Wat ik met 'lot' bedoel? In ieder geval de kans op een tragedie. De determinante buitenwereld, de stigmatisering, die ons leven absurd maakt en het op gewelddadige wijze in een door totalitarisme beheerste situatie brengt, doet die kans teniet. Als we alleen de werkelijkheid van de ons opgelegde determinanten beleven, en niet de verplichtingen die uit onze eigen - betrekkelijke - vrijheid voortvloeien, ontstaat de toestand waarin men niet door het lot wordt bepaald, de toestand van lotloosheid. Imre Kértesz
Martin Buber - De weg van de mens -Bij zichzelf beginnen 39-46
BIJ ZICHZELF BEGINNEN (39-46)
Enkele vooraanstaande mannen in Israël waren eens bij Rabbi Jizchak van Worki te gast. Men had het over de waarde van een rechtschapen dienaar voor het huishoudelijk beheer; is deze goed, dan keert zich alles ten goede, zoals men ziet bij Jozef, in wiens hand alles gedijde. Rabbi Jizchak betwistte dit. "Eens was ook ik die mening toegedaan", zei hij, "maar toen toonde mijn leermeester mij aan, dat alles afhangt van de heer des huizes. In mijn jeugd namelijk, veroorzaakte mijn vrouw mij grote moeilijkheden, en al kon ik die zelf wel dragen, ik had toch medelijden met de bedienden. Daarom toog ik naar mijn leermeester, Rabbi David van Lelow, en vroeg hem, of ik tegen mijn vrouw moest optreden. Hij antwoordde: 'Waarom spreek je tot mij? Spreek tot jezelf!' Ik moest mij op deze uitlating enige tijd bezinnnen voordat ik haar begreep; ik begreep haar echter, toen ik mij op een uitspraak van de Baalsjem bezon: 'Er is de gedachte, het woord, de handeling. De gedachte komt overeen met de echtgenote, het woord met de kinderen, de handeling met het dienstpersoneel. Bij hem, die in zichzelf aan deze drie de juiste plaats toekent, zal alles zich ten goede keren.' Toen begreep ik wat mijn leermeester bedoeld had: dat alles van mijzelf afhangt."
Dit verhaal raakt aan een van de diepste en moeilijkste problemen van ons leven: aan de ware oorsprong van het conflict tussen de mensen. Men pleegt de verschijnselen van het conflict allereerst te verklaren uit die motieven, waarvan de tegenstanders zich bewust zijn dat zij de aanleiding tot de botsing vormden, en uit de aan deze motieven ten grondslag liggende feitelijke situaties en voorvallen waarin de partijen verwikkeld zijn geraakt: ofwel, men gaat analytische te werk en tracht de onbewuste complexen te ontdekken tot welke de genoemde motieven zich slechts verhouden als de symptomen van een ziekte tot het organische letsel zelf.
De chassidische leer heeft met deze opvatiing dit gemeen dat ook zij de problematiek van het uitelrijke leven tot die van het innerlijke terugbrengt. maar zij verschilt hiervan op twee essentiële punten, een principieel en een praktisch punt; dat laatste is echter van nog groter gewicht.
Het principiële verschil bestaat daarin, dat de chassidische leer zich niet ten doel stelt op zichzelf staande innerlijke conflicten te onderzoeken, maar de gehele mens beschouwt. Daarmee komt echter geenszins een kwantitatief verschil tot uiting. Veeleer gaat het hier om het inzicht dat een losmaken van samenstellende bestanddelen en processen uit het geheel steeds belemmerend werkt op een omvatten van het beeld in zijn geheel, en dat tot een werkelijke ommekeer, tot een werkelijke genezing van het individu in de eerste plaats, en daarna van diens verhouding tot zijn medemensen, uitsluitend een doorschouwen van het geheel als geheel kan voeren. (Pardoxaal uitgedrukt: het peilen naar het zwaartepunt verlegt dit en verijdelt daarmee het gehel pogen de problematiek te overwinnen.) Dit wil niet zeggen dat niet aan alle ziele-uitingen aandacht geschonken zou moeten worden; maar geen enkele hiervan mag dusdanig in het middelpunt van de bescouwing worden geplaatst alsof al het andere daaruit afgeleid zou kunnen worden; men moet veeleer op alle punten tegelijk aanpakken, juist in hun vitale samenhang, en dus niet op ieder punt afzonderlijk.
