Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
E-mail mij

Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto

Momentum

04/07/07

Beste vogelvriend …

Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje.
Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden.
Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden.
Tot heel binnenkort …

04/07/08

Happy Birdyday …

 

Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.

Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …

 

04/07/09

 

Je zoekt, vindt en kiest

een levensweg, die je deelt

met trouwe vrienden …

 

Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.

Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.

Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.

Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.

Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.

Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.

Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.

In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…

04/07/10

 

Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.

Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.

Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.

Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.

Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiende  huismuspin op te spelden …

Dakpan of dakgoot,

voor de huismus is een nest

in Kille Meutel – Georges

Tjilpende huismus,

nest in de Kille Meutel

welkom bij ons hier – Arlette

Kijk Kille Meutel,

veel parende huismussen,

hemel op aarde – Oswald

Kille Meutel vriend,

huismus breng ons samen en

laat het blijven zijn – Chris

Groene oase,

paradijs voor de huismus,

dé Kille Meutel – Franz

04/07/11

Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het
vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird!
Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.

04/07/12

Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden 
dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.  

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Mijn favorieten reeks 1
  • bloggen.be
  • Natuurpunt
  • National Geographic
  • Natuurfotograaf Mineur
  • Vogelbescherming Vlaanderen
  • Vogelportretten Birdpix
  • Vogelportretten Birdfocus
  • Vogelbescherming Nederland
  • Belgium Digital
  • Vogelzang
    Mijn favorieten reeks 2
  • Favoriete vogel 2014
  • Instituut voor natuur- en bosbouw
  • Mussenwerkgroep
  • Natuurfotograaf Laura Sperber
  • Vogelencyclopedie
  • Natuurfotgrafen Monique & Luc Bogaerts
  • Natuurfotograaf Pieter Cox
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    TO DO - List

    Kille Meutel Meetings Overlegmomenten Vogelbescherming Vlaanderen Overlegmomenten Natuurpunt Overlegmomenten WWF Overlegmomenten Greenpeace Overlegmomenten INBO

    KILLE MEUTEL
    Vogelvrienden
    11-10-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De witte kwikstaart profiteert van lintbebouwing

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: witte kwikstaart [Dirk Draulans]

    Witte kwikstaarten zijn mooie maar vreemde beestjes. Ze lijken alomtegenwoordig in onze contreien, maar echt talrijk zijn ze niet. Ze lijken er ook altijd te zijn, maar in de winter trekken ze doorgaans weg, naar de warmte van Spanje en Marokko.

    Ze vallen op doordat ze constant hun staart op en neer wippen, maar wetenschappers zijn er nog altijd niet uit waarom ze dat doen. Sommigen houden het erop dat ze er prooien mee opjagen. Kwikstaarten vangen vooral insecten, al lopend op de grond. Anderen vermoeden dat ze ermee communiceren, maar met wie of waarom is onduidelijk. Signaleren ze aan elkaar dat ze er zijn? Willen ze laten merken aan eventuele predatoren in de buurt, zoals sperwers, dat ze alert zijn en het dus geen zin heeft hen aan te vallen? We weten het niet.

    Kwikstaarten komen bijna overal in Vlaanderen en Nederland voor, maar nergens in hoge dichtheden. Het Vlaamse broedbestand zou 30 000 tot 70 000 koppels tellen, het Nederlandse 70 000 tot 110 000. In de winter verdwijnen de beestjes bijna integraal uit ons landschap. Voor Vlaanderen zijn er geen schattingen van het winterbestand bekend, voor Nederland wordt het aantal achterblijvers op 2 000 à 8 000 geraamd.

    Het bestand van de witte kwikstaart lijkt de voorbije decennia wat af te nemen. Dat wordt toegeschreven aan landbouw-gerelateerde factoren, zoals voortdurend pesticidegebruik dat insectenpopulaties decimeert en de grootschalige omzetting van graslanden naar maismonoculturen, waarin kwikstaarten niets te zoeken hebben. Ook het verdwijnen van stalletjes in het landschap en het renoveren van boerderijen, waardoor er minder broedplekken voor kwikstaarten overblijven, kunnen een probleem zijn. Kwikstaarten nestelen bv. in nissen, gaten en holletjes, hoewel ze soms bizarre plekjes kiezen. Zo zijn er al kwikstaartnesten in beverdammen aangetroffen.

    In Vlaanderen lijkt de soort, als een van de weinige, wat te profiteren van de lintbebouwing en de ontwikkeling van industrieterreinen, waar bedrijfsgebouwen broedgelegenheden bieden. Zolang er gras in de omgeving is, voor hun voedselvoorziening, komen de beestjes in deze mensenbiotopen aan hun trekken. Niet zelden zie je kwikstaarten op een dak hun omgeving monsteren.

    De kwikstaart is een snelle broeder. Meestal bezet een mannetje een territorium en kiest een vrouwtje de leefomgeving dat ze het best bij haar vindt passen. Beide partners, die er identiek uitzien, werken samen aan de nestbouw en het grootbrengen van de jongen.

    Het bebroeden van hun vijftal eitjes duurt amper 2 weken. De jongen worden in het nest ongeveer 2 weken gevoederd. Na het uitvliegen, worden ze nog enkele dagen begeleid, maar dan moeten ze op eigen kracht verder. Hoewel het goed vooruitgaat met de kinderzorg, heeft een kwikstaartkoppel vaak slechts één broedsel per jaar. Het blijkt te volstaan om de populatie uit de gevarenzone te houden.











    11-10-2024 om 08:57 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-10-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Werelddierendag

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Werelddierendag [Krien Hansen]

    Werelddierendag is ook de feestdag van Sint-Franciscus van Assisi, de heilige die zich niet enkel bekommerde om melaatsen en zwervers, maar ook om planten en dieren. In de tijd van Sint-Franciscus (1182) was er waarschijnlijk weinig onderscheid tussen de dieren. Vandaag de dag is dat anders. Er zijn wilde dieren (bv. roodborstjes, egels, roofvogels, vossen en everzwijnen) en gedomesticeerde dieren (bv. honden, katten, kippen en varkens). De verhouding tussen de wilde en gedomesticeerde dieren zit echter behoorlijk scheef. Nemen we bv. de gedomesticeerde dieren. In Vlaanderen zijn ongeveer een half miljoen katten en 1.3 miljoen honden geregistreerd. Onder gedomesticeerde zoogdieren rekenen we ook de dieren die we consumeren, zoals bv. het varken. In 2022 leefden er 5.4 miljoen in Vlaanderen. Hoe zit het dan met het aantal wilde zoogdieren? Dat ligt moeilijker. Het is bv. niet mogelijk het exact aantal everzwijnen te tellen. Cijfers, zelfs schattingen zijn niet beschikbaar. Het aantal gedode everzwijnen kennen we wel: in 2022 waren dat er 2 603. Ook voor vogels is er een groot verschil in aantal tussen gekweekt pluimvee enerzijds en in het wild levende vogels anderzijds.

    Conclusie: er zijn veel meer gedomesticeerde dieren – huisdieren en (pluim)vee – dan wilde dieren. Het zegt iets over hoe we als mens gebruik hebben leren maken van de natuur en de wilde dieren. Veel dieren om op te eten én genoeg dieren om ons gezelschap te houden en ons welzijn te verhogen. Vanuit een korte-termijn-perspectief zou je kunnen zeggen ‘opdracht geslaagd’. Helaas, als je het bredere plaatje bekijkt, is onze opdracht faliekant mislukt. De afname aan wilde dieren (en andere organismen zoals planten) veroorzaakt een biodiversiteitscrisis die het economisch en maatschappelijk welzijn van ons en de toekomstige generaties zwaar onder druk zet.

    Tijd om het tij te keren en dieren ( en bij uitbreiding de natuur), niet langer als gebruiksvoorwerp te zien. Mensen en dieren zijn afhankelijk van elkaar en van een gezonde leefomgeving voor hun gezondheid in brede zin. Een inzicht dat door de Wereldgezondheidsorganisatie WHO wordt omschreven als ‘one health’. Als mens zijn we onderdeel van de natuur en dus moeten we anders leren samenleven met wilde dieren en hen niet langer als (gebruiks)object zien.

    Ook dieren hebben gevoelens en kunnen pijn lijden. Een erkenning die aan de grondslag ligt van de dierenrechtenbeweging die in 1929 Werelddierendag in het leven riep. De focus van deze feestdag ligt meestal op huisdieren en dieren die ons nauw aan het hart liggen: we zetten ze die dag extra in de bloemetjes. Gelukkig is er meer recent ook aandacht voor de rechten van vee, dat soms in dieronwaardige omstandigheden gehouden en gedood wordt. Een belangrijke stap in de goede richting. Maar Werelddierendag zal pas echt een Werelddierendag zijn als de rechten van alle dieren worden erkend. Het is tijd om ook de wilde dieren in de bloemetjes te zetten vandaag.

    In 2028 zal het 800 jaar geleden zijn dat Sint-Franciscus van Assisi stierf. Dat geeft ons nog 2 jaar de tijd om ervoor te zorgen dat Werelddierendag een feestdag wordt voor alle dieren waar we de aarde mee delen. Ook een feestdag dus voor wilde everzwijnen, huismussen, kauwen, vossen, egels, vleermuizen, vlinders, kikkers en mieren. De termijn van 2 jaar is symbolisch. De inzet niet. Ook wilde dieren hebben rechten en het wordt tijd dat we die volwaardig erkennen. We kunnen dat, net zoals we erin geslaagd zijn te erkennen dat gedomesticeerde dieren een beter leven verdienen. Rechten van wilde dieren beter erkennen is levensnoodzakelijk omdat het een cruciaal element is om de biodiversiteitscrisis te keren en terug een gezonde planeet te creëren.

    Op 21 november 2024 organiseert Vogelbescherming Vlaanderen de eerste editie van de ‘Fauna Talks’ met als onderwerp de rechten van de wilde dieren.

    Wees welkom! Alle info en inschrijvingen via www. faunatalks.be











    05-10-2024 om 16:40 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-09-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De sperwer heeft geen noemenswaardig effect op het bestand van onze tuinvogels

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de sperwer [Dirk Draulans]

    Onlangs was er wat zomercommotie in de media, omdat een vrouw gezien had hoe een sperwer in haar tuin een duif had geslagen. Ze was ongerust geworden over de veiligheid van haar hondjes, hoewel een sperwer geen enkel gevaar voor hondjes vormt. De soort is immers vrij klein. Maar voor sommigen was de toon weer gezet: de wilde natuur moet aan banden worden gelegd!

    Die achterhaalde houding heeft vroeger tot grote problemen voor sperwers en alle andere predatoren geleid. In de 19de eeuw was de sperwer een algemeen voorkomende vogel, maar er kwam een volgehouden verdelging met zelfs premies voor gedode sperwers, waardoor zijn bestand in de 1ste helft van de 20ste eeuw steil bergaf ging. Na de 2de Wereldoorlog gaf massaal gebruik van pesticiden de genadeslag.

    In 1970 was het Vlaamse broedbestand van de sperwer herleid tot een 30-tal nesten, vooral in Kempense naaldbossen. Gelukkig kwam er net op tijd zowel bescherming voor roofdieren als een verbod op het gebruik van de kwalijkste pesticiden. Het sperwerbestand nam spectaculair toe: vandaag wordt het Vlaamse broedbestand op iets tussen de 1600 en 2900 koppels geraamd.

    Niet iedereen is even blij met de revival. Sommigen zijn er als de kippen bij om de recente teloorgang van huismussen en spreeuwen aan de opmars van de vermaledijde sperwer te wijten. Sperwers zijn bijna exclusief vogeleters. Ze worden steeds meer in tuinen gezien, zeker waar vogels worden gevoederd. Vaak zit de sperwer eerst een tijdje te observeren vanaf een zitplekje of spiedt vanuit de lucht de bodem af om dan bliksemsnel toe te slaan. Meestal duiken deze supersnelle jagers als een schicht uit het niets op, maar slechts 10% van hun aanvallen zijn succesvol.

    Vrouwensperwers zijn liefst een kwart groter dan de mannetjes. Vrouwelijke sperwers hebben ook een grotere variatie in fysiologische en andere kenmerken dan mannelijke, wat mee kan verklaren waarom ze gemiddeld bijna 2 jaar langer leven. Ze viseren ook grotere prooien, zoals Turkse tortel, lijsters en spreeuwen, terwijl mannetjes het met bv. mezen, vinken en huismussen moeten stellen.

    Onderzoeksprojecten, onder meer in het 149 ha grote Peerdsbos in de rand van Antwerpen (Brasschaat), hebben echter aangetoond dat het herstel van de sperwerpopulatie geen negatief effect had op het broedbestand van vogeltjes, zoals mezen. Al vangen sperwers een heleboel vogels, beïnvloedt het de totale populatie niet. De verliezen worden vlot gecompenseerd.

    Omgekeerd poneren Nederlandse onderzoekers dat de snelle afname van het bestand huismussen en spreeuwen als gevolg van onder meer veranderende landbouwpraktijken en een crash in de insectenpopulaties mee zou verklaren waarom het sperwerbestand in Nederland sinds 2000 weer afneemt. Er zijn ook verontrustende indicaties dat de chronische stikstofvervuiling van hun (en onze) leefomgeving een funest effect op hun broedsucces heeft.

    De slotconclusie is dus alweer dat mensen een significant effect op de sperwer en zijn prooien hebben, terwijl de sperwer zelf gewoon één van de nuttige predatoren in ons ecosysteem is. Net zoals de mezen, die rupsen vangen. Maar over dat laatste wordt minder amok gemaakt.











    24-09-2024 om 11:08 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-09-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De trompetkraanvogel

    Geraadpleegde bron: National Geographic – april 2024: De lange trek van trompetkraanvogels [Rene Ebersole]

    Ruim twee eeuwen geleden waren er in Noord-Amerika naar schatting 10 000 trompetkraanvogels. Hun aantal daalde door een gestage krimp van hun leefgebied en door jagers, die de vogels doodden om hun vlees, voor de sport en om de veren te kunnen leveren aan hoedenmakers. In 1941 waren er nog slechts 16 migrerende trompetkraanvogels over, die in het trekseizoen een zware tocht van 4 000 km aflegden van het noorden van Canada naar de Texaanse Golfkust.

    De afgelopen 70 jaar is de populatie weer aangegroeid, dank zij een reddingsplan dat natuurbescherming, wetgeving, bescherming van het leefgebied, fokprogramma’s en onderzoek omvat. De populatie telt nu ruim 800 vogels, waaronder een groep van 530 dieren die de centrale trekroute volgt. De rest van de vogels leeft in gevangenschap of is onderdeel van experimentele herintroductieprogramma’s In Louisiana en Wisconsin. Toch is het volgens veel kraanvogelexperts nog te vroeg om de vogels van de rode lijst van de IUCN (een internationaal samenwerkingsverband, dat zich bezighoudt met natuurbehoud en het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen) te schrappen. Het Amerikaanse herstelprogramma voor de trompetkraanvogel, onderdeel van de Endangered Species Act, wil op drie manieren ecologische en genetische stabiliteit waarborgen.

    Ten eerste moet de populatie die de centrale migratieroute neemt groot genoeg worden om catastrofale gebeurtenissen, zoals een mogelijke uitbraak van de dodelijke vogelgriep, te doorstaan.

    Ten tweede wordt er in gevangenschap een populatie gefokt die in het geval van een ramp  uitkomst kan bieden.

    Ten derde is het de bedoeling om nog twee wilde populaties te creëren, zodat de trompetkraanvogels terugkeren naar delen van het land waar ze vroeger voortkwamen.

    Slechts een derde van de jongen bereikt de leeftijd van 4 tot 5 jaar, het moment waarop ze zich gaan voortplanten. Ze vallen ten prooi aan een rode lynx of een coyote of sterven tijdens de trek van uitputting en honger. Ook de mens maakt slachtoffers door vervuiling van de wetlands, stroperij en hoogspanningskabels die miljoenen vogels van allerlei soorten fataal worden.

    Zelfs na ruim een eeuw van onderzoek is het trekgedrag van vogels nog altijd een van de grootste raadsels van de natuur. Mede dankzij verbeterde satellieten en langdurige observatie zijn enkele vragen van de biologen beantwoord. Sinds 2009 zijn 178 kraanvogels op de centrale trekroute uitgerust met op zonnecellen werkende zenders, die aangeven waar zij zich bevinden.

    Tijdens de voorjaarsmigratie strijken de Canadese trompetkraanvogels neer langs de Platte (500 km lange rivier) in Nebraska. Voor trekvogels zijn deze rivier en andere pleisterplaatsen in wetlands op de Great Plains van levensbelang.

    Een jaar daarvoor telden biologen langs de Platte een groep van meer dan 46 trompetkraanvogels – de grootste groep migrerende trompetkraanvogels ooit waargenomen in de VS.  Sommige kenners zeiden dat het een teken is dat de kraanvogels weer leren zich aan te sluiten bij andere groepen. Dit natuurlijke gedrag vergroot hun overlevingskans, maar roept ook zorgen op. Als zo’n groot percentage van een populatie op één plek bijeen is, dan kan extreem weer of de uitbraak van een ziekte grote gevolgen hebben. Recentelijk zijn in 81 landen miljoenen vogels gestorven aan vogelgriep. Natuurbeheerders zijn zeer alert op uitbraken bij ernstig bedreigde vogelpopulaties, zoals die van de trompetkraanvogel. In Baraboo (Wisconsin) neemt de International Crane Foundation maatregelen om te voorkomen dat de kraanvogels in hun verblijven in contact komen met wilde vogels die het virus mogelijk bij zich dragen. De organisatie fokt kraanvogels die later worden uitgezet in de nabijgelegen wetlands. Daarnaast levert ze eieren aan een veelbelovend project in Louisiana waarbij kraanvogels in hetzelfde wetland waaruit ze door overbejaging zo’n 70 jaar geleden verdwenen, opnieuw worden geïntroduceerd.

    Het ministerie van Jacht en Visserij van Louisiana startte dit herintroductieproject begin 2011. In het eerste seizoen lieten biologen 10 in gevangenschap geboren jongen vrij bij het White Lake Wetlands Conservation Area in Vermilion Parish, ten westen van New Orleans. Sindsdien zijn er nog meer jongen toegevoegd aan de populatie, die het hele jaar in Louisiana blijft. Er zijn vogelpopulaties die niet migreren als ze maar één plek kennen en daar in hun behoeften kunnen voorzien. De staat houdt de vogels goed in de gaten, vaak met medewerking van sympathiserende grondbezitters die geen bezwaar hebben tegen foeragerende kraanvogels op hun rijstvelden of in hun vijvers met rode rivierkreeften. De groep in Louisiana bestaat momenteel uit 80 vogels. Er wordt toegewerkt naar een zelfvoorzienende populatie van zo’n 120 dieren, waaronder 30 paartjes in de vruchtbare leeftijd, die 10 jaar in stand blijft zonder dat er vogels worden toegevoegd.

