Dit is het verhaal van een heel
klein wit vlindertje. Het werd dan ook ‘Witje’ genoemd. Het leefde in de grote
Vlindertuin, vlakbij de zee. Witje was meestal eenzaam en verdrietig. De andere
Vlinders zagen hem nog niet staan en vonden hem maar een kleine nietsnut.
Terwijl zijn kameraadjes speelden en vrolijk rondfladderden, bleef Witje
gewoonlijk alleen in het gras liggen. De anderen gingen vaak samen op zoek naar
grote prachtige bloemen om er de lekkere nectar uit te zuigen. Die vlinders
hadden allemaal schitterende kleuren : blauw, groen, oranje, rood, geel en
alle schakeringen daartussen in. Zelfs de witte vlinders hadden wel ergens
stipjes of streepjes. Zo konden ze rustig op een bloem blijven zitten en er
eten. Want omdat ze dezelfde kleur hadden als de bloem waren ze goed verborgen
voor hun vijanden. Alleen Witje kon dat niet omdat hij enkel wit was en altijd
opviel. Zo kon hij enkel eten als zijn
ouders of vriendjes hem wat toestopten. Hij bleef dus klein en zwak en treurig.
Was er dan niemand die hem kon helpen ? Er moest toch ergens op aarde een
bloem zijn die bij hem paste ?
Op een dag besloot Witje de Vlindertuin te verlaten en op zoek te
gaan naar een klein wit bloempje. Hij trok weg van de zee en de duinen en wou
verder het land intrekken. Maar de derde dag was hij zo moe dat hij zijn
vleugeltjes amper kon bewegen. Uitgeput bleef hij in de graskant liggen. Plots
verscheen er een klein wezentje naast hem die het blijkbaar ook moeilijk had.
Het was een Twaalfje. Dat is een Elfje dat net iets groter is dan een Elfje
maar natuurlijk wel wat kleiner dan een Dertientje. ..
Puffend vroeg het Twaalfje aan Witje of het nog ver was.
“Hoezo ?” vroeg Witje verbaasd. “Weet jij dan waar ik heen
wil ?”
“Natuurlijk, naar de bosheuvel bij de Grote Wijze Vogel. Die kan
ons helpen.”
“Waarmee ?” Witje begreep er niets van.
Die Vogel weet gewoon alles en iedereen trekt er naartoe om hulp
te vragen.
“Jij toch ook ? Zullen we er samen heenvliegen ?”
Amai, dat lieve schepseltje met de flinterdunne vleugeltjes liet
er geen gras
over groeien.
Na wat gerust te hebben vlogen ze samen over de rivieren en de
bossen naar de heuvel. Twaalfje was net als Witje een beetje zwakjes. Onderweg
moesten ze verschillende keren stoppen en wat nectar bedelen bij vriendelijk
uitziende vlinders en bijtjes. Gelukkig konden ze het laatste grote stuk
meevliegen met een vegetarisch Winterkoninkje, anders waren ze er nooit
geraakt.
Na twaalf dagen kwamen ze zo bij de Grote Wijze Vogel aan. Die
leefde helemaal boven in een Vlierboom. Het Winterkoninkje bracht hen tot
vlakbij Oehoe; dat was de naam van de strenge maar hulpvaardige Uil. Toen Witje
en Twaalfje hun verhaal gedaan hadden, kneep Oehoe één oog dicht en sprak dan
langzaam maar beslist :
“Jullie moeten allebei een Vredesbloempje zoeken ; dat zal
jullie de bijzondere nectar geven waarvan de Lievebiekes een extrasterke
honingbrij kunnen maken. Dat zal jullie
de kracht geven om flink te groeien en voortaan zelf eten te kunnen zoeken. Het
bloempje groeit echter alleen in de Vredestuin, ver achter de woestijn en de hoge
bergen. Om er te geraken zullen jullie bij vier mensen moeten langsgaan die
ooit een vredesbloempje gekregen hebben voor het goede werk dat ze gedaan
hebben. Daar kunnen jullie dan wat nectar bekomen, genoeg om verder te reizen.”
Witje en Twaalfje kregen nog wat vlierbloesemsap te drinken en
vertrokken toen op weg naar de Vredestuin.
Eerst ontmoetten ze een oude man die een vredesbloempje had
gekregen omdat hij een écht zebrapad had gemaakt. De kinderen in zijn dorp
konden nooit veilig oversteken om naar school te gaan vanwege de automobilisten
die niet wilden stoppen. Daarom had hij op een dag een hele kudde zebra’s op
het zebrapad gezet.
De chauffeurs waren razend maar de kinderen konden lachend en
veilig oversteken tussen de zebra’s door.
De volgende dag kwamen ze een meisje tegen dat ervoor gezorgd had
dat er geen ruzie kwam tussen twee dorpen. De burgemeester van het ene dorp wou
een grote autoweg aanleggen vlak naast de grens met de buurgemeente. Die wilden
op dezelfde plaats een spoorlijn aanleggen voor supersnelle treinen. De ruzie
liep zo hoog op dat de inwoners van beide dorpen wilden vechten. Tot het meisje
opmerkte dat er toch een rivier was die langs beide dorpen stroomde. Waarom die
waterweg niet gebruiken voor al het goederen- en mensenvervoer ? Iedereen
was het onmiddellijk eens met dit wijze voorstel en de mensen verboederden met
elkaar en leefden voortaan in vrede. Het meisje kreeg een vredesbloempje dat ze
nu deelde met Witje en Twaalfje.
Toen ze in een groot bos kwamen zagen onze vriendjes
een houthakker die altijd omringd was door vogeltjes, herten, konijntjes en nog
een heleboel andere dieren. Die had hij ooit eens verzorgd nadat ze gewond
raakten of hij had ze gered uit een valstrik. Zijn vredesbloempje stond in de
tuin achter zijn blokhut. Witje en Twaalfje deden zich te goed aan de nectar en
vertrokken dan voor het laatste en zwaarste deel van hun tocht : door de
woestijn !
Na vier dagen in de zandvlakte rondgezworven te hebben, kwamen
Witje en Twaalfje uitgeput aan bij een oase. Enkele palmbomen, wat rotsen en
een kleine waterpoel. Meer was er niet te zien. Of toch, plots kwamen uit de
bomen een, twee, drie, vier kinderen gesprongen.
“Hoe heten jullie ?” vroeg Twaalfje.
“Ik ben Vreugde” riep er eentje vrolijk.
“En ik heet Recht” zei een jongetje ernstig.
“Ik ben Teder” glimlachte een lieve krullebol.
“Ik ben Geduld” prevelde de kleinste.
Vanuit het struikgewas kwamen ook de ouders tevoorschijn. Vake
Vredeling was een grote sterke man met zachte ogen. Moeke Lieveke was een echte
schat en nodigde onze vriendjes meteen uit samen met hen te eten en te drinken.
Wij wonen hier aan de Bron van Verdraagzaamheid legde Vake
Vredeling uit. Vele woestijnreizigers komen hier rusten en drinken. Welke taal
ze ook spreken of hoe ze er ook uitzien, wij ontvangen iedereen hier gastvrij.
Ze mogen zelfs blijven overnachten in één van de vele boomhutten. Witje en
Twaalfje besloten dat ook te doen. Ze genoten van de nectar van het
Vredesbloempje dat dit lieve gezin gekregen had en uitgeplant in hun kruidentuin.
Vanuit de hoogste palmboom kon je in de verte de bergen zien waarachter de
Vredestuin lag. Eenmaal goed opgeknapt vlogen Twaalfje en Witje daar naartoe.
Eindelijk bereikten ze hun einddoel en daar wachtte hen een
schitterend schouwspel. Werkelijk alle soorten bomen, planten en bloemen
stonden er in al hun pracht. Er was zelfs een wei vol Vredebloempjes. Samen met
de Lievebiekes aten Witje en Twaalfje van de nectar. De bijtjes maakten er ook
nog eens heerlijke honing van. Na enkele weken waren onze vrienden zo sterk
geworden dat ze makkelijk in één keer zouden kunnen terugvliegen naar huis.
Witje was uitgegroeid tot een grote vlinder met alle kleuren van de
regenboog ! En Twaalfje, die leek wel een twintiger geworden ! Op de
terugweg gingen ze nog eens bij al hun vrienden langs. Thuis werd in de
Vlindertuin een heel groot feest gegeven. Witje werd voortaan Vredevlinder
genoemd. Hij had vele vredebloempjes meegebracht en in de tuin geplant. Nu zou
geen enkel vlindertje nog verhongeren of gepest worden. Het leven in de tuin
werd vanaf nu één groot Vlinderfeest.
|