Het praktische verschil ligt echter daarin, dat de mens hier in het geheel niet als object van onderzoek wordt behandeld, maar aangespoord wordt orde in zichzelf te scheppen. De mens moet eerst zelf inzien dat de conflictsituaties tussen hem en de anderen slechts uitvloeisels zijn van de conflictsituaties in zijn eigen ziel, en dan moet hij trachten dit eigen innerlijke conflict te overwinnen, om nu, herboren en tot innerlijke vrede gekomen, zijn medemensen tegenmoet te treden en een nieuwe, andere verhouding tot hen op te bouwen.
Weliswaar tracht de mens naar zijn aard aan deze beslissende, voor zijn gangbare verhouding tot de wereld bijzonder pijnlijke wending te ontkomen, door degene die hem aldus maant of zijn eigen ziel, indien die het is, die hem oproept te wijzen op het feit dat er aan ieder conflict twee partijen deelnemen. Indien men van hem eist dat hij dit conflict tot zijn innerlijke conflict herleidt, dan moet men dit toch ook van zijn tegenstander eisen. Maar juist in deze zienswijze, waarin de enkeling zichzelf slechts als individu beschouwt waartegen andere individuen botsen, en niet werkelijk als volledig mens wiens ommekeer meehelpt aan de ommekeer in de wereld, juist hier ligt de fundamentele dwaling waartegen de chassidische leer opkomt. Het enige wat mij te doen staat, is BIJ MIJZELF te BEGINNEN, en op dat ogenblik heb ik mij om niets ter wereld te bekommeren dan om dit begin. Ieder ander standpunt leidt mij af van dit begin, verzwakt mijn initiatief ertoe, verijdelt deze gehele koene en geweldige onderneming. Het punt van Archimedes, vanwaar ik op mijn plaats de wereld in beweging kan brengen, is de verandering van mijzelf; neem ik in plaats hiervan twee punten van Archimedes, het ene hier in mijn ziel en het andere in de ziel van de met mij in conflict geraakte medemens, dan verdwijnt al spoedig het ene, vanwaar zich voor mij een nieuw uitzicht zou hebben geopend.
Rabi Bunam verkondigde: "Onze wijzen zeggen: 'Zoek de vrede daar, waar gij staat.' Men kan de vrede nergens anders zoeken dan bij zichzelf, tot men hem daar gevonden heeft. In de psalm wordt gezegd: 'Daar is geen vrede in mijn beenderen vanwege mijn zonde.' Eerst wanneer de mens de vrede in zichzelf heeft gevonden, kan hij beginnen, haar in de hele wereld te zoeken."
Maar het verhaal waarvan ik ben uitgegaan stelt er zich niet mee tevreden naar de ware oorsprong van de uiterlijke conflicten, namelijk het innerlijke conflict, eenvoudig te verwijzen. In de uitspraak van de Baalsjem die daarin wordt aangehaald, wordt ook nauwkeurig gezegd waaruit het beslissende innerlijke conflict bestaat. Het is het conflict tussen drie beginselen in het wezen en in het leven van de mens: het beginsel van de gedachte, het beginsel van het woord en het beginsel van de handeling. De oorsprong van elke conflict tussen mij en mijn medemensen is dat ik niet zeg wat ik bedoel, en dat ik niet doe wat ik zeg. Want daardoor wordt de situatie tussen mij en de ander telkens weer en steeds meer verward en vergiftigd, en ik, met mijn innerlijke gespletenheid, ben helemaal niet meer in staat haar te beheersen, en tegen al mijn illusies in ben ik haar willoze slaaf geworden. Door onze tegenstrijdigheid, door onze leugenachtigheid, geven wij nieuw voedsel aan conflictsituaties, geven hun macht over ons, totdat zij ons tot slaaf maken. Van hier af leidt geen andere uitweg dan door het inzicht in de wending: Alles hangt van mij af, en van mijn wil tot wending: Ik wil orde scheppen in mijzelf. Opdat de mens echter tot dit grote in staat zij, moet hij eerst van alle uiterlijke franje van zijn leven tot zijn 'zelf' doordringen, hij moet zichzelf vinden, niet het vanzelfsprekende 'ik' van het egocentrische individu, maar het diepe 'zelf' van de aan de samenleving deelhebbende mens. En ook dit wordt door al onze gewoonten tegengewerkt.