    Nu overheden en energiebedrijven eraan werken de CO²-voetafdruk van het land te verkleinen, rijzen er ook zorgen over de uit duurzame energieopwekking voortvloeiende verstoringen van trekvogelleefgebieden. Recent onderzoek wijst uit dat vogels windparken mijden en daardoor enkele belangrijke rustplekken niet meer kunnen benutten. Op de trekroute van de vogels zijn ten minste 5500 windturbines gebouwd en zijn er nog eens 18 000 gepland. Tot op heden zijn er nog geen meldingen van trompetkraanvogels die zich tegen turbines doodvlogen, maar het groeiende aantal hoogspanningskabels bij de turbines baart vogelbeschermers grote zorgen. Zij stellen onder meer voor hoogspanningskabels beter zichtbaar te maken met reflecterend materiaal.

    Na in ruwweg een maand tijd 4 000 km te hebben afgelegd, kan de gezenderde trompetkraanvogel een winter lang uitrusten langs de Texaanse Golfkust. Maar zelfs in hun overwinteringsgebied zijn er bedreigingen, zoals bouwprojecten langs de kust en een door klimaatverandering stijgende zeespiegel. Sommige experts voorspellen dat er zo’n grote instroom van zout water zal ontstaan dat tegen 2100 ruim de helft van het zoetwaterdrasland langs de Texaanse Golfkust uit open water zal bestaan. Ondertussen neemt ook de instroom van zoet water af door langdurige perioden van droogte en dorstige steden als het stroomopwaarts gelegen San Antonio. Verzilting van de riviermondingen langs de kust is geen goed nieuws voor de blauwe zwemkrab en bessenstruiken – belangrijke voedselbronnen voor de trompetkraanvogel. Natuurbeschermers waarschuwen dat de enige overwinteringsplek van de trompetkraanvogel nog voor het einde van de eeuw verloren zal gaan als het omringende ecosysteem niet beter wordt beschermd.

    Als alles goed gaat, zullen de inmiddels 536 bekende trompetkraanvogels uit Texas vertrekken als het lente wordt, omdat ze instinctief aanvoelen dat het tijd is om naar het noorden te trekken. In een tijdspanne van een maand leggen ze ruim 4 000 km af naar Wood Buffalo National Park, waar veel van de volwassen exemplaren dan een nest bouwen en eieren leggen.











    06-09-2024 om 08:22 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-08-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het waterhoen houdt er een complex gezinsleven op na

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: het waterhoen [Dirk Draulans] / Persbericht van de University van Cambridge: Genetisch onderzoek naar broedparasitisme [VRT]

    Waterhoentjes zijn alomtegenwoordig in ons landschap. Ook wereldwijd hebben de bruinzwarte ralletjes met de lange groene tenen en opvallende rode snavel met gele punt een ruime verspreiding. Vóór taxonomen ze opsplitsten in verschillende soorten, was het waterhoen bijna een kosmopoliet (een soort die zich overal ter wereld thuis voelt). ‘Onze’ versie van de soort komt voor in grote delen van Afrika en Eurazië – er zouden tussen de 3 en de 5 miljoen exemplaren van zijn. Het is geen vogel waar we ons zorgen over hoeven te maken.

    Het Vlaamse broedbestand wordt op 10- tot 25 000 koppels geraamd, het Nederlandse op 28- tot 40 000. Het wereldbestand van de soort lijkt stabiel, maar in onze contreien kreeg ze wel klappen. De geleidelijke uitdroging van ons landschap, vooral in landbouwgebied, speelt haar parten, net als de hardnekkige gewoonte van mensen om sloten systematisch ‘schoon te maken’. De voorbije halve eeuw zou het broedbestand van het waterhoen bij ons zo goed als gehalveerd zijn.

    Waterhoenen stellen niet veel eisen aan hun leefmilieu, maar ze hebben wel nattigheid nodig. Ze komen zowel langs sloten in landelijk gebied, als bij parkvijvers in steden voor. Met hun lange tenen kunnen ze wandelen op een dunne laag planten op het wateroppervlak.

    In de winter wordt onze zomerpopulatie aangevuld met trekvogels uit het noorden. Maar door de klimaatopwarming blijven die steeds noordelijker hangen, waardoor ook de winteraantallen bij ons afnemen. Voor de vogels zelf is dat natuurlijk geen slecht nieuws.

    Onze waterhoentjes zijn overwegend standvogels. Tijdens het broedseizoen zijn ze territoriaal. Ze vallen dan op door grensconflicten, die ze proberen te beslechten met snelle op- en neerbewegingen van de witte onder-staart om de indringers te imponeren.

    Het gezinsleven van waterhoenen vertoont bizarre trekjes. Twee vrouwtjes kunnen samen een nest hebben, waarin ze allebei eieren leggen. Ze brengen ook samen de jongen groot. Het kan zijn dat beide door hetzelfde mannetje zijn bevrucht en/of dat een moeder en dochter een nest delen.

    Dikwijls hebben waterhoenen in één seizoen meerdere broedsels na elkaar. Het gebeurt wel vaker dat jongen uit het eerste nest hun ouders helpen met het grootbrengen van het tweede broedsel, zeker als er voldoende voedsel beschikbaar is.

    Waterhoenen doen ook ongegeneerd aan broedparasitisme: de vrouwtjes dumpen geregeld een ei in een ander nest. Het lijkt evolutionair een wat absurd gedrag, want ze zouden het waarschijnlijk beter niet doen. Jongen uit gedumpte eitjes hebben namelijk minder kans om groot te worden dan jongen uit het eigen nest. Bovendien hypothekeert parasitisme het succes van de gedupeerden en elk beestje kan slachtoffer worden. Maar het is blijkbaar sterker dan henzelf. Soms dumpen waterhoentjes zelfs een ei in nesten van andere watervogels, die er ook andere leefgewoonten op na houden. De jongen die daaruit komen, zijn zo goed als altijd kansloos in het leven. Misschien is het gewoon een gevolg van extreme legnood.

    Genetisch onderzoek naar broedparasitisme

    Overal ter wereld zijn er veel vogels die de kosten van het ouderschap vermijden door hun eieren in nesten van andere vogelsoorten te leggen. Dit zogenoemde broedparasitisme biedt hen uiteraard veel voordelen; maar het brengt ook uitdagingen met zich mee: zo moeten de parasitaire vogels de andere soorten ertoe brengen hun ei te aanvaarden en uit te broeden. 

    Veel broedparasieten slagen daarin door de kleuren en de patronen van de eieren van hun gastheren na te bootsen, maar sommige parasitaire vogels gebruiken verschillende soorten gastheren waarvan de eieren er ook verschillend uitzien.

    Hoe kan een enkele soort van broed-parasiterende vogels tegelijkertijd de eieren van een aantal verschillende gastouders nabootsen en hen misleiden? En hoe geven die parasitaire vervalsers dit vermogen door aan bun jongen, ondanks het feit dat vogels die zijn grootgebracht door verschillende gastoudersoorten, onderling kruisen.

    Die vragen houden wetenschappers al meer dan een eeuw bezig en nu heeft genetisch onderzoek door een internationaal team voor een belangrijke doorbraak gezorgd. Hun bevindingen zouden wel eens slecht nieuws kunnen zijn voor de broedparasieten. Het team stond onder leiding van prof. Claire Spottiswoode van de University of Cambridge en de University of Cape Town en Michael Sorenson van de Boston University.

    De studie van het team spitste zich toe op de genetica van de eier-mimicry – het nauwgezet nabootsen van de eierschaaltekening – bij de koekoekswever, een soort die een broed-parasiterende levensstijl heeft en verschillende soorten zangvogels in Afrika uitbuit.

    Het onderzoek legde bloot dat de vrouwelijke koekoekswevers het vermogen om het uitzicht van de eieren van hun gastouders na te bootsen, erven van hun moeders, door het W-chromosoom dat eigen is aan de vrouwtjes (en dat analoog is aan het mannelijke Y-chromosoom bij zoogdieren). Die ‘overerving van moederskant’ maakt het de koekoekswevers mogelijk om het risico te vermijden dat ze verkeerde ‘nabootsingsgenen’ zouden erven van een vader die is grootgebracht door een andere gastouder. Ze heeft geleid tot de evolutie van verschillende afstammingslijnen van koekoekswever-vrouwtjes die gespecialiseerd zijn in het nabootsen van de eieren van een aantal verschillende gastoudersoorten. Die imitatie is cruciaal voor het succes van deze Afrikaanse parasitaire soort omdat ze de gastouders misleidt zodat die het parasieten-ei aanvaarden als een eigen ei en het niet uit het nest gooien.

    Maar de onderzoekers denken dat deze reeds lang bestaande ‘genetische architectuur’ van overerving van moederskant de koekoekswevers in problemen kan brengen. Hoewel de overerving van moederskant de koekoekswever heeft toegelaten te profiteren van meerdere gastoudersoorten, zal ze waarschijnlijk hun vermogen vertragen om aanpassingen te ontwikkelen aan de nieuwe verdedigingsstrategieën van hun gastouders. De parasiterende vogels staan meer bepaald voor een enorme uitdaging omdat sommige gastoudersoorten een verbijsterende diversiteit aan eierkleuren en patronen hebben ontwikkeld, die hun toelaat om hun eigen eieren te onderscheiden van de vervalste replica.

    De veldgegevens voor het onderzoek werden verzameld op een studiesite in het zuiden van Zambia met de hulp van leden van de plaatselijke gemeenschap. Koekoekswevers in dit gebied misleidden 4 verschillende soorten met rampzalige gevolgen; als de gastouders het ei van de parasiet niet ontdekken en verwijderen uit hun nest, wint de jonge koekoekswever het doorgaans van de eigen kuikens van de gastouders. Die kuikens sterven dan snel van de honger.

    Het team verzamelde DNA-stalen van 196 koekoekswevers uit 141 nesten die toebehoorden, aan 4 soorten gastouders en bestudeerde de stalen door duizenden korte segmenten van het genoom (de volledige genetische samenstelling van een organisme dat alle erfelijke eigenschappen bepaalt) te sequencen (DNA, RNA, eiwitten). In hun gevecht met de parasieten zijn die gastouders erg bekwame ‘kwaliteitscontroleurs’ geworden, die eieren verwerpen die verschillen in kleur en patroon van hun eigen legsel.

    De 4 soorten zijn ook geëvolueerd om unieke ‘handtekeningen’ op hun eigen eieren te plaatsen om het ontdekken van indringers gemakkelijker te maken. Roestflankprinia’s bv. leggen eieren met een blauwe, witte, rode of olijfgroene achtergrond met daarop verschillende patronen. Koekoekswevers hebben daarop gereageerd niet alleen door mimicry te ontwikkelen van de eieren van hun verschillende gastoudersoorten, maar ze hebben zich nog verder gediversifieerd door op zijn minst een deel van de op handtekeningen lijkende patronen na te bootsen die te vinden zijn op de eieren van verschillende vrouwtjes in elke gastoudersoort.

    Het team kon vaststellen dat die beide vermogens worden doorgegeven van moederskant. Daarmee kon het eindelijk een hypothese bekrachtigen die voor het eerst in 1933 werd voorgesteld door ornithologen, die zich afvroegen hoe de koekoek in Europa in staat was om de eieren van een aantal verschillende gastoudersoorten na te bootsen.

    De onderzoekers denken dat de koekoekswevers nu een moeizame strijd te wachten staat omdat ze verschillende genetische trekken die zijn geëvolueerd bij de verschillende afstammingslijnen niet kunnen recombineren. Zo zijn 2 verschillende lijnen van koekoekswevervrouwtjes geëvolueerd om eieren met ofwel een rode of een blauwe achtergrond te leggen, als evolutionair antwoord op een gelijkaardige diversiteit bij hun roestflankprinia-gastouders. Maar er zijn geen aanwijzingen dat ze de precieze mengeling van pigmenten kunnen creëren die nodig is om de olijfgroene eieren te leggen, die sommige gastvrouwtjes kunnen voortbrengen.

    In een eerdere studie heeft prof. Spottiswoode vastgesteld dat een groeiend deel van eieren die worden gelegd door roestflankprinia’s olijfgroen zijn, wat doet veronderstellen dat dit een versnellende evolutionaire tegenaanval is.

    Zoals ze verwachtten, ontdekten de onderzoekers dat de waardvogels het vermogen om ‘anti-fraude’ eieren te leggen, doorgeven via een ander genetisch proces dan dat van de koekoekswevers, namelijk door overerving van beide ouders. Koekoekswevers mislopen een krachtige bron van adaptieve evolutie en dat zou hen zuur kunnen opbreken in de ‘wapenwedloop’, die hier aan de gang is. De manier waarop ze hun vermogen erven om de gastoudereieren na te bootsen, heeft een nadeel omdat ze waarschijnlijk de verdediging van de gastoudersoorten effectiever maakt en het reactievermogen van de parasiterende vogel beperkt.

    Als de koekoekswevers hun vermogen om de eieren te imiteren, zouden erven van beide ouders, zouden ze uiteraard het risico lopen dat de eieren niet erg goed zouden lijken op die van de gastouder, maar het zou hen waarschijnlijk wel in staat stellen een ruimer palet aan kleuren voor te brengen. Dat het enkel van de moeder wordt geërfd, beperkt in aanzienlijke mate hun mogelijkheden.

    Mogelijk zullen we de opkomst zien van niet na te maken ‘eierhandtekeningen’, wat de koekoekswevers mogelijk kan dwingen om over te schakelen op andere naïeve gastoudersoorten. Of de parasitaire vogels kunnen mogelijks in toenemende mate afhankelijk worden van jonge gastouder-individuen die nog niet hebben geleerd hun eigen handtekeningen te herkennen en die slecht zijn in het opmerken van niet overeenstemmende eieren.











    15-08-2024 om 15:36 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-08-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De lachstern, een atypische luchtacrobaat

    Geraadpleegde bron: Vogels kijken – editie 3: de lachstern [Harry Kuipers]

    De lachstern, sierlijk, behendig, intelligent en … zeevogel? Niet echt! Hij broedt weliswaar op kwelders (gronden die buitendijks zijn ontstaan door afzetting van zand en slib met daarop een spontaan groeiende vegetatie) en sommige vogels zijn gespecialiseerd in het vangen van krabben, maar verder is het toch meer een akkervogel. Er wordt op de grond gebroed, op het menu staan muizen, (jonge) vogels en grote insecten en het overwinteringsgebied ligt in Afrika.

    Voor de meeste mensen is een stern vooral een vogel die op vis jaagt. Bijna iedereen kent wel het beeld van een visdief of grote stern die rakelings over het water vliegt; plotseling het water in duikt en bovenkomt met een vis in de snavel. Lachsterns vormen een uitzondering. Ze eten zelden vis, duiken ook niet in het water, maar pakken hun prooi vanuit een duikvlucht van het wateroppervlak, van de grond of uit gerst.

    Rond begin mei op een kwelder heerst een drukte van jewelste. Ruim tientallen paren lachsterns zijn aan het baltsen en zullen in de loop van de maand hun eieren leggen. Ze zijn niet de enige vogelsoort op deze plek. Honderden paren kokmeeuw, visdief en diverse paren Noordse stern broeden hier ook. 

    Rond de monding van de Elbe (Duitsland) bevindt zich de enige lachsternkolonie van Noordwest-Europa. Het is de meest noordelijke kolonie van een soort die wijd verspreid is over de wereld. De lachstern heeft zes ondersoorten. Binnen Europa zijn twee belangrijke gebieden van in totaal vele duizenden broedparen: Zuidwest-Europa, van Spanje tot Italië en Griekenland, alsook in Zuidoost-Europa rond de Zwarte Zee.

    De kolonie aan de Duitse riviermonding bestaat uit slechts 40 tot 50 broedparen; niets in vergelijking met andere Europese kolonies, maar ze lijkt wel te bestaan uit een op zichzelf staande populatie lachsterns. Nooit is er uitwisseling gevonden tussen de Zuid-Europese kolonies en de Duitse kolonie en vice versa.

    Afgebakende kolonie

    De kolonie is ontstaan uit een veel grotere populatie lachsterns die vooral in de 2de helft van de 20ste eeuw uit honderden paren bestond en vooral in Denemarken broedde. Het verlies aan broedhabitats decimeerde echter het aantal lachsterns aan het einde van de 20ste eeuw. Begin deze eeuw verdween de lachstern uit Denemarken en ontstond op de huidige plek in Duitsland een kleine kolonie. Echter tot 2011brachten ze amper jongen voort. Het voortbestaan van de soort in Noord-Europa stond op het spel. In 2011 is men begonnen aan een intense bescherming van het broedgebied van de lachstern. De kolonie wordt beschermd door stroomrasters en er zijn een team opzichters uit de buurt die 7 dagen op 7 de omgeving in de gaten houden wat betreft predatoren en verstoring door zowel menselijke activiteit als dierlijk (schapen) handelen. Het kleurringen van de jongen is ook een onderdeel van het beschermingsprogramma. Hierdoor in men al veel te weten gekomen over het broedsucces, familiebanden (en die zijn mogelijk nog wel sterker dan je in eerste instantie zou verwachten van een vogel) en trek.

    Gevaarlijkste periode

    Even terug naar de broedende lachsterns. Eind mei, begin juni komen de eieren uit en is het voor de ouders zaak om genoeg voedsel te vinden voor de jongen. Dat voedsel is erg divers. Van wormen die op de dijk worden gevangen tot krabben uit de nabijgelegen getijdenhaven, muizen uit de binnendijkse akkers, amfibieën uit de binnendijkse slootjes en jonge vogels uit de hele omgeving. De jongen groeien hard en begin juli zijn de eerste jongen vliegvlug. Misschien wel de gevaarlijkste periode uit hun leven, want zolang de juvenielen nog niet vlot kunnen uitvliegen, zitten ze in een afgebakend domein, beschermd met stroomrasters. Zodra ze echter de het beschermd gebied verlaten, liggen vossen, steenmarters, wasbeerhonden op de loer. Jaarlijks worden diverse jongen het slachtoffer van deze predatoren. Zij die snel behendigheid in het vliegen krijgen, verlaten de kolonie om er pas in hun 3de of 4de levensjaar (hopelijk) terug te keren.

    Tussenstop in Groningen

    Al vanaf dat de jongen uitvliegen, begint de najaarstrek. Uit ringaflezingen blijkt dat oudervogels hun jongen op sleeptouw nemen. De eerste stop ligt voor de meeste lachsterns in Groningen, hemelsbreed zo’n 160 km van de kolonie. De reden daarvoor lijkt een combinatie te zijn van voedsel en rust. Rust is er nog volop te vinden in Oost-Groningen, een dunbevolkt gebied met veel akkerbouw en een tweetal zandwinningsbedrijven. De jongen verblijven veel rondom het water van het zandwinningsbedrijf en de ouders gaan jagen in de omgeving. In de periode tussen begin juli en half augustus bevinden zich in de alom aanwezige gerstvelden (die niet worden bespoten) in Oost-Groningen omvangrijke hoeveelheden grote groene sabelsprinkhanen, krachtvoer voor de jongen.

