Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Wonderlijke veerkracht: deel 1: verrassende inzichten over het complexe ontwikkelingsproces van veren
Geraadpleegde bron: EOS-magazine nr. 5 (mei 2024) – Wonderlijke vogelveren – [Michael B. Habib]
In november 2022 vestigde een vogel met de codenaam B6 een nieuw wereldrecord; 11 dagen en 11 nachten vloog een rosse grutto van het broedgebied in Alaska naar zijn overwinteringsgebied in Tasmanië. Hij legde 13 000 km af zonder één enkele stop – iets waar maar één type vliegtuig, de Boeing 777, in slaagt. Vogel B6 maakte geen tussenlanding, at of dronk niet en bleef al die tijd, 24 u op 24 u, met een gemiddelde grondsnelheid van 50 km / u met zijn vleugels slaan.
Factoren zoals spierkracht, een hoog metabolisme en een fysiologische tolerantie voor verhoogde cortisolspiegels (cortisol is nodig voor de stofwisseling en het helpt het lichaam om met stress om te gaan) speelden een belangrijke rol bij deze verbluffende krachttoer. Maar de lange omzwerving was ook een triomf voor de veren, een van de meest raadselachtige structuren in het dierenrijk. Veren bezitten opmerkelijke mechanische eigenschappen: ze hielden de rosse grutto warm, werkten waterafstotend (beschermden hem zo tegen de regen) en vormden vleugeloppervlakken die de vogel feilloos 264 uur in de lucht hielden en voortstuwden.
Je zou verwachten dat we, na alle wetenschappelijk onderzoek, intussen alle geheimen van veren hebben ontsluierd. Maar nog altijd komen er nieuwe inzichten bij. Verschillende onderzoekers, waaronder ikzelf, hebben de voorbije 10 jaar een frisse blik op het thema geworpen. En we hebben verrassende nieuwigheden ontdekt over zowat elk biologisch aspect van veren, van hun evolutionaire oorsprong tot hun groei, hun ontwikkeling en aerodynamica.
Gevederde dinosauriërs
Vandaag zijn vogels de enige wezens op onze planeet met veren. Het is dan ook niet zo vreemd dat wetenschappers eeuwenlang dachten dat veren een uniek kenmerk van vogels waren. Uit een hele rij ophefmakende fossiele vondsten sinds de jaren 1990 is echter gebleken dat pluimen ook vaak voorkwamen in verschillende afstammingslijnen van theropoden (tweevoetige vleesetende dinosauriërs) en dat vogels die structuren eigenlijk van hun theropode voorouders erfden. Meteen na de ontdekking van gevederde dinosauriërs wilden onderzoekers meer te weten te komen over de oorsprong en de evolutie van veren, vooral dan over hun rol bij het ontstaan van vliegvermogen. We weten intussen dat veel dinosauriërs veren hadden. Proto-veren gaan wellicht zelfs helemaal terug naar de gemeenschappelijke voorouder van de dinosauriërs en pterosauriërs, hun reptielachtige neven. Borstelige haren, pluizige lichaamsbedekkingen andere eenvoudige pluimachtige structuren kwamen waarschijnlijk voor bij heel wat dinosauriërs – bij veel meer soorten dan er als fossiel zijn bewaard.
Maar het bleef niet bij dat soort pluimen. Intussen weten we dat penveren – de platte brede veren die vliegen mogelijk maken – al vóór de vogels bestonden. Er is zelfs een volledige groep dinosauriërs, waartoe onder meer vogels en de Velociraptor behoorden, naar dit type veren vernoemd: de Pennaraptora. Fossielen van vroegere pennaraptors tonen een vederachtige bedekking die er op het eerst gezicht heel modern uitzag. Het vliegvermogen van deze vroege pennaraptors is fel omstreden. Bepaalde soorten met kleine ‘vleugels’ konden duidelijk niet vliegen – waarschijnlijk waren de penveren er bij hen om te imponeren. Maar voor andere soorten, zoals de Microraptor, een kleine bosbewoner met 4 vleugels, is de interpretatie lastiger. Veel argumentaties draaiden rond de asymmetrie van de ‘vlaggen’, de platte ‘bladen’ van een veer aan weerszijden van de schacht. Bij levende vogels die kunnen vliegen, hebben de handpennen asymmetrische ‘vlaggen’: de buitenvlag is smaller. Het leek logisch dat die asymmetrie belangrijk was voor het vliegvermogen. Omdat er in fossielen van de Microraptor en zijn verwanten asymmetrische veren te zien waren, redeneerden sommige onderzoekers dat deze dieren zeker konden vliegen.
Recent werk van experts biomechanica, waaronder mijzelf, heeft de algemeen aanvaarde kennis rond ‘vlag-asymmetrie’ overhoop gegooid. Ons onderzoek toont aan dat de vorm van een veer vooral geoptimaliseerd is om die op geavanceerde manieren te laten draaien en buigen, zodat de vliegprestaties gevoelig verbeteren. Zuiver anatomische asymmetrie betekent op zich dan niet veel. Cruciaal is de aerodynamische asymmetrie van een veer. Daarvoor moet de asymmetrie van de vlaggen tenminste drie op één bedragen: de binnenvlag moet drie keer breder zijn dan de buitenvlag.
Ligt de verhouding lager, dan werkt een draaiende veer tijdens het vliegen destabiliserend in plaats van stabiliserend. Vroegere pennaraptors zoals de Microraptor, hadden geen aerodynamische asymmetrische veren. Dat betekent niet dat ze niet konden vliegen. De neiging – om stabiliserend of destabiliserend – te draaien is alleen relevant als de veren ‘open gespreid’ uit elkaar staan. Een ‘gesloten’ vleugelpunt met overlappende veren is eveneens stabiel, ook als de veren zelf niet asymmetrisch zijn. Asymmetrie is dus alleen van belang als een vliegend wezen zijn handpennen tijdens de vlucht in ‘vingers’ open spreidt, zoals heel wat moderne roofvogels doen (dit wordt in het Engels ‘slotting’ genoemd).
Waarschijnlijk konden de Microraptor en zijn verwanten dus de slagvlucht gebruiken, maar hun vleugelvorm moest wel verschillen van de hedendaagse bosroofvogels. Een Microraptor had namelijk vrij lange, smalle vleugels met elkaar overlappende (unslotted) vleugelpunten. Anatomisch verschilt dat van de vleugels van sperwers en andere moderne havikachtigen, maar aerodynamisch is het wél gelijkaardig.
Uit deze bevindingen over asymmetrie en andere nieuwe data over de vliegspieren van ‘bijna-vogel’- dinosauriërs concludeerde een groep wetenschappers, waaronder ikzelf, onder leiding van Michael Pittman (Chinese universiteit van Hong Kong), onlangs dat de aangedreven slagvlucht – veeleer dan de glijvlucht – waarschijnlijk meerdere keren is ontstaan tijdens de evolutie van dinosauriërs. Slechts één afstammingslijn zou dan tot vandaag hebben overleefd als vogels. Toch hebben slagpennen alleen bij vogels een verregaande vormverandering doorgemaakt. Veren die precies in de juiste richting kunnen draaien, maken het openspreiden in ‘vingers’ (slotting) mogelijk, waardoor vleugels op een lagere vliegsnelheid veel efficiënter worden. Een gevingerde vleugel gedraagt zich eigenlijk alsof die anatomisch langer en smaller zou zijn. Het maakt de vleugelpunt ook erg bestand tegen ‘stalling’ (‘overtrek’), een fenomeen waarbij de luchtstroom loskomt van de vleugel en tot een snel verlies van liftkracht leidt (die de vogel normaal in de lucht houdt). Deze cruciale adaptatie ligt aan de basis van de meest uiteenlopende vliegkunsten.
Met hun lange, smalle vleugels zijn zeevogels, zoals albatrossen en stormvogels, meesters in het opstijgen. Nu heeft het ontstaan van gevingerde vleugelpunten ervoor gezorgd dat sommige vogels met korte, brede vleugels, zoals gieren en haviken, net zo goed moeiteloos kunnen opstijgen door mee te liften op de thermiek. De aerodynamische voordelen van slotting maken het ook mogelijk dat sprinters, zoals hoenders, die bijna al hun tijd op de grond doorbrengen, toch explosieve vliegprestaties neerzetten: als ze opschrikken, kunnen ze bliksemsnel voor een korte afstand opvliegen. Verder hebben gevingerde vleugelpunten een heel areaal vogels die in bossen en andere rommelige omgevingen leven, van zangvogels tot toekans, erg wendbaar gemaakt. Die wendbaarheid heeft vogels misschien zelfs geholpen om met pterosauriërs te concurreren en de massa-extinctie, die het einde van het Krijt betekende, te overleven.
Spectrum
Vogels hebben niet alleen de typisch penveren, die we met vliegvermogen associëren. Op verschillende plaatsen op hun lichaam hebben ze ook veren met een andere grootte, vorm en functie. Eigenlijk kun je veren zien als een spectrum: aan het ene uiteinde zijn er de grote, stijve slagpennen in de vleugels en de staart, aan het andere uiteinde de korte, donzige pluimen dicht bij het lichaam. Al deze veren hebben een centrale schacht, waaruit zachtere ‘baarden’ komen. Bij slagpennen haken de baarden stevig in elkaar, zoals klittenband en vormen ze het winddichte oppervlak van de vlaggen. Bij donsveren liggen de baarden losjes bij elkaar om warmte te kunnen vasthouden. Andere soorten veren combineren eigenschappen van die twee. Dekveren die het vogellichaam stroomlijnen, hebben bv. vlaggen (zoals bij slagpennen) en baarden die niet in elkaar grijpen (zoals bij dons).
Wetenschappers zijn de laatste jaren het complexe ontwikkelingsproces van veren gaan onderzoeken. We weten al een tijdje dat ze voortkomen uit structuren in de huid en dus een soort ‘huisaanhangsels’ zijn. Maar hoe kan een dier al die anatomisch verschillende veren aanmaken?
Buizerds hebben een voorkeur voor soortgenoten die er hetzelfde uitzien als zij
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de buizerd [Dirk Draulans]
Als er één soort in onze contreien de voordelen van variabiliteit en opportunisme ruim etaleert, is het wel de buizerd. Hij is onze algemeenste roofvogel en waarschijnlijk de talrijkste roofvogel in Europa. Het Europese broedbestand wordt op meer dan 750 000 koppels geraamd. Vrouwtjes zijn over het algemeen groter dan de mannen met een robuustere lichaamsstructuur. De roofvogel heeft een karakteristieke roep die vaak wordt omschreven als een miauwend geluid.
Tegenwoordig kun je bij ons overal buizerds zien, maar een halve eeuw geleden was hij vrij zeldzaam. Als roofvogel kreeg hij eeuwenlang te kampen met meedogenloze verdelging. Later kwamen daar de noodlottige effecten van massaal pesticidegebruik bovenop. De chemische stoffen drongen de voedselketen binnen en gaven de roofdieren de genadeslag. Efficiënte beschermingsmaatregelen en een verbod op het gebruik van de schadelijkste pesticiden werkten een kentering in de hand.
Oorspronkelijk was de buizerd een vogel van de bosranden, maar vandaag heeft hij een veel bredere biotoopkeuze. Het vermogen om zich aan te passen aan diverse omgevingen heeft bijgedragen aan zijn succes en wijdverspreide aanwezigheid. Hij zit graag op weidepalen en langs autowegen. Als kadavereter profiteert hij van verkeersslachtoffers. Hij kan rondwandelen of zelfs rondspringen in het gras van weilanden, op zoek naar alles wat eetbaar is, van jonge konijntjes, veldmuizen en mollen tot slakken en grote insecten. Als toproofdier speelt de buizerd een belangrijke rol bij het handhaven van het evenwicht in zijn eigen ecosysteem. Door de populatie knaagdieren en andere kleine zoogdieren onder controle te houden, helpt het hun aantallen te reguleren en overbevolking te voorkomen.
Huidige instandhoudingsmaatregelen richten zich op het behoud en herstel van geschikte habitats, het implementeren van wetgeving om broedplaatsen te beschermen en het vergroten van het bewustzijn over de ecologische betekenis van deze opmerkelijke vogel.
Onze buizerds zijn overwegend standvogels, maar in de trekperiodes kunnen grote aantallen dieren uit noordelijke regionen overvliegen op zoek naar een geschikte plek om te overwinteren. Zodra hij een winterplekje heeft veroverd, keert een buizerd er niet zelden jaar na jaar terug. Ook in het broedseizoen zijn de dieren honkvast. Als standvogels kunnen koppels makkelijk jarenlang samenblijven.
Tijdens de baltsperiode in de vroege lente vliegen buizerds geregeld hoog in de lucht om met elkaar te dansen. Naburige paren komen soms samen om gezamenlijk een luchtballet op te voeren – in het luchtruim zijn buizerds minder territoriaal. Maar hun grondterritorium verdedigen ze fanatiek. Vooral mannelijke buizerds kunnen zelfs joggers en wielertoeristen aanvallen als ze te dicht in de buurt van een nest met jongen passeren. Meestal komen de slachtoffers er met de schrik af.
Buizerds zijn heel variabel gekleurd. Hun verenkleed kan alle schakeringen tussen opvallend wit en volledig donkerbruin hebben. Op basis van onderzoek van een broedpopulatie in het Nederlandse Friesland konden biologen aantonen dat de dieren een voorkeur hebben voor partners met min of meer hetzelfde kleurenpatroon als zijzelf. Koppels die op elkaar lijken, hebben meer jongen dan andere en blijven langer samen.
Er lijkt een tendens te bestaan dat er steeds meer gemiddeld gekleurde buizerds in een populatie komen – het leeuwendeel van de kleurverschillen is erfelijk. Maar er wordt toch voldoende geëxperimenteerd met nieuwe patronen om de variabiliteit in het verenkleed van de soort niet helemaal verloren te laten gaan.
Geraadpleegde bron: Fwiet-magazine deel 3: ‘Zangers’ [Tim De Winter]
Ze zijn écht familie van elkaar, die borsten. Zowel de roodborst als de blauwborst zijn ingedeeld bij de vliegenvangers. Het zijn allebei echte insecteneters en ze kunnen behoorlijk territoriaal uithalen naar concurrerende borstenvogels. Toch is er nog een verschil, want blauwborsten zijn meer verwant met de nachtegaal dan met de roodborst. Het heeft wat met de zang te maken, vandaar ook volksnamen als ‘rietnachtegaal’ of ‘waternachtegaal’. De verwantschap zie je ook terug in de wetenschappelijke naam van de blauwborst ‘Luscinia svecica’, want de nachtegaal is ook een Luscinia. De achternaam van de blauwborst, daar is wat over te doen. Dat ‘svecica’ klinkt een beetje Zweuds. Wel omdat ene Rudbeck de blauwborst voor het eerst beschreef, na een expeditie in Noord-Zweden (Lapland) in 1695. Hij vond dat zo’n mooi vogeltje en noemde het prompt Avis Carolina, naar de Zweedse koning Karel XII, die zijn trip had gesponsord. Rudbeck vond dat de blauwborst met trots de kleuren droeg van de Zweedse vlag: blauw en geel. Dat blauw duidelijk wel, maar dat geel moet je toch ver gaan zoeken. Misschien dat de rode vlek in het midden van die blauwe borst nog het dichtste in de buurt komt. Immers in Zweden broedt de roodsterblauwborst. Die heeft in de plaats van een witte vlek in de blauwe borststreek een rode vlek. Rood dus, maar wel geen geel! Rudbeck zag de blauwborst wellicht door een iets te nationalistisch getinte bril. Linnaeus – die van de systematiek, weet je wel – was ook een Zweed, maar vond de verwijzing naar de Zweedse koning nogal overdreven. Toch wou hij het Zweedse kroontje behouden en noemde hem dus ‘svecica’. Of hoe nationale trots ook een wetenschappelijke naam kan beïnvloeden.
