet verbeteren. Dat impliceert sleutelen aan de prijszetting voor zijn producten.
Het was veelbetekenend dat Vlaams minister van Landbouw Jo Brouns (CD&V) niet inging op een uitnodiging voor een debat naar aanleiding van de presentatie van het boek – in zijn plaats kwam minister Demir. CD&V-politici gebruiken het leed van de getroffen boerenfamilies als emotioneel wapen in het stikstofdebat, maar de etterende zweer van de stikstofvervuiling is een gevolg van hun eigen laksheid. Minister Demir maakt zich sterk dat een aangepast en natuurvriendelijker landbouwbeleid ook de boeren zelf ten goede zal komen. Zij zullen er een beter bestaan aan overhouden. Voor landbouworganisaties als de Boerenbond zal dat minder het geval zijn.
Zeldzame vogels
Ondertussen zijn gelukkig steeds meer, vooral jonge boeren zich bewust van het belang van de synergie tussen landbouw en natuur. In de Westhoek werken boeren mee aan een aangepast beheer van hun velden, zodat er opnieuw zeldzame vogelsoorten als grauwe kiekendief en velduil tot broeden komen. Ze worden daarvoor vergoed, waar niks mis mee is – het zijn geen veelverdieners. Je hebt boeren die hun best doen om nesten van kieviten op hun akkers te sparen. Steeds meer boeren zien er geen graten in om akkerranden in te zaaien met inheemse bloemenmengsels, waardoor er her en der weer wat natuurlijke schoonheid in het landbouwlandschap sluipt. Je voelt dat er een kentering komt.
Beken worden uit hun betonnen keurslijf gehaald en mogen weer meanderen. Moerassen worden geherwaardeerd omdat ze nuttig zijn in de strijd tegen de klimaatopwarming. Natuurreservaten worden uitgebreid, soms op vrijgekomen landbouwgronden waar diep in de bodem dikwijls nog sluimerende restanten in plantenzadenvorm van de oorspronkelijke biotopen zijn achtergebleven. Als die vermaledijde stikstofoverlast eindelijk efficiënt wordt aangepakt, komt de verzoening tussen natuur en landbouw dichterbij. Dan zullen we opnieuw van echte boerennatuur kunnen spreken.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.