    Uiteindelijke bestemming

    Na het oogsten van de gerst zijn de meeste sprinkhanen verdwenen en verlaten de lachsterns Groningen. Een deel vliegt door naar de kop van Noord-Holland, alwaar de onder water gezette (bloem)bollenvelden eenzelfde veilige omgeving bieden als de zandwinningsbedrijven in Groningen. Het menu bestaat daar voornamelijk uit amfibieën, die in deze periode volop beschikbaar zijn in de vele kleine slootjes in de buurt. Begin september hebben de meeste lachsterns ook de bollenvelden verlaten. De route daarna is niet geheel bekend, vooral omdat er in het buitenland niet zoveel naar vogels wordt gekeken. Vermoedelijk vliegen ze langs de kust zuidwaarts. De laatste jaren zijn er meerdere ringaflezingen van pleisterende lachsterns uit Spaans Baskenland en Marokko, die dit vermoeden versterken. De uiteindelijke bestemming ligt ten zuiden van de Sahara, alwaar ze rond november aankomen. Dat is ook de periode dat de jongen en hun ouders uit elkaar gaan. De jongen hebben nu genoeg geleerd. Ze kunnen zelfstandig jagen en weten de goede plekjes te vinden. De cyclus is rond als de lachsterns begin april aanstalten maken om terug te keren naar hun broedgebied.

     











    05-08-2024 om 13:24 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-07-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Blauwdruk voor de blauwe kiekendief

    Geraadpleegde bronnen: Vogelbescherming Nederland / Nature Today

    De blauwe kiekendief is een iconische broedvogel van de duinen van het Waddengebied. De kans om deze bijzondere soort in de Waddeneilanden te zien, wordt echter steeds kleiner. Echt talrijk is de blauwe kiekendief nooit geweest, maar nu staat deze roofvogel op het punt om helemaal uit Nederland te verdwijnen.

    In de 1ste helft van de jaren ’90 broedde ruim 100 paar blauwe kiekendieven in het Waddengebied. Tegenwoordig resteren nog maar enkele broedparen op Texel en Terschelling. De blauwe kiekendief is dus hard op weg uit te sterven als broedvogel van deze regio.

    Op basis van inzichten en vervolgonderzoek hebben we een goed beeld waar we de oorzaken van de achteruitgang van de soort moeten zoeken. Maar zoals vaker in de vogelbescherming is er niet één overheersende factor. Er zijn meerdere oorzaken tegelijkertijd in het spel. Sommigen vragen zich af hoe ‘erg’ het is als de blauwe kiekendief na een kort verblijf op de Waddeneilanden (1ste vestiging in de jaren ’40) weer als broedvogel zou verdwijnen. Is de natuur immers niet altijd aan verandering onderhevig?

    De teloorgang van de blauwe kiekendief staat echter niet op zichzelf. Als deze unieke soort daadwerkelijk als broedvogel uit Nederland verdwijnt, dan kunnen we deze toevoegen aan een treurigstemmend rijtje voorgangers. Bovendien gaat het ook andere muizen-etende en ooit algemeen voorkomende vogels, zoals torenvalk en ransuil, evenmin voor de wind. Verder beperkt de afname van de blauwe kiekendief zich niet tot Nederland, maar doet deze zich ook voor in vele andere landen.

    Het soortenbeschermingsplan bundelt de beschikbare kennis over de blauwe kiekendief. 

    Het doet handreikingen om de soort als broedvogel te behouden en weer in aantal te laten toenemen. De potentie daarvoor is het grootst op de Waddeneilanden, omdat daar nog een restpopulatie aanwezig is. In de ruige onbegraasde duinvegetaties treffen de roofvogels kruipwilgstruweel en gemengd struweel van grauwe wilg, duindoorn, duinroos en wilgenroosje aan. In de tijd dat er nog veel blauwe kiekendieven op de eilanden voorkwamen, waren 2 nesten in hetzelfde duinvalleitje geen uitzondering. In de agrarisch gebruikte polders jagen blauwe kiekendieven op huismussen rond boerderijen en aan de randen van dorpen jagen ze tussen de boomkruinen op vinken.

    Een relatief recente ontwikkeling is dat blauwe kiekendieven broeden in intensief gebruikte landbouwpercelen (grote oppervlakken grasland, wintergranen en koolzaad) in Groningen. Blauwe kiekendieven nestelen hier vooral in akkers met wintertarwe, een gewas dat voldoende bescherming biedt aan de kwetsbare grondnesten. Een kanttekening hierbij is dat deze nesten moeten worden beschermd tegen landbouwwerkzaamheden en grondpredatoren. De nestbescherming gebeurt in samenspraak met de boer door het plaatsen van een gazen omheining rondom het nest met een diameter van ongeveer 2.5 m. 

    Broeden in landbouwgebieden is bekend vanuit het verleden en in het buitenland. Een richtdoel voor 2030 is 20 broedparen. Voor de langere termijn (2050) hanteert men een richtdoel van 50 broedparen. Er is ruim voldoende broedgebied in Nederland aanwezig om deze aantallen te herbergen. Alleen een gerichte en aanzienlijke inspanning in de bestaande leefgebieden kan zorgen dat de soort behouden blijft.

    Hiervoor is een tweesporenbeleid nodig: de eerste piste heeft betrekking op de broedgebieden: een doeltreffend duinbeheer op de Waddeneilanden moet voor geschikte broed- en foerageerplaatsen zorgen. Daarvoor is een gevarieerd duinlandschap met een rijk voedselaanbod (konijnen, muizen, vogels) nodig. Via uitgekiende begrazingprogramma’s kunnen zowel verruiging worden teruggedrongen als gunstige broed- en foerageerplekken worden gehandhaafd. Dit vraagt wel om maatwerk. In de praktijk komt dat er vooral op neer om op vrij kleine schaal méér te variëren met verschillende vormen van begrazing (wissel-, winter- , jaarrondbegrazing).

    Het tweede spoor gaat over het leefgebied waar blauwe kliekendieven ook sterk mee verbonden zijn: het landbouwgebied. Momenteel is een verhoogde sterfte in het eerste levensjaar een belangrijk knelpunt voor de soort. Onder dood gevonden blauwe kiekendieven bleek verhongering (vaak gepaard gaande met ziekte) een belangrijke doodsoorzaak. Een te gering voedselaanbod vooral van veldmuis, is daarvan waarschijnlijk de aanleiding. Maatregelen in het landbouwgebied moeten zich daarom richten op het vergroten van het voedselaanbod.

    Vanwege de urgentie stelt men voor naar analogie met ‘hamsterreservaten’,  ‘kiekendiefreservaten’ op te richten, waarin maatregelen dienen genomen om een forse toename van prooidierpopulaties voor de blauwe kiekendief te ontwikkelen. Deze reservaten moeten een voldoende omvang hebben, bij voorkeur minstens enkele tientallen ha groot. Dergelijke reservaten dragen tevens bij aan het halen van beschermingsdoelen voor andere soorten, zoals de grauwe kiekendief, torenvalk en veldleeuwerik.

    Vogelportret

    Kiekendieven zijn relatief grote roofvogels met lange en brede vleugels, een lange staart, lange poten en een slank lichaam. Ze komen op alle continenten voor met uitzondering van Antarctica. Momenteel worden 17 soorten onderscheiden, waarvan er 4 in Europa voorkomen (de blauwe kiekendief – de grauwe kiekendief – de bruine kiekendief – de steppekiekendief). Eén van de kenmerken die kiekendieven onderscheidt van andere roofvogels is het lage lichaamsgewicht ten opzichte van het grote vleugeloppervlak. 

    Deze eigenschap stelt ze in staat om met een lage snelheid lange patrouillevluchten laag boven de grond uit te voeren op zoek naar prooi, vooral kleine zoogdieren (woelmuizen, jonge konijnen, jonge hazen), zangvogels. Andere bijzonderheden zijn dat ze bij de jacht gebruik maken van het gehoor; in de lucht prooien aan elkaar overdragen; op de grond nestelen en buiten het broedseizoen gemeenschappelijke slaapplaatsen hebben.

    Het mannetje van de blauwe kiekendief is overwegend blauwgrijs van kleur, met een witte stuit en onderzijde, een scherp afgetekende blauwgrijze kop en boven-borst, een donkere vleugelachterrand en opvallende zwarte vleugelpunten. Volwassen vrouwtjes en jonge vogels zijn overwegend bruin van kleur, met lengtestreping op de borst, zwarte banden over staart en onder-vleugels en eveneens een opvallende witte stuit. Blauwe kiekendieven hebben een rond, wat uilachtig ‘gezicht’. Net als bij veel andere roofvogelsoorten zijn de vrouwtjes zichtbaar groter en zwaarder dan de mannetjes.

    De blauwe kiekendief heeft een zeer groot verspreidingsgebied dat zich uitstrekt van zuidwestelijk en westelijk Europa tot oostelijk Azië. De grootste aantallen komen voor in  noordelijk Europa en Rusland. De Europese populatie wordt geschat op 56 000 – 87 000 broedende vrouwtjes, waarvan meer dan de helft in Europees Rusland. De populatie binnen de EU28 wordt geschat op 10 000 – 15 000 broedparen. In veel landen neemt de soort af. Buiten Rusland zijn landen met relatief grote populaties: Zweden, Finland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Spanje. In de overige Europese landen gaat het om zeer lage aantallen. Het verspreidingsgebied binnen Europa is niet aaneengesloten. In centraal Europa komt de blauwe kiekendief nagenoeg niet als broedvogel voor.

    De blauwe kiekendief broedt in allerlei min of meer open gebieden, waaronder steppen, natuurlijke graslanden, moerassen, heidevelden, hoogvenen, kapvlakten en zelfs in vrijwel gesloten moerassige bossen. In delen van Europa hebben broedende blauwe kiekendieven de overstap gemaakt van min of meer natuurlijke habitats naar landbouwgebieden, waar ze in graanakkers broeden. Dit speelt vooral in landen met uitgestrekte akkerbouwgebieden, zoals Spanje en Frankrijk. 

    In Nederland broedt de blauwe kiekendief de laatste decennia voornamelijk in de duinen op de Waddeneilanden. Daarnaast broeden in sommige jaren ook enkele paren in het Groningse akkerland. Buiten de broedtijd worden overwinterende vogels verspreid over het hele land waargenomen.

    Blauwe kiekendieven kunnen dichtbij elkaar broeden en hebben vaak overlappende activiteitsgebieden. De meeste kiekendieven beginnen in het 3de of 4de kalenderjaar met broeden. In het broedseizoen vervullen mannen en vrouwen verschillende rollen. De mannen zijn verantwoordelijk voor de aanvoer van voedsel. De vrouwen voor het bebroeden van de eieren en het beschermen van de jongen tegen predatoren en weersinvloeden.

    Vanaf eind maart worden territoria ingenomen. Dit gaat gepaard met baltsvluchten in de buurt van toekomstige nestplaatsen. De balts, meestal uitgevoerd door de mannetjes, bestaat uit steile op-en-neer gaande duikvluchten. Op de top van iedere opwaartse beweging volgen een zijwaartse rol en enkele snelle oppervlakkige vleugelslagen, waarna de neerwaartse duik wordt ingezet. Dit gaat meestal gepaard met een klagende, tweetonige roep die over grote afstand hoorbaar is. Het gemiddelde legbegin valt in Nederland in de 1ste week van mei, maar de variatie daarin is groot (van half april tot in juni). Territorium-houdende vrouwtjes hebben rond die tijd een zeer beperkte actieradius. Ze zijn sterk gebonden aan de directe omgeving van het nest. Naarmate de ei-leg nadert, worden de vrouwtjes steeds minder actief en laten ze zich meer en meer voeren door de mannetjes. Dit is een kritieke periode in het broedseizoen. Want alleen als het mannetje erin slaagt voldoende prooien aan te dragen, gaat het vrouwtje over tot ei-leg en broeden. Het nest wordt gebouwd op de grond. De gemiddelde legselgrootte varieert tussen 2 en 7. De broedduur bedraagt 29-31 dagen. Omdat de jongen aanvankelijk niet in staat zijn om hun lichaamstemperatuur op peil te houden, moet het vrouwtje bijna continu de jongen warm houden. Tijdens deze fase is het mannetje dus verantwoordelijk voor het grootste deel van de voedselaanvoer. Meestal komt het mannetje bij het aandragen van prooi niet op het nest. Hij draagt de prooi in de lucht over aan het vrouwtje. Het vrouwtje verdeelt de prooi vervolgens onder de nestjongen. Met het opgroeien van de jongen neemt de bijdrage van het vrouwtje aan de voedselvoorziening van de jongen geleidelijk aan toe. Zij kan vanwege haar grotere lichaamsgewicht grotere prooien vangen dan het mannetje. De prooiaanvoer door mannetjes blijft ongewijzigd, wat betekent dat de hogere energiebehoefte van de opgroeiende jongen dient gedekt door een verhoogde bijdrage van het vrouwtje aan de voedselvoorziening. Muizen zijn vooral aan het begin van het broedseizoen belangrijk, later wanneer er veel uitgevlogen onervaren zangvogels (spreeuwen, graspiepers, gele kwikstaarten) als prooi beschikbaar zijn, neemt het aandeel vogels in het menu toe.

    De blauwe kiekendief is een gedeeltelijke trekvogel. Noord-Europese en Russische broedvogel overwinteren in West- en Midden-Europa, waaronder Nederland. De piek van de najaarstrek nabij Falsterbo (Zuid-Zweden) valt in de periode eind september - begin oktober. Het aantal in Nederland overwinterende blauwe kiekendieven wordt geschat op 400 – 800 vogels. Nederlandse broedvogels overwinteren deels in eigen land en deels in zuidelijk Europa. Dankzij in Nederland gezenderde kiekendieven, kunnen de verplaatsingen nauwkeurig in kaart worden gebracht. 

    Blauwe kiekendieven maken in de winter gebruik van gemeenschappelijke slaapplaatsen. Daar kunnen tot enkele tientallen vogels samenkomen. Eisen die aan dergelijke slaapplaatsen worden gesteld, zijn aanwezigheid van voldoende dekking, afwezigheid van verstoring en nabijheid van geschikte foerageergebieden. Slaapplaatsen worden vaak van jaar op jaar gebruikt en kunnen gelegen zijn in rietmoerassen, heide – en hoogveenvegetaties, ruige graslanden, begroeide akkers en kwelders. Afhankelijk van het type slaapplaats zijn blauwe kiekendieven meer of minder gevoelig voor predatie, vooral door de vos.

    Waar het broedvogels op de Waddeneilanden wel lukt om elk jaar succesvol jongen groot te brengen, lukt dat de broedvogels in de Groninger akkers niet. Vanwege het eenzijdige dieet van de Groningse broedvogels en de sterke afhankelijkheid van veldmuizen lukt het hen alleen in de betere muizenjaren. Er zijn veel aanwijzingen dat een verminderde overleving buiten het broedseizoen een belangrijke rol speelt bij de afname van de blauwe kiekendief. Het eerder vermelde langjarig onderzoek naar de populatieontwikkeling in het Waddengebied laat zien dat de overleving van uitgevlogen jongen in de periode 1970 – 2010 bijna is gehalveerd. Volgens berekeningen in dat onderzoek bedroeg jaarlijkse overleving van uitgevlogen jongen vóór 1990 ongeveer 65%. In de periode daarna 35%. Ook de jaarlijkse overleving van volwassen vogels lijkt het sinds de jaren ’90 afgenomen, zij het in mindere mate: van ongeveer 80% vóór 1990 tot 75% daarna. Het spreekt voor zich dat de afgenomen overleving het voortbestaan van de populatie blauwe kiekendieven in gevaar brengt. Dit geldt speciaal voor de populatie van de Waddeneilanden, omdat de ringterugmeldingen hebben laten zien dat deze populatie zich grotendeels zelf in stand moet houden. In deze populatie is nauwelijks sprake van aanvoer van vogels van elders (immigratie) en het voortbestaan ervan is dus sterk afhankelijk van de eigen jongen-aanwas. Als er te weinig eigen jongen overleven om de ‘normale’ jaarlijkse sterfte te compenseren, dan zal de populatie afnemen. Vermoedelijk is dit wat er jarenlang aan de hand is in de Waddeneilanden.

    De afgenomen overleving van jonge en volwassen vogels wijst op een probleem met de voedselsituatie buiten het broedseizoen, zowel in en rond de broedgebieden als op grotere afstand daarvan. Voedselrijke plekken in de nabijheid van de broedgebieden zijn vooral van belang in de eerste weken na het uitvliegen van de jongen. De nog jonge, onervaren vogels verblijven in deze kritieke periode in de ruime omgeving rondom de geboorteplek en moeten dan leren zelfstandig prooien te bemachtigen. Voedselrijke plekken op grotere afstand van de broedgebieden zijn van belang voor de winterperiode, wanneer blauwe kiekendieven over grote afstanden rondzwerven.

    Met de ‘kiekendiefreservaten’, elk tientallen ha groot verspreid in een agrarische omgeving, hoopt men net als bij de ‘hamsterreservaten’ in Zuid-Limburg die de teelt omvat van gewassen die de hamster voedsel en dekking bieden, waaronder luzerne, overstaand (ongeoogst) graan en bladrammenas, het veldmuizenbestand op te krikken. Bovendien overwinteren er grote aantallen zangvogels. 

    Sinds de oprichting van de hamsterreservaten in 2002 is er sprake van een substantiële toename van het aantal overwinterende blauwe kiekendieven (circa 50). Deze vogels verblijven bijna continu in de reservaten, waar ze leven van de veldmuizen. Gelet op deze ervaringen kan de oprichting van soortgelijke gebieden elders in Nederland de voedselsituatie voor blauwe kiekendieven buiten het broedseizoen aanzienlijk verbeteren.











    29-07-2024 om 16:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    16-07-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jenny De Laet, bezielster van het huismussentelweekend

    Geraadpleegde bron: Mens & Vogel – lente 2024: Interview met dé huismussenonderzoekster [Sam Liégeois – Project- en Campagnemedewerker]

    Sinds 2002 is het een jaarlijkse traditie de tsjilpende huismusmannetjes te tellen tijdens een weekend in maart. Toen stapte Jenny De Laet, onderzoekster aan UGent naar Jan Rodts, toenmalig directeur van Vogelbescherming Vlaanderen, met de vraag hoe we iets kunnen doen voor de kwetsbare huismussen. Vogelbescherming Vlaanderen, ABLLO-vzw (natuur- en milieuvereniging in het Waasland) en UGent bundelden hun krachten. 

    Jenny De Laet (1952) is doctor in de biologie, gespecialiseerd in gedragsecologie. Gedurende haar carrière deed ze onder andere onderzoek naar de huismus, kool- en pimpelmees. Begin jaren 2000 stond ze mee aan de wieg van het concept ‘huismussentelweekend’. Later richtte ze mee een internationale werkgroep op om de achteruitgang van de huismus te bestuderen. Jenny bracht ook een boekenreeks ‘Vogels rondom ons’ uit waarmee ze in de prijzen viel voor haar bijdrage aan de wetenschapspopularisering.