Blauwborstjes mogen gezien worden en dat weten ze zelf maar al te goed. Blauwborstmannetjes poseren deftig op een paaltje of op de top van een rietstengel. Ze móéten zich ook laten zien, anders is hun blauwe borst niet blauw. Die blauwe kleur is het resultaat van optica voor gevorderden. Vogels kunnen zelf geen blauw pigment aanmaken, maar er is een specifieke structuur in hun veren, speciale holtes in de baarden van de veertjes, die een trucje uithalen met het licht. Als licht op moleculair niveau op de baarden van die veren invalt, krijg je verstrooiing en dat wordt als gekleurd licht weerkaatst. ‘Structuurkleuren’ wordt dat genoemd. Zonder licht hebben ze maar fletse borstkleuren en hebben ze niet veel bekijks. Daarom gaan blauwborstjes zo fanatiek op een verhoogje zitten zingen. Als kers op de borstjestaart doen ze soms wel eens een baltsvlucht: dan fladderen ze een eind omhoog de lucht in, waarbij ze hun knappe, rosse staart spreiden en zich als een dwarrelend parapluutje naar beneden laten vallen.
Er zijn enkele ondersoorten van die blauwborstjes, maar allen hebben ze één ding gemeen: de sterren. Dat zijn die plekken in het midden van hun blauwe borstje. Je hebt witte sterren en rode sterren. Die ‘witster’ broedt bij ons en komt voor tot in Zuid-Europa. Dat is die uitslover die je ziet op de top van een wuivende wilg of op halfslachtige rietstengels. Die met de rooie ster, dat is een zeldzaam geval! Als die ergens wordt gemeld, staan de vogelaars vroeg op en staan de fotografen te springen, want die met een rode ster, die komt van verre. De roodsterblauwborstjes broeden in Scandinavië, in Siberië, tot in Alaska zelfs. Soms kiezen die Scandinaviërs tijdens de trek voor dezelfde route naar het zuiden, zoals onze witsterretjes. Dan gebeurt het wel eens dat er zo’n zeldzame gast in onze struiken terechtkomt. En dan staan de vogelaars met hun kanonnen klaar als paparazzi naast de rode loper, elkaar te verdringen voor een glimp van de trotse rode medaille op de blauwe borst.
Ze zijn dus mooi uitgedost die blauwborstjes, maar ze kunnen eveneens deftig zingen, al hebben ze wat tijd nodig. Het begin is moeilijk en aarzelend, met wat herhaling … tot ze hun toon hebben gevonden en er allerlei frisse noten uit hun bekje weerklinken. In hun versnellende zang zitten allerlei melodieuze, trillende en raspende klanken en ze zijn ook niet vies van imitaties. Ze zijn daar zelfs bijzonder goed in: ze pikken de zangwijsjes van een 50-tal vogelsoorten rondom hen. In Noorwegen noemt men de blauwborst de ‘bjeldefugl’ of ‘belletjesvogel’, juist omdat de zang als zo’n fris en gevarieerd gerinkel klinkt. Net zoals de roodborsten hebben de blauwborsten een vroege en late shift; ze zingen ’s morgensvroeg en ze hebben nog een tweede zangpiek tegen de avond. Je moet snel zijn bij blauwborsten, want van zodra ze een blauwborstig vrouwtje te pakken krijgen en ze samen een nest hebben, zijn ze minder bezig met zingen.
Blauwborstjes zijn ook notoire scheefschaatsers, vooral de oudere en meer ervaren mannetjes. Die ouwe venten lusten nog wel een groen blauwborstblaadje en ze zijn ook beter in het verleiden van een juffrouw dan de jonge mannelijke blauwborsten. Die jonge blauwborstventen maken zich meer zorgen om concurrenten van hun eigen leeftijd dan om oudere blauwborsten, die ze als ‘buiten categorie’ beschouwen. Dat is een schromelijke onderschatting van die jonge gasten, want hun eigen jonge dames laten zich af en toe wel eens doen door zo’n ouwe borst. Immers oudere mannetjesblauwborsten zijn beter in het versieren van de buurvrouw dan jongere blauwborsten en hun genetisch materiaal zit in meer nesten dan dat van jonge borstventen. Die doen zelf te weinig moeite om hun eigen dame te bewaken en worden zo dus in de zak gezet. Geniepige sloebers zijn het, die ouwe borstenventen.
In het najaar trekken ze naar het zuiden, via de Route du Soleil naar Spanje en Portugal of nog verder richting Afrika. Dan kan je in januari overwinterende blauwborsten vinden op de stranden van Marokko en Algerije. En de straffe exemplaren trekken nog verder door naar Mali, Tsjaad of Senegal. De roodsterblauwborstjes, die van Scandinavië komen, gaan twee richtingen uit: sommige trekken pal zuidwaarts, suffend over Skagerrak en Kattegat, langs onze contreien naar beneden. Andere roodsterren kiezen voor het oosten: zij gaan de blauwe held uithangen in Oman, Jemen of langs de kusten van Pakistan en India; 6 000 km vliegen, dat is al stevig voor zulke frêle wezentjes.
De houtduif heeft werkelijk alles om van haar leven een groot succes te maken
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de houduif [Dirk Draulans]
In de 16de en 17de eeuw hadden sommige Vlaamse meesters de gewoonte om inheemse dieren in hun schilderijen te verwerken, meestal dood in ‘stillevens’ op een tafel. Biologen onderzoeken of de kunstwerken hen iets kunnen vertellen over de evolutie van de fauna in onze regio. Zo stelden ze vast dat er nooit houtduiven werden geschilderd, terwijl die indertijd wel in Zuid-Europa werden afgebeeld. Het lijkt er dus sterk op dat de houtduif hier toen niet voorkwam.
Vandaag is de houtduif wellicht de talrijkste min of meer grote vogel in onze contreien. In de loop van de 20ste eeuw kreeg haar populatie een geweldige boost. Tussen 1980 en 2018 steeg het Vlaamse broedbestand met liefst 252 %. Het aantal broedkoppels wordt nu op iets tussen 150.000 en 300.000 geraamd. Het lijkt wel te stabiliseren.
Het succes van de duif heeft te maken met het feit dat ze zich maximaal aanpast aan door de mens geïntroduceerde veranderingen in haar leefomgeving. Ze is een van de weinige vogels bij ons die probleemloos maïskorrels kunnen opnemen, vooral in de vorm van resten die na de oogst op akkers achterblijven. De opmars van maïs als landbouwgewas zal haar succes ongetwijfeld in de hand hebben gewerkt. Her en der kwamen er aanplantingen van bosjes, die extra broedgelegenheid boden. Het dier koloniseerde ook gemakkelijk parken en tuinen.
Vroeger werd de soort weleens ‘bosduif’ genoemd, maar omdat ze nu ook in andere biotopen broedt, is ze een houtduif geworden. Overal maakt ze een fragiel nestje van dunne takjes, dat het soms begeeft – dan moet ze herbeginnen. In de regel legt een duivenkoppel twee eieren en duurt het anderhalve maand om jongen te krijgen en groot te brengen.
Een koppel produceert doorgaans drie nesten per jaar, maar als er onderweg van alles misloopt, kunnen ze zes broedpogingen aan. Als gevolg van de klimaatopwarming wordt het broedseizoen van de houtduif ook langer.
De vogel is een hyperefficiënte voedingsmachine. Hij kan tussen 70 en 100 keer per minuut iets van de grond pikken. In zijn krop is plaats voor 150 eikels of een duizendtal graantjes, zodat hij even héél intensief kan pikken om vervolgens op een veiliger plek de buit te verteren. Als de jongen klein zijn, produceren speciale cellen in de krop van de ouders de fameuze ‘duivenmelk’ voor hun voeding.
De soort wordt als een pest voor de landbouw beschouwd. Elk jaar wordt er in Vlaanderen een half miljoen houtduiven afgeschoten, zonder dat het een effect op de populatie heeft – je kunt je dus afvragen of het wel nuttig is. De duiven zijn tammer in een stads- en tuincontext dan op het veel gevaarlijker platteland. Je zou voor minder naar een stad verhuizen.
Ook lawaaierige en voor buurtbewoners hinderlijke vogelkanonnen worden tegen de dieren ingezet, maar het lijkt er sterk op dat ze een omgekeerd effect hebben. Vogels leren namelijk dat zulke kanonnen altijd op plekken met veel voedsel staan, waardoor ze eerder dieren aantrekken dan afstoten. Duiven zijn geen dommeriken.
Met hun krachtige tenen en nagels âklevenâ boomklevers echt aan boomstammen
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de boomklever [Dirk Draulans]
Sommige mensen zien in boomklevers een kruising tussen mezen en spechten. Er is iets voor te zeggen, hoewel het taxonomisch een ketterij is. Met hun lichtblauwe rug en roestige onderkant zouden boomklevers inderdaad kunnen doorgaan voor – weliswaar nogal dikke – mezen. Maar ze gedragen zich als spechten. Ze hangen constant aan takken en stammen, waarbij ze zowel naar boven kunnen hoppen als, met de kop omlaag, naar beneden. Hun tenen en nagels zijn zo krachtig dat ze zich schijnbaar moeiteloos aan hout vasthouden, zelfs in verticale positie – de diertjes hebben hun naam niet gestolen.
Het gebeurt wel vaker dat de waarnemer twijfelt of hij een boomklever of boomkruiper opmerkt. Toch is het verschil in uiterlijk van beide stamklimmers frappant. De boomkruiper valt met zijn bruine spikkels op de rug en crèmekleurige buik veel minder op. De boomkruiper heeft een erg herkenbare snavel: spits en licht naar omlaag gebogen, perfect om dode schors los te peuteren, waar insecten zich schuilhouden. De zwarte bek van de boomklever is ook spits en tegelijk krachtig, maar ligt kaarsrecht in het verlengde van zijn oogstreep.
Zelfs wanneer je alleen hun silhouet kan bewonderen, zien de zangvogels er heel verschillend uit. De boomklever is een robuuste vogel met een relatief grote kop, terwijl de boomkruiper een veel gestroomlijnder figuur heeft. Voor eenzelfde lengte, weegt de boomklever dan ook gemakkelijk dubbel zoveelals de boomkruiper.
Om loodrecht op boomstammen te kunnen foerageren, hebben de twee soorten een aparte strategie ontwikkeld. De boomkruiper gebruikt – net zoals een specht – zijn stevige staart als steunpilaartijdens het klimmen. Hij hupt met beide poten tegelijk naar boven.
Nog een opmerkelijk verschil: boomklevers zijn ook luidruchtig. Je kunt ze bijna niet missen, zelfs niet als ze verborgen zitten in gebladerte. De opvallende en helder klinkende roep is vaak de eerste aanwijzing van zijn aanwezigheid. De boomklever heeft een uitgebreid repertoire van luide roepen. Zo slaat hij luide fluittonen en trillers, maar ook kenmerkende, stuiterende roepjes en hoge pieptonen. Het bekendste geluid van de boomklever is een herhaald, luid ‘wiet, wiet, wiet’. Hieraan dankt hij zijn bijzonder bijnaam ‘de wietverkoper van het bos’.
Boomklevers broeden in boomholtes, maar ze kunnen die niet zelf uithameren. Voor hun broeden zijn ze afhankelijk van spechtenwerk: ze gebruiken verlaten spechtenholen. Om te vermijden dat die achteraf alsnog worden gerecupereerd door spechten of spreeuwen, die groter zijn dan zijzelf, metselen vrouwtjesboomklevers de ingang van een uitverkoren hol met modder wat dicht. Zo wordt het kleiner en kunnen de andere soorten er niet meer in.
Metselen zit in hun broedgedrag ingebakken. Het kan vier weken duren voor diertjes tevreden zijn met hun metselwerk. Soms bewerken ze ook de binnenwand van een hol met modder. Als de ingang toevallig net groot genoeg is, gaan ze elders toch wat metselen – nutteloos, maar het is sterker dan henzelf. Op de bodem van het hol worden stukjes verdorde bladeren en boomschors gelegd, als bodembedekking. Hoewel de vogels vooral in loofbomen als eik en beuk broeden, zit er meestal ook dennenschors in een nest. Dat zou een parasieten-bestrijdend effect hebben.
Het vrouwtje doet al het nestel- en broedwerk, het mannetje zorgt voor proviand in de vorm van insecten, noten en zaden. Een koppel is erg territoriaal, ook in het winterseizoen. Vrouwtje en mannetje blijven het hele jaar door samen – het zijn letterlijk standvogels. Jonge vogels zwermen na het uitvliegen wel wat rond. Ze slaan de puberfase over en krijgen meteen een volwassen kleed. Als ze ergens een vrij territorium vinden, kunnen ze enkele weken na het uitvliegen al een koppel vormen, in principe voor het leven.
De boomklever heeft Vlaanderen helemaal veroverd. In de jaren 1960 kon je het aantal broedkoppels per provincie nog op twee handen tellen. Maar door een natuurvriendelijker bosbeheer met respect voor het nut van stervend en dood hout, konden veel bosvogels hun bestand opkrikken, inbegrepen de spechten die boomklevers van broedholen voorzien. In de jaren 1980 steeg het Vlaamse boomkleverbroedbestand tot een 3000-tal koppels, tegenwoordig zijn het er misschien wel meer dan 7000.
De vogels namen niet alleen toe in gevestigde populaties in bossen, ze palmden ook nieuwe gebieden in. Ze komen nu voor in biotopen die vroeger als ‘minder geschikt’ werden beschouwd, zoals populierenrijen en houtrijke tuinen. Ze worden zelfs steeds meer op voederplankjes gezien en zijn op weg om een algemene vogel te worden, die veel mensen kennen. Ze zijn welkom!
Drieteenstrandlopers zijn wintergasten. Je kunt ze vanaf de herfst tot in het voorjaar, met pieken tijdens de trek in mei en in de periode van augustus – oktober, overal langs de Noordzee- en Waddenkust tegenkomen.
In het voorjaar verlaten de strandlopertjes onze regio. Ze trekken dan naar hun broedplaatsen in onder andere Canada, Groenland en Spitsbergen.
Als je tijdens een winterwandeling op een strand kleine, bijna witte vogeltjes met snelle pootjes langs de waterlijn ziet lopen, kun je er zo goed als zeker van zijn dat het om drieteenstrandlopers gaat. De beestjes hebben de grappige gewoonte om vlak voor aanspoelende golven het strand op te spurten. Ze hebben een bekje van amper 2 centimeter, dus moeten ze voor hun voeding beestjes vinden die niet diep in het zand zitten. Op de rand tussen water en land wemelt het van de kleine krabbetjes, garnalen, wormen en schelpdieren die worden verstoord door de golven, zodat ze makkelijker te vangen zijn.
Drieteenstrandlopers broeden in de toendra van het Hoge Noorden. In de late zomer trekken ze er weg om elders te gaan overwinteren. Ze zijn circumpolair, dus kunnen ze op alle continenten worden gezien. De vogeltjes die bij ons voorkomen, zijn broedvogels uit vooral Groenland. Ze overwinteren langs de Oost-Atlantische kust, tot in Namibië. Tijdens hun eerste winter komen ze min of meer toevallig terecht op een plek, die ze dan niet zelden de rest van hun leven blijven frequenteren. De kans is dus reëel dat je op onze stranden winter na winter dezelfde beestjes ontmoet.
De keuze van het winteroord is belangrijk, want een team rond de Nederlandse bioloog Theunis Piersma (Universiteit Groningen) toonde in The Journal of Animal Ecology aan dat niet alle winterplekken even geschikt zijn voor drieteenstrandlopers. Zo zou er op de kusten van West-Afrika minder voedsel van goede kwaliteit te vinden zijn dan bv. in het veel verder gelegen Namibië. Het impliceert dat de diertjes er minder makkelijk overleven of dat ze een broedseizoen moeten overslaan, omdat ze niet genoeg energie hebben.
Vogeltjes uit Namibië hebben doorgaans voldoende energie om in één ruk meer dan 6000 km richting hun broedgebieden te vliegen, tot ze een tussenstation bereiken waar ze wat bij kunnen tanken.
