Morgen ga ik rennen. Rustig, want het kost wat moeite om mijn ademhaling regelmatig en onder controle te houden. Een verbeterde conditie en het verbranden van vet zijn aangename neveneffecten. Ik ga rennen om mijn noodlot te ontvluchten. Ik ben bang voor paarden omdat ze zo onvoorspelbaar en groot zijn. Ik ben bang voor liften omdat ze zo repetitief en klein zijn. Ik ben bang voor mijn noodlot omdat het onoverkomelijk is. Als ik kon zou ik een jaar lang geen woord meer uitspreken. Daarna zouden gesprekken meer waarde hebben. Woorden zouden zwanger zijn van betekenis. Klankwatervallen van de zuiverste toon. Na een jaar zijn de splinters uit mijn tong. Isolatie is een verre wens. De wereld heeft geen nood aan mijn lamme ledematen, mijn defensief opgetrokken schouders, mijn blik vol verwarring, mijn gefronste wenkbrauwen. Wanneer ik uit mijn hoofd kruip, vrees ik de gedachten van een ander. Ik begrijp niet hoe een uitzondering een regel kan bevestigen. Ik geloof niet in vrije wil.
Ik ben de rationele dromer. Koude lucht is de materie waar ik me egocentrisch doorheen beweeg. Ik ben de presente afwezige. Mezelf verafschuw ik het meest. Ik ben een genreschrijver. Een excuus voor ongeïnspireerd. Ik ben introvert. Een hoge concentratie cynisme verkalkt in mijn aderen. Ik zaai de twijfel en oogst mijn mislukking. Mijn identiteit is van generlei belang.