    Jenny De Laet: de huismus is mijn favoriete vogel. Ik vind het intrigerend dat de huismus al van oudsher samenleeft met de mens. Toen de mens sedentair en landbouwer werd, zijn de huismussen ons gevolgd om een graantje mee te pikken. Daarna bleven ze altijd in de buurt en hebben ze dus veel van onze geschiedenis meegemaakt. Dat ze dit hebben kunnen volhouden, toont aan dat ze heel opportunistisch zijn. Maar ook gewoon heel slim. Dat heb ik vaak gemerkt tijdens ons onderzoek.

    Om meer te weten te komen over vogels bestuderen en ringen we ze. Bij mezen gaat dit moeiteloos. Zij laten zich heel gemakkelijk vangen, soms zelf meerdere keren per dag … Een huismus daarentegen is veel achterdochtiger. Zo moesten we geregeld met een andere wagen naar de (vang)locaties rijden, want na enkele keren herkenden ze ons en vlogen ze weg. Een huismus zou ook nooit 2 keer in hetzelfde vangnet verstrikt geraken. Zij lijken een goed geheugen te hebben. Zelfs na het vangen, moesten we nog opletten. Huismussen krijgen hun kleurring vaak zelf los – iets wat een kool- of pimpelmees, zelfs merel of specht niet kan – dus zochten we voor hen een ander systeem.

    Slimme vogeltjes en toch gaat het niet zo goed met hen

    Jenny De Laet: Klopt, we tellen ondertussen al meer dan 20 jaar en de cijfers zijn niet bepaald rooskleurig. De totale populatie is op korte tijd met meer dan 50% verminderd. Toen we begonnen met tellen, vonden we ook nog veel grote kolonies (minstens 10 paren). Nu zien we vooral kleine kolonies (5-tal paren). De grootte van de kolonie is echter van levensbelang voor het voortbestaan van de huismus. Wij mensen zijn de afgelopen decennia onze open ruimte heel anders gaan invullen. Onze voortuinen worden gebetonneerd en achtertuinen klinisch aangelegd zonder wilde hoeken, hagen of dichte struiken. De huismus verliest zo niet alleen voedsel, maar ook een veilige beschutting, zangplaatsen, … Trouwens niet alleen in stedelijk gebied. Door de intensivering van de landbouw vindt de huismus ook minder voedsel en beschutting op het platteland. Daarbovenop komt nog eens dat we de laatste jaren stevig (ver)bouwen en isoleren zodat de typische nestplaatsen verloren gaan. Een huismus broedt zeer zelden in een boom of struik, maar doorgaans wel tussen kieren en in gaten van gevels of onder dakpannen. Het zijn holenbroeders. Geen hol, geen broedplek. Het is natuurlijk juist dat we zeer goed moeten isoleren, maar dan moeten er inspanningen worden gedaan om holenbroeders zoals de huismus dezelfde kansen te geven als voorheen. Een vogelvide onder de onderste dakpannen is bv. al een goede maatregel.

    Kunnen we zelf iets ondernemen voor de huismus?

    Jenny De Laet: Zeker, het is zelfs helemaal niet zo moeilijk. Zorg ervoor dat je (voor)tuin terug bio-divers en wild wordt. Dit kan je doen door hagen aan te planten en verschillende struiken dicht op elkaar te zetten. Je hoeft er wel geen bos van te maken. Integendeel, een huismus houdt helemaal niet van bossen, maar wel van een halfopen landschap zoals een tuin. De grasmaaier mag je gerust ook wat langer op stal laten staan. Zorg ervoor dat je gazon wat minder net is en laat planten tot zaad komen. Laat klaver, margrietjes en paardenbloemen groeien. Dit is essentieel voor de huismus. Alles helpt om hen te voorzien van eten en schuilplekken. Eventueel kan je nog wat bijvoederen, maar dat is eerder een noodoplossing. Laat onze groene tuinen een belangrijk verbindingselement – een brug – vormen tussen grotere openbare parken en groene ruimten. Ik zie ook een belangrijke rol weggelegd voor de gemeentebesturen. Elke stad of dorpskern zou een ecosysteem op zich moeten zijn. Door bermen en grasvelden minder intensief te onderhouden en planten te laten bloeien, creëer je snel een buffet aan voedsel. Zeker in steden is dit belangrijk want daar merken we aan de conditie van de jongen dat ouders het moeilijk hebben om geschikt voedsel te vinden voor hun jongen. Deze aanbevelingen zijn trouwens niet alleen nuttig voor de huismus, maar ook voor andere vogels en dieren. Ook voor onszelf wordt de stad daardoor veel aangenamer.

    Kunnen we iets leren uit de achteruitgang van de huismus voor andere vogels?

    Jenny De Laet: Zeker! Jarenlang hebben we de aanwezigheid van de huismus als vanzelfsprekend beschouwd. Ooit werden ze zelfs – onterecht – gezien als plaag en bestreden. In veel landen heeft dit samen met de opkomst van de auto en de industriële uitbreiding geleid tot een decimering van de populatie en rampzalige oogsten. Huismussen bleken helemaal geen plaag te zijn, maar een bondgenoot in het bestrijden van schadelijke insecten. Elk dier heeft zijn nut in de keten en verdient het om beschermd en gewaardeerd te worden.

    De data van de opeenvolgende huismussentelweekends hebben ons al heel veel geleerd over de huismus en stellen ons in staat de evolutie van de populatie in kaart te brengen. Daardoor kunnen we ook effectief maatregelen treffen om de achteruitgang te beëindigen.

    Het belang van grote huismussenkolonies

    Huismussen leven in kolonies, wat betekent dat ze steeds in groep voorkomen. Een kolonie bestaat uit meerdere paartjes die samen foerageren en dicht op elkaar broeden. Uit onderzoek weten we dat de grootte van de huismusgroepen erg belangrijk zijn.

    Onze tellingen wijzen uit dat de grootte van de huismussenkolonies is afgenomen. En dat is een probleem. De veiligheid van de huismus wordt in hoge mate bepaald door de groep. Veel essentiële handelingen – zoals balts, hygiëne en foerageren – zijn bij huismussen groepsgebeurtenissen. Ook het belang van de sociale processen wordt onderschat: baltsende huismusmannetjes zijn succesvoller in een groep van 10 of meer mannen dan wanneer ze alleen zijn of in een kleine groep. Hoe succesvoller de balts, hoe makkelijker ze een partner vinden. In kleine groepen heeft dat bijgevolg een belangrijke invloed op de overleving van de groep.

    De habitat van de huismus moet voldoen aan een combinatie van een aantal belangrijke elementen, die ook nog eens binnen een straal van enkele meters (dekking bij voedselbronnen om bij het minst dreigend gevaar te kunnen wegvluchten) tot enkele honderden meters (nestplek en voedselbronnen elders) van elkaar moeten liggen. De leefomgeving moet bestaan uit een samenvoeging van plekken voor nestgelegenheid, beschikbaar voedsel (voor volwassen en juveniele huismussen), beschutting (stekelige en groenblijvende struiken, coniferen, klimplanten) plekken voor stofbaden, badderplaatsen en drinkwatervoorziening. Ontbreekt één van de onderdelen of liggen ze te ver van elkaar verwijderd dan is de biotoop niet geschikt.

    Op de 1ste foto zie je Jenny De Laet

    De foto’s van het huismusmannetje en het huismusvrouwtje met fijne aanwijsstreepjes die de opvallendste kenmerken aanduiden, komen uit ‘De Slimste Vogelgids’ van Jan Rodts

    De 4de foto is van natuurfotograaf, Carl Bovis

    De uitleg bij de tekening met de 5 V’s: voedsel – voortplanting – veiligheid – verbinding – variatie hoort bij het 9-stappenplan van Vogelbescherming Vlaanderen











    16-07-2024 om 16:03 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-07-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een koppel zwarte en een koppel gekraagde roodstaarten stichten elk een gezin in één nest

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de zwarte roodstaart [Dirk Draulans]

    Een eeuw geleden was de zwarte roodstaart bijna exclusief een vogel van rotsachtige zones in berggebieden. Maar hij raakte geleidelijk aan vertrouwd met menselijke bebouwing. De zwarte roodstaart maakte er overigens gebruik van om uit de bergen te breken en een betere biotoop te koloniseren. Stenen gebouwen met nissen werden een surrogaat voor rotsachtige regio’s met kloven.

    De soort zou daarbij hebben geprofiteerd van de zware vernielingen die de 2de Wereldoorlog in Europa aanrichtte. De ruïnes van kapotgeschoten dorpen werden de ideale springplanken om het leefgebied substantieel uit te breiden.

    In de 2de helft van de vorige eeuw nam het broedbestand van de zwarte roodstaart in onze contreien bijgevolg sterk toe. In Vlaanderen bood de lintbebouwing bovendien uitgelezen kansen om efficiënt een ruim verspreidingsgebied in te palmen. Ook bedrijventerreinen en spoorweginfrastructuur doen het goed in de leefwereld van de zwarte roodstaart. Het Vlaamse broedbestand wordt nu op iets tussen 6 000 en 12 000 koppels geschat; het Nederlandse op 14 000 tot 22 000.

    De soort valt vooral op door haar rossig staartje dat bijna altijd snel op en neer trilt. De mannetjes zijn overwegend grijs met een zwart masker, de vrouwtjes zijn bruinig. De diertjes zitten graag hoog en droog, bv. op de nok van daken van waaraf ze – als de vliegenvangers waartoe ze officieel behoren – voorbijvliegende insecten vangen. De mannetjes etaleren er in de broedtijd ook hun onmiskenbare krasselende zang.

    Maar het mooie liedje van de zwarte roodstaart lijkt zijn einde te naderen. De laatste jaren neemt zijn broedbestand bij ons lichtjes af. Nieuwbouw en de groeiende tendens tot het beter isoleren van gebouwen beperken zijn opties. Ook de vergroening van bedrijventerreinen is niet altijd gunstig. De zwarte roodstaart is een vogeltje dat bij uitstek profiteert van de menselijke bouwdrang.

    Het verdwijnen van broedgelegenheden op woningen kan wel worden gecompenseerd door speciale nestkasten voor roodstaarten op te hangen, liefst zo hoog mogelijk, want de diertjes komen niet graag laag bij de grond. Dat kan voor verrassingen zorgen. Het vogelblad Bird Study beschreef een situatie, waarin een koppel zwarte roodstaarten in dezelfde nestkast een nest had gemaakt als een koppel verwante gekraagde roodstaarten: mooie beestjes die wel meer van groene biotopen houden en dus minder algemeen zijn dan de zwarte.

    DE twee koppels bleven hun jongen voederen, maar maakten na verloop van tijd geen onderscheid meer tussen de 3 jongen van het zwarte en de 2 van het gekraagde koppel. Ze vlogen aan 5 uit, de juvenielen. De studie werd gepresenteerd als de eerste gedocumenteerde vaststelling van succesvol samen broeden van verschillende vogelsoorten.

    Zwarte en gekraagde roodstaarten zijn zo sterk verwant aan elkaar dat er af en toe hybriden tussen de twee soorten worden waargenomen. Toch blijft de geregistreerde samenwerking bizar, want beide soorten zijn in principe heel territoriaal. Misschien zien ze toch eerder overeenkomsten in elkaar in plaats van verschillen.

    De eerste 2 foto’s tonen de gekraagde, de 3 overige de zwarte roodstaart.











    03-07-2024 om 08:40 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-06-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een slangenarend in onze streken waarnemen, is geen uitzondering meer  

    Geraadpleegde bron: Vogels kijken - editie mei 2024: zeldzame soort: de slangenarend

    Enkele decennia geleden was het nog ondenkbaar om een slangenarend boven je hoofd te zien in onze contreien. Deze zuidelijke roofvogel was lange tijd extreem zeldzaam. De afgelopen jaren is de kans om er eentje te zien flink toegenomen. Een slangenarend waarnemen is in Nederland inmiddels vooral een kwestie van in de goede periode van het jaar bij gunstige omstandigheden naar de juiste gebieden te gaan. 

    Van dichtbij is een slangenarend eigenlijk onmiskenbaar, al zijn sommige verenkleden behoorlijk lastig te herkennen. Ook al is hij zeker anderhalve keer groter dan een buizerd, op afstand valt dat zo niet op. Jonge vogels, die het vaakst in Nederland opdagen, zijn opvallend licht getekend op hun onderdelen. In alle verenkleden ontbreekt een polsvlek, die bij andere vergelijkbare roofvogels vaak wél (maar niet altijd!) aanwezig is. De staart heeft in alle kleedvarianten drie duidelijke banden, vooral goed zichtbaar als de staart wordt gespreid. Oudere vogels hebben bijna altijd een donkerbruine kop, scherp afgetekend tegen de lichte borst en buik. Ook krijgen oudere vogels meer tekening op de ondervleugels en buik, het best te omschrijven als bruine vlekjes die samen en op afstand gezien lijntjes vormen. De bovenzijde is in alle verenpakken bruin met een lichte vlek op de armvleugel.

    Slangenarenden bidden, vaak met hangende poten, hoog boven een veld op zoek naar reptielen. Buizerds die in deze gebieden rondvliegen, passen deze tactiek ook vaak toe, dus laat je niet foppen door de lokale lichte buizerd!

    Slangenarenden zijn echte trekvogels en migreren ’s winters naar Afrika ten zuiden van de Sahel. Ze komen voor in alle Zuid-Europese landen rond de Middellandse Zee, Zuidoost-Europa en ook vrij noordelijk in Rusland, Wit-Rusland en zelfs een enkel broedgeval in de Baltische Staten. Hoewel het broedgebied niet echt naar het noorden opschuift (deze grens ligt al lange tijd rond het midden van Frankrijk) doet de soort het in de broedgebieden wel heel goed.

    Pas in 1981 werd het eerste twitchbare geval voor Nederland gevonden op de Maasvlakte, maar net als de 3 voorgaande gevallen legde deze vogel al snel het loodje. Tot 2011 werd de slangenarend nog beoordeeld door de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna omdat er tot dat jaar slechts enkele vogels in Nederland opdoken en de soort dus de status ‘dwaalgast’ nog echt verdiende. Vanaf begin deze eeuwwisseling blijven deze roofvogels vaker structureel overzomeren, met in sommige zomers tot wel minimaal 15 verschillende exemplaren.

    Bij slangenarenden is het eigenlijk heel simpel: zodra het mooi weer begint te worden en ze hun tocht naar het noorden aanvatten, maak je kans om ze te zien. Ze komen vanuit hun overwinteringsgebieden ten zuiden van de Sahara en moeten dus een flink eind vliegen. Een waarneming in april komt daardoor zelden voor; vanaf begin mei nemen de kansen wel toe. 

    De beste maanden zijn de echte midzomermaanden. De meest waarnemingen worden in juli en augustus gedaan. Het gaat daarbij vaak om onvolwassen (meestal 2de kalenderjaar) vogels die zelf nog niet tot broeden komen. Zodra volwassen vogels beginnen met broeden, gaan de jonge exemplaren zwerven. Als ze een geschikt gebied met genoeg voedsel ontdekken, is de kans groot dat ze langere tijd blijven hangen. Door de recente opmars is het niet ondenkbaar dat ze de komende jaren wel een keer gaan broeden, al zullen er dan wel meer adulte vogels deze kant op moeten komen. Eind augustus trekken de meeste slangenarenden weer weg naar het zuiden, in september wordt de kans om ze waar te nemen al een stuk kleiner. Slechts een enkele vogel blijft nog tot in oktober in Nederland.

    Niet gek dat de meeste slangenarenden worden aangetroffen in gebieden met veel reptielen. Er staan ook wel andere prooien op het menu, zoals kleine zoogdieren, maar hagedissen tot slangen zijn echt het hoofdvoedsel. De beste plekken met veel reptielen zijn de grote heidevelden op de Veluwe en de veengebieden in het noorden van Nederland zoals het Fochteloërveen en het Dwingelderveld. Afgelopen jaren is ook buiten deze gebieden wel eens voor langere tijd een slangenarend aanwezig geweest, maar dan wel in gebieden waar ringslangen voorkomen, zoals de Oostvaardersplassen.

    In 2015 werd in het Groot Schietveld in Brecht sinds begin van de maand juli een jonge slangenarend opgemerkt. Dat de slangenarend net in dit natuurgebied ronddwaalt, is geen toeval. Het is namelijk één van de weinige plekken in Vlaanderen waar nog adders zitten. Wanneer er geen slangen voorhanden zijn, stelt hij zich tevreden met andere reptielen zoals hagedissen of met kikkers, padden, ratten of muizen. Aangezien slangen warmte-minnende dieren zijn, wordt ook de arend van het Groot Schietveld meestal in het open, centrale gedeelte van het natuurgebied waargenomen. Maar lang blijven de dieren meestal niet hangen in ons land en doorgaans beperkt het bezoek zich slechts tot enkele weken, vooral in de zomermaanden. Wanneer in de herfst slangen en andere prooidieren zich klaarmaken voor een winterslaap, trekt de slangenarend terug naar het zuiden om er te overwinteren. Zonder voedsel maakt de slangenarend dan ook geen kans om te overleven.

    Om te broeden is het voedselaanbod hier te beperkt, maar voor jeugdige uitstapjes is het best oké. Meestal worden de dieren hier gespot in hun tweede levensjaar. De kans dat een jonge slangenarend het jaar nadien terugkeert naar ons land, is dus eerder klein.











    20-06-2024 om 14:43 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-06-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onze bijen zullen moeten leren zelf de Aziatische hoornaar af te slaan

    Geraadpleegde bronnen: Knack: Beestenboel: Aziatische hoornaar [Dirk Draulans] / ANB / Vlaams Bijeninstituut

    In 2004 werd in Frankrijk de eerste Aziatische hoornaar ooit in Europa opgemerkt. De grote wespenkoningen was waarschijnlijk meegelift met een vrachtschip in een lading Chinees porselein voor een bonsaikweker. Na aankomst ontsnapte ze en maakte ze ergens een nest. Het volstond als startpunt voor een succesvolle verovering van West-Europa.

    In 2016 werden de eerste Aziatische hoornaar-nesten in Vlaanderen en Nederland gevonden. Daarna ging het razendsnel, ondanks pogingen om de populatie onder controle te houden. Alleen moet je daarvoor meer dan 90% van de nesten kunnen vernietigen en dat is zo goed als onmogelijk. In 2023 waren er in Vlaanderen naar schatting al 6400 nesten en 500 in Nederland.

    De schadelijke Aziatische hoornaar (afkomstig uit Zuidoost-Azië) is kleiner en donkerder dan de overwegend roodbruine Europese hoornaar en heeft gele poten in plaats van roodbruine. Het achterlijf van de Aziatische hoornaar is zwart met enkel één donkergeel achterlijfsegment. Het achterlijf van de Europese hoornaar daarentegen bestaat voor 2/3 uit geel. Het eerste segment is roodbruin en zwart. De tip van het achterlijf is altijd geel. Meestal zijn 2 rijen van zwarte stippen op een gele achtergrond zichtbaar. De bovenzijde is bij de Aziatische hoornaar volledig zwart gekleurd en bij de Europese hoornaar zwart met roodbruine tekeningen. De roodbruine kleur loopt door tot op de bovenkant van de kop.