Dat tussenstation is niet zelden de Waddenzee, waar tienduizenden trekkende drieteentjes in de lente en de herfst krachten opdoen. Onderzoek gepubliceerd in Ardea (wetenschappelijke tijdschrift van de Nederlandse Ornithologische Vereniging) wees uit dat ze er vooral garnaaltjes vangen. Als de garnalen in de vroege herfst naar diepere wateren verdwijnen, vliegen de vogeltjes verder. Als gevolg van de klimaatopwarming komen de garnalen tegenwoordig in de lente 2 weken vroeger aan op de plekken waar de drieteentjes passeren. Daardoor passen ze beter in hun reisschema, zodat ‘onze’ populatie drieteenstrandlopers een van de weinige in de wereld is die het goed doen.
Een andere publicatie, in Current Biology, illustreert dat de klimaatopwarming de beestjes wel parten kan spelen in hun broedgebied in Groenland. Het weer wordt er extremer. Sommige lentes is het zo vroeg warm dat de diertjes te laat aankomen om maximaal te profiteren van de massa insecten om hun kuikens groot te brengen. In andere lentes blijft er zo veel sneeuw liggen (de toendraversie van onze extreme regens) dat ze niet kunnen broeden. Onvoorspelbaarheid is ongunstig voor hun voortplantingssucces.
Aan de Durme, een zijrivier van de Schelde, bevindt zich tussen deelgemeenten Tielrode en Elversele een uitgestrekt landschap boordevol nieuw ontwikkelde natuur.
Het natuurgebied Groot Broek (Waasmunster en Temse) maakt deel uit van het Sigmaplan voor de Durmevallei. Door het Groot Broek – van oorsprong moerassig gebied – te ontpolderen, kan de Durme dit natuurgebied terug vrij in en uit stromen. Onder invloed van de getijden ontstaat zo zoetwatergetijdennatuur, ook wel ‘slikken en schorren’ genoemd. Slikken (die elke dag bij vloed onder water staan) en schorren (die slechts enkele keren per maand overstromen) bieden een dubbel voordeel. Het ritme van eb en vloed, maar ook de unieke overgang van zoet naar zout en het samenspel tussen water, zand en slib brengen een unieke variatie aan biotopen tot leven. En elk biotoop heeft zijn eigen typische bewoners. Dat maakt de Scheldenatuur heel bijzonder.
Deze habitattypes creëren een zeer waardevol leefgebied voor heel wat diersoorten, in het bijzonder voor watervogels. Als onderdeel van Habitatrichtlijngebied, Vogelrichtlijngebied en Natura 2000-gebied gelden in Groot Broek bijgevolg bepaalde populatiedoelstellingen voor vb. lepelaar (foto 1), kwak (2), woudaap (3), roerdomp (4) en porseleinhoen (5).
Naast waardevolle biotopen voor wilde dieren, vormen zoetwatergetijdengebieden ook een natuurlijke ‘schokdemper’ tegen wateroverlast. De kracht van het getij wordt door de vegetatie gebroken waardoor de druk op de dijken aanzienlijk afneemt en bij hevige regenval of in tijden van overstroming de ruimere omgeving beter beschermd wordt. Het hoeft geen betoog dat de recente (dreiging van) overstromingen in december het belang van dergelijke natuurgebieden bewijst.
Illegaal verkregen jachtrechten op openbaar domein
De realisatie van het Sigmaplan en de bijhorende groei van hoogwaardige natuur, vraagt veel inspanningen en onderhandelingen van o.a. de Vlaamse Waterweg en bevoegd minister Lydia Peeters. In 2012 werd een jachtpachtovereenkomst in Groot Broek onderhandeld met één van de rijkste Belgen. Zijn terrein werd onteigend ter uitvoering van het Sigmaplan, maar hij behield zijn jachtrecht op zijn voormalige percelen, goed voor een totale oppervlakte van 9,19 ha.
Free Van Rompaey, juridisch medewerker van Vogelbescherming Vlaanderen:
“We begrijpen dat de Vlaamse Waterweg pragmatisch te werk moet gaan en voor de aankoop van een eigendom soms geen andere mogelijkheid ziet dan een overeenkomst over het bijhorende jachtrecht te sluiten. Het is niet onze visie, maar soms de enige weg vooruit. Dit mag volgens ons wel uitsluitend onder strikte voorwaarden en beperkt in tijd.”
Op 1 maart 2019 werd echter een addendum toegevoegd aan de overeenkomst van 2012. Volgens dit addendum werd het exclusieve jachtrecht uitgebreid van 9.19 ha naar 73.74 ha, ofwel het volledige Groot Broek.
Het addendum kwam zonder mededingen of transparantie tot stand. Dit is in strijd met artikel 11 van het Jachtdecreet van 1991 dat bepaalt dat ‘het jagen op de domeinen van openbare besturen [alleen is] geoorloofd ingevolge jachtrecht [dat is] toegekend volgens de principes van mededingen en transparantie.’
Dagvaarding na herhaaldelijk aandringen
De Vlaamse Waterweg, de eigenaar van de betrokken percelen, is op de hoogte van onze vaststelling van onwettigheid en heeft schriftelijk bevestigd dat zij geen gunningsopdracht kunnen voorleggen voor de uitbreiding van het jachtrecht. Vogelbescherming Vlaanderen nam al tot tweemaal toe het initiatief om de betrokken partijen, waaronder de bevoegde minister Lydia Peeters, te vragen om het addendum in te trekken. Niet alleen willen we dat deze illegale situatie wordt rechtgezet, we begrijpen ook niet waarom deze uitbreiding in 2019 werd toegestaan.
Free Van Rompaey:
“Slikken en schorren trekken heel wat watervogels aan die verstoringsgevoelig zijn. Je kan geen hoogwaardig natuur creëren en tegelijkertijd gewone jacht toestaan. Iedereen begrijpt dat geweerschoten voor onrust zorgen bij alle dieren in het gebied en dus voor onnodige verstoring zorgen. In het dichtbevolkte Vlaanderen zijn er weinig rustgebieden voor wilde dieren. De weinige rustige gebieden die er zijn, moeten dat dus zeker blijven. Het maatschappelijk belang van kwaliteitsvolle natuur met bijhorende ecosysteemdiensten, is volgens ons belangrijker dan de jachtdrang van een beperkte groep mensen.”
Topnatuur in Groot Broek
De werken in het Groot Broek zijn nog niet helemaal afgerond. Tijdens de inrichtingsfase geldt daarom een schorsing van het jachtrecht. Op relatief korte termijn heeft er zich al een topnatuur ontwikkeld. Het getransformeerd gebied ontvangt vandaag een overvloed aan doortrekkende watervogels en is een geliefde plaats voor vogelspotters. Grote aantallen slobeend, bergeend, krakeend, zomer- en wintertaling en kokmeeuw ervaren Groot Broek als dé ideale plek om te overnachten, te rusten en om voedsel te zoeken. Sinds 2021 is het eveneens een broedplaats voor meerdere koppels lepelaars.
De eerste zitting in deze zaak vond plaats op vrijdag 2 februari. De eindconclusies worden pas in maart 2025 verwacht. Een eigenlijke uitspraak zal dus waarschijnlijk tegen de zomer 2025 bekend zijn.
Domesticatie behoedde onze knobbelzwanen voor uitroeiing
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de knobbelzwaan [Dirk Draulans]
Als je groot bent, opvallend en agressief, zeker tegenover mensen, maak je het jezelf niet gemakkelijk als dier in een mensenwereld. Mannelijke knobbelzwanen kunnen in het broedseizoen behoorlijk agressief uit de hoek komen om hun nest te beschermen. In de middeleeuwen werd er intensief op de knobbelzwanen gejaagd. Ze zouden misschien wel zijn uitgeroeid als ze zich niet net bijtijds nuttig hadden gemaakt: als leverancier van vlees en veren voor de donshandel.
Zwanen eten zowel land- en waterplanten (kranswieren en fonteinkruiden). Ze eten per dag ruwweg 1,5 tot 2 kilo vers ‘groen’. Ze zijn dol op gras. Ter vergelijking: 20 zwanen eten ongeveer evenveel gras als één koe. Geregeld zie je zwanen met de kop onder water. Als ze met hun lange hals net niet bij de bodem kunnen om wortelstokken en knolletjes te eten, kantelen ze hun lijf en hangen ze als een dobber ondersteboven in het water. Dit wordt grondelen genoemd. Ze kunnen ongeveer 40 tot 60 sec onder water blijven.
Boven de snavel van de knobbelzwaan zit een knobbel die vooral dient als ornament. Die knobbel bestaat uit vetweefsel en zegt iets over de leeftijd en de conditie van de vogel. Hoe ouder de zwaan, des te groter de knobbel. Bij vrouwtjes groeit de knobbel door tot 8 jaar, bij mannetjes kan de bult tot hun 15de jaar doorgroeien. Sommige mannetjes hebben een enorme toeter en daarmee laten ze zien dat ze een hele bink zijn.
Zo raakte de knobbelzwaan gedomesticeerd. Nadat de handel in donsveren onder druk van nieuwe economische ontwikkelingen in de 20ste eeuw in het slop was geraakt, werd een aantal tamme vogels losgelaten op park- en andere vijvers, waar ze verwilderden. Soms mengden ze zich onder restanten van wilde populaties die vooral in afgelegen delen van Rusland bleven floreren en in harde winters af en toe in onze regio verzeilden.
In de 2de helft van de vorige eeuw ging het vooruit met ons knobbelzwanenbestand. In de jaren 1970 bedroeg het aantal broedparen in Vlaanderen 80 à 100 koppels, tegenwoordig zijn het er 300 tot 400. Dat is klein bier in vergelijking met het waterrijke Nederland, waar er gemiddeld zo’n 8000 koppels broeden. Het bestand lijkt nu min of meer stabiel te zijn.
Hoewel ze eeuwenlang is vervolgd, heeft de knobbelzwaan in onze cultuur een sprookjesachtig aura verworven. Ze inspireerde ballerina’s tot grote kunst in Het zwanenmeer. Een dramatische dansscène in dat ballet creëerde een nieuwe myhthe: die van de zwaan die sterft van verdriet na het overlijden van haar partner.
De mythe leeft verder in geromantiseerde interpretaties van dierengedrag. Ook mensen kunnen zo hard treuren om een gestorven partner dat ze zelf willen sterven. Maar het mooie zwanenverhaal strookt niet met de biologische realiteit. Zwanenkoppels kunnen wel lang bij elkaar blijven, maar dat is eerder een kwestie van plaatstrouw (graag terugkeren naar hetzelfde territorium) en gemakzucht dan van blijvende aantrekkingskracht: als je je partner en je territorium kent en trouw blijft, hoef je geen energie te verspillen aan de zoektocht naar iets nieuws. De biologische realiteit is dat een zwaan na het verdwijnen van een partner meestal snel een nieuwe relatie heeft. Zelfs scheidingen komen voor als een van de twee ondermaats presteert als broedvogel. Er is een zwanenvrouwtje bekend dat in haar leven vijf partners ‘versleet’.
De romantiek van de sierlijke dans waarmee zwanen elkaar verleiden, behoeft ook enige nuancering. Meestal duurt de balts, als toonbeeld van tederheid tussen twee zwanen slechts een 5-tal minuten. Het mannetje en vrouwtje bewegen simultaan, ze poetsen hun veren een beetje, draaien wat om elkaar heen, hun nekken vormen een ‘hartje’, ze draaien weer, hun kopjes gaan vaker onder water en dan ineens klimt het mannetje op het vrouwtje. De paring duurt maximaal een 20-tal seconden, waarbij het zwaardere mannetje de kop van het spartelende vrouwtje onder hem boven water moet houden om te vermijden dat ze in de problemen komt. En dan komt het mooiste: als de paring voltrokken is, komen ze samen omhoog en maakt het mannetje knorgeluiden en het vrouwtje maakt een hoog piepend geluid. Dat geluid gaat je door merg en been, het is ontzettend mooi. Het hele ritueel duurt 1 tot 2 minuten, daarna gaan ze gewoon weer eten.
Mensen cultiveren de zwanenromantiek om het gebrek aan romantiek in hun eigen leven te compenseren. Daar is niets mis mee. Dieren mogen mensen doen dromen.
Paul en Betty, het eerste koppel zeearenden in België
Geraadpleegde bron: Knack: Natuur [Dirk Draulans]
Alles wijst erop dat de zeearend dit jaar voor het eerst sinds mensenheugenis in ons land zal broeden. De primeur is voor natuurgebied De Blankaart in Diksmuide.
Ze maken er een echte show van, te land, te water en in de lucht: de twee zeearenden die op de rand van een grote vijver in het natuurgebied in Diksmuide een enorm nest bouwen. Ze spelen op het nest, ze slepen takken aan ter versteviging en ze maken aanstalten om te paren. Alles wijst erop dat ze het goed met elkaar kunnen vinden. In oktober begonnen ze met de bouwwerken, op de plek van een buizerdnest dat ze eerst verwijderden. Nu al is het resultaat indrukwekkend – een zeearendennest kan 600 kg wegen.
Het natuurgebied De Blankaart ligt in de IJzervallei, tussen Oost-Vleteren en Diksmuide, in de provincie West-Vlaanderen. Het bezoekerscentrum ligt in het mooie Blankaartkasteel. Doorheen het Blankaartmoeras en langs de Blankaartvijver vind je kindvriendelijke fietstochten en wandelingen. Vlonderpaden brengen je naar vogelkijkhutten en een uitkijktoren om de vogels in alle rust te bekijken. Staat het water in het gebied hoog genoeg, dan voert een fluisterboot je geruisloos door het moeras. Zo verken je het gebied zonder de dieren en talrijke vogels, waaronder lepelaars, te storen.
Tijdens hun vluchten boven de vijver zie je hoe gigantisch de vogels zijn. Zeearenden halen een vleugelspanwijdte van 2,5 meter. Hun witte staart is dan extra opvallend. Voor de watervogels op de vijver in Diksmuide zijn de twee geen geschenk. Bijna alle eenden en ganzen gaan de lucht in als de zeearenden opstijgen, vliegend zijn ze veiliger dan op het water.
Als het koppel zeearenden op een dikke uit het water opstekende tak gaat zitten, vlak voor het bruggetje vanwaar het nest vrij goed te zien is, valt het pas echt op hoe adembenemend de dieren zijn, met hun enorme knalgele klauwen en grote knalgele bek. Het zijn de imposantste vogels die je in onze contreien kunt zien. Toch durft een drieste kraai de vogels op de tak minutenlang te tergen, tot ze finaal opvliegen om van de lastigaard verlost te zijn.
De vogels kwamen op 21 april aan, zo vertelt conservator Guido Vandenbroucke. Het was de eerste keer dat we een koppel zagen, vroeger kwam er uitsluitend af en toe een solitaire vogel. In het begin durfden we niet te hopen op een broedgeval. Iedereen vertelde ons dat de vogels wel gauw weer weg zouden zijn. Maar ze bleven. Door een aangepast waterbeheer liggen De Blankaart en zijn omgeving er nu natter bij dan vroeger. Dat is gunstig voor veel vogels, zeearenden inbegrepen. Het jarenlange werk voor natuurherstel werpt zijn vruchten af. Veel vogels die elders verdwenen zijn, doen het hier uitstekend.
De arenden hebben geen moeite om in De Blankaart prooien te pakken te krijgen. Ze vangen vooral ganzen en meerkoeten. En af en toe ook iets speciaals, zoals muskusratten of een koereiger. Die laatste is een wit reigertje dat, gestuwd door de klimaatopwarming, de laatste decennia aan een opvallende noordwaartse expansie bezig is. Op een gemeenschappelijke slaapplaats in de bomen van een eiland in de vijver werden al meer dan 600 koereigers geteld. Als je 10 jaar geleden zou hebben verteld dat je in De Blankaart een zeearend een koereiger zag vangen, dan was je – terecht – gek verklaard. Vandaag kan het. De koereiger broedt nu ook in De Blankaart.
Als toppredator is de zeearend lange tijd meedogenloos vervolgd door de mens. Hij was erg zeldzaam geworden. In de Atlas van de vogels in België en West-Europa van graaf Leon Lippens en Henri Wille uit 1972 staan slechts 31 waarnemingen voor ons land vermeld, eentje dateert van 28 november 1934 in de regio van De Blankaart. De vogel werd er afgeschoten, net zoals de helft van de vogels die in het boek worden vermeld. Er werd toen meer met geweren naar zeearenden gemikt dan met verrekijkers.
Die trieste tijden zijn gelukkig voorbij. Na het invoeren van efficiënte beschermingsmaatregelen en het verbod op schadelijke pesticiden zoals DDT, die de voedselketen ontwrichtten, kwam er een revival.
Volgens het European Wildlife Comeback Report uit 2022 nam het bestand van de zeearend in West-Europa sinds 1970 met 450 % toe. In 2006 werd in Nederland het eerste broedgeval geregistreerd – nu broeden er al meer dan 30 koppels. De kans is reëel dat de vogels in De Blankaart jongen van Nederlandse of misschien Duitse broedkoppels zijn. In ons land werd nog nooit een broedgeval geregistreerd. Als het koppel de volgende lente jongen krijgt, is dat een historische primeur.
Wie de pleisterende vogels met meer dan gewone aandacht volgt, is Betty Daenen. Samen met haar man Paul Kempynck, zoon van de voormalige eigenaars van het domein, werkte ze sinds de jaren 1960 aan het beheer van de natuur van De Blankaart. De twee arenden werden naar het koppel vernoemd. Paul en Betty woonden tientallen jaren aan de oever van de vijver in een villaatje dat nu zicht heeft op het zeearendennest. Paul stierf in 2012, maar Betty bleef er tot april 2023, toen ze naar een woonzorgcentrum verhuisde – ze is nu 93.
Op 26 oktober schreef ze, met de hand, een pakkende brief aan ‘Uwe majesteit de ZEEAREND’, waarin ze haar ontzag voor de vogel etaleert: ‘Wij voelen ons klein door uw grootheid, waar gij geen misbruik van maakt, wat wij mensen wel doen, zodra wij ook maar enige macht verworven hebben.’ Veel mooier kun je het contrast tussen de activiteit van roofvogels en de vernietigende aard van de mens niet verwoorden.
Het koppel zeearenden en het nest vormen voor Guido Vandenbroucke, die het gebied sinds 1995 beheert als onbezoldigde vrijwilliger, een van de drie hoogtepunten uit zijn meer dan 25 jaar conservatorschap. Een ander hoogtepunt was een broedgeval van de zeldzame lepelaar in de reigerkolonie langs de vijver in 2013. En het verrassende derde hoogtepunt noemt hij de relatie met landbouwer en regiogenoot Geert Leeman. Vroeger was hij tegen de natuur, nu is hij niet alleen een medestander, maar ook een kameraad geworden. Ook met het polderbestuur, dat vooral landbouwbelangen behartigt, is de verstandhouding sinds een jaar of tien prima.
Vandenbroucke is een boerenzoon: Hij is op een na de jongste uit een gezin van keuterboertjes met 9 kinderen. Zijn ouders hadden 12 koeien. Hij herinner zich hoe zijn moeder huilde toen hun trekpaard werd vervangen door een tractor. Hij herinnert zich ook hoe moeilijk het voor zijn vader was om zich te verzetten tegen de drang naar grootschaligheid van de landbouworganisaties. En tegen de hormonenmaffia die dikwijls onaangekondigd op je erf kwam om je dieren te bewerken. Je moest als boer stevig in je schoenen staan om daartegen in te gaan. Ze groeiden op in de natuur, hoewel ze constant mussen en spreeuwen vingen om te eten – ze konden het goed gebruiken. Zo is wel zijn interesse voor natuur ontstaan.
In de jaren 1960 zag Vandenbroucke als jongeman hoe de natuur snel verloederde: zijn broers kwamen thuis met zeldzame vogels die ze hadden geschoten, zoals velduilen. Mooie kleine landschapselementen, zoals natuurlijke poelen in natte weilanden met daarrond knotwilgen, werden volgestort met afval, waarna bulldozers er zand over kapten om de rommel te verbergen. Het begon te wringen, en dus is hij in de jaren 1980 in de milieu- en landschapseducatie gestapt. Destijds was dat pionierswerk, maar hij heeft er geen seconde spijt van gehad.
Zijn boerenachtergrond helpt Vandenbroucke in zijn vele contacten met landbouwers. Hij onderhandelt voortdurend over de aankoop van gronden en over het beheer van de natuurgebieden. De natuur van en rond De Blankaart strekt zich uit over een oppervlakte van meer dan 1000 ha, waarvan ongeveer de helft wordt beheerd door Natuurpunt en de andere helft door het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Natuurpunt werkt samen met 52 landbouwers, onder meer voor het hooien. Omdat het hooi van hoge kwaliteit is, kunnen de boeren het vrij duur verkopen, bv. aan maneges.
Er zitten uiteraard, zoals altijd en overal, lastpakken tussen. Maar doorgaans verlopen de gesprekken met de landbouwers respectvol. ‘We begrijpen elkaar en we respecteren elkaars bekommernissen. De boeren kijken bezorgd naar ons waterbeheer. Dat werd in 1993 vanuit een ongezond wederzijds wantrouwen vastgenageld in strikte protocollen. Die moeten worden herbekeken, nu de waterproblematiek ernstiger wordt door de klimaatopwarming. Tijdens de maand december van het vorig jaar was er in korte tijd drie keer een waterbom boven Noord-Frankrijk – dat is niet meer normaal. 6000 hectare land is volledig onder water gelopen. Overstromingen horen bij de regio, maar de pieken van wateroverlast worden hoger. Daar zijn de dijken en het waterbeheer niet op voorzien. Onlangs hadden we er al overleg over, onder meer met de gouverneur. We zullen het waterprotocol herbekijken. We onderzoeken in welke mate het mogelijk is om het waterpeil in en rond De Blankaart af en toe te verlagen om te anticiperen op mogelijke wateroverlast, op basis van voorspellingen van weer- en waterexperts. Zo kunnen we de boeren en andere omwonenden helpen.’
Tijdens de zware overstromingen in de Westhoek beweerde een lokale burgemeester dat De Blankaart en zijn vogels mee verantwoordelijk waren voor de problemen. ‘Ik begrijp die reactie, in het heetst van de strijd tegen het water’, zegt Vandenbroucke. Hij woont vlak bij De Blankaart. Ook hij moest enkele dagen zijn huis verlaten vanwege het overstromingsrisico. ‘Boeren waren bekommerd omdat experts in de media vertelden dat er niet méér dijken moeten komen maar minder, om waterberging in de natuur mogelijk te maken. Deze regio heeft altijd met het risico op wateroverlast geleefd. Maar bijna geen enkele historische boerderij is de voorbije maanden onder water gelopen. Ze zijn allemaal gebouwd op verhoogde eilandjes in het landschap. Het extreme weer creëert extra uitdagingen. Daar moeten we rekening mee houden.’
Nog altijd zie je in de Westhoek ondergelopen akkers en weilanden, nu even in ijsvlakten herschapen. Tractoren zitten tot over hun assen vast in een modderveld. Een deel van de problemen is een gevolg van de almaar toenemende grootschaligheid in de landbouwsector. Uit de kluiten gewassen groente- en aardappelverwerkende bedrijven doen alsof natuur geen hinder kan geven. Ze blijven landbouw als een puur industrieel proces zien, waarbij bodems probleemloos dood kunnen worden gemaakt.
Ook in zijn eigen familie ziet hij evoluties in de landbouwsector. Zijn broer nam de kleine boerderij van zijn ouders over en herschoolde zich al snel tot aannemer, hij werkt nu als landbouwer in bijberoep. Zijn schoonzoon is hopkweker, die nieuwe technologie gebruikt om milieuvriendelijk te boeren. ‘Hij wil zo weinig mogelijk ploegen om zijn bodems te beschermen en zo weinig mogelijk pesticiden gebruiken’, vertelt Vandenbroucke. ‘En dus zoekt hij naar efficiënte automatische en gps-gestuurde schoffelmachines om zijn land onkruidvrij te maken zonder chemische onkruidverdelgers. Die machines bestaan, maar ze zijn duur. Zolang de Europese en andere autoriteiten het gebruik van pesticiden niet verbieden, lijken ze geen economisch haalbaar alternatief te kunnen worden. Maar ook in de landbouwsector zijn er steeds meer mensen die beseffen dat het anders moet als we het leefbaar willen houden – ook voor henzelf. Dat is een gunstige en hoopvolle ontwikkeling.’
De fuut als voorbeeld van wat een âperfect koppelâ kan zijn
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de fuut [Dirk Draulans]
Een van de mooiste jaarlijkse tradities in onze vogelwereld is de balts van de fuut in de late winter en vroege lente. Futen zijn visetende vogels die algemeen zijn op onze wateren, zelfs in steden, zodat het niet zo moeilijk is om hun balts te kunnen bewonderen. Het ziet eruit als een synchroon waterballet. Vrouwtje en mannetje putten zich samen uit in een ritueel van doorwrochte lichaamsbewegingen, waarmee ze elkaar de futenversie van inzet en trouw beloven.
Ze richten zich bv. hoog op en schudden met hun kop voortdurend ‘nee’ tegen elkaar, hoewel ze ongetwijfeld ‘ja’ bedoelen. Ze bieden elkaar waterplanten als geschenk aan. Elders in de wereld hebben andere futensoorten hun baltsgedrag uitgebouwd tot nog indrukwekkender choreografieën. Er bestaat een YouTube-filmpje van een koppel danseressen dat de balts van de Patagonische fuut uit Zuid-Amerika imiteert. Als je dat ziet, besef je pas goed hoe bijzonder het allemaal is.
Het is vrij uitzonderlijk dat beide leden van een koppel op dezelfde manier baltsen. Vrouwtjes- en mannetjesfuten zien er ook identiek uit, inbegrepen de in broedkleed prachtig gekleurde kop met een oranjebruine kap die zwart uitloopt naar de randen toe. Moeder en vader investeren evenveel in het broeden en grootbrengen van de jongen. Futenkuikens hebben een zebrapyjama-achtig verenkleed en worden op de rug van hun ouders meegedragen en met visjes gevoed.
Ruim 100 jaar geleden werd er al over de balts gedebatteerd. Bioloog Julian Huxley, broer van de wereldberoemde schrijver Aldous, publiceerde in 1912 in het vakblad Science een verkennende analyse van de vraag of de balts en het verenkleed van de fuut wel als kenmerken van seksuele selectie – belangrijk voor partnerkeuze – konden worden beschouwd, aangezien de twee geslachten er in niets in verschillen.
Huxley was een exponent van de destijds dominante mannelijke visie dat partnerkeuze iets van de man was, met een passieve rol voor de vrouw. Nu weten we dat het meestal omgekeerd is: dat vrouwen beslissen wat er gebeurt, omdat zij meer in de voortplanting investeren dan mannen. Dat is ook voor onze soort het geval. Mogelijk gaat het zelfs op voor futen, ondanks hun grote geslachtelijke gelijkheid, want de vrouwtjes moeten nog altijd de eieren produceren.
Huxley had geluk dat hij futen kon observeren, want de vogel werd in de 19de eeuw in West-Europa bijna compleet in de vernieling gejaagd voor zijn mooie veren, die als ornament voor hoeden en sjaals werden verkocht. In de 2de helft van de vorige eeuw herstelde hij zich, ook bij ons. In 1953 werd de Vlaamse broedpopulatie op een vijftigtal koppels geraamd, maar sinds 2000 is ze stabiel met elk jaar iets tussen de 1000 en 1500 koppels. Niet alleen bescherming tegen jacht, ook de beschikbaarheid van nieuwe biotopen, zoals havendokken en zandwinningsplassen, gaf de futenpopulatie een boost.
Geraadpleegde bronnen: NIOZ (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) – BirdEyes
Met het nieuwe onderzoekscentrum BirdEyes, gaat de Rijksuniversiteit Groningen de wereld onderzoeken via de ogen van trekvogels. Het centrum voor wereldwijde ecologische verandering, gevestigd in Leeuwarden is een initiatief van hoogleraar trekvogelecologie, Theunis Piersma en wordt geleid door directeur Johan van de Gronden. Soms leer je het meest over je eigen omgeving door die te vergelijken met andere. Daarom volgen we verschillende steltlopers op verschillende trekroutes over de hele wereld, bv. door gebruik te maken van miniatuursatellietzenders op zonne-energie die geregeld de geografische posities van de vogels doorgeven.
Zo wordt BirdEyes mogelijk gemaakt door het gegeven dat de Groningse onderzoekers in samenwerking met collega's van o.a. het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee en de Universiteit van Amsterdam inmiddels duizenden vogels van zendertjes hebben voorzien.
Daardoor is het mogelijk geworden om vogels niet als één grote, gemiddelde groep te zien, maar als individuen, die beslissingen nemen op basis van wat de wereld om hen heen te bieden heeft. Die vogels wijzen ons daarmee op klimaatverandering, op aantasting van het landschap en op veranderingen in hun voedsel. Dankzij de internationale samenwerking is glashelder geworden hoe uitzonderlijk de Waddenzee is. De Waddenzee is het grootste getijdensysteem ter wereld, waar natuurlijke processen ongestoord kunnen plaatsvinden.
Het gebied strekt zich uit langs de kusten van Denemarken, Duitsland en Nederland. Vanwege zijn wereldwijde unieke geologische en ecologische waarden staat de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Nergens anders bestaat er zo’n dynamisch landschap met een veelheid aan leefgebieden die gevormd zijn door wind en getijden. De biodiversiteit op wereldschaal is afhankelijk van de Waddenzee.
Het is een vitale schakel voor een groot aantal vogels die migreren tussen het Noordpoolgebied en Afrika. Die kennis legt het mondiale ecologische netwerk bloot, maar legt tegelijkertijd ook een bijzondere verantwoordelijkheid op de schouders van natuur(gebied)beheerders.
De dagelijkse leiding van BirdEyes is in handen van Emma Penning, die tegelijk ook onderzoeker is van de drieteenstrandloper.
Door het veranderende klimaat komen de garnalen tegenwoordig net iets vroeger en ook in hogere aantallen naar de ondiepe delen van de Waddenzee en daar profiteren doortrekkende drieteenstrandlopers van. Ruim 10 jaar terug ontdekten vogelonderzoekers op het onbewoonde Waddeneilandje Griend, middenin de Waddenzee (hoogwatervluchtplaats) min of meer bij toeval dat daar drieteentjes uit alle windstreken samenkomen, vertelt Penning. De gekleurde ringen aan de pootjes van de vogels, die op afstand met de telescoop af te lezen zijn, lieten eerder al zien dat hier drieteentjes uit Afrika, Zuid-Europa, Engeland, IJsland en Oost-Europa samenkomen. Dat doen ze voordat ze naar de broedgebieden in onder andere Groenland vertrekken, of nadat ze ervan teruggekeerd zijn. Maar waarom ze hier zo graag kwamen, dat wisten we toen nog niet.
Voor haar promotieonderzoek keek Penning letterlijk duizenden uren door de telescoop naar de etende strandlopers. Dan zie je wel veel, maar niet alles. De vogels pikken razendsnel kleine prooien uit het zand, die je dan lang niet altijd op naam kan brengen. Maar men zag vaak ook heel duidelijk dat ze achter springende garnaaltjes aan renden. Pas toen het DNA in de poepjes van de vogels werd geanalyseerd, zag men hoe belangrijk die garnaaltjes eigenlijk zijn. In het najaar maken garnalen wel twee derde van het dieet van de drieteenstrandlopers uit.
Drieteenstrandlopers kunnen veel prooien pakken: van wormpjes en kleine waddenslakjes tot aangespoelde schelpdieren en krabbetjes. Maar als ze de kans krijgen, gaan ze toch echt voor garnaal, merkte Penning vaak op. Ook als de garnalen langzaam in aantal afnemen aan het eind van de zomer, stelde men vast dat ze nog steeds de hoofdmoot van het drieteendieet vormen. Pas eind september, wanneer de garnalen naar de diepere delen van de Waddenzee en de Noordzee zijn verhuisd, schakelen de vogels over op ander voedsel. Dat is ook vaak het moment dat de vogels ineens op de stranden van de Noordzee opduiken.
Vooral de wadplaten rond Griend zijn een goede habitat voor garnalenliefhebbers, zo blijkt uit de tellingen van Penning en collega’s. De hele populatie van de drieteenstrandlopers aan de oostkust van de Atlantische Oceaan bestaat naar schatting uit 250 tot 300 000 vogels. Tijdens de piek in het vroege voorjaar kunnen er daarvan op één moment wel 20 000 vogels rond Griend zitten. Door het jaar heen komt waarschijnlijk wel een kwart van de populatie op enig moment dicht in de buur van de Waddenzee. Voor de precieze aantallen dient nog nauwkeuriger naar de ringwaarnemingen gekeken.
Penning vermoedt dat Griend zo geschikt is vanwege de rust en de uitgestrekte wadplaten rond het eiland. Door het opwarmende klimaat ziet men bovendien dat de garnaaltjes hier in het voorjaar tegenwoordig een week of twee eerder opduiken. Toevallig sluit dat goed aan bij het reisschema van de drietenen. Dat verklaart waarschijnlijk waarom dit de enige populatie is van de drieteenstrandlopers op de hele wereld die in de lift zit. Soortgenoten langs de kusten van Amerika, Azië of Australië doen het lang niet zo goed.
Dat de drieteenstrandloper profiteert van het veranderende klimaat, is meer geluk dan wijsheid. Men kan niet besluiten of de vogels zich gericht hebben aangepast aan de verandering. De veranderende timing bij de garnalen sluit wonderwel goed aan bij het huidige seizoenritme van de vogels. Het onderzoek van Penning toont vooral aan dat je naar een hele voedselketen moet kijken, wil je veranderingen in aantallen vogels begrijpen. Als het de komende decennia nóg warmer wordt, is het nog maar de vraag hoe de natuur in de Waddenzee daarop reageert.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de houtsnip [Dirk Draulans]
De houtsnip is de enige van onze steltlopers die een groot deel van zijn leven in het bos doorbrengt. Maar helemaal bosbewoner is hij niet. Hij houdt vooral van bossen met berken en open begroeiing. Ook grote open plekken zijn nodig voor de baltsvluchten van de mannetjes, waarmee ze in het broedseizoen indruk willen maken op vrouwtjes. Tijdens het paargedrag in de lente vliegt het mannetje met vertraagde, stijve vleugelslag in grote banen over het bos en laat knorrende en niezende geluiden horen. Toch is de paarbinding eerder zwak daar de relatie niet lang stand houdt omdat het mannetje met meerdere vrouwtjes paart.
De houtsnip broedt op de grond. De legtijd valt in de periode maart – juli, en piekt rond eind maart en de eerste helft van april. Er zijn één tot twee broedsels per jaar met meestal 4 eieren. De broedduur telt 21-24 dagen. Alleen het vrouwtje broedt en zorgt voor de jongen. De jongen zijn nestvlieders die na ca. 30 dagen vliegvlug zijn, maar toch nog enkele weken worden verzorgd.
Bovendien hebben houtsnippen, die bijna uitsluitend actief zijn in de schemerperiodes en ’s nachts als er maanlicht is, de neiging om geregeld hun bosbiotoop te verlaten en in omliggende weilanden naar voedsel te gaan zoeken. Ze voeden zich door met hun beweeglijke lange snavel diep in de grond te priemen en zo voedsel op te sporen.
Houtsnippen zijn gepatenteerde wormeneters, maar ze kunnen andere ongewervelden aan. In een bos is een humusrijke bodem wenselijk, want daar zitten veel meer regenwormen in dan in droge bodems. Op het menu staan ook insecten zoals kevers, oorwormen, duizendpoten, evenals spinnen, naaktslakken, bloedzuigers, pissebedden. Uitdroging en versnippering van bosgebieden zijn nadelig voor de houtsnip.
In onze contreien is hij een schaarse broedvogel, maar de soort heeft een ruime verspreiding en is niet bedreigd – ze is bij ons ook beschermd. Vroeger werd de vogel bejaagd – de 'schildersveren' van de houtsnip werden zelfs als trofee op de jagershoed gestoken – maar sinds 1991 is de houtsnip bij ons geen bejaagbare soort meer. Het doden alsook iedere vorm van handel en consumptie van deze beschermde vogelsoort is in Vlaanderen uitdrukkelijk verboden.
Vooral in de herfst trekken er tienduizenden houtsnippen uit het noorden door onze streken, op weg naar overwinteringsgebieden in het zuiden. Ze moeten wel, want het is moeilijk om die lange snavel in een bevroren bodem te rammen op zoek naar wormen. Tijdens die tocht gebeurt het dat ze versuft op de grond terechtkomen, omdat ze tegen een obstakel (venster) zijn gevlogen. De botsingen zijn een gevolg van het beperkte dieptezicht van de vogel. Zijn grote ogen staan zelfs naar vogelnormen ver naar achteren op de zijkant van zijn kop. Het voordeel daarvan is dat hij op de grond een groot deel van zijn leefomgeving kan scannen zonder zijn kop te hoeven draaien. Bewegingloosheid is een belangrijk aspect van zijn overlevingssucces.
De plompe houtsnip met korte poten en brede, afgeronde vleugels is geweldig goed gecamoufleerd op een bosbodem. Hun schutkleur met een tekening die gelijkt op dorre blaadjes, de brede, opvallende dwarsbanden op de kruin en de fijne dwarsbandjes (horizontale streepjes) op de onderzijde bieden een subtiele maskerade. Opvallend ook zijn de grote, donkere ogen. De houtsnip heeft opvallende witte plekken in zijn staart, die alleen zichtbaar zijn in vlucht of als hij zijn staart rechtzet. Ze zouden een functie hebben in de onderlinge communicatie.
Onderzoekers hebben in het vakblad Royal Society Interface aangetoond dat die witte plekken 30 % meer licht reflecteren dan eender welk ander wit op vogelpluimen. Zo vallen ze harder op in de donkere periodes wanneer de vogels actief zijn.
De zacht knorrende en niezende geluiden zouden aan de basis kunnen liggen van de uitdrukking ‘snipverkouden’. Maar snippenkenners wijzen erop dat ze mogelijk eerder haar oorsprong heeft in het feit dat er aan snippensnavels dikwijls waterdruppeltjes bengelen, zoals aan onze ‘snotneuzen’.
De uitdrukking dateert ongetwijfeld uit een tijd toen snippen in ons taalgebied veel algemener waren dan nu. Vandaag zien de meeste mensen nooit een snip.
De vogeltrek die momenteel boven onze hoofden hangt, is de najaarstrek met zijn piek in oktober. Vol verwachting mogen we dus weer reikhalzend uitkijken naar de komst van de ‘roodschouder’; de ‘roodvleugel’; de ‘roodvlerk’; de ‘Franse’, ‘Noorse’ of ‘looflijster’ … kortom: de koperwiek.
De koperwiek heeft zijn namen niet gestolen. Het is een van de kleinste lijsterachtigen van Europa, maar compenseert dat voldoende met zijn prachtige koperen tinten op flanken en ondervleugels. Zowel zijn Engelse (Redwing), Duitse (Rotdrossel), Noorse (Rodvingetrost) als Latijnse naam (Turdus iliacus) verwijst naar die roestoranje kenmerken. Het bruine vlekkenpatroon op zijn beige borst is dan weer typisch iets voor alle leden van de lijsterfamilie (Turdidae). De koperwiek onderscheidt zich hier nog een tikkeltje meer omdat de vlekken op zijn borst vaak aan elkaar raken waardoor in sommige vogelgidsen wordt gesproken van ‘strepen’ in plaats van individuele vlekken. Daarnaast draagt de koperwiek ook een roomwitte wenkbrauwstreep die fel contrasteert met zijn donkerbruine oorstreek.
De aanduiding ‘Franse’ verwijst naar de voorjaarstrekvluchten vanuit zuidelijke overwinteringsgebieden waardoor ze massaal door en vanuit Frankrijk naar ons vliegen. De naam ‘Noorse’ beschrijft dan weer de najaarstrekvluchten vanuit noordelijke broedgebieden vanaf eind september. ‘Looflijster’ wijst op de voorkeur van koperwieken voor loofbomen om in te broeden. Naast naaldbomen zijn ook berken en wilgen in nattere gebieden geliefd, maar ze bouwen hun nesten ook op de grond, als er tenminste voldoende beschutting is. Hun broedactiviteit start pas laat in vergelijking met andere zangvogels – eind mei, begin juni – simpelweg omdat de lente in het hoge noorden wat later begint dan in de rest van Europa. Het komvormige nestje wordt met allerlei droog en zacht plantenmateriaal zoals gras, mos, takjes … in elkaar gezet. Enkel het vrouwtje bouwt het nest en broedt de eieren uit. Na een tweetal weken breken 4 tot 6 jonge koperwieken uit hun ei, waarna ze op hun wenken worden bediend door beide ouders. Twee weken later verlaten ze het nest en nog eens twee weken later zijn ze zelfstandig genoeg om hun eigen weg te gaan. Twee legsels per broedseizoen is niet uitzonderlijk.
De koperwiek is in Vlaanderen geen broedvogel. Vanuit Merelbeke en Schilde zijn er respectievelijk in 1926 en 1972 wel meldingen geweest van een vermoedelijk broedgeval, maar dat is nooit bewezen. Ook in de rest van West-Europa staat de koperwiek slechts als ‘wintergast’ beschreven. Enkel in het noorden van Schotland komen 24 paartjes jaarlijks wel tot broeden.
In Europa spot je naast de normale vorm ook de IJslandse ondersoort die enkel broedt in IJsland en op de Faeroër eilanden. In vergelijking met onze koperwiek is deze eilandbewoner donkerder gekleurd en zwaarder gestreept op zijn borst en flanken. Helaas stoppen daar de duidelijkste kenmerken meteen. Tot op heden is er op basis van DNA nog geen verschil ontdekt. Ook op basis van geluid niet, al is er mogelijk een verschil in zangdialect. Om er hier in Vlaanderen eentje te kunnen zien, zal je dus je best moeten doen. In 2018 was het nog maar de 4de keer ooit (sinds 1800) dat een IJslandse koperwiek gezien én aanvaard werd door het Belgian Rare Birds Committee. Op 04/11/2018 vloog een 2de kalenderjaars vrouwtje in het net van wetenschappelijke vogelringers van het KBIN (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuuurwetenschappen) op de ringplaats van Maatheide te Lommel, Limburg.
Je kan de vogeltrek van bv. de koperwiek (redwing) online volgen via deze weersatellieten:
Wat heeft meteorologie met vogeltrek te maken? Veel, zo blijkt. Vogels wachten de ideale weersomstandigheden af om te beginnen aan hun grote tocht naar hun overwinteringsgebieden in het zuiden of in omgekeerde richting terug naar hun broedgebieden. Maar wist je dat één van de belangrijkste hedendaagse meetinstrumenten in de meteorologie, de weerradar, deze vogels gedetailleerd in kaart kan brengen? Een weerradar detecteert immers niet alleen de waterdruppeltjes in de atmosfeer, maar evengoed vogels die zich verplaatsen in het luchtruim.
Wil je zelf een koperwiek van dichtbij bekijken, plant dan allerlei bes-dragende inheemse planten in je tuin, zoals lijsterbes of meidoorn, hulst, kardinaalmuts …Bessen zijn door hun hoge vitaminegehalte een belangrijke voedselbron voor de vogels. Het zou zomaar eens kunnen dat ze in oktober jouw tuin bezoeken. Maar durf vooral eens later te gaan slapen en hou je oren open. Koperwieken zijn groepsdieren die vooral ’s nachts hun verraderlijke tocht naar het zuiden aanvatten. Dat is vaak de veiligste keuze aangezien en dan minder gevaren op de loer liggen. Ze kunnen dan gerust alleen of in kleine groepjes van enkele tientallen vogels vliegen. Tijdens een droge oktobernacht kan je getuige zijn van een hoge en scherpe ‘psriiii’, een toon die als een ver afgeschoten vuurpijl langgerekt over je hoofd klinkt. Overdag passen ze een andere tactiek toe: veiligheid in grote groep.
Het huidig Belgisch dagrecord van aantal trekkende koperwieken werd op 29/10/2019 verpulverd op de tellocatie Duinen Vissersdorp in De Panne. Op 5.5 uur tijd vlogen 160 900 koperwieken (8 koperwieken per seconde) over.
Nature Today
De koperwiekentrek is door het fenomenaal aantal een jaarlijks hoogtepunt voor vogelaars. Op allerlei hoogtes, zelfs tot vlak onder het wolkendek, stromen ze binnen in hun snelle, spreeuwachtige vlucht. Overal waar bessen zijn, vallen in de loop van de dag de legers koperwieken in. Niet alleen direct aan de kust. Als de wind nog steeds gunstig is – wind mee! – vliegen veel vogels diep het binnenland in. Vaak zó hoog dat je ze niet ziet. Dan lijkt het aan de kust alsof er helemaal geen trek is.
Maar als het weer bij ons ongunstig is – regen, tegenwind, mist of laaghangende bewolking – dan gaat de trek laag en vallen de koperwieken eerder in, vaak al zodra ze de kust zien. Opgebrand – letterlijk. Want na zo’n nacht verliezen koperwieken flink aan gewicht en moeten ze eten. Bessen, let wel: rijpe bessen, voor koperwieken herkenbaar aan het UV-licht dat door de rijpe bessen wordt gereflecteerd. In duinen, maar ook in wilgenbossen met vlieren of in boerenland met meidoornhagen, kun je na een goede treknacht geen stap zetten zonder dat tientallen koperwieken voor je opvliegen. Want schuw zijn ze! Het vereist enig geduld om te genieten van de prachtige kleuren en tekening.
Door ring- en radaronderzoek én nijver telwerk is al veel bekend over de trek van koperwieken. Zo zijn er drie trekroutes te onderscheiden: een via de Lage Landen naar Frankrijk en het Iberisch Schiereiland, een ander via Oost-Europa naar het westelijk Mediterrane gebied en de derde van Noorwegen over de Noordzee naar de Britse eilanden en soms verder naar Noord-Spanje, over de Golf van Biskaje. In Nederland trekken naar schatting tussen de 3,4 en 4,4 miljoen koperwieken door uit Noorwegen, Zweden, Finland en Noordwest-Rusland. Wellicht ook uit Siberië, want daar worden ze nauwelijks geringd.
Het grootste deel trekt snel door naar Zuidwest-Europa of nog verder naar Noordwest-Afrika; een kleiner deel trekt naar Engeland. Volwassen koperwieken trekken gemiddeld verder dan jonge vogels. Koperwieken zijn redelijk plaatstrouw aan hun eenmaal gekozen overwinteringsgebied, maar sommige zijn ondernemender. Zo werd een in Nederland geringde koperwiek in een latere winter helemaal in Iran teruggevonden.
Koperwieken kijken in eigen land kan het beste in de tweede helft van oktober. Hoewel de eerste al in september verschijnen, is de hoofdtrekperiode geconcentreerd in een periode van gemiddeld maar twaalf dagen. Koperwieken hebben net iets spitsere vleugels dan de gelijkende zanglijsters, vliegen wat sneller dan die lijsters en trekken in dichtere formaties. Bij vorstinval trekken koperwieken bijna allemaal weg.
De patrijs is in Vlaanderen met uitsterven bedreigd, maar toch mag er nog op gejaagd worden. De politiek doet een nieuwe poging om dat anachronisme te stoppen.
Geraadpleegde bron: Knack: Elke patrijs is goud waard [Dirk Draulans]
Ooit was de patrijs onlosmakelijk verbonden met het Vlaamse landschap. Maar de schaalvergroting in de landbouw en het massaal gebruik van pesticiden waren funest voor de soort. Patrijzen vonden in ons uitgeklede en vervuilde landschap geen eten en geen schuilplaatsen meer, wat hen kwetsbaar maakte. Op veel plaatsen verdwenen de vogels.
Ook al kunnen patrijzen per legsel liefst 15 eitjes hebben, toch nam tussen 2007 en 2022 het aantal patrijzen met gemiddeld 4,2 % per jaar af. Het broedbestand halveerde deze eeuw en zou nu minder dan 5000 koppeltjes bedragen. In 2016 belandde de patrijs op de Vlaamse Rode Lijst van ernstig bedreigde soorten. In Europa is het bestand van de patrijs sinds 1990 met 90 % afgenomen als gevolg van vooral natuuronvriendelijke landbouwpraktijken. In Nederland is de jacht sinds 1996 verboden. Maar bij ons mag het nog, hoewel natuurliefhebbers geen patrijs meer te zien krijgen.
En toch mag er nog altijd op patrijzen worden gejaagd – ook dit jaar is de patrijs van 15 september tot 14 november vogelvrij. De laatste 20 jaar werden er in Vlaanderen meer dan 300.000 patrijzen geschoten. Vorig jaar stierven er officieel 4233 patrijzen in de jacht – dat is een significant deel van het tanende bestand. Het aantal jachtgebieden (‘wildbeheereenheden’) waarin op de patrijs mag worden gejaagd neemt wel af, maar dat heeft alles te maken met de crash in de populaties. In principe mag er alleen op patrijzen worden gejaagd gebieden met een min of meer leefbaar bestand.
De jagers trekken de cijfers over het patrijzenbestand van de wetenschappers in twijfel. Volgens Hubertus Vereniging Vlaanderen (HVV) zijn er beduidend meer patrijzen. Mogelijk komt dat door het illegaal uitzetten van gekweekte patrijzen om ze te kunnen schieten, een praktijk die nog altijd niet is uitgeroeid. Genetisch onderzoek van het INBO bevestigde dat vooral in regio’s waar de patrijs aan het verdwijnen is, onmiskenbare sporen van uitzettingspraktijken terug te vinden zijn. Dat is genetische vervuiling van een kwetsbare soort.
Vlaams Parlementslid Mieke Schauvliege (Groen) ijvert al sinds 2020 voor afschaffing van de jacht op de patrijs. Dat jaar werden er hoorzittingen met experts georganiseerd, ze stelde een voorstel van decreet op, maar het kwam nooit tot een stemming over het voorstel. Schauvliege wil het debat nu opnieuw aanzwengelen. Sinds 2020 is er 750.000 euro aan Vlaams belastinggeld in onderzoek naar de patrijs gepompt en kwam er ook nog eens 2,8 miljoen euro van Europa. Dat geld dient onder meer voor begeleidend werk voor het in 2021 uitgerolde ‘soortenbeschermingsprogramma akkervogels’.
Een patrijs veroorzaakt geen enkele vorm van schade. Ze is een symboolsoort voor het streven naar een natuurvriendelijk landbouwbeleid. De Europese Commissie heeft dat budget vrijgemaakt voor maatregelen om de patrijs te beschermen, onder meer door het planten van patrijsvriendelijke gewassen en het aanleggen van kever- en zandbanken op akkers die het leven van patrijzen wat comfortabeler moeten maken. Dat moet niet alleen de patrijs, maar ook andere bedreigde dieren nieuwe kansen geven.
Want samen met de probleemvogels veldleeuwerik en geelgors vormt de patrijs een trio ‘paraplusoorten’: beschermingsmaatregelen voor die soorten komen ook andere akkervogels ten goede. Het kan toch niet dat initiatieven die het uitsterven van de patrijs in Vlaanderen moeten voorkomen nog altijd in een context van jacht gebeuren, meent Schauvliege.
‘Translocatie’ van wilde patrijzen naar regio’s waar ze vroeger ook voorkwamen, is een van de ingrepen die onderzocht worden om het bestand van de patrijs lokaal weer aan te zwengelen. Dat kan alleen met een uitzonderlijke afwijking van het jachtdecreet. En translocatie is uiteraard alleen nuttig als er ook maatregelen komen om de leefsituatie voor de patrijzen ter plekke weer geschikt te maken – anders is het dweilen met de kraan open. Het kan ook niet de bedoeling zijn dat door het wegvangen van patrijzen uit hun leefgebied de populatie ook daar kwetsbaar wordt. Zulke ingrepen moeten met de grootste omzichtigheid gebeuren.
Natuurverenigingen Vogelbescherming Vlaanderen en Natuurpunt zijn voorzichtige voorstanders van het initiatief, maar ze twijfelen of het nuttig zal zijn zolang er op de patrijs wordt gejaagd. Elke patrijs is nu goud waard om te vermijden dat de vogel uitsterft, menen de verenigingen. Dus jacht is uit den boze, die legt te veel druk op de soort. Jacht op een bedreigde vogelsoort kan niet samengaan met investeringen in herstelprogramma’s.
Dat ziet de HVV anders. Precies de mogelijkheid om te jagen op de patrijs, zal het verdwijnen van de soort tegenhouden, meent de jagersvereniging. Want zonder jacht zullen jagers geen inspanningen meer leveren voor de soort. Natuurbehoud is voor de doorsnee jager nu eenmaal niet meer dan schietbehoud. De HVV wijst erop dat translocatie pas hand in hand met jacht zal kunnen gaan als een populatie voldoende robuust is geworden. Maar het lijkt vanzelfsprekend dat zelfs dan plaatselijke populaties nog een tijd zo fragiel zullen blijven dat ze geen extra druk kunnen verdragen. Minstens een tijdelijk moratorium op de jacht van de patrijs is noodzakelijk als we de vogel in onze leefomgeving willen blijven zien.
Mieke Schauvliege rekent voor het jachtverbod op minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA): Het is heel eenvoudig: als de minister écht wil dat de patrijzenpopulatie zich kan herstellen, dan zorgt ze ervoor dat de vogel niet langer kan worden afgeschoten. Wat heeft het voor nut om te investeren in onderzoek, habitatherstel en verwelkoming van de patrijs als diezelfde vogel een paar meter verder kan worden neergeschoten?
Het kabinet van Demir benadrukt dat de jacht op de patrijs tijdens haar bewind sterk is afgenomen: van 13 517 geschoten exemplaren in 2019 naar 4 233 vorig jaar. Bovendien investeert Demir sterk in habitatherstel in landelijk gebied voor de soort. Als de populaties verder zouden blijven afnemen, wat ze helaas doen, is het niet ondenkbaar dat de jacht op de patrijs in een volgende regeerperiode wordt stopgezet, stelt het kabinet. Maar met de huidige bestuursmeerderheid kan zo’n beslissing niet worden genomen.
De vink werkt sommige mensen mateloos op de zenuwen
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de vink [Dirk Draulans]
Over de vink hoeven we ons geen zorgen te maken: hij doet het goed. De Europese broedpopulatie wordt op een kwart miljard koppels geraamd, de Vlaamse kan oplopen tot een half miljoen. Cijfers van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek tonen dat de vinkenpopulatie in Vlaanderen sinds 1980 met liefst 142 % is gestegen. De vogel integreert zich moeiteloos in een door mensen gedomineerd landschap.
Zo is hij niet meer weg te denken uit onze tuinen. De vink zou zelfs de meest gehoorde tuinvogel kunnen zijn, met dank aan het scherpe ‘fwiet’ waarmee hij geregeld alarm slaat en het korte riedeltje dat zijn zang is en dat doorgaans eindigt met een herkenbaar ‘suskewiet’. Mannetjes zingen het om hun territorium af te bakenen. Voor onze oren zit er weinig variatie in hun liedjes, maar vrouwtjesvinken kunnen er ongetwijfeld indicaties over de kwaliteit van de zangers uit halen, wat nuttig kan zijn om te beslissen met welk mannetje ze in zee zullen gaan.
De bruingroen gekleurde vrouwtjes zijn minder opvallend dan de mannetjes, wier kop en hals vooraan bruinrood zijn en achteraan blauwgrijs. De vrouwtjes bouwen het nest en doen al het broedwerk, zodat ze er belang bij hebben om wat gecamoufleerd te zijn. De broedperiode valt tussen midden maart en midden juli en kan twee legsels hebben, hoewel dat eerder uitzondering is dan regel. Het aantal eieren varieert van 3 tot 5. De broedduur telt 10-14 dagen. Vinken zijn territoriaal en geen koloniebroeders. Het nest is van mos en gras gemaakt, bekleed met dierenhaar en veren, goed verborgen tegen een tak of in een diepe struik. De jongen zitten 12-15 dagen op het nest. Na het uitvliegen blijven ouders en jongen nog 20-35 dagen bij elkaar. Beide geslachten hebben twee witte vleugelstrepen, maar die vallen alleen op tijdens de vlucht.
Het basisvoedsel voor vinken wordt gevormd door zaden en zachte plantendelen. Vooral in het najaar scharrelen ze in grote groepen op de grond onder beuken om beukennootjes te eten, en in de tuin doen ze zich tegoed aan zaadjes die door andere vogels worden gemorst. Echter, in het broedseizoen schakelen vinken over op insecten. Deze leveren meer eiwitten, noodzakelijk voor de groei van de jonge vinken en om het grote energieverbruik van de oudervogels op te kunnen vangen.
Andere mensen zetten de zanglijntjes in bij wedstrijden, waarbij vinken in kooitjes zo veel mogelijk moeten zingen om hun eigenaar succes te bezorgen. De beste zangers haspelen hun liedje tien keer per minuut af. Vroeger werden competitievogels soms zelfs blind gemaakt, omdat ze dan beter zouden zingen, wat overigens een fabeltje was. Niet alle vinken hebben het opvallende ‘suskewiet’ in hun bescheiden repertoire. In Wallonië bv. hoor je het zelden. Jonge vinken leren hun zang al in het nest door te memoriseren wat ze hun vader horen doen, zodat er dialecten in vinkenzang ontstaan. Desondanks blijken alle dieren elkaar als soortgenoot te herkennen.
Vinkenzetten – ook wel suskewiet genoemd – is een traditie die zijn oorsprong in de middeleeuwen kent. Het gaat om zangwedstrijden met vinken die uitsluitend inheemse liedjes mogen fluiten. De vink die gedurende één uur de meeste, volledig juiste liedjes zingt, wint de wedstrijd. Deze zangwedstrijden worden doorgaans enkel met mannelijke vinken gehouden omdat zij een mooier lied zouden zingen. Wat eerst uitsluitend door vinkengilden werd beoefend, is nu een familietraditie geworden waarbij de kennis over vinkenzetten wordt doorgegeven aan kinderen en kleinkinderen.
De controverse rond vinkenzetten gaat over de manier waarop sommige vinkeniers in het verleden hun vinken behandelden in de hoop hen beter te laten zingen. Deze gebruiken zijn vandaag echter verboden. Zo werden vroeger elk jaar nieuwe, wilde vinken gevangen om in te zetten in de wedstrijden en kweekprogramma's. Voor het invoeren van het totaalverbod op het vinkenvangen mochten enkel bepaalde vinkenbonden volgens strikte quota wilde vinken vangen. Vandaag worden enkel gekweekte vinken gehouden en gepresenteerd tijdens een 'suskewiet'.
Het gebruik dat de meeste kritiek opleverde, waren de 'blinde vinken' die in de 19de en begin 20ste eeuw werden ingezet. Sommige vinkeniers schroeiden de oogleden van vinken toe in het geloof dat zij zo beter zouden zingen. Dit dieronvriendelijke gebruik werd in 1920 al door de Belgische overheid verboden.
Ook de huisvesting en de wedstrijdkooien worden vandaag streng gereguleerd: een vinkenier dient thuis over een volière te beschikken die zijn dieren voldoende ruimte voor beweging biedt en tijdens wedstrijden wordt de zangvink tijdelijk in een 'renne' (kleine kooi) geplaatst. In deze kleine kooi kan de vink enkel licht en donker onderscheiden, wat hem toelaat zich uitsluitend op het zingen te concentreren. Dit type kooi kwam in gebruik na het verbod op 'blinde vinken' en verzekert een goede luchtcirculatie.
De meeste van onze vinken zijn standvogels, maar noordelijke vogels trekken in de herfst door onze streken naar zuidelijker oorden om te overwinteren – de winter doorbrengen in hun broedgebied is geen leefbare optie. Volgens Biology Letters moeten ze onderweg geregeld enkele dagen verpozen om krachten op te doen. Als ze dat niet doen, gaat hun afweersysteem sputteren en worden ze vatbaarder voor ziektes. Trekkende vinken kunnen in onze tuinen opduiken, die als tankstation en motel fungeren. Het is eens een andere manier om naar je tuin te kijken.
Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel zomer_2023 [Willem De Poorter]
Vanaf 25 april begint het bij mij te kriebelen: ze komen eraan. Dan is het weer genieten van hun gracieuze acrobatische vluchten, hun sierlijke pirouettes en het gegier boven je hoofd. Als zij terug zijn uit het diepe Afrikaanse continent is het voor mij pas écht lente. Ik heb het over de 100-dagen-vogel of de zwaluw die geen zwaluw is: de gierzwaluw of Apus apus zoals de Latijnse naam zo mooi klinkt. En ja, na 100 dagen, zijn ze begin augustus alweer verdwenen. Even stil als ze gekomen zijn, gierend door de lucht naar het Afrikaanse continent.
De naam Apus apus stamt uit het Oud-Grieks. Die hebben ze te danken aan hun kleine pootjes met sterke klauwen die niet dienen om te staan zoals bij andere zwaluwen. Ze hangen er bv. mee aan een rots of vechten ermee tegen indringers in de nestkast. De naam kan ook verwijzen naar het feit dat hun pootjes niet zichtbaar zijn tijdens de vlucht.
Veel mensen verwarren de gierzwaluw met de boeren-, oever- of huiszwaluw omdat zijn lichaamsbouw er zo op lijkt. Zo ontstond ook zijn naam: hij lijkt op een zwaluw en maakt gierende geluiden, maar eigenlijk is er geen verwantschap.
Met wat fantasie vergelijk je het silhouet van gierzwaluwen met een boemerang. Sikkelvormig en aerodynamisch klieven ze acrobatisch door het luchtruim aan snelheden tot soms meer dan 120 km/u. Net als een boemerang komt de gierzwaluw altijd terug: elk jaar klokvast eind april, begin mei komt de vogel hier broeden, met dezelfde partner, honkvast. Want de gierzwaluw keert telkens terug naar hetzelfde nest als hij het geluk heeft dat het er nog is. Al beginnen de meningen over die partnertrouw te verschillen. De paringsdrang van de gierzwaluwen is groot. Als de partner op zich laat wachten of niet meer komt opdagen, kiest de gierzwaluw een andere partner.
Een ander opvallend kenmerk zijn hun prachtige grote ogen met lange wimpers. Naast die wimpers hebben ze een speciaal ooglid dat hun ogen beschermt tegen het stof tijdens hogesnelheidsvluchten. Bij veel vogelsoorten is er een (groot) verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. Dat is niet zo bij de gierzwaluw. Ze zijn amper van elkaar te onderscheiden, ook niet als je ze van dichtbij bekijkt. Waar ze wel in verschillen is de toonhoogte. Het mannetje roept iets dieper dan het wijfje.
De lichaamsbouw van de gierzwaluw is gemaakt om te blijven vliegen. Het luchtruim is zijn natuurlijke habitat. Ongeveer 42 dagen nadat de jongen zijn uitgebroed en vliegklaar zijn, verlaten ze het nest om de volgende 3 jaar amper nog een pootje aan de grond zetten.
Ze vliegen – het zijn trekvogels – meteen richting centraal en zuidelijk Afrika waar ze zich boven de savannes te goed doen aan een massa insecten. Ze kunnen al vliegend tot 20 000 insecten per dag vangen. Een 300-tal daarvan slaan ze op in hun ‘bolus’, een soort samengeperste voedselbal die ze in hun keelzak bewaren van waaruit ze hun jongen voeden. Als de ouders niet genoeg insecten naar het nest aanvoeren, gaan de jongen in een soort van slaapmodus die weinig energie verbruikt. Helaas is het insectenbestand de laatste jaren drastisch verminderd: een bedreiging voor onze gierzwaluw.
Naast eten in de lucht verzamelen ze al vliegend hun nestmateriaal. Ze houden van een ‘vliegende wip’ om zich voort te planten. En ze slapen al vliegend op hoogtes van 1.5 tot 3 km. Ze brengen één hersenhelft in een soort van lethargische toestand (slaapmodus) en blijven zweven op luchtlagen, waarbij ze langzaam naar beneden zakken, tot ze net voor zonsopgang terug hogerop klimmen.
Gierzwaluwen leggen jaarlijks soms meer dan 200 000 km af. Gedurende hun ganse leven – gemiddeld 15 jaar – is dat al gauw meer dan 3 miljoen km. Maar het zijn slimme vliegers. Ze surfen op de lucht- en windstromen van en naar hun broed- en overwinteringsgebieden. Doordat ze zo snel vliegen, hebben ze weinig natuurlijke vijanden. Behalve de slechtvalk halen niet veel roofvogels dergelijke snelheden.
Gierzwaluwen worden vaak met de stad geassocieerd. Van oudsher maken ze hun nest in holen en spleten van gebouwen en daar wringt het schoentje. Populaties in Europese gebieden lopen terug omdat veel gebouwen vandaag ‘gierzwaluwbestendig’ zijn. De veranderde bouwtechnieken zorgen voor veel minder spleten en holen. Omdat ze zo honkvast zijn en soms worden geconfronteerd met een verdwenen nest vinden ze niet altijd nieuwe nestgelegenheid.
In het Verenigd Koninkrijk staat de gierzwaluw momenteel op de Amberlijst van bedreigde diersoorten. Deze Amberlijst bevat de soorten die niet als bedreigd worden beschouwd, maar waarvoor er zorgen zijn over hun status en die mogelijk in de toekomst bedreigd kunnen worden.
Het goede nieuws? Jij kan helpen. Bevestig een nestkast, bij voorkeur noordoost gericht, aan je huis of voorzie een nestgelegenheid in het ontwerp van je huis of gebouw (natuur-inclusief bouwen). Zo’n nestplaats is niet groter dan een schoendoos maar goud waard voor de gierzwaluw. Zo blijft hij elk jaar trouw terugkeren. Hou ze dus zeker in de gaten, in die gaten waar ze thuishoren. Jouw zomergevoel wordt er beter op als je op je terras of in je tuin geniet van een boek met boven je hoofd het geluid van onze gierende gierzwaluw.
Met een vleugelspanwijdte, die varieert tussen 200 en 244 cm, een lichaamslengte die reikt tot 77– 92 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 3.1 en 7 kg, is de zeearend, ook wel de ‘vliegende deur’ genoemd, een indrukwekkende verschijning. Hij is de grootste roofvogel van Noord-Europa en vrijwel onmiskenbaar door zijn brede vleugels met diep ingesneden vingers, korte, wigvormige, witte staart en grote kop met een hoge krachtige, gele, haaksnavel. Ook de grote klauwen zijn knalgeel. Het adult vrouwtje is meestal tot een kwart groter dan het mannetje, wat duidelijk opvalt wanneer het paar tijdens het broedseizoen samen te zien is.
De vlucht is traag, bijna lui met strakke vleugelslagen, onderbroken door korte glijperioden op vlakke vleugels met licht geheven arm en afhangende hand, waardoor de vleugels een lichte ‘knik’ vertonen. Zo lijkt de zeearend zwaar en traag, maar vergis je niet. Vanuit die ‘luie’ vlucht kan hij met verrassend krachtige vleugelslagen in een paar seconden versnellen tot 70 km/u en met gemak een vliegende eend in de vlucht slaan. De vleugels worden haast recht gehouden en niet in een V zoals steenarend, buizerd en bruine kiekendief doen.
De zeearend is altijd in de buurt van waterrijke gebieden te vinden, waar hij ook jaagt. Belangrijk in hun biotoop is de combinatie van geschikte (grote, stevige) nestbomen op rustige plaatsen met vis- en watervogelrijke wetlands. Uiterwaarden met moeras- of loofbossen bij grote meren, delta's met eilanden. In de winter treft men hem aan in dezelfde gebieden, maar dan ook wel op rijke foerageerlocaties in grote heide- en hoogveengebieden of op uitgestrekte akkers, waar hij soms in losse groepen voorkomt.
De zeearend is een standvogel, hoewel vogels van de noordelijkste populaties in de wintermaanden naar de kust of ijsvrije meren in het zuiden trekken. Jonge vogels zwerven vaker dan adulte vogels. Het verspreidingsgebied omvat Noord-, Midden- en Oost-Europa met de grootste populatiedichtheden in het noorden en het oosten. Buiten Europa strekt de verspreiding zich verder uit in een brede gordel door Rusland tot de Stille Oceaan. De Europese populatie telt 18 000 tot 24 600 paren. Noorwegen huisvest 33% van de populatie, Rusland 23%, Polen 11%, Zweden 6%, Duitsland 5% en Finland 4%. De westelijke grenzen van het verspreidingsgebied zijn Groenland, IJsland en Schotland, waar de zeearend opnieuw werd geïntroduceerd, terwijl de soort in de andere Europese landen weinig voorkomt of als broedvogel afwezig is. In Nederland is de zeearend een uiterst schaarse broedvogel.
Het ouderpaar bouwt in de kruin van een boom of op een rotsplateau, zelden op de grond, een zeer groot nest dat vaak jarenlang wordt gebruikt. Het nest is een takkenconstructie van een meter diep en een paar meter diameter. Na een luidruchtige balts en acrobatische vluchten met stortduiken en klauw-in-klauw-vluchten legt het vrouwtje van januari tot mei (in Arctische gebieden) één legsel, dat meestal 2 eieren telt en die de partners om beurten ca. 38 dagen uitbroeden. Beide ouders verzorgen de jongen die na 70-90 dagen uitvliegen en daarna nog 30 dagen op hun ouders vertrouwen. Net als bij andere grote roofvogels duurt de ontwikkeling van juveniel naar adult 6 jaar of langer.
Het dieet van de zeearend is afhankelijk van het aanbod, omdat de gemakkelijkst beschikbare bronnen het eerst worden benut, bv. gestrande vissen en vooral gewonde vogels die van kilometers afstand worden waargenomen. Het menu bevat ook eieren en jongen, die uit bv. meeuwenkolonies worden geroofd, voornamelijk ook vis die vlak onder het wateroppervlak wordt weggeplukt (zonder stootduik in het water, zoals bij visarend). Ook veel watervogels (eenden, koeten, jonge ganzen), maar minder vaak zoogdieren (haas), vallen in de smaak. Daarnaast is de zeearend niet vies van aas, vooral in de winter als er ijs ligt. De jachttechniek van de zeearend varieert van verrassingsaanvallen vanuit bomen en vanaf rotsplateaus tot spontane wandelingen langs de vloedlijn aan de kust op zoek naar kleinere prooien. Even goed kan de zeearend een fladderende – bijna biddende – vlucht uitvoeren boven bv. meerkoeten, die worden gedwongen om herhaaldelijk te duiken en uiteindelijk uitgeput op het wateroppervlak liggen te dobberen.
Lange tijd was de zeearend niet te zien in onze contreien. Hij kreeg zwaar te lijden van alles waar roofvogels als gevolg van activiteiten van de natuuronvriendelijke mens mee te kampen hadden, zoals afschot, vergiftiging, nestvernietiging en voortplantingsproblemen door besmetting van hun voedsel met pesticiden.
In de jaren 1960 leek het er zelfs even op dat de zeearend op weg was om uit te sterven. Maar net bijtijds kwamen er efficiënte beschermingsmaatregelen. De soort breidde haar leefgebied uit vanuit Scandinavië, waar ze niet zelden op kliffen langs de kust broedt. Ook in Duitsland begon ze te floreren – er zou nu een duizendtal broedkoppels zijn, vooral langs grote zoetwatermeren. Duitse vogels kwamen in Nederland terecht, waar ze in 2006 voor het eerst broedden. Volgens experts was dat het eerste broedgeval sinds – letterlijk – de prehistorie. Nu zou er al een 30-tal broedkoppels zijn. Het was afwachten of de zeearend ook Vlaanderen zou aandoen.
De laatste jaren werden er vooral in het winterhalfjaar geregeld exemplaren gezien, die af en toe een tijdje bleven hangen in een geschikt gebied. Maar aanwijzingen dat ze hier ook zouden broeden, waren er niet, tot de voorbije lente. Nu verblijft er al maanden een koppel zeearenden in het prachtige natuurgebied ‘De Blankaart’ in het West-Vlaamse Diksmuide. De vogels zijn 3 jaar oud, wat de hoop doet rijzen dat ze er volgend jaar zullen broeden. Dan zal de zeearend eindelijk ook in ons land een broedvogel zijn. Een welkom signaal dat we goed bezig zijn met sommige aspecten van natuurherstel.
Maar niet alle problemen zijn van de baan. Duits onderzoek, gepubliceerd in het vakblad The Ibis, toont aan dat jonge zeearenden er alles aan doen om zo lang mogelijk in hun geboorteterritorium te blijven. Maar als er verstoring is, onder meer door bos- en natuurwerken of toenemende recreatie, krijgen ze stress en vertrekken ze. Zeearenden hebben immers behoefte aan rust.
Zwervende zeearenden kunnen honderden kilometers afleggen op zoek naar een geschikt leefgebied. In Nederland pendelen ze soms tussen het Lauwersmeer in het noorden en de Biesbosch in het zuiden van het land. Met hun grote vleugels vormen zulke afstanden geen probleem. De dieren lopen wel een risico op botsingen met bv. windmolens.
Ook loodvergiftiging als gevolg van jachtpraktijken blijft her en der een bedreiging – ze krijgen het lood met hun voeding binnen. Tegenwoordig hebben zeearenden, volgens Scientific Reports, ook erg te lijden van de nieuwste variant van de vogelgriep. De vrees bestaat dat het virus, dat ontstond in intensieve kippenkwekerijen, een deel van hun revival teniet zal doen.
Van Wim Bovens, de projectcoördinator van natuurwerkgroep De Kerkuil en roofvogelkenner, vernamen we recent dat er momenteel drie Amerikaanse zeearenden of witkoparenden (embleem op het wapenschild van de VSA) rondvliegen in Vlaanderen, die ontsnapt zijn bij valkeniers. Helaas laten die zich niet makkelijk vangen.
Red de Straatket! 20 jaar lang termijnonderzoek naar huismussenpopulaties
Geraadpleegde bronnen: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel: Lente 2023 – De Levende Natuur nr. 4 (2023)
Sinds 2002 monitort Vogelbescherming Vlaanderen, in samenwerking met onderzoekers van de UGent en Abblo vzw, de huismussenpopulaties in Brussel en Vlaanderen. Dat het niet goed gaat met onze tsjilpende huismussen is al langer geweten. Zo weten we dat onze huismussenkolonies steeds kleiner worden, alsook de kans op een nageslacht. De minutieuze eisen die een honkvaste vogelsoort als de huismus stelt aan zijn leefgebied, zijn namelijk precies de instrumenten die we moeten benutten om van onze tuinen, straten, dorpen en steden een meer leefbare en gezonde omgeving te maken.
Alle problemen die we vandaag ervaren met snel opeenvolgende hittegolven, wateroverlast, luchtkwaliteit en vervuiling ten gevolge van de klimaatverandering en andere milieuproblemen, vragen een omarming van de natuur en al haar voordelen rond onze huizen. De huismus – tevens koestersoort in Zaventem – is de perfecte biodiversiteitsmonitor en ambassadeur om ons hierin te leiden.
Hoewel de huismus steevast de 1ste plaats inneemt bij het vogeltelweekend georganiseerd door Natuurpunt, gaat het niet zo goed met onze ‘Straatket’.
De huismus (cultuurvolger) vertoeft graag in de nabijheid van de mens. Het grootste deel van hun bestaan leven huismussen in groepen of kolonies, die kunnen variëren van enkele vogels tot tientallen paren. Wanneer huismussen een goede plek vinden om er te verblijven, kan een kolonie daar generaties na elkaar wonen.
Dank zij de tellingen weten we dat de grootte van de huismussenkolonies afneemt. Dat is een probleem, want een kolonie moet minstens uit 10 huismussenkoppeltjes bestaan om op zichzelf te overleven. Daar waar er in 2002 gemiddeld per locatie nog 6 tot 10 broedparen werden geteld, zijn er dit sinds 2011 nog maar 1 tot 5. Opvallend is dat er steeds minder grote groepen van meer dan 10 paartjes worden gemeld. De veiligheid van de huismus wordt in hoge mate bepaald door de groep. Veel essentiële handelingen, zoals balts (verleidingsgedrag), hygiëne en foerageren, zijn bij huismussen groepsgebeurtenissen. Ook concludeerde een studie van onderzoekers in Engeland dat sinds 1980 de totale huismussenpopulatie in Europa met 50% is gedaald.
De meest aannemelijke oorzaak van de achteruitgang is de toenemende verstedelijking en de vermindering van kleinschalig groen in Brussel en Vlaanderen. Hoe minder groenelementen binnen een afstand van enkele honderden meters, hoe minder schuil- en nestplaatsen en voedsel een kolonie huismussen kan vinden. Een hogere graad van verstedelijking zonder voldoende groene en blauwe (water-)elementen maakt van onze dorpen en steden een minder gezonde leefomgeving, zowel voor huismus als mens.
Al hebben reeds diverse plaatselijke initiatieven (tellingen, gerichte en herhaalde waarnemingen) ons toegelaten interessante gegevens te centraliseren, toch hebben we nog geen situatieschets en totaalbeeld van de 4 deelgemeenten. Immers, dat georganiseerd inventarisatieonderzoek ten velde vereist wel wat observatiediscipline van een ‘bevlogen’ werkgroepje huismussenspotters. We hebben zélf reeds kunnen ervaren dat in onze eigen groene Kille Meutel-oase (gevormd door de tuinen van de woningen op de Handelsstraat, Steenokkerzeelstraat, Van Dijcklaan en Watertorenlaan) een juiste schatting van de omvang van een kolonie lastig is. Huismussengroepen verplaatsen zich geregeld en ravotten van de ene tuin naar de andere. In tegenstelling tot veel andere zangvogelsoorten hebben huismussenmannetjes geen vaste zangpost.
Aantal nest- en verblijfplaatsen vaak onderschat
Een recente grondige studie in Nederland laat zien dat het hanteren van de veel gebruikte onderzoeksmethode voor huismussen kan leiden tot de onderschatting van het aantal broedparen (met 28%) en verblijfplaatsen (met 46%).
Het kleurringen van de volwassen huismussen zorgde voor meer nauwkeurig inzicht omdat verschillende paartjes soms vlakbij elkaar broeden, soms zelfs achter dezelfde ingang onder de dakpannen. Zonder kleurringen worden zulke bij elkaar gelegen nesten gemakkelijk als hetzelfde nest beschouwd. Tijdens dit onderzoek werd vastgesteld dat meerdere paartjes een tweede legsel begonnen op een andere nestlocatie (soms wel 70 m verder!). Waarnemers moeten zich bewust zijn van mogelijk gemiste broedparen en verblijfplaatsen. Aangezien tijdens dit secuur speurwerk bijna de helft van de verblijfplaatsen was gemist, kan worden geconcludeerd dat de reguliere onderzoeksinspanningen onvoldoende zijn om een goed beeld te krijgen van het reëel aantal verblijfplaatsen. Daarom wordt aanbevolen om gedurende drie observatieperiodes geregeld de bekende nesten en de omgeving ervan op te volgen: van 05/03 tot 25/03 – van 15/04 tot 25/04 en van 15/05 tot 15/06. Ongetwijfeld zullen er tijdens de laatste verkenningsronde meer nestlocaties van vervolgnesten worden ontdekt.
Een 1ste oproep
In 2013 werkten de Kille Meutel Vogelvrienden samen met het huismussennestkastenproject van Vogelbescherming Vlaanderen om 3 nestkastmodellen uit te testen met de bedoeling er de intensiefst bezochte en dus meest geschikte nestplaats voor de huismussen uit te pikken.
Samen met de dienst Omgeving trachten we zoveel mogelijk vogelliefhebbers te sensibiliseren voor onze actie ‘Red de Straatket!’, waarmee we pogen de bedreigde en slinkende huismussenpopulaties in Groot-Zaventem minstens in stand te houden en liever nog uit te breiden.
Ondertussen bieden we dankzij gemeentelijke subsidies al een aantal jaren een duurzaam houtbetonnen huismussenloft aan: een verbeterde versie van één van de uitgeteste huismussennestkastmodellen, die na 2 jaar observatie bij nestelende huismussen manifest in de smaak viel.
Een 2de oproep richt zich tot al wie graag wil meehelpen om ideale nestlocaties voor huismussen te registreren en te inventariseren. Op die manier kunnen we ook aan de dienst Omgeving advies verstrekken over aan te leggen ‘groene corridors’ die bestaande huismussenbiotopen verbinden.
Via de gemeentelijke website kan je in de rubriek ‘Zaventem in Kaart’ ontdekken waar zich reeds bestaande nestlocaties bevinden. Eventueel weet jij nog een plek (niet aangeduid op de kaart) waar je vaak huismussen opmerkt en waar mogelijk jijzelf of iemand anders woont die geïnteresseerd is om huismussenloften op te hangen.
Gemotiveerde enthousiastelingen, woonachtig in Zaventem, kunnen ons contacteren om concreet af te spreken.
De zwarte stern is een vogel waarvoor alles tegenzit in onze contreien
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de zwarte stern [Dirk Draulans]
Als het gaat om gratie en elegantie heeft de zwarte stern weinig concurrentie in onze vogelwereld. De kleine stern heeft een vrij korte staart en relatief brede vleugels. Poten en snavel zijn roodbruin. De onderstaart (anaalstreek) is wit. Vrouwtjes zijn meestal wat valer. Buiten het broedseizoen valt de zwarte stern minder op: kop en lichaam worden wit, met uitzondering van achterhoofd, een vlekje achter het oor en vlekken op de schouders. Tijdens de broedtijd zijn zwarte kop en borst en het overwegend leigrijze verenkleed prachtig, maar vooral zijn figuur en zijn sierlijke vlucht maken van hem een genot voor het oog. Hij schommelt schijnbaar moeiteloos door de lucht. Zelfs de corrigerende bewegingen en duikvluchten die hij maakt om vissen en grote libellen te pakken te krijgen, zijn gracieus. Hij heeft zijn uiterlijk dus mee, maar daar stopt zijn succesverhaal in onze contreien. In overlevingskansen heeft hij alles tegen.
Zwarte sterns zijn vogels van het ondiepe moeras. Ze broeden op drijvende watervegetatie (liefst krabbenscheer), nestvlotjes en modderbanken in ondiepe en matig voedselrijke moerassen en in agrarische gebieden met brede sloten en modderbanken. Ze foerageren niet ver van de kleine kolonies op kleine visjes, amfibieën, insecten en regenwormen.
Moerassen werden echter op grote schaal drooggelegd voor menselijke voedselproductie. Wat niet verdween, werd verstoord, overbemest of verzuurd door nefaste invloeden van buitenaf, doorgaans ook afkomstig van de mens.
In de Vlaamse broedvogelatlas uit 2004 kreeg de zwarte stern niet meer dan een vermelding in de lijst van 'uitgestorven broedvogels'. In de eerste helft van de 20ste eeuw moet hij vrij algemeen zijn geweest in zoetwatermoerassen en heidevennen. Maar vanaf de jaren 1950 ging het steil bergaf, met slechts enkele bolwerken die standhielden, zoals de Ronde Put. Dat is ruim 165 ha ongerepte natuur op de grens tussen Mol en Retie. Europese top! Je ontdekt er een fotogenieke plas, omringd door moerassen, rietvelden, bossen en graslanden. Daar werden vlottende rietmatten uitgelegd om de verdwijning op te vangen van de watervegetatie, waarop de stern graag broedt. Het mocht niet baten. Het laatste broedgeval in Vlaanderen dateert van 1984 in de Antwerpse Kempen. Zwarte sterns broeden in de periode mei-juni. Ze hebben één legsel per jaar met 2 tot 3 eieren. De broedduur schommelt rond de 20-22 dagen. De jongen zitten 25 tot 28 dagen op het nest. Ze kunnen het nest al vanaf de 2de week voor langere tijd verlaten en worden nog enige tijd na het uitvliegen gevoerd.
Natuurliefhebbers blijven proberen de soort te lokken als broedvogel, onder meer op het meer van het Vinne in Zoutleeuw. Met zijn 70 ha vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitat-typische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen en natte heischrale graslanden (en een beperkt oppervlak alkalisch moeras). Helaas blijven de waarnemingen voorlopig beperkt tot trekvogels die onderweg zijn van en naar hun wintergebieden voor de West-Afrikaanse kust.
Nederland zag de broedvogelpopulatie van half april tot in oktober letterlijk worden gedecimeerd tussen 1950 en 1990, van zo'n 14.000 naar 1400 broedparen. Sindsdien blijft ze min of meer stabiel. Een studie in het vogelvakblad Limosa legde een extra probleem voor de sternen bloot: een vermindering van hun voedingsmogelijkheden tijdens de nazomertrek. In de jaren 1990 werden er op het IJsselmeer en de Waddeneilanden soms meer dan 100.000 zwarte sternen geteld, maar de jongste 10 jaar komen de tellers nooit boven de 10.000 vogels uit. Voor de oorzaak van de aanzienlijke afname wordt gewezen naar een inzinking van de populatie van spieringen: die kleine vissen vormen de hoofdmoot van wat sternen eten. Door de klimaatopwarming wordt het water voor de visjes te warm, waardoor ze het moeilijk krijgen.
Tot voor kort trok een groot deel van de Europese en West-Siberische populatie via Nederland en de kust naar West-Afrika. Sommige vliegen nog een stuk verder.
De najaarstrek vindt plaats tussen eind juni en eind september. In juli, augustus en begin september verzamelen zich grote aantallen in het IJsselmeergebied, een belangrijk tussenstation. 's Nachts slapen de zwarte sterns gezamenlijk; het eiland De Kreupel is daarvoor een belangrijke plek, een 70 ha groot, als natuurgebied aangelegd kunstmatig eiland in het meer, gelegen op 4,5 km van de kust van Andijk (West-Friesland).
De zwarte stern komt vooral voor in centraal Europa en bereikt in Nederland ruwweg genomen zijn noordwestelijke grens. Het zijn dan ook Polen, Wit-Rusland en de Baltische Staten waar de grootste aantallen zwarte sterns leven. Nederland is erg belangrijk voor de zwarte stern omdat bijna de gehele Oost-Europese populatie door het land trekt, op weg naar hun winterkwartier.
Een recent verslag in Biological Conservation stelde dat het waarschijnlijk belangrijker is te investeren in gunstiger omstandigheden voor zwarte sternen tijdens de trek en in de wintergebieden dan op de broedplaatsen, waar de dieren minder tijd doorbrengen. Maar dat is een lastiger karwei dan iets te ondernemen op de broedplekken. Gelukkig kent de zwarte stern wereldwijd een voldoende grote verspreiding om niet met uitsterven bedreigd te zijn.
Hoe kan je helpen?
Zwarte sterns kunnen gebaat zijn bij speciale 'nestvlotjes', die kunnen bestaan uit een drijvend platform van ongeveer één vierkante meter, al dan niet voorzien van enig plantaardig materiaal. Plaats en type nestvlotje zijn essentieel voor de effectiviteit van deze maatregel. Ook de voedselsituatie in zo'n gebied moet op orde zijn. Recreatie en agrarische activiteiten bij de nestkolonies moeten worden geweerd om de zwarte stern een kans te geven. Ganzen kunnen plaatselijk nesten van zwarte sterns verstoren door op de vlotjes te gaan zitten; soms nemen meerkoeten de nestvlotjes in beslag; om dit te voorkomen zijn rastertjes op de vlotjes effectief.
Kan een verhuizing naar de stad de scholekster redden?
Geraadpleegde bronnen: Knack: Beestenboel: de scholekster [Dirk Draulans] – het CHIRP-Project
De scholekster is een bekende luidruchtige en vermakelijke weidevogel, al was hij vroeger voornamelijk een broedvogel van de kustgebieden Toch gaat het slecht met de scholekster. In 20 jaar is de populatie gehalveerd. Momenteel wordt in Europa het aantal scholeksters op ongeveer 650 000 geschat. De zorg daarover is mondiaal.
De scholekster dankt de tweede helft van zijn naam aan het contrasterende zwart-witte verenkleed dat wat aan een ekster doet denken, maar zijn knalrode lange snavel en roze poten sluiten een vergissing uit. Ook zijn roep doet in niets aan het gekras van eksters denken: een luid en langgerekt ‘te piet – te piet – te piet – te piet …’. Scholeksters doen geen moeite om hun aanwezigheid te verbergen. Ze komen ook dikwijls in grote groepen voor. Alleen in de broedtijd opereren ze opgesplitst in paartjes, die alles altijd met hun tweetjes doen.
De scholekster is een steltloper met een brede voedselsmaak. Voor zijn voeding had hij schorren en slikken nodig. Hij kan zowel teren op schelpen, die hij open hamert, als op wormen, die hij uit de modder puurt. Op graslanden zoekt deze vogel vooral naar regenwormen. Langs de kust gaat de voorkeur uit naar kokkels, mossels, nonnetjes, krabben en garnalen. Veel scholeksters specialiseren zich in een van beide voedingstypes.
Ze imiteren daarbij wat ze hun ouders zien doen. Hun snavel past zich door slijtageverschijnselen aan hun voedingsmethode aan. De mechanische schelpvisserij heeft impact gehad op het kokkel- en mosselbestand, hoofdvoedsel van de scholekster. Nu er minder stikstof en fosfaat in de Waddenzee komt, daalt de algengroei en daarmee het aanbod van fytoplankton. Gevolg: minder mossels, nonnetjes en wadpieren. Dus: minder voedsel.
Meestal zijn scholeksters redelijk lui als het om nestbouw gaat. Het vrouwtje dumpt haar eieren gewoon in een modderkuiltje, zonder nestbekleding.
De teloorgang van de kustbiotoop onder menselijke druk dwong scholeksters vanaf de jaren 1960 tot een verhuizing naar het binnenland, waar ze op akkers of graslanden een alternatief zochten. Ook opgespoten terreinen boden soelaas. Af en toe kwamen ze op brede grasstroken langs wegen terecht. De switch werkte, want de scholeksterpopulatie leek min of meer stabiel te blijven.
Maar de laatste decennia gaat het op vele plaatsen bergaf. De intensifiëring van de landbouw bracht zowel de broed- als voedingsopties van scholeksters in het gedrang. Ook in hun herfst- en wintergebieden kregen de vogels het moeilijker onder meer als gevolg van toenemende verstoring door recreanten in voor scholeksters belangrijke regio’s zoals Zeeland en de Waddeneilanden. Er zijn ook indicaties dat het voedselaanbod er sputtert mogelijk mede door de klimaatopwarming.
Het aantal broedparen van de scholekster in Nederland loopt hard terug. Een gebrek aan water en te weinig kruidenrijke graslanden leidt tot te weinig insecten als voedsel voor de kuikens. De verstoring door maaien en toename van predatoren komt daar nog eens bovenop. Deze slechte leefomstandigheden, gecombineerd met een voedselafname in hun foerageergebieden langs de kuststreek in de jaren '90 leidde intussen tot een afname van 70% van het aantal broedparen in de afgelopen decennia.
Recent lijkt de scholekster opnieuw in te zetten op een wissel van broedbiotoop. Hij past zich stilletjes aan een stadsleven aan, waarbij hij niet zelden op groendaken gaat broeden – veilig voor de gevaren op de grond. In 2009 broedde in Nederland 4% van de scholeksters in een stedelijke omgeving, maar recenter cijfers zijn er niet. In Vlaanderen zouden er nu 1200 tot 1500 broedkoppels zijn, een achteruitgang met 16% in vergelijking met het begin van de eeuw. Hoeveel er bij ons in een stadscontext broeden, is niet bekend.
Verrassend genoeg is de scholekster in de stad sinds een aantal jaren steeds vaker als broedvogel te bewonderen. Plekken om ongestoord te kunnen broeden zijn er ruim aanwezig. Groene daken bieden een mooie uitkomst, maar ook grijze grinddaken zijn in trek. Een klein kuiltje doet dienst als nest, waarin de eieren perfect gecamoufleerd zijn, alsof ze op een schelpenbankje langs de kust liggen.
Een stad heeft zo haar eigen uitdagingen voor scholeksters. De kuikens lopen rond vanaf het moment dat ze uit hun ei komen, maar er zijn niet altijd goede opties om van een dak te raken voor ze kunnen vliegen. ‘Kom van dat dak af’, is een belangrijke bezorgdheid van scholeksterouders. Er zijn ook de risico’s van het verkeer en er zijn niet altijd geschikte voedselzones in de omgeving. Gelukkig hebben scholeksters een heel groot voordeel: ze kunnen 40 jaar en misschien zelfs langer leven. Zo kopen ze tijd om zich aan te passen aan aantastingen van hun leefmilieu.
Via het project 'Scholekster op je dak' worden vogelliefhebbers opgeroepen waarnemingen te delen en de scholekster aan een plek te helpen in de stad. De ingevulde gegevens over de nesten kunnen voor wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt. Daarnaast kunnen de kuikens in de stad tegen allerlei problemen aanlopen en worden tips aangereikt om ze te helpen.
Vanwege deze zorgwekkende ontwikkeling is een nieuw project voor de scholekster opgestart: CHIRP. Deze afkorting staat voor Cumulative Human Impact on biRd Populations. In het project wordt onderzocht wat het effect van verschillende menselijke invloeden is op de scholekster populatie. Uiteindelijk wil men van alle factoren bepalen hoe sterk ze de scholekster populatie beïnvloeden. Op die manier kunnen effectievere maatregelen worden getroffen om de gestage achteruitgang van scholeksters te verminderen. Daarnaast levert het project veel wetenschappelijke informatie op doordat er gebruik wordt gemaakt van grote datasets en nieuwe technieken.
Tijdens het CHIRP project worden scholeksters het hele jaar door gevolgd. In dit project richt men zich op het onderzoeken van de overwinterende scholeksters op Vliehors. Op deze locatie worden scholeksters met een GPS-zender uitgerust. Op deze manier kunnen menselijke verstoringen in de wintergebieden goed worden onderzocht omdat dankzij de GPS gegevens zichtbaar wordt hoe de scholeksters reageren op verstoring en hoe het terreingebruik van de vogels verandert na verstoring. De verstoring leidt mogelijk weer tot conditieverlies, bv. omdat de scholeksters vanwege de verstoring niet kunnen foerageren op de meest voedselrijke plekken. Vervolgens wordt er een computermodel gemaakt dat de overleving en conditie van overwinterende scholeksters simuleert op basis van het getij, het voedselaanbod en het klimaat. In deze modellen wordt ook het effect van verstoring op de conditie van scholeksters berekend.
In de zomer onderzoekt men het broedsucces van scholeksters. Men tracht te achterhalen welke factoren het broedsucces bepalen en men hoopt te weten te komen of en waarom scholeksters in stedelijke gebieden een ander broedsucces hebben dan scholeksters in agrarische gebieden. Verder worden mogelijke oorzaken voor de teruggang van het broedsucces zoals nestpredatie, landbouw intensivering, klimaatverandering en het toenemende overstromingsrisico van nesten op kwelders door bodemdaling door gaswinning onder de loep genomen.
Uniek aan het onderzoek is dat er een link wordt gemaakt tussen de conditie van vogels in de winter en het broedsucces in de zomer. In de winter wordt de conditie van honderden scholeksters gemeten. Deze scholeksters worden ook van kleurringen voorzien. Dieren die in de winter zijn geringd, kunnen dankzij de kleurringen in de zomer worden teruggevonden; veel scholeksters migreren namelijk van het overwinteringsgebied aan de kust naar het binnenland om te broeden. Door het broedsucces in het binnenland te meten kunnen we een verband leggen tussen de lichaamsconditie in de winter en het broedsucces in het binnenland.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.