Ik wil dit hoofdstuk besluiten met een anekdote, die door een zaddik opnieuw is verteld.
Rabbi Henoch verhaalde: "Er was eens een dwaas, die men de Golem noemde, zo zot was hij. 's Morgens bij het opstaan kostte het hem altijd zoveel moeite, zijn kleren bij elkaar te zoeken, dat hij 's avonds, als hij daaraan dacht, dikwijls bang was om te gaan slapen. Eens op een avond vatte hij ten slotte moed, nam potlood en papier en schreef bij het uitkleden op, waar hij elk kledingstuk had neergelegd. 's Morgens haalde hij welgemoed het papier tevoorschijn en las: 'm'n muts, hier', hij zette haar op; 'm'n broek, daar'; hij stapte er in en zo voort, tot hij alles aan had. 'Ja, maar waar ben ik nu?', vroeg hij zichzelf angstig af, 'waar ben ik toch gebleven?' Tevergeefs zocht en zocht hij, hij kon zichzelf niet vinden. Zo vergaat het ook ons", zei de rabbi.
Sussja en Elimelech trokken drie jaar lang door het land, om het lot der ronddolende Sjechina te delen en de verdwaalde mensen tot haar te bekeren. Eens overnachtten ze in een herberg, waar een bruiloft gevierd werd. De gasten waren ruwe kwanten, die bovendien veel te veel gedronken hadden. Ze zonnen net op een nieuwe grap en de andere reizigers kwamen juist van pas. Nauwelijks waren de twee in een hoekje gaan liggen, rabbi Elimelech tegen de muur en rabbi Sussja naast hem of daar kwamen de kerels al aan, pakten Sussja die het meest voor de hand lag en sloegen en pijnigden hem; tenslotte gooiden ze hem weer neer en begonnen te dansen. Elimelech had het verdroten ongestoord op zijn ransel te hebben gelegen, en hij benijdde zijn broer de slagen. Daarom zei hij tegen hem: Beste broer laat mij toch op jouw plaats liggen en ga jij in de hoek. Ze ruilden van plaats. Toen de kerels klaar waren met de dans wilden ze met de vorige grap doorgaan en pakten rabbi Elimelech al beet, maar een van hen riep: Dat is niet recht en billijk, de ander moet ook zijn aandeel hebben in onze eregaven. Dus trokken ze Sussja uit zijn hoekje en dienden hem een nieuw pak slaag toe en riepen: Jij moet ook een aandenken aan de bruiloft hebben!
Later zij Sussja lachend tegen Elimelech: Kijk, beste broer. Wie slagen beschoren zijn, die vinden ze, waar hij zich ook versteekt.
Uit Martin Buber Chassidische vertellingen blz. 262
"Ik ben er klaar voor," zei ze. Ze had de film van haar leven nog eens helemaal bekeken, gewikt en gewogen. Met de ogen van Gods mildheid die ze uit het evangelie geplukt had, had ze gans haar leven naar anderen gekeken.
Velen hadden bij haar gevoeld dat ze er mochten zijn, dat ze niet werden vastgepind op hun kleinheid.
"Weet je," zei ze, "een paar dagen geleden kwam ik tot het inzicht dat ik met diezelfde milde ogen ook naar mijn eigen levensverhaal mag kijken."
Ze wachtte even en ze glimlachte. "Daarom kan ik nu rustig zeggen dat ik klaar ben voor mijn laatste tocht. Ik weet dat God mij verwacht."
Een paar dagen later is ze vertrokken. Haar gezicht sprak boekdelen. Zij was niet naar nergens afgereisd, maar naar een heel vertrouwde bestemming.
Wie bij leven liefheeft, komt bij sterven toch weer uit in Liefde. Moge dit een troostend vermoeden zijn.
Ik treur niet, geen tederheid trekt mij aan - Hughes C. Pernath
Ik treur niet, geen tederheid trekt mij aan Geen lichaam kan ooit het mijne voelen Geen ander oor mijn verwarring, mijn onrust In de sprakeloze plaag van de taal. Dagelijks en dodelijker verkrampt mijn wereld In de vreselijke vertakkingen van de pijn. Ik heb het laatste boek gedragen, van rechts naar links En met al mijn tekortkomingen veroordeel ik Wie verbrandt en wie poogt door de leugen.
Want anders niets dan de nederigheid Dan het voltrekken van de twijfel, Want anders niets heeft ons bepaald. Ik laat het licht de duisternis herhalen, Herrijzen uit de roemloze rust van de rots En terwijl het schrale water uit de wonden sijpelt Beluistert de nakende nacht mijn schroevend hart.
Geen entstof heeft mij veranderd Geen vrijgevig verleden mij bedwelmd. Geen smeulen. Zoveel werd gescheiden, zoveel kwam terecht. Ik bemin, ik schrijf en onderga de vriendschap Maar als een metselaar, vrij en ommuurd Voltooi ik de tempel waarvan de laatste hoeksteen Mijn einde zal betekenen. En met datzelfde woord Al mijn liefde verwoordend, leef ik verder In de gesel van die zonnetekens waartoe ik behoor.
De zeer oude zingt: er is niet meer bij weinig noch is er minder nog is onzeker wat er was wat wordt wordt willoos eerst als het is is het ernst het herinnert zich heilloos en blijft ijlings alles van waarde is weerloos wordt van aanraakbaarheid rijk en aan alles gelijk als het hart van de tijd als het hart van de tijd
In Bekentenissen van Zeno, wel de eerste Freudiaanse roman genoemd, vertelt Zeno Cosini, een bemiddelde zakenman uit Triëst, zijn levensgeschiedenis. Hij doet dit op aandringen van een psychiater, tot wie hij zich heeft gewend om van zijn kwalen, waaronder een ziekelijke verslaving aan het roken, te genezen.
In zes hoofdstukken, gegroepeerd rondom belangrijke episodes in zijn leven, onderwerpt hij zijn handelingen, overwegingen en gevoelens aan een minutieus onderzoek. Uit tal van bijzonderheden, die hij zich tot in detail herinnert, bouwt hij het beeld van zichzelf op. Hij wordt daarbij beheerst door een verlangen naar zelfverbetering en door een drang tot eerlijkheid ten opzichte van zichzelf, eerlijkheid verbonden met psychologisch inzicht, want Svevo was bekend met de analytische theorieën van Freud.
Zeno, een typische antiheld, leert zichzelf doorzien, maar aanvaardt wat hij ziet met humor. Hij bevindt zich met zijn geweten voortdurend in discussie en weet daarbij meestal op spitsvondige wijze te winnen.
Zijn ironische aanvaarding strekt zich niet alleen uit tot hemzelf met zijn hafheden en ziektes, maar ook tot zijn familie, zijn huwleijk, zijn overspel, zijn commerciële avonturen.
Het zonnestelsel heeft één ster : de zon. Daarrond draaien acht planeten, en een onbekend aantal dwergplaneten, planetoïden, kometen. De zon is dus zelf een ster zoals er nog vele anderen zijn in de Melkweg.
De sterren die je 's nachts aan de hemel ziet maken dus geen deel uit van het zonnestelsel, Het zijn in feite ook zonnen, maar dan op een enorme afstand. Maar eigenlijk zeg je beter : "onze zon is ook een ster" in plaats van "de andere sterren zijn ook zonnen".
De dichtstbijzijnde ster staat ongeveer 10 000 keer verder dan de afstand van de zon tot de laatste planeet (Neptunus). Het zonnestelsel is dus eigenlijk heel klein in vergelijking met de afstanden tussen de sterren.
Hoe groot is het melkwegstelsel?
De Melkweg zelf bevat naar schatting 100 miljard sterren. De sterren die wij met het blote oog kunnen zien liggen dan ook allemaal in de buurt van de zon. Erg ver kunnen we in de Melkweg niet kijken, althans niet in de richting van het centrum van de Melkweg. In de Melkweg bevinden er zich ook nog enorme gaswolken en stofwolken die ons het zicht belemmeren. De Melkweg heeft de vorm van een platte schijf, en heeft een diameter van 100 000 lichtjaar. De zon bevindt zich op ongeveer 30 000 lichtjaar van het centrum.
Hoe is het melkwegstelsel ontstaan?
Het melkwegstelsel, en ook de miljarden andere melkwegstelsels in het heelal, zijn ontstaan redelijk kort na het ontstaan van het heelal. Wellicht ontstonden er concentraties in de dichtheid van de materie uit het vroege heelal. Eens zo'n verdichting ontstaat zal ze de materie in de nabijheid aantrekken en dus langzaan groter worden. Een mogelijkheid is dat er zo eerst kleinere sterrenstelsels ontstonden, en dat onze Melkweg ontstaan is uit een aantal van die stelsels die met elkaar in contact kwamen, maar het precieze mechanisme is nog niet gekend.
Deze vraag werd beantwoord door: prof.dr. Paul Hellings hoogleraar toegepaste wiskunde
In België is de hemel heel erg vervuild door kunstlicht. Daardoor zien we maar een heel klein deel van de naar schatting 100 miljard sterren in ons melkwegstelsel. Zelfs op een heel donkere plaats ziet u met het blote oog maar zon 800 sterren. Ons eigen melkwegstelsel is in totaal zon 100 000 lichtjaar groot. Maar daarnaast zijn er ook nog sterren in andere melkwegstelsels van het heelal.
Hoeveel melkwegstelsels zijn er?
Op de foto hierboven ziet u er alvast een heleboel. Dit is de gevoeligste opname ooit en werd gemaakt met de Hubble Space Telescope. Het totale beeld is eigenlijk maar een heel klein stukje van de hemel, niet meer dan een graankorrel op een armlengte afstand. Toch staan er ongeveer 10 000 melkwegstelsels op.
De hele hemel is natuurlijk veel groter dan dit kleine stukje. Volgens een ruwe schatting zijn er in het heelal ongeveer 200 miljard melkwegstelsels met elk zon 100 miljard sterren! Het licht van de grootste stelsels op de foto deed er ongeveer een miljard jaar over om tot bij ons te komen; het licht van de kleinste lichtpuntjes zon 13 miljard jaar. Met deze foto kijken we dus tot 13 miljard jaar terug in de tijd: het prille begin van ons heelal!
Het heelal
Omstreeks 1820 kwam de astronoom Hubble tot een merkwaardige vaststelling: waar men ook kijkt, alle melkwegstelsels bewegen zich van ons weg. Bovendien merkte hij op dat de stelsels die verder van ons staan, zich ook sneller van ons verwijderen.
Als we deze beweging nu omkeren en als het ware terugkeren in de tijd, zien we in dat de melkwegstelsels in het heelal vroeger veel dichter bij elkaar stonden. Meer nog, uit de snelheidswet van Hubble kunnen we besluiten dat alle melkwegstelsels uit hetzelfde punt zijn ontstaan! Het begin van het uitdijen, zon 14 miljard jaar geleden, noemen we de geboorte van ons heelal.
Het is s nachts donker omdat het heelal niet oneindig groot, maar begrensd is. Het heelal is wel zodanig ijl dat, waar u ook kijkt, u bijna geen kans hebt om echt op een ster te botsen. Het astronomisch groot aantal sterren (een 2 met 22 nullen) blijft veel te klein in vergelijking met oneindig. De meest gevoelige foto die men ooit van het heelal maakte, is dus voornamelijk zwart Net zoals ook de nachtelijke hemel dat is voor ons blote oog.
Einstein en het evoluerende heelal
De Leuvense professor Lemaître bracht de waarnemingen over het uitdijende heelal samen met de algemene relativiteitstheorie van Einstein. Hij kwam tot de vaststelling dat er een begin moest zijn aan de evolutie van ons heelal. Tegenstanders van Lemaîtres heelalmodel bedachten er spottend de naam Big Bang voor . Na een ontmoeting met Lemaître, kwam Einstein echter al snel tot het inzicht dat de Big-Bangtheorie wel fundamenteel juist moest zijn.
Elie Wiesel Vuur in de duisternis 2 â Rabbi Nachman van Bratzlav en Rabbi Nathan van Nemirov blz 151
Eens ontbood de koning zijn raadsman en vertelde hem zijn bange gedachten: Ik heb in de stenen gelezen dat eenieder die van de eerstkomende oogst zal eten, gek zal worden: wat moet ik doen vriend?
Dat is eenvoudig, Sire, antwoordde de raadsman. Wij zullen er niet aankomen. De oogst van vorige jaar is nog niet op. Aan u om hem op te iesen, er is genoeg voor u. En voor mij.
En de anderen? zei de koning. Mijn onderdanen? Mijn trouwe dienaars? De mannen, de vrouwen, de dwazen en de bedelaars, die vergeet je! Je vergeet ook de kinderen?
Ik vergeet niemand, Sire. Maar als uw raadsman reëel wil zijn, moet hij rekening houden met de mogelijkheden. We hebben niet genoeg voorraden om iedereen te beschermen en tevreden te stellen. ER is maar net genoeg voor u en voor mij.
Toen werd koning somber en zei: Je oplossing bevalt me niet. Is er geen andere? Jammer. Maar ik hou er niet van om onderscheid te maken en nog minder om tegenstellingen te scheppen, ik weiger om helder van geest te blijven te midden van een volk dat het niet meer is. We zullen dus gek worden, jij en ik, zoals de anderen, met de anderen. In een gekke wereld dient het tot niets om van buitenaf te observeren: de gekken zullen denken dat wij gek zijn. Maar ik zou wel graag een zekere afstraling van onze tegenwoordige glorie en ook van onze tegenwoordige angst behouden; ik zou de herinnering aan deze beslissing levendig willen houden. Ik zou graag hebben dat wij dus op dat tijdstip, jij en ik, bewust zijn van wat er gebeurt.
Waar is dat goed voor, Sire?
Je zult zien, het zal ons helpen. Zo zullen we onze vrienden kunnen helpen. Wie weet, misschien zullen er dank zij ons later mensen resistent worden, zelfs als het te laat is.En de koning legde zijn arm om de schouders van zijn vriend en vervolgde: We zullen op ons voorhoofd het teken aanbrengen van de waanzin. En telkens als ik naar jou zal kijken, telkens als jij naar mij zult kijken, zullen allebei weten dat we gek zijn.
In een ver land verloor de prins zijn verstand en verbeeldde zich dat hij een kalkoen was. Hij leefde onder de tafel, naakt, en weigerde de koninklijke schotels die men voor de aanzittenden opdiende in het gouden servies van het palies; hij at alleen het graan dat bestemd was voor de kalkoenen.
De koning was ongelukkig en liet de beste artsen ontbieden, en de beroemdste specialisten; allen verklaarden dat ze er niets aan konden doen. Tovenaars ook en monniken, genezers, wonderdoeners; hun tussenkomst bleek vruchteloos.
Toen kwam er een Wijze aan het hof: Ik denk dat ik uw prins kan genezen, zie hij verlegen. Mag ik proberen? De koning stemde er in toe, en de Wijze deed tot ieders verbazing zijn kleren uit, kroop bij de prins onder tafel en begon te kakelen als een kalkoen.
Wantrouwig ondervroeg de prins hem: Wie ben jij? Wat doe jij daar? Zie je dat niet? Ik ben een kalkoen!
Hé, sprak de Wijze, wat gek om jou hier te ontmoeten!
Waarom gek? Zie je dat niet, echt niet? Zie je niet dat ik een kalkoen ben zoals jij?
De twee mannen werden vrienden en zwoeren om nooit meer uit elkaar te gaan.
En toen begon de Wijze de genezing van de prins weer aan te passen door middel van het voorbeeld. Eerst deed hij een hemd aan. De prins geloofde zijn eigen ogen niet: Ben je gek? Vergeet je wie je bent? Wil jij een mens zijn?
Weet je, sprak de Wijze rustig, geloof vooral niet dat een kalkoen die zich kleedt als een mens ophoudt een kalkoen te zijn.
De prins kan alleen maar toegeven. s Anderendaags kleedden ze zich allebei normaal. De Wijze liet zich een paar schotels brengen uit de koninklijke keuken. Wat doe je, ongelukkige! protesteerde de prins vol afschuw. GA je nu nog eten ook zoals zij?
Zijn vriend stelde hem gerust: Geloof vooral niet dat een kalkoen die eet als de mens, en met de mensen, aan hun tafel, ophoudt een kalkoen te zijn; geloof vooral niet dat het voor een kalkoen voldoende is om zich als een mens te gedragen om mens te worden; je mag alles doen samen met de mens, in hun wereld, je mag zelfs alles doen voor hen, toch blijf je de kalkoen die je bent.
En de prins was overtuigd, en hervatte zijn leven als prins.
De maker van deze verhalen is Rabbi Nachman van Bratzlav; zijn verhalen behoren tot de boeiendste in de Chassidische literatuur en vormen een wereld apart: de mens die droomt reikt verder dan zijn dromen, verder dan zijn verlangens, op zoek naar verbeelding en heil, gedragen door een verlangen naar het heilige en het wonderbaarlijke.
(Zijn werk doet denken aan dat van Franz Kafka, van wie hij volgens sommigen een soort voorloper is geweest of zelfs inspiratiebron.
Een verleidelijke en zelfs aannemelijke hypothese. Door meer dan een eeuw gescheiden Rabbi Nachman werd geboren in 1772 schijnen ze bepaalde themas en obsessies gemeen te hebben die maken dat hun geschriften tegelijk realistisch en buiten zinnen zijn. Hun hoofdpersonages beleen hun leven door het te fantaseren en hun dood door hem te vertellen.
Een merkwaardige overeenkomst: de Tsaddiek van de Oekraïne en de romanschrijver uit Praag ondergingen hetzelfde lot. Ze stierven allebei jong: de Rebbe toen hij achtendertig jaar was, de schrijver met eenenveertig jaar. Aan dezelfde ziekte: longkanker. Allebie hadden ze geëist dat hun geschriften verbrand werden. En elk had een trouwe vriend, een toegewijde tolk, een apostel aan wie we verschuldigd zijn d at hun werk bewaard bleef. Wat Max Brod was voor Kafka, dat was Rabbi Nathan geweest voor Rabbi Nachman.
Maar in tegenstelling tot de schrijver wilde Rabbi Nachman dat zijn onderwijs bewaard bleef en zelfs verspreid. Maak gebeden van mijn verhalen, zie hij tegen zijn vrienden. Gebeden, geen relikwieën.
Voordat hij stierf, beval hij zijn geschriften in het vuur te gooien, om ze naar daarboven te sturen.
Rabbi Nathan meende dat hij moest gehoorzamen en het bevel uitvoeren. Hij miste de durf van Max Brod. De twee vertellers leken meer op elkaar dan hun vurige kameraden en volgelingen.)
( )
Een vreemd mannetje, die Rabbi Nathan, genoemd van Nemirov. Hem behandelen als een gewone getuige of als schrijver aan het hof van Bratzlav, zou betekenen dat we zijn eigenlijke waarde onderschatten. Hij was niet minder origineel als discipel dan zijn Meester als Rebbe. Elk van beiden streefde op zijn manier naar zelfontplooiing. De tolk leefde alleen voor de Rebbe, en de Meester uitte zich slechts via zijn biograaf. Deze zei over het werk van de Rebbe: Je zult er het verstand van de Meester in vinden, alleen de mond is van mij.
Maar Rabbi Nathan was meer dan een instrument, dat bleek bij de dood van Rabbi Nachman. Zijn uitverkoren medewerker, primus inter pares, zal bijna als een onafhankelijke Rebbe worden beschouwd. Men kwam hem om raad vragen, om zijn zegen, men woonde zijn diensten bij. Er werd gezegd: zijn gebed is een commentaar op het Gebed. Hijzelf zou trouw en nederig blijven tot het laatste, en elke andere rol weigeren, alleen die van volgeling paste bij hem. Hij zou zeggen: De hele wereld is gek, ik incluis; maar ik heb het geluk gehad een helder denkend mens te ontmoeten. Hij zou ook zeggen: Gelukkig hij wiens ogen de ogen van Rabbi Nachman hebben gezien, gelukkig hij wiens ogen mijn ogen hebben gezien die zich hebben kunnen spiegelen in die van Rabbi Nachman.
Wat had hem er toe gedreven om naar de Rebbe van Bratzlav te gaan? Een droom, placht hij te zeggen. In mijn slaap ging ik naar de bakker om broodjes te kopen. Onderweg bleef ik staan, overvallen door een droef verdriet: zou dat het doel van mijn leven zijn? Brood halen bij deze om het aan gene te geven? Niets anders, niets meer? Op dat ogenblik verscheen mij iemand en die zei: Als je wilt dat ik je help, bind je dan aan mij. Het was Rabbi Nachman.
Rabbi Nachman bereidde hem een warm onthaal: We kennen elkaar al zo lang, maar we zien elkaar voor het eerst. Verblind, ontroerd, overrompeld, werd de bezoeker een ander mens.
Voor hem was het liefde op het eerste gezicht Hij verzaakte aan zijn reizen, verwaarloosde zijn zaak, en zelfs zijn gezin, hij hield er mee op zijn eigen leven te leiden om zich beter aan dat van de Meester aan te passen. Als de aarde overdekt was met dolken, zie hij, dan nog zou ik graag van de ene kant van de wereld naar de andere reizen om even het heilige gelaat van de Rebbe te zien.
Zijn taken: luisteren naar zijn onderwijs, zijn tafelgesprekken, flarden van zijn gedachten en toevallige uitspraken, zijn dromen, zijn humeur, zijn anekdotes; ze opvangen, ze op schrift stellen, er een lijn in brengen, ze uitgeven. Eens prees Rabbi Nachman hem, dankbaar. Elk van u heeft de hand in mijn verhalen, zei hij tot zijn vrienden, maar jouw deel, Nathan, is het grootste.
Een compliment? Neen. Een vaststelling. Dank zij het talent, de scherpzinnigheid en de waakzaamheid van Rabbi Nathan, hebben de gedachten en de legenden van de Meester ons bereikt. Hij was er g nauwgezet en daarom legde hij zijn aantekeningen aan de Meester voor, voor betering en commentaar. Zo kunnen we een verhaal soms op twee niveaus lezen, verteld, en beluisterd door de verteller zelf. Beter nog: Rabbi Nathan dacht aan zijn toekomstige lezers en stelde zich er niet mee tevreden een stukje dat hij had uitgekozen over te schrijven; hij voegde er zijn eigen uitleg aan toe en soms de omstandigheden die tot de totstandkoming eran hadden meegewerkt. Dank zij hem kan de lezer van Rabbi Nachman aanwezig zijn bij het ontstaan van sommige van zijn fabels.