    De Europese hoornaar is een inheemse en nuttige soort met een plaats in ons ecosysteem. De Aziatische hoornaar heeft meer werksters in zijn nesten en heeft de neiging om zich te concentreren op kolonies van honingbijen, want die vormen een bijna onuitputtelijke bron van voedsel voor zijn larven. Er zijn tot dusver geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van de Aziatische hoornaar ten koste van onze hoornaar zou gaan, maar er heerst toch ongerustheid. De Europese hoornaar laat honingbijennesten met rust.

    De moordlustige hoornaars vangen slechts een fractie van de bijen in een nest, maar uit angst voor de vraatzuchtige monsters gaan bijen minder uitvliegen en dus minder voedsel voor hún larven verzamelen, waardoor een kolonie verzwakt. Imkers proberen met speciale geurvallen Aziatische hoornaars in de buurt van de korven te vangen, maar ook die techniek biedt geen garantie op blijvend succes. Het valt te vrezen dat bijen zelf zullen moeten leren hoe ze hoornaars kunnen afslaan. In Azië waar bijen vertrouwd zijn met de hoornaar-problematiek, vallen ze her en der collectief hoornaars aan. Ze doden de onverlaten door hen in een wriemelende bijenbol te oververhitten.

    Bioloog Heleen Van Ransbeeck (UGent) en haar collega’s schrijven in Natuurfocus dat Aziatische hoornaars bij ons gemiddeld een kleine ½ km vliegen van hun nest naar een voedselbron, waar ze 4 min over doen. Op het platteland zijn ze er sneller dan in verstedelijkte gebieden, waar ze geneigd zijn straten te volgen en dus geregeld een omweg moeten maken. Het onderzoek past in de vraag of de verdelging efficiënter kan. De soort staat op een Europese lijst van invasieve exoten, die moeten worden bestreden. De harde realiteit is dat ze hoogstwaarschijnlijk niet meer uit te roeien valt.

    De Aziatische hoornaar is een voedingsgeneralist die ook andere insecten dan honingbijen op zijn menu heeft, zoals gewone wespen en vliegen. De problemen voor onze bijenkasten zijn meer economisch van aard (minder opbrengst) dan dat ze een gevaar voor het verdwijnen van bijen vormen. Pesticiden hebben een veel groter impact op bijen en andere insecten dan de aanwezigheid van predatoren als de Aziatische hoornaar. Maar daar wordt veel minder heisa over gemaakt.

    Net zoals de vele wespensoorten die we kennen is de Aziatische hoornaar een sociaal insect. Ze zijn het meest verwant aan de kortkopwespen (gewone wesp en Duitse wesp) en de langkopwespen (middelste wesp) deze vormen de onderfamilie van de papier wespen. Deze wespen ‘vermalen’ plantaardig materiaal waar ze hun nest mee op bouwen. Het nest komt over als opgebouwd uit papier of karton, vandaar de naam.

    Wat doe je als je Aziatische hoornaars spot?

    Nesten die een acuut steekrisico inhouden (dicht bij voordeuren, terrassen, speelplaatsen, …) en die dus snel moeten worden verwijderd, worden best gemeld via het nationaal wespenloket van de brandweer. Best doe je beroep op de brandweer of op erkende professionele bestrijders om nesten van Aziatische hoornaars te verdelgen. Meld het nest ook registratieloos via Vespa-Watch, het Vlaams meldpunt dat zowel voor monitoring als voor onderzoek instaat. Individuele werksters kun je ook melden op www.vespawatch.be onder de juiste knop. Die meldingen worden niet gebruikt voor verdelging maar zijn interessant voor onderzoek.

    Hoornaars leven in een nest. Ze vormen een kolonie met een strikte taakverdeling, die bestaat uit verzamelen van voedsel, bouwen en verdedigen van het nest, voeden van de larven … De 4 bouwstenen die instaan voor een levendige kolonie en dus ook voor de instandhouding van de soort, zijn water, hout, suikers en eiwitten. Elk levend wezen heeft water nodig, dat spreekt voor zich. Hout is nodig voor het maken van hun nest, dat bestaat uit een papieren schil. Als laatste zijn er nog de suikers en eiwitten, die nodig zijn als voedsel om te groeien en te overleven.

    Levenscyclus van de koningin, stichtster van de kolonie

    Wanneer de bevruchte koningin in de lente (maart – april) uit haar winterslaap ontwaakt, bestaat haar dieet voornamelijk uit suikers. Die haalt ze uit nectar van bloemen, sappen van bomen en fruit. Haar eerste taak bestaat uit het maken van een klein embryonest op een beschutte plek om eitjes te leggen. De koningin staat in voor het grootbrengen en het verzorgen van de larven tot ze volwassen zijn. Dat zijn de eerste werksters, vrouwelijke hoornaars die de kolonie verder uitbouwen.

    In de periode mei-juni groeit dat embryonaal nestje uit tot een primair nest. De kolonie heeft nu vooral meer nood aan eiwitten dan aan suikers. Dit nest is vaak niet groter dan een tennisbal, maar kan geleidelijk aan voetbalproporties aannemen. Deze nesten worden dicht bij de grond of maximaal op enkele meters hoogte gebouwd in struiken of hagen, maar ook in schuren, onder afdaken … Deze nesten hebben de grootste impact naar potentieel steekgevaar, maar zijn ook het eenvoudigst te bestrijden.

    Vanaf de zomer (juli – augustus) wordt in regel het primaire nest laag bij de grond verlaten en verhuizen ze naar een groter en hoger gelegen secundair nest. Die nesten vind je vaak terug in boomtoppen, maar ook onder een daknok in een schuur. Deze nesten bestaan uit een papieren schil die een diameter van 1 m kan bereiken. In deze fase verwerkt het nest grote hoeveelheden eiwitten en heeft het de grootste impact op de omgeving, meer bepaald op honingbijen en andere nuttige bestuivers die als prooi worden beschouwd. De verdelging ervan vereist expertise en gespecialiseerd materiaal en is vaak kostelijk. De bestrijding van de Aziatische hoornaar focust daarom het best op de primaire nesten, zowel vanuit het oogpunt civiele bescherming als het vermijden van secundaire nesten.

    In het najaar (oktober – november) ontstaan er zowel nieuwe koninginnen als mannelijke hoornaars of darren. Nadat ze hebben gepaard, zoeken de bevruchte koninginnen naar voedsel en zoeken ze een warm plekje op om de winter door te brengen. Ze nestelen zich onder de grond, in de schors, tussen houtstapels, … Aangezien één nest gemiddeld 250 koninginnen voortbrengt en er daarvan 1 tot 10% overleeft, groeit de populatie enorm snel. 

    In december sterft het resterend nest, dat bestaat uit werksters en darren uiteindelijk uit. Het verlaten nest blijft hangen en wordt het volgende seizoen niet opnieuw gebruikt. Ze maken elk jaar een gloednieuw nest.

    De grootste impact situeert zich onmiskenbaar bij de imkerij. Recente studies tonen aan dat het dieet van Aziatische hoornaars van 40 tot 75% uit honingbijen bestaat. Het resterend deel van het dieet bestaat uit andere insecten: bromvliegen, zweefvliegen, andere wespensoorten.










    13-06-2024 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-06-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Illegale vogelvangst wordt streng aangepakt

    Geraadpleegde bronnen: Persbericht Vogelbescherming Vlaanderen / Voor nogal wat jagers is de jachtwet een vodje papier [Dirk Draulans]

    De rechtbank van 1ste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent organiseerde vandaag een grote themazitting over illegale vogelvangst. Tien zaken werden behandeld, goed voor meer dan 8800 illegaal vastgehouden vogels en bewijs van tienduizenden verhandelde beschermde vogels. Vogelbescherming Vlaanderen stelde zich burgerlijke partij.

    Enkele opmerkelijke feiten en cijfers over de rechtszaken:

    Aangeklaagde feiten:

    • illegale vogelvangst en –handel;
    • handel in diepgevroren spreeuwen voor consumptie;
    • bezit van ongeringde vogels;
    • illegaal uitzetten van fazanten om ze lafhartig af te knallen.

    Cijfers:

    • 427 levende vogels: o.a. vinken, putters, kneus, barmsijzen, sijzen, spreeuwen, groenlingen, kruisbekken en ‘zwarte’ fazanten (gekweekte fazanten voor illegale uitzet);
    • 8.384 dode vogels (aangetroffen wanneer op heterdaad betrapt door Natuurinspectie of in het verleden verhandeld zoals blijkt uit de aangetroffen boekhouding);
    • minstens 344 vangtuigen en vallen;
    • grote sommen cash geld: in 1 zaak werd € 103.035 cash aangetroffen. De man zou in 2022 10.000 spreeuwen, 400 watersnippen, 400 hazen en 20 reeën hebben verhandeld;
    • in verschillende zaken ook gif, levende lokdieren en/of wapens.

    Vaak gaat het om hardnekkig gedrag van daders die het al generaties doen en geen schuldbewustzijn vertonen. In 1 zaak rond handel in diepgevroren spreeuwen bleek de beklaagde tussen 2001 en 2023 in totaal 65.399 spreeuwen gevangen te hebben en verhandeld.

    Volgens Free Van Rompaey, juridisch medewerker Vogelbescherming Vlaanderen:

    “Het Gentse parket geeft met deze themazitting een belangrijk signaal. Daadwerkelijke vervolging en strenge bestraffing, ook van de kleinere overtreders, is belangrijk. Enkel zo ontraden we andere illegale vogelvangers- en handelaars om dergelijke feiten te plegen. En kunnen we het brede publiek attent maken op het belang van soortenbescherming waar elke soort zijn eigen functie bekleedt in een complex systeem. Hopelijk volgen andere gerechtelijke arrondissementen dit voorbeeld. Illegale vogelvangst komt vaak voor in Vlaanderen. In een gesloten netwerk worden vogels illegaal uit het wild onttrokken en verhandeld. Het gaat dan om beschermde soorten die uiteraard niet in gevangenschap mogen worden gehouden. Het aantasten van de populaties in het wild heeft schadelijke gevolgen voor onze biodiversiteit.”

    De opbrengsten van zo’n illegale handel kunnen al snel oplopen tot enkele honderdduizenden euro’s. Vaak worden de wilde dieren verkocht aan kwekers om eigen broedsels op te waarderen. Vogels die in gevangenschap worden gekweekt, verliezen na een tijd namelijk hun felle kleuren en andere waardevolle broedeigenschappen. Het introduceren van een nieuwe, wilde bloedlijn kan dat tegengaan.

    Er is ook geregeld sprake van ringenfraude. In gevangenschap gehouden vogels krijgen een pootring. Zo kunnen we ze onderscheiden van de wilde populatie. Illegale vogelvangers omzeilen dat controlesysteem door pootringen te manipuleren en illegale ringen rond de pootjes van vogels te hangen.

    Al meer dan 100 jaar beschermt Vogelbescherming Vlaanderen de rechten van vogels en gaat het de strijd aan tegen deze ernstige misdrijven. Om duidelijke ethische en ecologische redenen.

    “Een wilde vogel hoort thuis in de natuur, niet in een kooi. Het lokken, vangen en transporteren van wilde vogels gebeurt vaak in erbarmelijke omstandigheden die veel dierenleed veroorzaken. De vogelvangst heeft ook ecologische gevolgen. Veel vogelpopulaties hebben het vandaag zeer moeilijk in onze drukbevolkte regio. Door ze te onttrekken uit het wild worden hun voortplantings- en dus overlevingskansen ernstig bedreigd.”, merkt Free Van Rompaey op.

    De spreeuw vormt een treffend voorbeeld van onnodige druk die door deze illegale praktijken op de soort wordt gelegd. Verschillende studies tonen aan dat de spreeuwenstand achteruit gaat sinds eind jaren ‘1970. Op Europees niveau is de populatie van de soort in de periode 1980-2011 met 52% afgenomen. Ook in Vlaanderen wordt de evolutie van de stand van de spreeuw door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) als problematisch omschreven. In de periode 2007-2018 werd in Vlaanderen een afname van 36% vastgesteld. De populatie wordt dus nog eens extra onder druk gezet door hardleerse vogelvangers die het volgens eigen zeggen ‘niet kunnen laten’.

    “Elke aantasting draagt bij tot de slechte toestand van deze soort. De ecologische schade die de illegale activiteiten van de beklaagden aanrichten, is dan ook relevant. Vogelbescherming Vlaanderen blijft dit aanklagen. Wij staan als mens niet boven de natuur, maar vormen er een onderdeel van. Om de duurzaamheid van ons ecosysteem te waarborgen, is elk wezen van belang. Elke vogel telt, meer dan ooit. Vogelbescherming Vlaanderen vertegenwoordigt daarom hun stem in de rechtbank., aldus nog Free Van Rompaey.

    Een gerechtelijk dossier (2018) met het sms-verkeer van een groep Vlaamse jagers biedt een unieke inkijk in de werkwijze van jagers. Opvallend is het systematisch overtreden van de jachtwetgeving. Het leverde een ontluisterend document op met bijna 2000 berichten op.

    • berichten over fout gelopen schietpartijen tijdens een reeënjacht waarbij diverse bokken worden geschoten die gekwetst raken, maar niet worden gevonden en zwaargewond in hun leefgebied creperen;
    • jagers rapporteren frequent over de ‘slechte schutters’ in hun gezelschap tijdens verschillende eendenjachten;
    • er worden geregeld onnatuurlijk hoge aantallen geschoten wild vermeld; hoe die hoge aantallen kunnen worden gehaald, blijkt uit sms-verkeer; in de 2de helft van mei wordt gespannen uitgekeken naar de levering van 250 eenden (€ 6.5 het stuk); “gepast geld meebrengen”, sms-t iemand; er wordt in de jagersgroep trouwens vaak met ‘enveloppen’ gesjacherd.

    Het systematisch loslaten van gekweekt ‘wild’ in onze natuur is een erg schadelijke vorm van faunavervalsing. Het heeft niets met ‘natuurbeheer’ te maken, integendeel. Het garandeert louter schietplezier, als in een schietkraam. De praktijk lijkt onuitroeibaar in bepaalde jagerskringen.

    • de obsessie van de jagers met de vos druipt van de berichten; “vannacht nog een moervos geschoten” … ’s nachts jagen is verboden; op een andere keer gaan ze met de honden de burchten af; soms wordt in de berichten gepolst of iemand is geïnteresseerd in levende vossen; wat er achteraf met die onfortuinlijke dieren is gebeurd, is niet bekend;
    • de jagers gaan geregeld ’s nachts ‘lichten’ om wild te spotten (en te schieten);
    • jagers discussiëren eind september over de kwestie of ze de afschotcijfers die ze aan het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) moeten bezorgen, niet best wat optrekken, want anders zouden ze vragen kunnen krijgen van ANB;
    • ook berichten over het vangen van dieren in kooien en over wie levende eksters (als lokvogel) heeft, worden geregeld uitgewisseld;
    • een jager vraagt waar hij een val kan kopen voor het vangen van marters, hoewel dat nog altijd bij wet verboden is;
    • iemand heeft een vos en een grote bunzing gespot en vraagt wie hem rattengif kan bezorgen; gebruik van gif is ook al een verboden praktijk.

    Hoewel jagers vaak beweren dat ze grote natuurliefhebbers zijn en vooral werken om onze natuur in stand te houden, gaat het in de berichten zo goed als nooit over iets anders dan wild.

    • een jager meldt dat hij tijdens een jachtpartij 4 houtsnippen en 91 fazanten heeft geschoten; nog zo’n waanzinnig aantal dat niet op natuurlijke wijze kan worden gehaald; bovendien zijn houtsnippen in Vlaanderen beschermde vogelsoorten, waarop niet mag worden gejaagd.

    Woordvoerder Christophe Rutsaert van de jagerslobby Hubertus Vereniging Vlaanderen (HVV) reageert geschokt op de berichten:

    Wij hebben als jachtsector een groot probleem met het feit dat er nog altijd jagers zijn die het nodig vinden continu te blijven zondigen tegen de wetgeving. Overtreders moeten hard worden gestraft, misschien nog harder dan nu het geval is, maar het moeten wel alleen de overtreders zijn die worden gestraft, niet ook andere jagers. Het ontbreekt veel jagers nog altijd aan een goede jachtethiek. We blijven hameren op het belang van een goede relatie met de natuur. We moeten jagers nog meer warm maken om te genieten van wat de natuur te bieden heeft. We zullen daar hard aan blijven werken.”

    De HVV schreef een memorandum met haar wensen voor de nieuwe Vlaamse regering, die na de verkiezingen van 9 juni zal worden gevormd. De HVV wijst op de grote uitdaging om ‘een gezonde en aangename leef-, woon- en werkomgeving’ te creëren. Ze stipt aan dat ‘onze natuur voor heel wat uitdagingen staat’ en presenteert een lange lijst met ‘bedreigingen voor een gezonde natuur’.

    Vervolgens somt ze 19 ‘thematische aandachtspunten’ op: ‘concrete en haalbare maatregelen die win-winsituaties opleveren voor meer natuur in Vlaanderen’.

    Het 1ste punt is, heel verrassend, meer jacht op vos en steenmarter. Het 2de punt: meer jacht op zwarte kraai, gaai en ekster. In punt 8 luidt het dat onze jagers opnieuw op de beschermde houtsnip willen schieten.

    Wat dat met ‘natuurbeheer’ te maken heeft, mag Joost weten – de houtsnip kan op geen enkele manier met overlast voor mensen en andere dieren in verband worden gebracht. Toch hebben creatieve geesten in de jagerswereld een functie voor het afschieten van houtsnippen gevonden: het kan helpen bij het monitoren van de populatie om te kunnen voldoen aan ‘de rapportageverplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn’. Vogels schieten om vogels te kunnen tellen dus.

    De HVV wil ook ‘bedreigde nesten’ van fazanten, patrijzen en eenden kunnen ‘redden’ en zelf uitbroeden – het is een stap in de richting van zelf wild mogen ‘kweken’. De teneur van het memorandum is: laat jagers schieten en onze natuur zal er wel bij varen.

    Punt 6 van het memorandum behelst het legaliseren van het gebruik van ‘geluiddempers en nachtrichtkijkers’, zodat er ook ’s nachts kan worden geschoten. De maatregel moet onder meer de jacht op everzwijnen vergemakkelijken. De soort is her en der tot een probleem uitgegroeid, onder meer na uitzetpraktijken door jagers. Maar dat zo’n maatregel tot een ‘gezonde en aangename leef-, woon- en werkomgeving’ zal leiden, is twijfelachtig.

    Op 10 december 2022 schoot een jager in het Limburgse Rutten namelijk een man dood die op een akker met een metaaldetector oude munten aan het zoeken was. De schutter schoot in het donker met een nachtkijker op iets waarvan hij volgens zijn verklaringen eerst dacht dat het een vos was, daarna een haas en finaal een rat. Een grote man met een rat verwarren? Dan heb je toch niet goed gekeken met je nachtkijker.

    Ook dat was een zware overtreding van de jachtwetgeving, want ’s nachts en met een nachtkijker schieten is verboden. In dit geval kostte het een argeloze man het leven. Volgende herfst moet de jager zich voor de correctionele rechtbank verantwoorden voor zijn dood.











    04-06-2024 om 16:28 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De bonte vliegenvanger is geen zorgenkind

    Geraadpleegde bronnen: Knack: Beestenboel: de bonte vliegenvanger [Dirk Draulans] / Natuurpunt: Bonte vliegenvangers rukken op naar het westen [Koen Leysen]

    De bonte vliegenvanger is een trekvogel die hier in de loop van april en mei arriveert en vanaf juli tot september weer vertrekt. Deze nachttrekker overwintert in West-Afrika. Hij komt in Vlaanderen als broedvogel in zowel loof- als naaldbossen voor. Alhoewel hij ook soms in natuurlijke holtes broedt legt hij een uitgesproken voorkeur aan de dag voor nestkasten. In gebieden waar veel nestkasten aangeboden worden kunnen zo heuse broedclusters ontstaan. Domein Prinsenpark in Retie (165 ha) is hier een mooi vb van met in 2020 bv 62 broedsels (gemiddeld 6 jongen / nest).

    De opmars van de bonte vliegenvanger is al enkele decennia bezig. In Vlaanderen werd de soort voor 1980 slechts sporadisch broedend aangetroffen. In 1980 werden 36 broedparen geteld, vooral in de Kempense bossen. Begin 2000 was de bonte vliegenvanger nog steeds een schaarse broedvogel in Vlaanderen, al werd de Vlaamse populatie toen al op 600-1000 broedparen geschat. In de periode 2013-2018 waren dat al 700-1200 territoria. Toch bleef het broedgebied in hoofdzaak beperkt tot het noordoostelijke deel van Vlaanderen. De meeste zaten toen dus nog steeds in de Kempen.

    In 2020 werd op heel wat plaatsen een opvallende toename van bonte vliegenvangers gemeld. De soort verscheen op heel wat nieuwe plaatsen, ook buiten het Kempens kerngebied. Deze trend lijkt zich ook in 2021 door te zetten. Uit een analyse van gegevens uit waarnemingen.be blijkt dat er zich vooral een westwaartse opmars aan het voltrekken is, met toenames in Oost- en West-Vlaanderen. Een analyse op basis van de ecoregio’s geeft een verdere verduidelijking. In het bolwerk in de Kempen deed de soort het de laatste 3 jaar heel goed, maar we zien in die periode ook een opvallende uitbreiding naar de Zandstreek (in het noorden van Oost- en West-Vlaanderen), die ecologisch het meest op de Kempen lijkt. In de overige ecoregio’s van Vlaanderen komt de soort maar sporadisch voor en een uitbreiding naar de loofbossen in de Leemstreek is amper merkbaar. Het wordt uitkijken of deze evolutie zich verder zal doorzetten.

    De bonte vliegenvanger is een mooie, wit-zwart/donkerbruin gekleurde vogel van bosgebieden; het vrouwtje is lichter bruin van kleur. Net als de veel minder opvallende grauwe vliegenvanger, die dichter bij mensen leeft, jaagt hij niet zelden vanaf een uitkijkpost in een boom op voorbijvliegende insecten.

    Omdat er in de winter bij ons te weinig voedsel is voor echte insecteneters, gaan vliegenvangers in Afrika overwinteren. Het impliceert dat ze problemen kunnen krijgen als gevolg van de klimaatopwarming. Doordat het bij ons nu vroeger warmer wordt in de lente, piekt de populatie van insecten die vliegenvangers nodig hebben voor de voeding van hun jongen ook vroeger. De vogels voelen dat in Afrika echter niet aan en kunnen dus bij hun terugkomst in hun broedgebied te laat zijn voor maximaal succes.

    Nederlandse en Zweedse onderzoekers hebben in deze context een wat vreemd experiment gedaan – de resultaten verschenen in Nature Ecology & Evolution. Ze vingen bonte vliegenvangers vlak na hun aankomst in Nederland en reden ze meteen door naar een bosgebied in Zweden, 600 km verder. De nieuwkomers begonnen er onmiddellijk te nestelen, waardoor ze een 10-tal dagen voorsprong hadden op de ‘gewone’ Zweedse broedvogels die later arriveerden. Ze waren ook meer synchroon met de piek in de populatie van plaatselijke insecten dan hun soortgenoten in Nederland. Het broedsucces van de vogels die een lift kregen, was dus hoger dan dat van de andere.

    Intrigerend is dat de jongen van de verplaatste vogels na hun eerste winter in Afrika niet alleen rechtstreeks terug naar Zweden vlogen, maar er ook vroeger aankwamen dan de ‘echte’ Zweden. Wetenschappers menen dat ze op deze manier eventuele problemen van broedvogels met de klimaatopwarming op zijn minst gedeeltelijk kunnen opvangen.

    Het ziet er echter niet naar uit dat de bonte vliegenvanger zo’n helpende hand nodig heeft. De soort doet het de jongste tijd uitstekend in onze contreien. Ze breidt haar leefgebied uit van loofbossen naar gemengde bossen, zodat ze nieuwe regio’s kan koloniseren. De bonte vliegenvanger is geen zorgenkind.

    Toch maakten wetenschappers zich in Biological Conservation zorgen over de kwestie dat vliegenvangers concurrentieel nadeel van mezen kunnen ondervinden door de populaire praktijk van het systematisch voederen van vogels in tuinen. Overwinterende mezen kunnen daardoor gemakkelijker overleven en een voorsprong op vliegenvangers krijgen. Omdat mezen en vliegenvangers beide holenbroeders zijn, groeide de vrees dat de stijging van de populatie van vooral pimpelmezen ten koste van vliegenvangers zou kunnen gaan. Maar ook die vrees blijkt ongegrond. De Limburgse vogelkenner Karel Van Endert schreef in Natuurpunt.oriolus dat bonte vliegenvangers geregeld nestkasten met pimpelmezen ‘kraken’. Ze bouwen hun nest boven op dat van een zielige mees. Zo verzekeren ze zich niet alleen van ruimte, maar sparen ze ook tijd uit, want ze recupereren een deel van het nestmateriaal van de mees.

    De natuur is veel flexibeler dan wij soms geneigd zijn te denken.











    30-05-2024 om 14:11 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wonderlijke veerkracht: deel 2: de extreemste aanpassingen van veren treffen we aan bij vogels die een extreme ecologische specialisatie hebben

    Geraadpleegde bron: EOS-magazine nr. 5 (mei 2024) – Wonderlijke vogelveren – [Michael B. Habib]

    Onder leiding van Cheng-Ming-Chuong (universiteit van Zuid-Californië) hebben mijn collega’s en ik de biologische ontwikkeling van verschillende soorten penveren en hun mechanische eigenschappen bestudeerd. Die veren beginnen als een buis, die dan over de hele lengte openritst en de twee vlaggen vormt. Daarna interageren verschillende genen en moleculen met elkaar en met de omgeving, om te bepalen hoe sterk de baarden in elkaar gaan haken, welke grootte en vorm de schacht zal krijgen en of die met ‘schuim’ wordt gevuld om die al dan niet stijver te maken. We ontdekten dat verschillende soorten veren elk hun eigen specialisatie hebben voor wat de algemene stijfheid betreft: neiging tot draaien en verdeling van het schuim in de schacht. Die differentiatie wordt voor een stuk bepaald door verschillende genen, maar het leeuwendeel is het resultaat van veranderingen in hoe de genen worden gereguleerd – dus of ze ‘aan’ of ‘uit’ worden geschakeld of hoe actief ze zijn tijdens de ontwikkeling van de veren.

    Wetenschappers zijn zich de voorbije jaren ook vaker gaan interesseren in een ander type: namelijk de pronkveren, bedoeld om een partner aan te trekken. Pronkveren kunnen indruk maken met hun kleuren (zoals de glimmende hals van kolibries) of met hun formaat (zoals bij pauwen). Meestal gaan we er van uit dat sierveren enkel het product zijn van seksuele selectie, waarbij partnerkeuze de evolutie van een kenmerk aanstuurt. Maar tegenwoordig beginnen steeds meer onderzoekers, waaronder ikzelf, pronkveren niet langer uitsluitend te zien als een zuiver product van seksuele selectie, zonder de interessante mechanische eigenschappen. We beschouwen ze nu als een complex compromis tussen sociale en mechano-biologische evolutionaire druk.

    Lange sierveren groeien immers niet om het even waar. Ze komen meestal voor op de lage rug en in de staart, waar ze de vliegprestaties niet al te sterk hinderen. Neem nu de kleine kleurrijke quetzal, die in de nevelwouden van Zuid-Mexico en Centraal-Amerika leeft: in de paartijd kunnen de staartveren van het mannetje tot een meter lang worden. Het zou kunnen dat die niet alleen door seksuele selectie zijn ontstaan. Er zijn aanwijzingen dat deze veren bij sommige vogels ook wat aerodynamische voordelen biedt, bijna voldoende om hun extra gewicht te ondersteunen. De staartveren van de quetzal zijn ook hun ‘klittenbandstructuur’ kwijtgeraakt. Het zijn hybride veren geworden die heel wat luchtstroming doorlaten zonder tot extra liftkracht te leiden. Waarschijnlijk is dit een adaptatie die verhindert dat de veren sterk destabiliserend zouden werken. Men zou denken dat los slingerende en opzichtige pluimen het vliegen belemmeren, omdat ze voor extra weerstand zorgen, maar die energiekost zou wel eens veel lager kunnen liggen dan tot dusver werd verondersteld.

    De microstructuur van pronkveren, vooral van lange staartveren, zit misschien ook subtieler in elkaar dan gedacht. Zo voorziet de structuur een balans tussen stijfheid, gewicht en vorm. De veren moeten hun vorm mooi behouden, ook als ze extreem lang zijn, om als effectief signaal te kunnen dienen. Tegelijk mogen ze toch niet zo stug zijn dat ze een vogel bij windstoten of krappe manoeuvres uit evenwicht brengen. Er is dus een specifiek bereik van buigzaamheid waarbij een veer zoveel mogelijk indruk maakt, terwijl het de nadelig invloed op de vliegprestaties tot een minimum beperkt.

    Pronkgedrag

    Een van de zaken die mij al lang fascineert, is het adaptieve vermogen van veren. In verschillende omstandigheden en onder een andere evolutionaire druk kunnen veren zich specialiseren, zowel in snelheid als in wendbaarheid, als in isolerend vermogen of als paradeerattribuut.

    Misschien zijn de meest bijzondere aanpassingen wel bij de uilen gebeurd: zij hebben een opvallende sluier of verenkrans rond de ogen (facial disk), die hen die typische gezichtsuitdrukking geeft. Een uilenschedel is eigenlijk lang en smal, maar de gezichtsveren zorgen voor heel andere contouren. Die sluier is niet alleen decoratief: de veren zorgen ervoor dat geluiden uitstekend naar de oren worden geleid. In combinatie met de asymmetrische plaatsing van de oren – die bevinden zich links en rechts niet op dezelfde hoogte – en de uitzonderlijk gevoelige structuren in midden- en binnenoor maakt dit alles dat uilen meesters zijn in het lokaliseren van geluid – zij kunnen een prooi zelfs benaderen zonder die te zien. De afgelopen jaren heb ik met verschillende uilen gewerkt, vooral exemplaren die na een blessure moesten revalideren. Een van hen kon niet opnieuw worden uitgezet, omdat hij volledig blind was geworden na een auto-ongeval. Maar zodra je wat eten op zijn zitplek strooide, volstond dat zachte ploffen voor hem al om trefzeker op het lekkers te kunnen landen. Toch is het buitengewone gehoor van uilen alleen niet voldoende. Een uil moet het ook hebben van andere aanpassingen in hun veren. Zo hebben ze aangepaste veren die tijdens het vliegen niet ritselen. Anders zou het wel heel moeilijk zijn om een alerte prooi dicht te naderen, want ook andere nachtdieren hebben een scherp gehoor. Bovendien zouden uilen het zachte kruipen van hun prooi misschien niet kunnen horen, als hun eigen veren ritselen. Uilen hebben dat probleem tijdens hun evolutie opgelost door veren te ontwikkelen waarmee ze geruisloos kunnen vliegen.

    Uilen zijn echt onwaarschijnlijk stil. Alleen ’s werelds beste microfoons, perfect gekalibreerd, exact in de juiste richting geplaatst en in een stille ruimte op maximale gevoeligheid ingesteld, slagen er maar net in om het geluid van een vliegende uil te registreren. En dat niet eens altijd. Uilen zijn zo geruisloos dat je hen zelfs niet zou horen als ze rakelings boven je hoofd vliegen en je de luchtverplaatsing voelt. In het donker zijn ze eigenlijk niet op te sporen. Die stealth-eigenschappen (bommenwerper onzichtbaar voor de radar) danken ze aan nog andere evolutionaire aanpassingen aan het verenpak. Zo hebben hun pluimen een fluweelachtig oppervlak, dat het geluid dempt, als ze tegen elkaar bewegen. Nog belangrijker zijn de rechtopstaande ‘kam’-structuren aan de bovenkant van de veren (buitenvlag), terwijl de binnenvlaggen aan de onderkant een rand van pluizige franjes hebben. De buitenvlag verplaatst de lucht op een specifieke manier: met een micro-vortex. Die kleine wervelende luchtstromen zorgen ervoor dat de hoofdluchtstroom aan de vleugel blijft ‘kleven’. Aerodynamisch uitgedrukt: de kammetjes voegen een werveling toe aan de grenslaag. Wanneer die veranderde luchtstroom door de franjes van de binnenvlag komt, is het netto resultaat een stroom die geen samenhangende golven van lineaire druk – en dus ook geen geluid – bevat.

    Anders gezegd: de interactie tussen de veren en lucht leidt niet tot trillingen die geluid kunnen produceren. Die gespecialiseerde aanpassingen hebben diepe wortels. Vandaag bestaan er nog twee groepen uilen: de Tytonidae of kerkuilen en de Strigidae met alle andere uilen. Hun laatste gemeenschappelijke voorouder leefde ten minste 50 miljoen jaar geleden. Omdat beide groepen uilen geruisloos vliegen, bestond dit kenmerk waarschijnlijk al bij hun gemeenschappelijke voorouder. Uilen doorkruisen de nacht dus al meer dan 50 miljoen jaar onopgemerkt.

    Het is niet zo vreemd dat de extreemste aanpassingen van veren worden aangetroffen bij vogels die een extreme ecologische specialisatie hebben. Een voorbeeld van zo’n aanpassingsvermogen zijn veren met meer of minder stijfheid. Toevallig treffen we de stugste vleugels aan in twee groepen vogels die sterk van elkaar verschillen: kolibries en pinguïns.

    Kolibries hebben ultrastijve vleugels aangepast aan hun uitzonderlijk snelle vleugelslagfrequentie en aan de ongewone vleugelslagtechniek die ze gebruiken om stil voor een bloem te blijven hangen en nectar te drinken. In tegenstelling tot de meeste andere vogels kunnen kolibries ook heel wat draaggewicht en stuwkracht verkrijgen door hun opwaartse vleugelslag, dus niet enkel door hun neerwaartse vleugelbeweging. Dat doen ze door hun schouders te roteren en hun vleugels daar volledig over te draaien. Dat lukt alleen met vleugels die stug genoeg zijn. Die stijfheid danken ze aan een extreem stevige veerschacht en aan verstevigingen in de vleugelbotjes.

    Pinguïns hebben zich dan weer aangepast aan het leven in het water en op het land. Zij hebben een van de meest gespecialiseerde verenkleden van alle vogels. Eigenlijk hebben pinguïns hun volledige lichaam ‘omgevormd’ tot een dicht opeengepakte mozaïek van kleine veertjes. Elk veertje is vrij stug en alle veertjes samen vormen een ribbelig oppervlak die de grenslaag van water tegen hun lichaam reguleert, terwijl ze zwemmen. Het netto-effect is een verminderde weerstand in het water, waardoor zwemmen een lage energiekost heeft. De dicht opeengepakte veren houden ook net genoeg lucht vast om, naast de vetlaag, in extra isolatie te voorzien zonder dat dit pinguïns aan drijfvermogen kost.

    Aangezien pinguïns niet kunnen vliegen, zijn de veren op dat punt niet aan bepaalde beperkingen onderhevig: pinguïns konden de typische uitrusting van hun voorouders dus inruilen voor een volledig nieuw verenpak dat hun weerstand in het water vermindert bij een minimaal drijfvermogen. In het totale aanpassingspakket dat van pinguïns de onbetwiste duikkampioenen onder de vogels heeft gemaakt, spelen veren dus een cruciale rol. In hun zoektocht naar krill, vis en andere prooien zijn pinguïns in staat om zo’n 500 m diep te duiken.

    Sublieme eigenschappen

     Veren zijn een fantastisch studieobject om te begrijpen hoe complexe structuren evolueren en hoe anatomie en gedrag elkaar in de loop van de tijden beïnvloeden. Het mag dan ook niet verbazen dat de toegepaste wetenschappen de sublieme eigenschappen van veren hebben opgemerkt. Dat heeft al tot succesvolle technische innovaties geleid. Het kittenbandachtige mechanisme waarmee de baarden van penveren in elkaar grijpen, ligt aan de basis van een geavanceerd tijdelijk bevestigingssysteem. De geluiddempende randen van uilenveren vormden een inspiratie voor stillere ventilatiesystemen. De oppervlakstructuur en grenslaag-controlesystemen van pinguïnveren hebben hun weg in de robotica gevonden, voorlopig vooral in prototypes. Ongetwijfeld zullen veren nog tot meer vernuftige uitvindingen leiden en onze creativiteit vleugels geven.











    20-05-2024 om 16:39 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wonderlijke veerkracht: deel 1: verrassende inzichten over het complexe ontwikkelingsproces van veren

    Geraadpleegde bron: EOS-magazine nr. 5 (mei 2024) – Wonderlijke vogelveren – [Michael B. Habib]

    In november 2022 vestigde een vogel met de codenaam B6 een nieuw wereldrecord; 11 dagen en 11 nachten vloog een rosse grutto van het broedgebied in Alaska naar zijn overwinteringsgebied in Tasmanië. Hij legde 13 000 km af zonder één enkele stop – iets waar maar één type vliegtuig, de Boeing 777, in slaagt. Vogel B6 maakte geen tussenlanding, at of dronk niet en bleef al die tijd, 24 u op 24 u, met een gemiddelde grondsnelheid van 50 km / u met zijn vleugels slaan.

    Factoren zoals spierkracht, een hoog metabolisme en een fysiologische tolerantie voor verhoogde cortisolspiegels (cortisol is nodig voor de stofwisseling en het helpt het lichaam om met stress om te gaan) speelden een belangrijke rol bij deze verbluffende krachttoer. Maar de lange omzwerving was ook een triomf voor de veren, een van de meest raadselachtige structuren in het dierenrijk. Veren bezitten opmerkelijke mechanische eigenschappen: ze hielden de rosse grutto warm, werkten waterafstotend (beschermden hem zo tegen de regen) en vormden vleugeloppervlakken die de vogel feilloos 264 uur in de lucht hielden en voortstuwden.

    Je zou verwachten dat we, na alle wetenschappelijk onderzoek, intussen alle geheimen van veren hebben ontsluierd. Maar nog altijd komen er nieuwe inzichten bij. Verschillende onderzoekers, waaronder ikzelf, hebben de voorbije 10 jaar een frisse blik op het thema geworpen. En we hebben verrassende nieuwigheden ontdekt over zowat elk biologisch aspect van veren, van hun evolutionaire oorsprong tot hun groei, hun ontwikkeling en aerodynamica.

    Gevederde dinosauriërs

    Vandaag zijn vogels de enige wezens op onze planeet met veren. Het is dan ook niet zo vreemd dat wetenschappers eeuwenlang dachten dat veren een uniek kenmerk van vogels waren. Uit een hele rij ophefmakende fossiele vondsten sinds de jaren 1990 is echter gebleken dat pluimen ook vaak voorkwamen in verschillende afstammingslijnen van theropoden (tweevoetige vleesetende dinosauriërs) en dat vogels die structuren eigenlijk van hun theropode voorouders erfden. Meteen na de ontdekking van gevederde dinosauriërs wilden onderzoekers meer te weten te komen over de oorsprong en de evolutie van veren, vooral dan over hun rol bij het ontstaan van vliegvermogen. We weten intussen dat veel dinosauriërs veren hadden. Proto-veren gaan wellicht zelfs helemaal terug naar de gemeenschappelijke voorouder van de dinosauriërs en pterosauriërs, hun reptielachtige neven. Borstelige haren, pluizige lichaamsbedekkingen andere eenvoudige pluimachtige structuren kwamen waarschijnlijk voor bij heel wat dinosauriërs – bij veel meer soorten dan er als fossiel zijn bewaard.

    Maar het bleef niet bij dat soort pluimen. Intussen weten we dat penveren – de platte brede veren die vliegen mogelijk maken – al vóór de vogels bestonden. Er is zelfs een volledige groep dinosauriërs, waartoe onder meer vogels en de Velociraptor behoorden, naar dit type veren vernoemd: de Pennaraptora. Fossielen van vroegere pennaraptors tonen een vederachtige bedekking die er op het eerst gezicht heel modern uitzag. Het vliegvermogen van deze vroege pennaraptors is fel omstreden. Bepaalde soorten met kleine ‘vleugels’ konden duidelijk niet vliegen – waarschijnlijk waren de penveren er bij hen om te imponeren. Maar voor andere soorten, zoals de Microraptor, een kleine bosbewoner met 4 vleugels, is de interpretatie lastiger. Veel argumentaties draaiden rond de asymmetrie van de ‘vlaggen’, de platte ‘bladen’ van een veer aan weerszijden van de schacht. Bij levende vogels die kunnen vliegen, hebben de handpennen asymmetrische ‘vlaggen’: de buitenvlag is smaller. Het leek logisch dat die asymmetrie belangrijk was voor het vliegvermogen. Omdat er in fossielen van de Microraptor en zijn verwanten asymmetrische veren te zien waren, redeneerden sommige onderzoekers dat deze dieren zeker konden vliegen.

    Recent werk van experts biomechanica, waaronder mijzelf, heeft de algemeen aanvaarde kennis rond ‘vlag-asymmetrie’ overhoop gegooid. Ons onderzoek toont aan dat de vorm van een veer vooral geoptimaliseerd is om die op geavanceerde manieren te laten draaien en buigen, zodat de vliegprestaties gevoelig verbeteren. Zuiver anatomische asymmetrie betekent op zich dan niet veel. Cruciaal is de aerodynamische asymmetrie van een veer. Daarvoor moet de asymmetrie van de vlaggen tenminste drie op één bedragen: de binnenvlag moet drie keer breder zijn dan de buitenvlag.

    Ligt de verhouding lager, dan werkt een draaiende veer tijdens het vliegen destabiliserend in plaats van stabiliserend. Vroegere pennaraptors zoals de Microraptor, hadden geen aerodynamische asymmetrische veren. Dat betekent niet dat ze niet konden vliegen. De neiging – om stabiliserend of destabiliserend – te draaien is alleen relevant als de veren ‘open gespreid’ uit elkaar staan. Een ‘gesloten’ vleugelpunt met overlappende veren is eveneens stabiel, ook als de veren zelf niet asymmetrisch zijn. Asymmetrie is dus alleen van belang als een vliegend wezen zijn handpennen tijdens de vlucht in ‘vingers’ open spreidt, zoals heel wat moderne roofvogels doen (dit wordt in het Engels ‘slotting’ genoemd).

    Waarschijnlijk konden de Microraptor en zijn verwanten dus de slagvlucht gebruiken, maar hun vleugelvorm moest wel verschillen van de hedendaagse bosroofvogels. Een Microraptor had namelijk vrij lange, smalle vleugels met elkaar overlappende (unslotted) vleugelpunten. Anatomisch verschilt dat van de vleugels van sperwers en andere moderne havikachtigen, maar aerodynamisch is het wél gelijkaardig.

    Uit deze bevindingen over asymmetrie en andere nieuwe data over de vliegspieren van ‘bijna-vogel’- dinosauriërs concludeerde een groep wetenschappers, waaronder ikzelf, onder leiding van Michael Pittman (Chinese universiteit van Hong Kong), onlangs dat de aangedreven slagvlucht – veeleer dan de glijvlucht – waarschijnlijk meerdere keren is ontstaan tijdens de evolutie van dinosauriërs. Slechts één afstammingslijn zou dan tot vandaag hebben overleefd als vogels. Toch hebben slagpennen alleen bij vogels een verregaande vormverandering doorgemaakt. Veren die precies in de juiste richting kunnen draaien, maken het openspreiden in ‘vingers’ (slotting) mogelijk, waardoor vleugels op een lagere vliegsnelheid veel efficiënter worden. Een gevingerde vleugel gedraagt zich eigenlijk alsof die anatomisch langer en smaller zou zijn. Het maakt de vleugelpunt ook erg bestand tegen ‘stalling’ (‘overtrek’), een fenomeen waarbij de luchtstroom loskomt van de vleugel en tot een snel verlies van liftkracht leidt (die de vogel normaal in de lucht houdt). Deze cruciale adaptatie ligt aan de basis van de meest uiteenlopende vliegkunsten.

    Met hun lange, smalle vleugels zijn zeevogels, zoals albatrossen en stormvogels, meesters in het opstijgen. Nu heeft het ontstaan van gevingerde vleugelpunten ervoor gezorgd dat sommige vogels met korte, brede vleugels, zoals gieren en haviken, net zo goed moeiteloos kunnen opstijgen door mee te liften op de thermiek. De aerodynamische voordelen van slotting maken het ook mogelijk dat sprinters, zoals hoenders, die bijna al hun tijd op de grond doorbrengen, toch explosieve vliegprestaties neerzetten: als ze opschrikken, kunnen ze bliksemsnel voor een korte afstand opvliegen. Verder hebben gevingerde vleugelpunten een heel areaal vogels die in bossen en andere rommelige omgevingen leven, van zangvogels tot toekans, erg wendbaar gemaakt. Die wendbaarheid heeft vogels misschien zelfs geholpen om met pterosauriërs te concurreren en de massa-extinctie, die het einde van het Krijt betekende, te overleven.

    Spectrum

    Vogels hebben niet alleen de typisch penveren, die we met vliegvermogen associëren. Op verschillende plaatsen op hun lichaam hebben ze ook veren met een andere grootte, vorm en functie. Eigenlijk kun je veren zien als een spectrum: aan het ene uiteinde zijn er de grote, stijve slagpennen in de vleugels en de staart, aan het andere uiteinde de korte, donzige pluimen dicht bij het lichaam. Al deze veren hebben een centrale schacht, waaruit zachtere ‘baarden’ komen. Bij slagpennen haken de baarden stevig in elkaar, zoals klittenband en vormen ze het winddichte oppervlak van de vlaggen. Bij donsveren liggen de baarden losjes bij elkaar om warmte te kunnen vasthouden. Andere soorten veren combineren eigenschappen van die twee. Dekveren die het vogellichaam stroomlijnen, hebben bv. vlaggen (zoals bij slagpennen) en baarden die niet in elkaar grijpen (zoals bij dons).

    Wetenschappers zijn de laatste jaren het complexe ontwikkelingsproces van veren gaan onderzoeken. We weten al een tijdje dat ze voortkomen uit structuren in de huid en dus een soort ‘huisaanhangsels’ zijn. Maar hoe kan een dier al die anatomisch verschillende veren aanmaken?

    Dat lees je weldra in deel 2!

     











    13-05-2024 om 16:04 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Buizerds hebben een voorkeur voor soortgenoten die er hetzelfde uitzien als zij

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de buizerd [Dirk Draulans]

    Als er één soort in onze contreien de voordelen van variabiliteit en opportunisme ruim etaleert, is het wel de buizerd. Hij is onze algemeenste roofvogel en waarschijnlijk de talrijkste roofvogel in Europa. Het Europese broedbestand wordt op meer dan 750 000 koppels geraamd. Vrouwtjes zijn over het algemeen groter dan de mannen met een robuustere lichaamsstructuur. De roofvogel heeft een karakteristieke roep die vaak wordt omschreven als een miauwend geluid.

    Tegenwoordig kun je bij ons overal buizerds zien, maar een halve eeuw geleden was hij vrij zeldzaam. Als roofvogel kreeg hij eeuwenlang te kampen met meedogenloze verdelging. Later kwamen daar de noodlottige effecten van massaal pesticidegebruik bovenop. De chemische stoffen drongen de voedselketen binnen en gaven de roofdieren de genadeslag. Efficiënte beschermingsmaatregelen en een verbod op het gebruik van de schadelijkste pesticiden werkten een kentering in de hand.

    Oorspronkelijk was de buizerd een vogel van de bosranden, maar vandaag heeft hij een veel bredere biotoopkeuze. Het vermogen om zich aan te passen aan diverse omgevingen heeft bijgedragen aan zijn succes en wijdverspreide aanwezigheid. Hij zit graag op weidepalen en langs autowegen. Als kadavereter profiteert hij van verkeersslachtoffers. Hij kan rondwandelen of zelfs rondspringen in het gras van weilanden, op zoek naar alles wat eetbaar is, van jonge konijntjes, veldmuizen en mollen tot slakken en grote insecten. Als toproofdier speelt de buizerd een belangrijke rol bij het handhaven van het evenwicht in zijn eigen ecosysteem. Door de populatie knaagdieren en andere kleine zoogdieren onder controle te houden, helpt het hun aantallen te reguleren en overbevolking te voorkomen.

    Huidige instandhoudingsmaatregelen richten zich op het behoud en herstel van geschikte habitats, het implementeren van wetgeving om broedplaatsen te beschermen en het vergroten van het bewustzijn over de ecologische betekenis van deze opmerkelijke vogel.

    Onze buizerds zijn overwegend standvogels, maar in de trekperiodes kunnen grote aantallen dieren uit noordelijke regionen overvliegen op zoek naar een geschikte plek om te overwinteren. Zodra hij een winterplekje heeft veroverd, keert een buizerd er niet zelden jaar na jaar terug. Ook in het broedseizoen zijn de dieren honkvast. Als standvogels kunnen koppels makkelijk jarenlang samenblijven.

    Tijdens de baltsperiode in de vroege lente vliegen buizerds geregeld hoog in de lucht om met elkaar te dansen. Naburige paren komen soms samen om gezamenlijk een luchtballet op te voeren – in het luchtruim zijn buizerds minder territoriaal. Maar hun grondterritorium verdedigen ze fanatiek. Vooral mannelijke buizerds kunnen zelfs joggers en wielertoeristen aanvallen als ze te dicht in de buurt van een nest met jongen passeren. Meestal komen de slachtoffers er met de schrik af.

    Buizerds zijn heel variabel gekleurd. Hun verenkleed kan alle schakeringen tussen opvallend wit en volledig donkerbruin hebben. Op basis van onderzoek van een broedpopulatie in het Nederlandse Friesland konden biologen aantonen dat de dieren een voorkeur hebben voor partners met min of meer hetzelfde kleurenpatroon als zijzelf. Koppels die op elkaar lijken, hebben meer jongen dan andere en blijven langer samen.

    Er lijkt een tendens te bestaan dat er steeds meer gemiddeld gekleurde buizerds in een populatie komen – het leeuwendeel van de kleurverschillen is erfelijk. Maar er wordt toch voldoende geëxperimenteerd met nieuwe patronen om de variabiliteit in het verenkleed van de soort niet helemaal verloren te laten gaan.

     











    01-05-2024 om 16:59 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    23-04-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Blauwborsten zijn showbeesten

    Geraadpleegde bron: Fwiet-magazine deel 3: ‘Zangers’ [Tim De Winter]

    Ze zijn écht familie van elkaar, die borsten. Zowel de roodborst als de blauwborst zijn ingedeeld bij de vliegenvangers. Het zijn allebei echte insecteneters en ze kunnen behoorlijk territoriaal uithalen naar concurrerende borstenvogels. Toch is er nog een verschil, want blauwborsten zijn meer verwant met de nachtegaal dan met de roodborst. Het heeft wat met de zang te maken, vandaar ook volksnamen als ‘rietnachtegaal’ of ‘waternachtegaal’. De verwantschap zie je ook terug in de wetenschappelijke naam van de blauwborst ‘Luscinia svecica’, want de nachtegaal is ook een Luscinia. De achternaam van de blauwborst, daar is wat over te doen. Dat ‘svecica’ klinkt een beetje Zweuds. Wel omdat ene Rudbeck de blauwborst voor het eerst beschreef, na een expeditie in Noord-Zweden (Lapland) in 1695. Hij vond dat zo’n mooi vogeltje en noemde het prompt Avis Carolina, naar de Zweedse koning Karel XII, die zijn trip had gesponsord. Rudbeck vond dat de blauwborst met trots de kleuren droeg van de Zweedse vlag: blauw en geel. Dat blauw duidelijk wel, maar dat geel moet je toch ver gaan zoeken. Misschien dat de rode vlek in het midden van die blauwe borst nog het dichtste in de buurt komt. Immers in Zweden broedt de roodsterblauwborst. Die heeft in de plaats van een witte vlek in de blauwe borststreek een rode vlek. Rood dus, maar wel geen geel! Rudbeck zag de blauwborst wellicht door een iets te nationalistisch getinte bril. Linnaeus – die van de systematiek, weet je wel – was ook een Zweed, maar vond de verwijzing naar de Zweedse koning nogal overdreven. Toch wou hij het Zweedse kroontje behouden en noemde hem dus ‘svecica’. Of hoe nationale trots ook een wetenschappelijke naam kan beïnvloeden.

     

    Blauwborstjes mogen gezien worden en dat weten ze zelf maar al te goed. Blauwborstmannetjes poseren deftig op een paaltje of op de top van een rietstengel. Ze móéten zich ook laten zien, anders is hun blauwe borst niet blauw. Die blauwe kleur is het resultaat van optica voor gevorderden. Vogels kunnen zelf geen blauw pigment aanmaken, maar er is een specifieke structuur in hun veren, speciale holtes in de baarden van de veertjes, die een trucje uithalen met het licht. Als licht op moleculair niveau op de baarden van die veren invalt, krijg je verstrooiing en dat wordt als gekleurd licht weerkaatst. ‘Structuurkleuren’ wordt dat genoemd. Zonder licht hebben ze maar fletse borstkleuren en hebben ze niet veel bekijks. Daarom gaan blauwborstjes zo fanatiek op een verhoogje zitten zingen. Als kers op de borstjestaart doen ze soms wel eens een baltsvlucht: dan fladderen ze een eind omhoog de lucht in, waarbij ze hun knappe, rosse staart spreiden en zich als een dwarrelend parapluutje naar beneden laten vallen.

     

    Er zijn enkele ondersoorten van die blauwborstjes, maar allen hebben ze één ding gemeen: de sterren. Dat zijn die plekken in het midden van hun blauwe borstje. Je hebt witte sterren en rode sterren. Die ‘witster’ broedt bij ons en komt voor tot in Zuid-Europa. Dat is die uitslover die je ziet op de top van een wuivende wilg of op halfslachtige rietstengels. Die met de rooie ster, dat is een zeldzaam geval! Als die ergens wordt gemeld, staan de vogelaars vroeg op en staan de fotografen te springen, want die met een rode ster, die komt van verre. De roodsterblauwborstjes broeden in Scandinavië, in Siberië, tot in Alaska zelfs. Soms kiezen die Scandinaviërs tijdens de trek voor dezelfde route naar het zuiden, zoals onze witsterretjes. Dan gebeurt het wel eens dat er zo’n zeldzame gast in onze struiken terechtkomt. En dan staan de vogelaars met hun kanonnen klaar als paparazzi naast de rode loper, elkaar te verdringen voor een glimp van de trotse rode medaille op de blauwe borst.

    Ze zijn dus mooi uitgedost die blauwborstjes, maar ze kunnen eveneens deftig zingen, al hebben ze wat tijd nodig. Het begin is moeilijk en aarzelend, met wat herhaling … tot ze hun toon hebben gevonden en er allerlei frisse noten uit hun bekje weerklinken. In hun versnellende zang zitten allerlei melodieuze, trillende en raspende klanken en ze zijn ook niet vies van imitaties. Ze zijn daar zelfs bijzonder goed in: ze pikken de zangwijsjes van een 50-tal vogelsoorten rondom hen. In Noorwegen noemt men de blauwborst de ‘bjeldefugl’ of ‘belletjesvogel’, juist omdat de zang als zo’n fris en gevarieerd gerinkel klinkt. Net zoals de roodborsten hebben de blauwborsten een vroege en late shift; ze zingen ’s morgensvroeg en ze hebben nog een tweede zangpiek tegen de avond. Je moet snel zijn bij blauwborsten, want van zodra ze een blauwborstig vrouwtje te pakken krijgen en ze samen een nest hebben, zijn ze minder bezig met zingen.

    Blauwborstjes zijn ook notoire scheefschaatsers, vooral de oudere en meer ervaren mannetjes. Die ouwe venten lusten nog wel een groen blauwborstblaadje en ze zijn ook beter in het verleiden van een juffrouw dan de jonge mannelijke blauwborsten. Die jonge blauwborstventen maken zich meer zorgen om concurrenten van hun eigen leeftijd dan om oudere blauwborsten, die ze als ‘buiten categorie’ beschouwen. Dat is een schromelijke onderschatting van die jonge gasten, want hun eigen jonge dames laten zich af en toe wel eens doen door zo’n ouwe borst. Immers oudere mannetjesblauwborsten zijn beter in het versieren van de buurvrouw dan jongere blauwborsten en hun genetisch materiaal zit in meer nesten dan dat van jonge borstventen. Die doen zelf te weinig moeite om hun eigen dame te bewaken en worden zo dus in de zak gezet. Geniepige sloebers zijn het, die ouwe borstenventen.

    In het najaar trekken ze naar het zuiden, via de Route du Soleil naar Spanje en Portugal of nog verder richting Afrika. Dan kan je in januari overwinterende blauwborsten vinden op de stranden van Marokko en Algerije. En de straffe exemplaren trekken nog verder door naar Mali, Tsjaad of Senegal. De roodsterblauwborstjes, die van Scandinavië komen, gaan twee richtingen uit: sommige trekken pal zuidwaarts, suffend over Skagerrak en Kattegat, langs onze contreien naar beneden. Andere roodsterren kiezen voor het oosten: zij gaan de blauwe held uithangen in Oman, Jemen of langs de kusten van Pakistan en India; 6 000 km vliegen, dat is al stevig voor zulke frêle wezentjes.

     











    23-04-2024 om 16:21 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-04-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    De houtduif heeft werkelijk alles om van haar leven een groot succes te maken

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de houduif [Dirk Draulans]

    In de 16de en 17de eeuw hadden sommige Vlaamse meesters de gewoonte om inheemse dieren in hun schilderijen te verwerken, meestal dood in ‘stillevens’ op een tafel. Biologen onderzoeken of de kunstwerken hen iets kunnen vertellen over de evolutie van de fauna in onze regio. Zo stelden ze vast dat er nooit houtduiven werden geschilderd, terwijl die indertijd wel in Zuid-Europa werden afgebeeld. Het lijkt er dus sterk op dat de houtduif hier toen niet voorkwam.

    Vandaag is de houtduif wellicht de talrijkste min of meer grote vogel in onze contreien. In de loop van de 20ste  eeuw kreeg haar populatie een geweldige boost. Tussen 1980 en 2018 steeg het Vlaamse broedbestand met liefst 252 %. Het aantal broedkoppels wordt nu op iets tussen 150.000 en 300.000 geraamd. Het lijkt wel te stabiliseren.

    Het succes van de duif heeft te maken met het feit dat ze zich maximaal aanpast aan door de mens geïntroduceerde veranderingen in haar leefomgeving. Ze is een van de weinige vogels bij ons die probleemloos maïskorrels kunnen opnemen, vooral in de vorm van resten die na de oogst op akkers achterblijven. De opmars van maïs als landbouwgewas zal haar succes ongetwijfeld in de hand hebben gewerkt. Her en der kwamen er aanplantingen van bosjes, die extra broedgelegenheid boden. Het dier koloniseerde ook gemakkelijk parken en tuinen.

    Vroeger werd de soort weleens ‘bosduif’ genoemd, maar omdat ze nu ook in andere biotopen broedt, is ze een houtduif geworden. Overal maakt ze een fragiel nestje van dunne takjes, dat het soms begeeft – dan moet ze herbeginnen. In de regel legt een duivenkoppel twee eieren en duurt het anderhalve maand om jongen te krijgen en groot te brengen.

    Een koppel produceert doorgaans drie nesten per jaar, maar als er onderweg van alles misloopt, kunnen ze zes broedpogingen aan. Als gevolg van de klimaatopwarming wordt het broedseizoen van de houtduif ook langer.

    De vogel is een hyperefficiënte voedingsmachine. Hij kan tussen 70 en 100 keer per minuut iets van de grond pikken. In zijn krop is plaats voor 150 eikels of een duizendtal graantjes, zodat hij even héél intensief kan pikken om vervolgens op een veiliger plek de buit te verteren. Als de jongen klein zijn, produceren speciale cellen in de krop van de ouders de fameuze ‘duivenmelk’ voor hun voeding.

    De soort wordt als een pest voor de landbouw beschouwd. Elk jaar wordt er in Vlaanderen een half miljoen houtduiven afgeschoten, zonder dat het een effect op de populatie heeft – je kunt je dus afvragen of het wel nuttig is. De duiven zijn tammer in een stads- en tuincontext dan op het veel gevaarlijker platteland. Je zou voor minder naar een stad verhuizen.

    Ook lawaaierige en voor buurtbewoners hinderlijke vogelkanonnen worden tegen de dieren ingezet, maar het lijkt er sterk op dat ze een omgekeerd effect hebben. Vogels leren namelijk dat zulke kanonnen altijd op plekken met veel voedsel staan, waardoor ze eerder dieren aantrekken dan afstoten. Duiven zijn geen dommeriken.

     











    08-04-2024 om 15:34 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-03-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Met hun krachtige tenen en nagels ‘kleven’ boomklevers echt aan boomstammen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de boomklever [Dirk Draulans]

    Sommige mensen zien in boomklevers een kruising tussen mezen en spechten. Er is iets voor te zeggen, hoewel het taxonomisch een ketterij is. Met hun lichtblauwe rug en roestige onderkant zouden boomklevers inderdaad kunnen doorgaan voor – weliswaar nogal dikke – mezen. Maar ze gedragen zich als spechten. Ze hangen constant aan takken en stammen, waarbij ze zowel naar boven kunnen hoppen als, met de kop omlaag, naar beneden. Hun tenen en nagels zijn zo krachtig dat ze zich schijnbaar moeiteloos aan hout vasthouden, zelfs in verticale positie – de diertjes hebben hun naam niet gestolen.

    Het gebeurt wel vaker dat de waarnemer twijfelt of hij een boomklever of boomkruiper opmerkt. Toch is het verschil in uiterlijk van beide stamklimmers frappant. De boomkruiper valt met zijn bruine spikkels op de rug en crèmekleurige buik veel minder op. De boomkruiper heeft een erg herkenbare snavel: spits en licht naar omlaag gebogen, perfect om dode schors los te peuteren, waar insecten zich schuilhouden. De zwarte bek van de boomklever is ook spits en tegelijk krachtig, maar ligt kaarsrecht in het verlengde van zijn oogstreep.

    Zelfs wanneer je alleen hun silhouet kan bewonderen, zien de zangvogels er heel verschillend uit. De boomklever is een robuuste vogel met een relatief grote kop, terwijl de boomkruiper een veel gestroomlijnder figuur heeft. Voor eenzelfde lengte, weegt de boomklever dan ook gemakkelijk dubbel zoveel als de boomkruiper.

    Om loodrecht op boomstammen te kunnen foerageren, hebben de twee soorten een aparte strategie ontwikkeld. De boomkruiper gebruikt – net zoals een specht – zijn stevige staart als steunpilaar tijdens het klimmen. Hij hupt met beide poten tegelijk naar boven. 

    Nog een opmerkelijk verschil: boomklevers zijn ook luidruchtig. Je kunt ze bijna niet missen, zelfs niet als ze verborgen zitten in gebladerte. De opvallende en helder klinkende roep is vaak de eerste aanwijzing van zijn aanwezigheid. De boomklever heeft een uitgebreid repertoire van luide roepen. Zo slaat hij luide fluittonen en trillers, maar ook kenmerkende, stuiterende roepjes en hoge pieptonen. Het bekendste geluid van de boomklever is een herhaald, luid ‘wiet, wiet, wiet’. Hieraan dankt hij zijn bijzonder bijnaam ‘de wietverkoper van het bos’.

    Boomklevers broeden in boomholtes, maar ze kunnen die niet zelf uithameren. Voor hun broeden zijn ze afhankelijk van spechtenwerk: ze gebruiken verlaten spechtenholen. Om te vermijden dat die achteraf alsnog worden gerecupereerd door spechten of spreeuwen, die groter zijn dan zijzelf, metselen vrouwtjesboomklevers de ingang van een uitverkoren hol met modder wat dicht. Zo wordt het kleiner en kunnen de andere soorten er niet meer in.

    Metselen zit in hun broedgedrag ingebakken. Het kan vier weken duren voor diertjes tevreden zijn met hun metselwerk. Soms bewerken ze ook de binnenwand van een hol met modder. Als de ingang toevallig net groot genoeg is, gaan ze elders toch wat metselen – nutteloos, maar het is sterker dan henzelf. Op de bodem van het hol worden stukjes verdorde bladeren en boomschors gelegd, als bodembedekking. Hoewel de vogels vooral in loofbomen als eik en beuk broeden, zit er meestal ook dennenschors in een nest. Dat zou een parasieten-bestrijdend effect hebben.

    Het vrouwtje doet al het nestel- en broedwerk, het mannetje zorgt voor proviand in de vorm van insecten, noten en zaden. Een koppel is erg territoriaal, ook in het winterseizoen. Vrouwtje en mannetje blijven het hele jaar door samen – het zijn letterlijk standvogels. Jonge vogels zwermen na het uitvliegen wel wat rond. Ze slaan de puberfase over en krijgen meteen een volwassen kleed. Als ze ergens een vrij territorium vinden, kunnen ze enkele weken na het uitvliegen al een koppel vormen, in principe voor het leven.

    De boomklever heeft Vlaanderen helemaal veroverd. In de jaren 1960 kon je het aantal broedkoppels per provincie nog op twee handen tellen. Maar door een natuurvriendelijker bosbeheer met respect voor het nut van stervend en dood hout, konden veel bosvogels hun bestand opkrikken, inbegrepen de spechten die boomklevers van broedholen voorzien. In de jaren 1980 steeg het Vlaamse boomkleverbroedbestand tot een 3000-tal koppels, tegenwoordig zijn het er misschien wel meer dan 7000.

    De vogels namen niet alleen toe in gevestigde populaties in bossen, ze palmden ook nieuwe gebieden in. Ze komen nu voor in biotopen die vroeger als ‘minder geschikt’ werden beschouwd, zoals populierenrijen en houtrijke tuinen. Ze worden zelfs steeds meer op voederplankjes gezien en zijn op weg om een algemene vogel te worden, die veel mensen kennen. Ze zijn welkom!

    21-03-2024 om 16:56 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-02-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kans is reëel dat je elke winter op onze stranden dezelfde drieteentjes ziet

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: Drieteenstrandlopers [Dirk Draulans]

    Drieteenstrandlopers zijn wintergasten. Je kunt ze vanaf de herfst tot in het voorjaar, met pieken tijdens de trek in mei en in de periode van augustus – oktober, overal langs de Noordzee- en Waddenkust tegenkomen.

    In het voorjaar verlaten de strandlopertjes onze regio. Ze trekken dan naar hun broedplaatsen in onder andere Canada, Groenland en Spitsbergen.

    Als je tijdens een winterwandeling op een strand kleine, bijna witte ­vogeltjes met snelle pootjes langs de waterlijn ziet lopen, kun je er zo goed als zeker van zijn dat het om drieteenstrandlopers gaat. De beestjes hebben de grap­pige gewoonte om vlak voor aanspoelende golven het strand op te spurten. Ze hebben een bekje van amper 2 centimeter, dus moeten ze voor hun voeding beestjes vinden die niet diep in het zand zitten. Op de rand tussen water en land wemelt het van de kleine krabbetjes, garnalen, wormen en schelpdieren die worden verstoord door de golven, zodat ze makkelijker te vangen zijn.

    Drieteenstrandlopers broeden in de toendra van het Hoge Noorden. In de late zomer trekken ze er weg om elders te gaan overwinteren. Ze zijn circumpolair, dus kunnen ze op alle continenten worden gezien. De vogeltjes die bij ons voorkomen, zijn broedvogels uit vooral Groenland. Ze overwinteren langs de Oost-Atlantische kust, tot in Namibië. Tijdens hun eerste winter komen ze min of meer toevallig terecht op een plek, die ze dan niet zelden de rest van hun leven blijven frequenteren. De kans is dus reëel dat je op onze stranden winter na winter dezelfde beestjes ontmoet.

    De keuze van het winteroord is belangrijk, want een team rond de Nederlandse bioloog Theunis Piersma (Universiteit Groningen) toonde in The Journal of Animal ­Ecology aan dat niet alle winter­plekken even geschikt zijn voor ­drieteenstrandlopers. Zo zou er op de kusten van West-Afrika minder voedsel van goede kwaliteit te ­vinden zijn dan bv. in het veel verder gelegen Namibië. Het impliceert dat de diertjes er minder makkelijk overleven of dat ze een broedseizoen moeten overslaan, omdat ze niet genoeg energie hebben.

    Vogeltjes uit Namibië hebben doorgaans voldoende energie om in één ruk meer dan 6000 km richting hun broedgebieden te ­vliegen, tot ze een tussenstation bereiken waar ze wat bij ­kunnen tanken.

    Dat tussenstation is niet zelden de Waddenzee, waar tienduizenden trekkende drieteentjes in de lente en de herfst krachten opdoen. Onderzoek gepubliceerd in Ardea (wetenschappelijke tijdschrift van de Nederlandse Ornithologische Vereniging) wees uit dat ze er vooral garnaaltjes vangen. Als de garnalen in de vroege herfst naar diepere wateren verdwijnen, vliegen de vogeltjes ­verder. Als gevolg van de klimaat­opwarming komen de garnalen ­tegenwoordig in de lente 2 ­weken vroeger aan op de plekken waar de drieteentjes passeren. Daardoor passen ze beter in hun reisschema, zodat ‘onze’ populatie drieteen­strandlopers een van de weinige in de wereld is die het goed doen.

    Een ­andere publicatie, in ­Current ­Biology, illustreert dat de klimaatopwarming de beestjes wel parten kan spelen in hun broed­gebied in Groenland. Het weer wordt er extremer. Sommige lentes is het zo vroeg warm dat de diertjes te laat aan­komen om maximaal te profiteren van de massa ­insecten om hun ­kuikens groot te brengen. In ­andere lentes blijft er zo veel sneeuw liggen (de toendraversie van onze extreme regens) dat ze niet kunnen broeden. Onvoorspelbaarheid is ongunstig voor hun voort­plantings­succes. 

     











    12-02-2024 om 15:18 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Fyne lente' (Louisette)
        op Vogels en renners: één strijd
  • copyright (Ho-Merris)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Kauw (Henriëtte)
        op De kauw
  • Goedemorgen,mooie blog.Wens jullie nog een fijne dinsdag toe. (Mieke)
        op M-day, een mix, magische momentopnames
  • Startpagina !

    Zoeken in blog


    Gastenboek
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • Hallo beste Franz,prachtige foto's met omschrijving,heel interssant om te kijken en te lezen
  • Goedemiddag blogmaatje
  • Voorbeeld???
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek




    Archief per jaar
  • 2025
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2005
  • -0001

    Foto

    Foto

    Over mijzelf
    Ik ben Franz Pieters
    Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
    Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
    2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
    Foto

    Foto

    Een interessant adres?

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • De sprinkhaanzanger, meester verstoppertje van de ruigte
  • De Koekoek, een raadselachtige vogel die blijft verrassen
  • De buizerd, een weinig gewaardeerde roofvogel
  • De boomvalk, steeds minder trouw aan zijn broedplaats
  • Wetenschappelijk onderbouwd natuurbeheer is wat anders dan knaldrang
  • Een slinkende biodiversiteit heeft ook voor de mens nefaste gevolgen
  • Sinds kort broedt de steltkluut elk jaar bij ons
  • De drieteenmeeuw is onze enige echte zeemeeuw
  • De grauwe klauwier
  • Het opvallend riedeltje van de tjiftjaf kondigt de lente aan
  • Overleven: hoe doen pinguïns dat toch?
  • De Turkse tortel, één van de spectaculairste vogelinvasies ooit
  • Zwartkopje en bruinkapje
  • De zwarte kraai kiest voor een leven in de nabijheid van diervriendelijke mensen
  • Handel en stroperij brengen Europese zangvogels in gevaar
  • Grote stern, wit, zwart en geel puntje
  • Scandinavische neefjes van de vink geven de winter kleur
  • De mandarijn-eend
  • De Krakeend, vijftig tinten grijs
  • Ruzie over de Zeearenden: conservator van De Blankaart beschuldigd van nestverstoring
  • De groenling heeft ernstig last van het ‘geel’
  • Fluiters zijn bang van muizen
  • Natuurmonitoring met AI
  • Meten is weten: de staat van de natuur monitoren
  • Vogelbeschermers die de handen uit de mouwen steken
  • De draaihals, een lid van de spechtenfamilie
  • Chemische vervuilers zijn alomtegenwoordig in onze leefomgeving
  • Onze kleinste uil krijgt het kwaad
  • Ooit was de bosbouwer Vlaams, nu is hij een wereldburger
  • Het vederlicht goudhaantje
  • De witte kwikstaart profiteert van lintbebouwing
  • Werelddierendag
  • De sperwer heeft geen noemenswaardig effect op het bestand van onze tuinvogels
  • De trompetkraanvogel
  • Het waterhoen houdt er een complex gezinsleven op na
  • De lachstern, een atypische luchtacrobaat
  • Blauwdruk voor de blauwe kiekendief
  • Jenny De Laet, bezielster van het huismussentelweekend
  • Een koppel zwarte en een koppel gekraagde roodstaarten stichten elk een gezin in één nest
  • Een slangenarend in onze streken waarnemen, is geen uitzondering meer  
  • Onze bijen zullen moeten leren zelf de Aziatische hoornaar af te slaan
  • Illegale vogelvangst wordt streng aangepakt
  • De bonte vliegenvanger is geen zorgenkind
  • Wonderlijke veerkracht: deel 2: de extreemste aanpassingen van veren treffen we aan bij vogels die een extreme ecologische specialisatie hebben
  • Wonderlijke veerkracht: deel 1: verrassende inzichten over het complexe ontwikkelingsproces van veren
  • Buizerds hebben een voorkeur voor soortgenoten die er hetzelfde uitzien als zij
  • Blauwborsten zijn showbeesten
  • Met hun krachtige tenen en nagels ‘kleven’ boomklevers echt aan boomstammen
  • De kans is reëel dat je elke winter op onze stranden dezelfde drieteentjes ziet

    {TITEL_VRIJE_ZONE}

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    computerthuiswerk
    www.bloggen.be/compute
    Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden

    Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens. In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens. Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval: • uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring; • verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt; • vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens; • passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is; • geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt; • op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren. Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens: Kille Meutel Vogelvrienden Watertorenlaan 59 1930 Zaventem franz.pieters@telenet.be Mobiel: 0478 55 34 59 Waarom verwerken wij persoonsgegevens? Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden: • om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden; • om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten); • om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners; • om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting); Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij: naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven) We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen. Verstrekking aan derden Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek) Bewaartermijn De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen. Beveiliging van de gegevens Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen: • we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen; • de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden; • wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten; • onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens. Uw rechten omtrent uw gegevens U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen. Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers. Klachten Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming. Wijziging privacy statement Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.


    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen

  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs