Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus. We hebben deze ochtend al gehoord dat de Verrezen Heer Jezus de Gezalfde, nadat Hij was verschenen aan Maria van Magdala, verscheen aan Zijn leerlingen en uiteindelijk ook aan Thomas, die er oorspronkelijk niet bij was.
Jezus had kunnen zeggen: “Ach, die Thomas weer, altijd sceptisch. Hoe durft hij nu nog niet in Mij te geloven?” of: “De rest zal hem wel overtuigen.” In plaats daarvan zei Hij als het ware bij Zichzelf: “Weet je wat Ik ga doen? Ik ga nog eens verschijnen, Ik zeg: ‘Vrede zij u!’ tot hen allemaal en dan richt Ik Mij persoonlijk tot Thomas. Ik geef hem, de scepticus, zelfs fysiek bewijs; het fysiek bewijs waar hij zelf achter gevraagd heeft. Hopelijk gelooft hij dan (naar Johannes 20:26-28). Zoals u al gehoord heeft, gebeurde dit als volgt:
“En na acht dagen waren zijn discipelen weer in het huis en Tomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond in hun midden en zeide: Vrede zij u! Daarna zeide Hij tot Tomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig. Tomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Here en mijn God! Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven.” - Johannes 20:26-29
Jezus had niet hoeven te verschijnen aan Thomas. Hij had beledigd kunnen zijn vanwege zijn ongeloof: “Gelooft hij nu nog niet na alles wat hij van Mij gezien heeft, na alles wat Ik voor hem gedaan heb?”
Maar, neen, Jezus koos voor de weg van de liefde. Als we Zijn liefde ervaren, dan groeit ons geloof, ons vertrouwen weer. Slechts één ingewilligd verzoek, één daad van liefde: die verschijning aan Thomas, was genoeg om het ongeloof waarmee hij worstelde, om te zetten in geloof.
En ditzelfde principe geldt ook voor ons. Dan kunnen we uitroepen met Thomas: “Mijn Here en mijn God!” (Johannes 20:28b). Maar dan horen ook wij Die zachte, liefdevolle, ons verbeterende Stem: “Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven” (Johannes 20:29b). Of: “Waarom zijt gij zó bevreesd? Hoe hebt gij geen geloof?” (Marcus 4:40b). “Waar was uw geloof?” (Lucas 8:25b). Ook richt deze Stem ons weer op de toekomst: “Wees niet bevreesd, geloof alleen” (Marcus 5:36b).
Wat betekent dit nu concreet voor ons? Wel, ik ga een heel concreet voorbeeld noemen. Als wij zo meteen naar het avondmaal gaan, dan ontbreken er mensen. Ik ga van al deze kostbare mensen één specifiek voorbeeld noemen: X. Ze zit momenteel opgesloten in Y.
Jullie hadden allemaal kunnen zeggen: “Ach, we hebben al zo veel gebeden en we kunnen toch niets aan deze situatie veranderen.” De ene noemt dat ongeloof, de andere noemt het realisme. Of jullie hadden kunnen zeggen: “Ik zal wel voor haar bidden.” Een excuus, als je goed te been bent. En zo is dan geloof zonder werken dood (lees Jakobus 2:14-17).
Neen, wat hebben jullie gedaan? Jullie hebben jullie geloof omgezet in daden. Jullie hebben de moed niet laten zakken en hebben haar als christenen naastenliefde betoond en jullie doen dit nog steeds. Ze heeft hier al heel veel liefde uit ervaren. Waarvoor mijn oprechte dank.
Ook waren er twee dames die haar vertelden: “Geef de moed niet op. Kop op!” Dit heeft haar énorm gesterkt. Ik kan aan haar stem, aan haar lichaamshouding zien dat het al veel beter met haar gaat.
Jullie hadden kunnen zeggen: “we willen; we geloven het beste voor haar.” En jullie hadden dan in vroomheid op jullie stoel kunnen blijven zitten maar, neen, jullie hebben werken aan jullie geloof toegevoegd en het zo krachtdadig of levend gemaakt (Jakobus 2:14-17,20) en zo de wet van de Koning naar het Schriftwoord vervuld: “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (naar Jakobus 2:8). Je houdt het niet voor mogelijk welke gigantisch-positieve gevolgen uit jullie schijnbaar kleine keuzes of daden voortvloeien. Vanuit jullie moed, heeft X weer moed gekregen. Vanuit jullie geloof heeft zij weer geloof gekregen. Een vlindereffect van positiviteit uit jullie “kleine” daden.[1]
Op vergelijkbare wijze, putte Thomas geloof en moed uit die verschijning van Jezus en gaf hij, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, op zijn beurt geloof en moed aan de “Thomaschristenen” van India. Hij staat daar, onder christenen, alom bekend als “de zeer gelovige Thomas”. Ze zijn hem eeuwig dankbaar.
Geloof, hoop en liefde, deze dingen werken aanstekelijk, deze dingen blijven. De liefde is daarvan het allerbelangrijkste (naar 1 Corinthiërs 13:13). Je houdt het niet voor mogelijk welke positieve gevolgen hieruit kunnen voortvloeien.
Eén ingewilligd verzoek, één daad van liefde: de verschijning aan Thomas, was genoeg om het ongeloof waarmee hij worstelde, om te zetten in geloof en uiteindelijk miljoenen zielen te bereiken, verspreid over het gigantische Aziatische continent. Kijk hiervoor maar eens op een wereldkaart of globe!
“Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven” (Johannes 20:29b), zei Jezus tot Thomas, zegt Jezus door Zijn woord tot ons. Soms moeten we éérst geloven en dán handelen uit geloof en dan zullen we de goede vruchten hiervan zien.
Hier ga ik het volgende week nog uitgebreider over hebben maar kom zo meteen met deze mindset naar het avondmaal: “Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp (naar Marcus 9:24b), zodat ik mijn gesterkt geloof in U in krachtdadige daden mag omzetten en op mijn beurt Uw krachtdadige werking mag opmerken (naar 1 Corinthiërs 2:1-5; 4:19-21).”
En blijf dit dan ook toepassen. Zo kan u uw geloof en het geloof van uw broeder of zuster sterken. Amen.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 4 mei 2025.
[1] Corlijn de Groot, “Chaostheorie: kan een vlinder een orkaan veroorzaken?,” NPO Kennis, laatst aangepast op 26 april 2024, https://npokennis.nl/longread/7959/chaostheorie-kan-een-vlinder-een-orkaan-veroorzaken, bezocht op 2 mei 2025. Merk op dat het voorlaatste filmpje (“Zo werkt het vlindereffect”) eigenlijk draait om de invloed van vrijewilskeuzes.
Categorie:Preken
06-04-2025
Manasse - De verloren zoon van het Oude Testament
Voordiensttekst: 2 Kronieken 33:1-11 (NBG51).
Goede morgen allemaal. Vandaag gaan we kijken wat we kunnen leren uit het verhaal over koning Manasse.
1. Wie was koning Manasse?
Hij was koning over Juda, en hij werd gekroond toen hij nog maar 12 jaar was. Het rijk Israël was verdeeld in 2 rijken. Het noordelijke rijk Israël en het zuidelijke rijk Juda. Hij regeerde dus over het zuiderrijk. Hij regeerde van ongeveer 695-641 voor Christus. Hij regeerde 55 jaar en stierf toen hij 67 was. De langst regerende koning over Juda.
Zijn vader was Hizkia van wie we lezen dat hij deed wat goed is in de ogen van de Heer: “Hizkia was in de ogen van de HERE een goed en rechtvaardig man” (2 Kron. 31:20). Zijn grootvader was Achaz. Achaz deed niet wat goed was in de ogen van de HERE (2 Koningen 16:2).
Wat deed Manasse? Hij werd bijgestaan door raadgevers omdat hij zo jong was. Hijzelf en zijn raadgevers voerden een goddeloos bewind. Hij moedigde zijn onderdanen aan de afgoden te aanbidden van de Kanaänieten. Hij herbouwde de offerhoogten die zijn vader Hizkia had afgebroken evenals de altaren voor Baal en de Asjerabeelden.
Hij boog zich neer voor deze afgodsbeelden en voor “het gehele heer des hemels” (vers 3), dit wordt dikwijls geïnterpreteerd als de zon, maan en sterren maar ik denk dat “heer” of “leger” hier letterlijker kan opgevat worden: de gevallen hemelse wezens of ten minste hun voorstellingen: de afgodsbeelden, en aanbad deze regelmatig.
Hij plaatste zelfs heidense altaren op de beide voorpleinen van de tempel. Deze altaren dienden voor de verering van deze gevallen engelen. Hij wist heel goed dat de HERE gezegd had dat Hij, de HERE, op deze plaats altijd wilde vereerd worden. Toch liet Manasse daar heidense altaren plaatsen.
Wat deed hij nog? Evenals zijn grootvader Achaz offerde hij zijn eigen kinderen in het dal van Ben-Hinnom. In dit dal bracht men kinderoffers voor de god Moloch. Dit was een gruwelijke praktijk, waarbij men zijn of haar kinderen in de handen van of in een koperen beeld liet plaatsen. Men stak een vuur aan onder die handen of in de schoot van die afgod en zo kookte het kind langzaam. Nochtans had de Heere gezegd: “En gij zult geen van uw kinderen overgeven, om het aan de Moloch te wijden, opdat gij de naam van uw God niet ontwijdt. Ik ben de Here” (Leviticus 18:21).
Manasse ging verder te rade bij mediums, waarzeggers en bezweerders en hij moedigde zelfs elk soort goddeloosheid aan. Hij moedigde de bevolking aan om nog meer goddeloze daden te doen dan de volken die de Here voordien verdreven had. Hij plaatste zelfs een afgodsbeeld in de tempel (vers 7).
Kortom hij was door en door slecht. Hij deed veel wat kwaad was in de ogen des Heren en riep de toorn des Heren hierdoor over zichzelf uit (vers 6).
Maar dan gebeurt er iets. God stuurt het Assyrische leger. Nu zijn de Assyriërs grotendeels christen, omdat de HEERE hen genadig was na de prediking van Jona, maar toen waren ze uiterst wreedaardig en hoogmoedig. Koning Manasse wordt gevangengenomen en weggevoerd naar Babel rond 686 voor Christus. Hij was toen ongeveer 22 jaar oud. Gevangen genomen koningen werden in die dagen aan een touw dat verbonden was met een haak of ring die door hun lippen of hun kaak ging weggevoerd en nadien voor de overwinnende koning gebracht. Hij werd ook nog geboeid met twee koperen ketenen. Een zeer wrede behandeling. Geen ontsnapping was mogelijk.
Maar dan gebeurt er iets. Een ommekeer in het leven van Manasse: “Maar, toen hij in het nauw geraakt was, zocht hij de gunst van de Here, zijn God; hij verootmoedigde zich diep voor het aangezicht van de God zijner vaderen en bad tot Hem; toen liet Hij Zich door hem verbidden, hoorde zijn smeking, bracht hem naar Jeruzalem terug en herstelde hem in zijn koningschap. En Manasse erkende, dat de Here God is” (2 Kronieken 33:12-13). Hij verwijderde al de afgodsbeelden en verlangde van zijn inwoners dat ze de HERE gingen dienen (2 Kronieken 33:15-16). Met andere woorden hij begon opnieuw met een schone lei. Een volledige ommekeer in zijn leven.
Het verhaal van Manasse deed me denken aan een ander verhaal namelijk…
2. HET VERHAAL VAN DE VERLOREN ZOON. Een bekend Nieuwtestamentisch verhaal voor iedereen denk ik. Je kan het vinden in Lucas 15:11-32.
Je zou Manasse de verloren zoon van het Oude Testament kunnen noemen. We gaan enkele gelijkenissen tussen beide verhalen bespreken:
A.Zowel Manasse als de verloren zoon werkten zichzelf in de problemen:
Manasse werkte zich in de problemen door zijn goddeloosheid. De verloren zoon werkte zich in de problemen door weg te gaan bij zijn Vader. Beiden waren ik-gericht. Zo werkten ze zichzelf in de problemen.
De Vader schoof echter de wens van de zoon om het huis te verlaten niet terzijde; hij liet hem gaan, zodat hij zijn eigen weg kon gaan: “De jongste van hen zeide tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van ons vermogen, dat mij toekomt. En hij verdeelde het bezit onder hen. En weinige dagen later maakte de jongste zoon alles te gelde en ging op reis naar een ver land, waar hij zijn vermogen verkwistte in een leven van overdaad” (Lucas 15:12-13).
God liet zowel Manasse als de verloren zoon hun gang gaan zodat ze zichzelf tegenkwamen.
B. God waarschuwde zowel Manasse als de verloren zoon:
Manasse luisterde niet naar de waarschuwingen van de HERE: “De Here sprak tot Manasse en zijn volk, maar zij luisterden niet. Daarom bracht de Here over hen de legeroversten van de koning van Assur, die Manasse grepen met haken, hem boeiden met twee koperen ketenen en naar Babel voerden” (2 Kronieken 33:10-11).
Over de verloren zoon zei Jezus: “Hij begon gebrek te lijden” (Lucas 15:14b).
C. Beiden keren terug naar God:
Manasse keert terug en beseft dat de HERE alleen God is (vers 13).
Over de verloren Zoon zei Jezus, nadat hij heel wat ontberingen had geleden: “Toen kwam hij tot zichzelf en zeide: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners. En hij stond op en keerde naar zijn vader terug” (Lucas 15:17-20a). En het verhaal gaat verder: “En toen hij nog veraf was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen. En hij liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Maar de vader zeide tot zijn slaven: Brengt vlug het beste kleed hier en trekt het hem aan en doet hem een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten. En haalt het gemeste kalf en slacht het, en laten wij een feestmaal hebben, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen feest te vieren” (Lucas 15:20b-24).
3. Wat is nu de les voor ons? Wat kunnen we leren uit beide verhalen?:
Punt 1: de jongste zoon dacht door egoïsme zijn leven te vullen, zo ook Manasse. Later zijn beiden tot besef gekomen. Ik-gerichtheid en “eigen-wijsheid” kan ons niet vervullen. Laten we ons daar dan ook van afkeren en deze wijsheid aanvaarden: “Deze wijsheid dan – vanwaar komt zij, en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht? Zij is onttrokken aan het oog van al wat leeft, zelfs voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. Het verderf en de dood zeggen: Met onze oren hebben wij haar gerucht vernomen. God kent de weg tot haar, Hij weet haar verblijfplaats. Want Hij schouwt tot de einden der aarde, wat onder de ganse hemel is, ziet Hij. Toen Hij voor de wind de kracht vaststelde, en van het water de maat bepaalde, toen Hij de regen een wet voorschreef en de bliksemschichten een weg, toen zag Hij haar en verkondigde haar, Hij stelde haar op haar plaats en doorgrondde haar; maar tot de mens zeide Hij: Zie, de vreze des Heren – dat is wijsheid, en van het kwade te wijken is inzicht” (Job 28:20-28). En: “Vertrouw op de Here met uw ganse hart en steun op uw eigen inzicht niet. Ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden recht maken. Wees niet wijs in eigen ogen, vrees de Here en wijk van het kwaad; het zal medicijn wezen voor uw vlees, en lafenis voor uw gebeente” (Spreuken 3:5-8). Onthoud: “De vreze des Heren is het begin der wijsheid en het kennen van de Hoogheilige is verstand” (Spreuken 9:10).
Punt 2: Wij kunnen opstaan en ons afkeren van ons oude leven zoals we in beide verhalen zagen. Je ziet de grote verandering in het leven van Manasse en de verloren zoon als ze terugkeren tot God. Hun hele leven verandert door deze ommekeer.
Punt 3: Door deze verhalen, een parabel en een verhaal uit de geschiedenis, mogen we zeker zijn van de vergevingsgezindheid van de Heer. Voor Christus naar het Kruis zou gaan, was de Heer al vergevingsgezind naar deze wereld, immers, daarom stuurde Hij Zijn Zoon om te sterven voor ons allemaal aan het kruis (lees Johannes 3:16-17 aandachtig).
Binnen twee weken vieren we samen Pasen: het feest van de opstanding van onze Heer. Bij Pasen stond Vergiffenis op uit het graf; “vergeving straalde uit het graf.”[1]
“Iedereen die bij Christus hoort, hoort bij het nieuwe leven. De oude tijd is voorbij, de nieuwe tijd is gekomen. Daar heeft God voor gezorgd. God heeft ervoor gezorgd dat het weer goed is tussen hem en ons, dankzij Christus. En hij heeft mij de opdracht gegeven om dat goede nieuws aan iedereen te vertellen. God heeft ervoor gezorgd dat het goed kan komen tussen hem en heel de wereld. Want iedereen die bij Christus hoort, krijgt vergeving van zijn zonden. God wil dat wij dat goede nieuws doorgeven” (2 Korintiërs 5:17-19, BGT). Laten wij dan ook vergevingsgezind zijn en dit goede nieuws verkondigen. Dat is mijn vierde punt.
In het kort samengevat: 1. Wees niet ik-gericht en wees niet eigen-wijs. 2. Sta daarom op uit en keer je af van je oude zonden, van je eigen wegen. 3. Wees er zeker van dat de Heer vergevingsgezind is. 4. Wees zelf vergevingsgezind en verkondig dit goede nieuws. Amen.
--- Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 6 april 2025.
[1] Johannes Chrysostomos, Paaspreek.
Categorie:Preken
23-03-2025
De Weg van het Kruis - de Weg naar het Licht
Voordiensttekst: Mattheüs 16:21-28 (NBG51)
Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus.
Eerst ga ik u iets vertellen over de weg van de duisternis en daarna iets over de weg van het licht. Alternatief zou je het de weg van de dood en de weg van het leven kunnen noemen.[1] Over de weg van de duisternis, de weg van de dood, schrijft Paulus onder andere het volgende:
“Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden, daarom dat hetgeen van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard. Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben. Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart. Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren.
Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bij hen het lichaam onteerd wordt. Zij immers hadden de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen.”
- Romeinen 1:18-25
We zien hier dus dat mensen recht geschapen zijn, zélfs dat zij hun onzichtbare Schepper kenden en herkenden door Zijn zichtbare werken, maar dat zij vele bedenkselen zoeken (lees Prediker 7:29, NBG51) en zodoende van het pad afdwalen. Mensen beginnen dus goed maar gaan dan “overeenkomstig de loop dezer wereld”, “in de begeerten van hun vlees” wandelen of handelen (lees Efeze 2:1-3).
Ook ouders of geestelijke “ouders”, zoals bijvoorbeeld rabbijnen, imams of goeroes geven deze tegennatuurlijke manieren van leven (lees Romeinen 1:26 en context), de “ijdele wandel, die van de vaderen overgeleverd is,” door aan hun kinderen (1 Petrus 1:18). Zo leven zij dus op hun beurt in duisternis op de weg naar de dood en geven deze manier van denken ook weer door aan hun kinderen. “Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben” (Romeinen 5:12).
Om een concreet voorbeeld te geven: neem nu bijvoorbeeld liberale ouders. Ze maakten verkeerde keuzes, hadden bijvoorbeeld seks voor het huwelijk met verschillende partners, voelden zich daar schuldig en slecht bij en beschaamd over, zoals Paulus het zo mooi verwoordt: “wat voor vrucht hadt gij toen? Dingen, waarover gij u nu schaamt; immers, het einde daarvan is de dood” (Romeinen 6:21) maar uiteindelijk leren ze het toch ook hun kinderen aan, hetzij expliciet, hetzij impliciet, want: “We leven ten slotte in de 21ste eeuw, je moet er maar tegen kunnen”. En dit werd al dan niet expliciet doorgegeven, van vader op zoon, van moeder op dochter, van religieuze leider op volgeling.
Nochtans stapte Jezus binnen in de wereldgeschiedenis, in deze duistere wereld die Hem zou verwerpen (Johannes 1:10-11). Hij beweerde een alternatieve weg te kennen. Over Zichzelf zei Hij namelijk het volgende:
“En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde”
- Johannes 3:14-17
En:
“Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben.”
- Johannes 8:12b
Kijken naar Jezus en Hem volgen. Vandaag ga ik het met u dus hebben over de weg van het kruis. Dit is, paradoxaal genoeg, de weg naar het licht. Hoe averechts lijkt het wel. U hoorde daarstraks ook al: “Wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben”, hoorden we Jezus net zeggen. “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij. Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het vinden.”
- Mattheüs 16:24b-25
In dezelfde trant zei Jezus, onder andere:
“Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht.”
- Mattheüs 11:28-30
Dít, in contrast tot de traditie of overlevering van duisternis vanaf Adam, is de traditie of overlevering die de Nieuwe Adam ons wilde laten doorgeven:
“Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.”
- Mattheüs 28:19
Er wordt mij al eens verweten: “Maar Tom, wij zíjn al bekeerd.” Dat moge zo zijn maar dan stel ik voor als alternatief dat Christus specifiek tot Zijn leerlingen zei dat ze hun kruis moesten opnemen en dat zij Zijn geboden op hun beurt aan Zijn latere leerlingen behoorden aan te leren, zoals we daarnet gehoord hebben.
Het is goed om te blijven focussen op het moment van je bekering; op de verandering die toen heeft plaatsgevonden maar pas op om het daarbij te laten. Deze eenzijdige en onvolledige focus kan leiden tot een wetteloos evangelie. Alsof hetgeen wat na je bekering gebeurt niet meer belangrijk is. Het evangelie van wetteloosheid, zo van, het is al in orde, in tegenstelling tot het ware evangelie van navolging en gehoorzaamheid, is tegenwoordig énorm populair. Het ene moge dan wel heel populair zijn, enkel het andere is Bijbels.
Jezus wil dus niet enkel dat we Hem aanvaarden, dat we Hem Heer noemen, of dat we ons bekeren en ons laten dopen. Hij wil ook dat we Hem vólgen. Neem je kruis op en volg Hem. Hoe? Door te “onderhouden al wat Ik [, Jezus,] u bevolen heb.” (Mattheüs 28:19b) Dit is, met andere woorden, niet optioneel. Dit is noodzakelijk: “Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.” - Mattheüs 24:13-14
Ik sprak deze week met een dame van deze kerk. We hadden het over een bijzonder moeilijke situatie waar heel wat mensen moeite mee hebben; een situatie die hun zwaar op hun hart ligt. Deze dame zei dat ze toch hoopvol was. Dat er bij God toch nog mogelijkheden, toch nog kansen zijn.
Inderdaad. God wil verder werken. “Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen.” (2 Petrus 3:9b). Bemerk dat Petrus dit schrijft aan hen die zich christenen noemen. Toch vindt Petrus het belangrijk in zijn beide brieven “uw zuiver besef door herinnering wakker te houden.” (2 Petrus 3:1b).
Diegenen die niet meer op het rechte pad wandelen, vermaant hij: “Houdt de lankmoedigheid van onze Here voor zaligheid” (2 Petrus 3:15a). De Heere is “lang-moedig”. Hij hoopt dus op de bekering van hen die zich al dan niet christen noemen maar niet meer op het rechte pad wandelen.
Een ander voorbeeld: “Werpt alle overtredingen die gij begaan hebt, van u weg, en vernieuwt uw hart en uw geest. Waarom toch zoudt gij sterven, huis Israëls? Want Ik heb geen welgevallen aan de dood van wie sterven moet, luidt het woord van de Here Here; daarom bekeert u, opdat gij leeft.” (Ezechiël 18:31-32). Bemerk dat het hier weer over het oude Israël, het toenmalige volk van God gaat.
De idee dat u toch al gered bent, ongeacht of u zich houdt aan de geboden van Christus of niet, is gevaarlijk. Het kan uw groei en zelfs uw uiteindelijke redding in de weg staan. Het is een excuus, een verharding. Waarom gaf Jezus dan zo veel geboden en gaf Hij ons het gebod dit aan Zijn leerlingen te onderwijzen?
Zoals Jozua, een voorloper of schaduwbeeld van Yeshua (of Jezus) het zei:
“Zie, ik houd u heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade: doordat ik u heden gebied de Here, uw God, lief te hebben door in zijn wegen te wandelen en zijn geboden, inzettingen en verordeningen te onderhouden, opdat gij leeft en talrijk wordt en de Here, uw God, u zegene in het land, dat gij in bezit gaat nemen. Maar indien uw hart zich afwendt en gij niet luistert doch u laat verleiden en u voor andere goden nederbuigt en hen dient, dan verkondig ik u heden, dat gij zeker te gronde zult gaan; niet lang zult gij leven in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit gaat nemen. Ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen; het leven en de dood stel ik u voor, de zegen en de vloek; kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw nageslacht, door de Here, uw God, lief te hebben, naar zijn stem te luisteren en Hem aan te hangen, want dat is uw leven en waarborg voor een langdurig wonen in het land, waarvan de Here uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft, dat Hij het hun geven zou.”
- Deuteronomium 30:15-20
en “kiest dan heden, wie gij dienen zult” (Jozua 24:15b).
Velen hoorden bij het volk van God maar hebben het beloofde land niet bereikt (Numeri 14:1-38, Deuteronomium 32, 1 Korintiërs 10:1-10, Hebreeën 3:16-18). Velen behoren tot het volk van God maar zullen het beloofde land, de hemel niet bereiken (Hebreeën 3:1-14, 1 Korintiërs 10:11-15). Zoals Paulus schreef:
“Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus. En toch heeft God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de woestijn. Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden. Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zette zich neder om te eten en te drinken, en zij stonden op om te dansen. En laten wij geen hoererij plegen, zoals sommigen van hen deden, en er vielen op één dag drieëntwintigduizend. En laten wij de Here niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de slangen. En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de verderfengel. Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is. Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.”
- 1 Korintiërs 10:1-12.
en:
“Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God, maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spreken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde; want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid [of: ondersteuning of onderstutting[2]] tot het einde onverwrikt vasthouden.”
- Hebreeën 3:12-14
Ook ik behoor dit aan jullie te leren en ik mag er niet van afwijken. Christus waarschuwde ons immers: “Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen.” (Mattheüs 5:19). Daarom wil ik er niets van af doen.
Dit geldt ook voor jullie: doe er niets van af en probeer nederig van Hem te leren en in gehoorzaamheid te wandelen en dit ook aan anderen te leren. Dit alles is niet optioneel. Christus vervolgde immers: “Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan” (Mattheüs 5:20).
Herinner u: het zware juk is de zonde en de schuld en schaamte die daarmee gepaard gaan; het niet dragen van het kruis. Het lichte juk is de last die Jezus u geeft: het dragen van uw kruis en het navolgen van Hem. Zijn juk is licht, Zijn kruis is niet te zwaar voor je: het is vreugdevol.
Zoals we daarstraks zongen: “Gods weg is de beste, de beste altijd. (…) Gehoorzaam Zijn roepstem, neem je kruis op en volg Hem.”[3] En: “Volle verzeek’ring Jezus is mijn! Wat schenkt dat rust aan ’t volgzaam gemoed. (…) Voll’ onderwerping, zijn eigendom, in Hem te rusten, heerlijk genot. ’t Eigen ik doden, zijn wil alleen, rijk in mijn Heiland, leven voor God.”[4] Dit is inderdaad de weg van het licht, de weg van innerlijke rust die ten leven leidt.
Stel, je zegt nu bij jezelf: “X, ik heb het niet altijd goed volgehouden. Ik ben gevallen.” Of: “X, ik worstel nog met een bepaalde verslaving of een bepaalde zonde.” Dan mag je hoopvol zijn: je mag hoopvol opkijken naar Christus, net zoals die Israëlieten die God verzocht hadden ooit hoopvol opkeken naar die koperen slang in de woestijn (Numeri 21:4-9, 1 Korinthe 10:9; Johannes 3:14-15). Vandaag is de dag dat de Heilige Geest je roept om weer op te staan in volle glorie. Hij is de Geest Die weer hoop en leven geeft (Spreuken 24:13-16, Ezechiël 37:1-14, Hebreeën 3:12-14,19).
Herinner je: “Aan dat ruw’oude kruis blijf ik immer getrouw – En ik deel in zijn schande en hoon, - want als ‘k volg, waar Hij leidt, heeft God thuis mij bereid – Een gans schoon onverwelkbare kroon.”[5] Wandelt op die weg. Amen.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 23 maart 2025.
[2] “hupostasis (á½πÏστασις, 5287*)”in W. E. Vine, Merrill F. Unger, and William White Jr., Vine’s Complete Expository Dictionary of Old and New Testament Words (Nashville, TN: T. Nelson, 1996), 43. [* = Strong’s Greek #5287]
[3] Opwekking 26 – Gods weg is de beste (H.C. du Pree-Edelkoort)
[5] Glorieklokken 2 – Het ruwe, oude kruis (Johannes de Heer 836 – Op die heuvel daarginds heeft een andere tekst, minder getrouw aan het Engelstalige origineel van George Bennard).
Categorie:Preken
23-02-2025
1 Petrus 5
Voordiensttekst: 1 Petrus 5:1-14 (NBG51)
Goedemorgen allemaal.
We zijn vandaag aangekomen in het laatste hoofdstuk van de eerste Petrusbrief, namelijk in 1 Petrus hoofdstuk 5. Dit is een korter hoofdstuk, maar daarom niet minder belangrijk.
“De oudsten onder u vermaan ik dan als medeoudste en getuige van het lijden van Christus, die ook een deelgenoot ben van de heerlijkheid, welke zal geopenbaard worden: hoedt de kudde Gods, die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, naar de wil van God, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde. En wanneer de opperherder verschijnt, zult gij de onverwelkelijke krans der heerlijkheid verwerven.” - 1 Petrus 5:1-4
In vers één lezen we dat Peter een getuige was van het lijden van Christus. In feite was Petrus getuige van dit lijden op een wel héél specifieke wijze… Hij verloochende Christus tot driemaal toe: “en de Here keerde Zich om en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord des Heren, hoe Hij tot hem gezegd had: Eer de haan heden kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij ging naar buiten en weende bitter.” (Lucas 22:61-62). Petrus had ontkend dat Hij Jezus, zijn dierbaarste vriend, kende. Hij had zijn boezemvriend verraden. Het mes dat hij als het ware in Christus had gestoken, stak nu in hem: “en hij ging naar buiten en weende bitter.” (Lucas 22:62).
Later werd Petrus in ere hersteld. Hij kreeg een nieuwe kans van zijn Vriend Jezus: “Hij [, dat is Jezus,] zeide ten derden male tot hem: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, dat Hij voor de derde maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief? En hij zeide tot Hem: Here, Gij weet alles, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid mijn schapen.” (Johannes 21:17).
Petrus wist van zichzelf dat hij, onverdiend, weer werd aangesteld als mede-oudste.[1] Zijn taak werd weer het hoeden van de kudde Gods (naar Johannes 21:17b) en ook anderen hiertoe aansporen of oproepen[2] (zie 1 Petrus 5:1-2 én Lucas 22:32b) en, zoals we verder kunnen lezen, kreeg hij de genade, dat hij zijn leven zou mogen geven voor Hem die Zijn leven voor hem reeds gegeven had (naar Johannes 21:18). Hij, de ontrouwe, mocht trouw zijn in zijn verdere leven, ja, zelfs tot in de dood.[3]
Deze Petrus roept, door zijn brief, de oudsten overal ter wereld eigenlijk nog steeds op om de kudde Gods, uit bereidwilligheid, trouw te hoeden (naar 1 Petrus 5:2) naar het voorbeeld van en in onderwerping aan Jezus Christus de Opperherder (naar 1 Petrus 5:4).
“Naar de wil van God” staat niet in alle handschriften. Het is echter volstrekt logisch dat wie een verantwoordelijkheid wilt dragen voor de kudde Gods, dit zo goed mogelijk behoort te doen naar wat hij denkt dat de wil van God is.[4]
“Niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid.” Met andere woorden, het gaat niet om winst of eer die we van jullie zouden kunnen krijgen maar om wat we voor jullie kunnen betekenen. Het verlangen moet altijd geven zijn, nooit krijgen.[5]
Soms willen mensen leidinggeven om veel geld, prestige, macht of autoriteit te verkrijgen, maar dit alles zijn wereldse verlangens, en geen christelijke verlangens.[6] Met de woorden van Christus onze Heer: “De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd. Doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar. Want wie is de eerste: die aanligt, of die dient? Is het niet, die aanligt? Maar Ik ben in uw midden als dienaar.” (Lucas 22:25b-27). Dit waren geen loze woorden van Christus maar, inderdaad, Hij heeft het ons voorgeleefd.
Als de kerken niet volledig werelds geworden zijn -- en dat geloof ik niet, omdat ik bijvoorbeeld deze kerk zich zo goed mogelijk zie onderwerpen in gehoorzaamheid aan het woord van God -- dan is het God die ervoor zorgt dat er nog steeds oudsten worden aangesteld, en dan hebben zij inderdaad een voorbeeldfunctie, een grote, niet te onderschatten verantwoordelijkheid (naar vers 3b):[7] “model staan voor hen die aan hen zijn toevertrouwd. Zij zullen het goede voorbeeld geven in het verduren van lijden, in geloof en wandel, in woord en daad.”[8]
Hierbij is het niet de bedoeling dat zij anderen overheersen of, in het Grieks zou je letterlijk zeggen, “naar beneden heersen”.[9] Integendeel, ze moeten de kudde “verzorgen door haar te beschermen, te voeden en te weiden”, niet “omdat het nu eenmaal moet (gedwongen, met tegenzin), maar, ondanks de moeite en inspanning die het met zich meebrengt, bereidwillig en ijverig, ‘in overeenstemming met God’.”[10]
“Evenzo gij, jongeren, onderwerpt u aan de oudsten. Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid, want God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade.
Vernedert u dan onder de machtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd. Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u.” - 1 Petrus 5:5-7
De jongeren worden expliciet opgeroepen tot onderwerping maar dan worden we allemáál opgeroepen tot nederigheid.[11]
'Net zoals' de oudsten vrijwillig de kudde behoren te hoeden, 'zo'[12] behoren de jongeren zich vrijwillig te onderwerpen en behoort iedereen, uit oprechte liefde vanuit het hart, nederig jegens elkaar te zijn, zich te omgorden met nederigheid, zoals een knecht die zijn schort aantrekt om te gaan dienen.[13]
God geeft nederigen immers nog meer genade om het goede te doen, om alle verleidingen te weerstaan. Nederigheid, liefde voor en vertrouwen in de Vader, in navolging van de Opperherder Die gedurende Zijn ganse leven, ja, zelfs tot in de dood, hield van Zijn Vader en Zich onderwierp aan Hem, en zélfs als ultieme Voorbeeld van nederigheid, ons ter stichting, de voeten van Zijn eigen leerlingen waste (Johannes 13:4-17).[14] Die nederigheid, is de sleutel tot het ontwijken van zo vele ogenschijnlijk onoverwinbare vallen, die de duivel voor onze voeten probeert op te stellen, om als overwinnaars tevoorschijn te komen.[15]
Hoe? Door je te vernederen onder de goede Hand van de Vader en al je bekommernissen op Hem te werpen; aan de voeten te leggen van Hem Die voor je zorgt. Eigenlijk staat er: “Al de bezorgdheid van u geworpen hebbend op Hem.”[16] Dit zou dus eigenlijk al gebeurd moeten zijn.[17] Absoluut vertrouwen, wat er ook op je afkomt qua vallen en verleidingen.
Jordan Peterson, de bekende Canadese klinische psycholoog en emeritus hoogleraar in de psychologie, zei het volgende:
“De basis voor de hoogste vorm van geloof [of vertrouwen] is de beslissing te aanvaarden dat wat er ook gebeurd, als je in de waarheid leeft, per definitie het béste is wat mogelijk kan gebeuren, ondanks de onmogelijkheid, vanwege je [menselijke] limieten, dat je dit kan zien. (…) Dit is iets waar je je aan moet toewijden. (…) Als ik spreek, maak ik alles zo duidelijk mogelijk aan mezelf en aan iedereen rondom mij en laat ik de duivel de gevolgen dragen. (…) ‘Maar wat gaan ze van me zeggen als ik A of B zeg? Wat is het gevolg?’ Nee! ‘Dit is wat ik nu behoor te zeggen en daarom zeg ik het! Wat ook het gevolg moge zijn, laat het maar op me afkomen!’”[18]
Inderdaad is dit ultieme, standvastige vertrouwen in Christus, gekoppeld aan een voorzichtige, niet-naïeve waakzaamheid, de juiste optie:[19]
“Wordt nuchter en waakzaam.[20] Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Wederstaat hem, vast in het geloof [of: vast in het vertrouwen], wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten.” - 1 Petrus 5:8-9
Petrus schreef verder:
“Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen. Door Silvanus, die, naar ik meen [of: zoals ik oordeel[21]], voor u een betrouwbaar broeder is, heb ik in het kort geschreven om u te bemoedigen en te betuigen, dat dit de ware genade van God is; daarin moet gij vaststaan.” - 1 Petrus 5:10-12
Ik heb tijdens mijn vorige twee preken al uitvoerig gesproken over het verschil tussen de zeer populaire, wetteloze genade en de Bijbelse genade.
De Bijbelse genade stuwt júllie – en ook míj! – voort tot het volbrengen van goede, gode-welbevallige werken, om niet langer in wetteloosheid te leven (1 Petrus 4:1-6, Titus 2:11-14). Inderdaad, God “zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid!” (1 Petrus 5:10b).[22]
Net zoals Petrus, wil ik jullie bemoedigen en aanmoedigen om verder te wandelen in die heerlijke, Bijbelse genade van God, door die op Christus vertrouwende standvastigheid én nuchtere waakzaamheid,[23] waarover we het daarnet hadden, in de juiste proporties, en in alle nederigheid, toe te blijven passen!
“U laat de medeuitverkorene te Babylon groeten, en mijn zoon Marcus. Groet elkander met de kus der liefde.
Vrede zij u allen, die in Christus zijt.” - 1 Petrus 5:13-14
Deze liefde en vrede wens ook ik jullie, uitverkorenen, geliefden in Christus, van harte toe! “Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.” (Kolossenzen 3:3-4).
Ik zie heel wat werken van naastenliefde die worden gedaan in alle nederigheid en er gebeuren ongetwijfeld nóg heel veel dingen die nagenoeg niemand weet. Daarom wil ik jullie bij deze nog even kort bedanken voor jullie inzet en goed voorbeeld. Doe zo verder!
Als ik straks nog voor iets persoonlijks mag bidden, laat het me dan gerust weten. Blijf ook voor mij bidden, opdat we allen samen sterk mogen staan, als broeders en zusters, mede-uitverkorenen in Christus. Amen.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 23 februari 2025.
[3] Een uitzondering kan men bijvoorbeeld vinden in Galaten 2:11-14. Petrus leek soms te worstelen met vrees voor mensen. “Vrees voor mensen spant een strik, maar wie op de Here vertrouwt, is onaantastbaar.” (Spreuken 29:25). Volgens Clemens van Alexandrië, zou Petrus zijn vrouw hebben aangemoedigd op de Heere te blijven vertrouwen toen zij de marteldood voor zijn aangezicht stierf. Clemens van Alexandrië, Stromateis, 7.11.63. Barclay, 320.
[4] Barclay, 309. Arthur L. Farstad et al., The Majority Text Greek New Testament Interlinear (Nashville, Tennessee: Thomas Nelson, 2007), 807, n. a.
[19] Vergelijk met het commentaar op vers 7 in Studiebijbel, 571 en met Barclay, 313-315.
[20] Strong’s G3525: “νá½µφω” en Strong’s G1127: “γρηγορεá½»ω” zou hier ongeveer hetzelfde kunnen betekenen: waakzaamheid. W. E. Vine, Merrill F. Unger, and William White Jr., Vine’s Complete Expository Dictionary of Old and New Testament Words (Nashville, TN: T. Nelson, 1996), 583, 664.
[21] Studiebijbel, 577.
[22] Vergelijk met bijvoorbeeld Barclay, 315-317 voor meer (gekleurde) details.
[23] Lees voetnoot 20.
Categorie:Preken
09-02-2025
1 Petrus 4 - deel 2
Voordiensttekst: Epheziërs 5:1-21 (NBG51)
Goedemorgen allemaal.
We beginnen direct met het tweede deel van 1 Petrus 4:
“Weest gastvrij jegens elkander, zonder morren. Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods. Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen.” – 1 Petrus 4:9-11
Het christelijk geloof is een uiterst praktisch geloof. Door de genade van God hebben we allemaal charismata, gaven of talenten ontvangen die we veelkleurig, uiterst verscheiden en uiterst creatief in dienstbaarheid[1] mogen gebruiken vanuit de naastenliefde[2] “opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid!” (1 Petrus 4:11b). Als het goed is, helpt de heilige Geest ons hierbij.[3]
“Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, verblijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde zult mogen verblijden bij de openbaring zijner heerlijkheid. Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust.” – 1 Petrus 4:12-14
We hebben het vorige keer al even gehad over het feit dat bij het oordeel van Christus alles wat je als christen hebt moeten lijden of doorstaan vervangen zal worden door eeuwig genot. Hier mag je nu al blij over worden, zoals Christus zelf zei: “Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd.” (Matthéüs 5:10-12).[4]
“Laat dus niemand uwer moeten lijden als moordenaar, of dief, of boosdoener, of als een bemoeial.[5] Indien hij echter als Christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar verheerlijke God onder die naam. Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods? En indien de rechtvaardige ternauwernood behouden wordt, waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen? Laten derhalve ook zij, die naar de wil van God lijden, hun zielen aan de getrouwe Schepper overgeven, steeds het goede doende.” – 1 Petrus 4:15-19
Nu maakt Petrus heel duidelijk dat de rechtvaardige ternauwernood behouden zal worden (vers 18a), niet de zondaar en niet de goddeloze (vers 18b).[6] Ook zij niet die zich, net als de stereotype Joodse religieuze leiders van weleer, in kerken en christelijke godsdienstigheid verschuilen en beweren: “wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit iemands slaven geweest; hoe zegt Gij dan: gij zult vrij worden?” (Johannes 8:33b, lees Johannes 8:30-59). “Gaat in door de enge poort, want wijd is [de poort] en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden.” (Matthéüs 7:13-14)
Daarom mag je je niets wijs laten maken vanuit een verdraaide definitie van genade. “Wacht u voor de valse profeten, die in schapevacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven.” (Matthéüs 7:15) “Want er zijn zekere mensen binnengeslopen – reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven – goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen. Maar ik wil u te binnen brengen – gij hebt het immers alles eens voor goed vernomen – dat de Here een volk uit het land Egypte verlost heeft, maar een andermaal hen, die niet tot geloof gekomen waren, verdelgd heeft; en dat Hij engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden; zoals Sodom en Gomorra en de steden in hun nabijheid, die op gelijke wijze als genen haar hoererij hebben botgevierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur. Desgelijks bezoedelen ook deze dromenzieners hun vlees, verwerpen wat heerschappij heet en lasteren de heerlijkheden.” (Judas 1:4-8).
Wat betreft het gedrag van velen die dit soort genade preken, zij kunnen heilige christenen niet uitstaan en zullen hen zoals de ongelovigen, ja, zélfs precies zoals de duivel lasteren, uitschelden en zelfs vervolgen (Johannes 16:1-4)! Zo gooien zij zichzelf als het waarde uit de hemel op de aarde neer (Jesaja 14:3-23, Openbaring 12:7-12)! Voor hen geldt zeker: “daarom bevreemdt het hen, dat gij u niet met hen stort in diezelfde poel van liederlijkheid, en zij belasteren u” (vers 4), immers, zij zijn erger dan de heidenen (1 Korinthe 5:1-2). “Vrijheid spiegelen zij hun voor, hoewel zij zelf slaven des verderfs zijn; immers, door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men.” (2 Petrus 2:19)
Dit soort leraars brengt weer in vervulling: “Hoe nu, gij, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij, die predikt, dat men niet stelen mag, steelt gij? Die overspel verbiedt, doet gij overspel? Die gruwt van de afgoden, pleegt gij tempelroof? Die u op de wet beroemt, onteert gij God door uw overtreden van de wet? Want de naam Gods wordt om u gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven staat.” (Romeinen 2:21-24).
Zo hoorde ik van een burgemeester dat ze hem bloedserieus vroegen of een predikant twee vrouwen mag hebben. Hij kon er wel mee lachen en hij besefte dat dit geen normaal christelijk gedrag was maar dan begrijp ik Paulus’ vraag: “Onteert gij God door uw overtreden van de wet? Want de naam Gods wordt om u gelasterd onder de heidenen” (Romeinen 2:23b-24a).
Een moslim deelde eens met me dat hij dacht dat christenen geloven dat we “gewoon Jezus moeten aanvaarden” en dan sowieso de hemel binnen mogen; dat God volgens de christenen geen rechtvaardig oordeel zal vellen. Zo wordt de naam Gods inderdaad om u gelasterd onder de heidenen (naar Romeinen 2:24b).
Zo een dwaalleer mogen we niet langer tolereren in naam van liefde die geen liefde is. “Laat niemand u misleiden met drogredenen, want door zulke dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. Doet dan niet met hen mede. (…) En neemt geen deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar ontmaskert ze veeleer.” (Epheziërs 5:6-7,11).
Verander uw leven, nu het nog kan. “Het einde aller dingen is nabijgekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden.” (1 Petrus 4:7) “Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen.” (Epheziërs 5:14b-15). “Daar Christus dan naar het vlees geleden heeft, moet ook gij u wapenen met dezelfde gedachte, dat, wie naar het vlees geleden heeft, onttrokken is aan de zonde, om niet meer naar de begeerten van mensen, maar naar de wil van God de tijd, die nog rest in het vlees, te leven. Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij.” (1 Petrus 4:1-3).
Geef uw ziel over aan de getrouwe Schepper, vertrouw uw ziel steeds toe aan uw Vader in de hemel, geef uw ziel aan Hem in bewaring, in navolging van Christus: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.” (Lukas 23:46b),[7] verheug je wanneer je lijdt – zelfs vanwege de schijnchristenen – omdat je een waar christen bent (1 Petrus 4:14,16)[8] en blijf bijgevolg steeds het goede doen (naar 1 Petrus 4:19). Amen.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 9 februari 2025.
[1] Barclay, The Letters of James and Peter, 293; SB 553.
[2] Vanuit vers 8. Lees ook Studiebijbel,551-553.
[3] Lees ookBarclay, The Letters of James and Peter, 294-297.
[4] Lees ookBarclay, The Letters of James and Peter, 297-298 en Studiebijbel,557.
[5] Meer informatie over de betekenis van dit unieke woord in Barclay, The Letters of James and Peter, 300.
[6] Lees ook Spreuken 11:31.
[7] Lees ookBarclay, The Letters of James and Peter, 302 en Studiebijbel,563.
[8] Studiebijbel,559.
Categorie:Preken
02-02-2025
1 Petrus 4 - deel 1
Voordiensttekst: Judas 1:3-8 (NBG51)
Goedemorgen allemaal.
In 1 Petrus 4 zit heel veel om uit te pakken. Daarom zal ik de preek in twee delen snijden. Het eerste deel zal theoretischer zijn en daarom misschien ook moeilijker en je zal dus ook zitten met een cliffhanger. Het voordeel is wel dat je van mij een extra preek krijgt! Het tweede deel is praktischer.
We eindigden de bespreking van het vorige hoofdstuk met het feit dat Jezus Christus is opgestaan en nu troont aan de rechterhand van de Vader en dat daardoor de doop ingesteld door Christus kracht bezit om de vergiffenis van zonden en een nieuw leven te verkrijgen:
“En Jezus trad naderbij en sprak tot hen [, tot de elf discipelen], zeggende: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op [de] aarde. Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld.” – Matthéüs 28:18-20
Nu “…redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus, die aan de rechterhand Gods is, naar de hemel gegaan, terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn.” – 1 Petrus 3:21b-22
Natuurlijk geldt dit ook voor christenen die reeds gedoopt zijn. Voor hen en voor de doopkandidaten geldt:
“Daar Christus dan naar het vlees geleden heeft, moet ook gij u wapenen met dezelfde gedachte, dat, wie naar het vlees geleden heeft, onttrokken is aan de zonde, om niet meer naar de begeerten van mensen, maar naar de wil van God de tijd, die nog rest in het vlees, te leven. Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij.” – 1 Petrus 4:1-3
In deze passage gaat het duidelijk over of u de wil van God of de wil van de heidenen wilt doen. “De apostel benadrukt dat de oude manier van leven van de gelovigen definitief voorbij is. De doop (3:21) betekent een radicale breuk met het heidense verleden.”[1] “Christenen hebben hun zinnen gezet op het achter zich laten van de manieren en gebruiken van de heidenen en te leven zoals God het van hen verlangt.”[2]
Met andere woorden, wilt u de naam ‘christen’ waardig zijn door uw wil in de handen van de Heer te leggen of wilt u verder leven zoals de wereld het voorschrijft? Bent u een speelbal van de wereld, van uw eigen lusten of van de lusten van wereldse, valse leraars of voorgangers, zoals we straks en volgende keer nog zullen bespreken, of mag God met u doen wat Hij wilt? Daar gaat het hem hier om.[3]
De vertaalde studiebijbel, oorspronkelijk van de Noorse pinksterpredikant Thoralf Gilbrandt, verwoordt dit uiterst duidelijk: “De hoofdgedachte van Petrus’ betoog [is] nog altijd het lijden van de gelovigen (3:14) in navolging van het lijden van Christus. Christus heeft geleden ‘in’ of ‘naar’ het vlees (3:18), d.w.z. Hij heeft tijdens Zijn leven op aarde dat lijden aan den lijve ondervonden, m.n. aan het kruis (2:24). Zijn lijden was ‘voor ons’ d.w.z. ten behoeve van de gelovigen (2:21). Dat heeft consequenties. Omdat Christus voor hen heeft geleden, moeten de gelovigen zich wapenen (…) met dezelfde gedachte (…) nl. dat degene die evenals Christus lijden te verduren heeft, opgehouden heeft te zondigen. Anders gezegd: gelovigen die lijden als volgeling van Christus kunnen niet langer dezelfde blijven. Zij zijn tot het inzicht gekomen dat in hun leven de zonde het niet langer voor het zeggen mag hebben, omdat zij het eigendom van Christus zijn geworden en zo aan de heerschappij van de zonde onttrokken zijn (…). Het nieuwe leven in Christus betekent de dood van het oude leven zonder Christus. Het lijden van de gelovigen leidt tot een intensere gehoorzaamheid aan Christus en heeft een reinigend en louterend effect op hun levenswandel. De ‘gerechtigheid doen’ leidt tot lijden (3:13), maar omgekeerd is lijden een aansporing tot ‘recht handelen’.”[4] Concreet zien we deze beide kanten bijvoorbeeld in de volgende verzen:
“Daarom bevreemdt het hen [, de heidenen], dat gij u niet met hen stort in diezelfde poel van liederlijkheid, en zij belasteren u; maar zij zullen daarvan rekenschap moeten geven aan Hem, die gereed staat om levenden en doden te oordelen. Want daartoe is ook aan doden het evangelie gebracht, opdat zij wèl, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden, doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven.” – 1 Petrus 4:4-6
Dit is het ideale leven van de christen: onder zondaars, zelf niet zondigend. Immers, Christus at met zondaars maar zondigde zelf niet (Matthéüs 9:10-13). Als het goed is, vinden heidenen je anders, ietwat vreemd. Je hoort er niet helemaal bij. Net zoals Jezus predikte tot de hoeren en de tollenaars en hen opriep tot bekering (Lucas 5:30-32), zó behoort het evangelie gebracht te worden – door je levenswijze en woorden – aan de “doden” of heidenen. “Want daartoe is ook aan doden het evangelie gebracht, opdat [ook] zij wèl, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden, doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven.” (1 Petrus 4:6)
En als je hierom gelasterd wordt… Wat dan nog? “Christenen beseffen heel goed dat het oordeel van God zal komen, wanneer alle oordelen van de aarde omgedraaid zullen worden en het eeuwige genot duizendvoudig zal compenseren voor de kortstondige geneugten die men in dit leven heeft moeten verlaten.”[5]
“Het einde aller dingen is nabijgekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden. Hebt bovenal bestendige liefde jegens elkander, want de liefde bedekt tal van zonden.” – 1 Petrus 4:7-8
“Want de liefde bedekt tal van zonden” (vers 8b) kan heel verkeerd geïnterpreteerd worden in die zin dat de liefde alle zonden zou toedekken of door de vingers zien, ook al leven we helemaal niet naar de wil van God.
Gilbrandt verwijst ons naar hoofdstuk 2 vers 16 van onze Petrusbrief: “als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods.” Volgens hem gaat het hier om “dezelfde groep als de mensen (…) ‘die de genade van onze God in losbandigheid veranderen’! Deze libertinisten of libertinistische gnostici waren van mening dat de verlossing alleen geestelijk moest worden opgevat. Aangezien alleen de geest van de mens en toch niet zijn lichaam werd verlost, was het ook niet meer van belang, hoe men in het lichaam leefde. In hun ogen was door de doop de geest van zijn gevangenschap in het lichaam bevrijd. Een leven van lichamelijke losbandigheid zou dan geen invloed meer hebben op het geestelijk heil. (…) Wanneer de geest zich eenmaal vrij weet van de gebondenheid aan de materie (het lichaam), doet het er niet meer toe, hoe men op aarde leeft; immoraliteit en losbandigheid is het gevolg.”[6]
Om een kort, concreet voorbeeld te noemen: gisteren sprak ik met een vrouw die een vriendin had die lid was van deze kerk. Deze “vriendin” manipuleerde haar helemaal, zoog haar helemaal leeg en liet haar van de ene dag op de andere vallen. Ze vroeg zich af: is dit hoe Protestanten mensen behandelen? Vindt “hun” Jezus waar ze altijd over spreken dit dan oké? Ziehier de rotte vruchten van het extreme “Je moet enkel Jezus aanvaarden”, “geloof alleen”, “genade alleen”. Zoals de satanisten beweren: ‘“Doe wat je wil” zal het einde betekenen van de Wet.” Spijtig genoeg is dit ook waar in vele kerken.
Ja, zo denken velen ook tegenwoordig nog steeds in kerken, zelfs sommigen in deze kerk: “Ach, niet te serieus, X. Voor mij zal God wel een oogje dichtknijpen. Hij zal het wel door de vingers zien waar ik mee bezig ben. God is immers toch liefde? Immers, “de liefde bedekt [toch] tal van zonden.” (vers 8b)?
Ik antwoord: merk op dat dit vers gaat over dagdagelijkse christelijke relaties, waarbij we een ander behoren te vergeven en trouw behoren te zijn aan elkaar,[7] merk op dat dit niet gaat over een soort vrijbrief om maar te blijven zondigen (Romeinen 6:1-4).
Ik vraag u: als dit immers wel zo was, waarom stelt Petrus dan vlak hiervoor dat we tot bezinning behoren te komen en nuchter behoren te worden (vers 7)? Was Petrus misschien nog “onder de wet en niet onder de genade” zoals dat tegenwoordig heet?
Het Griekse woord dat Petrus hier gebruikt voor ‘bezinning’[8] komt van het woord σωφροσÏνη, wat een ordelijke en gebalanceerde levensstijl impliceert.[9] “De belangrijkste karaktertrek van [deze] geestelijke gezondheid is dat het de dingen in hun juiste proporties ziet; het doorgrondt welke dingen belangrijk zijn en welke dingen niet; het wordt niet meegevoerd door plotse en voorbijgaande opwellingen; het valt noch ten koste aan ongebalanceerd fanatisme noch aan onverschilligheid. Het is slechts wanneer we de aardse zaken in het licht van de eeuwigheid zien, dat we ze in hun juiste proporties zien; het is wanneer we God de plaats geven die Hem toekomt, dat alles op zijn plaats valt.”[10] In die zin behoren we dus ‘tot bezinning te komen’ en ‘nuchter te worden’ (naar 1 Petrus 4:7) of nuchter te zijn.[11]
Wat me opvalt is dat mensen die hypergenade verkopen, mijn interpretatie van de noodzakelijkheid van heiligheid zogezegd onnodig en te extreem vinden – zij zouden zelf zogenaamd meer gebalanceerd zijn – terwijl ze zelf christenen gek maken met hun praatjes en hen tot extreem wanordelijk en ongebalanceerd egoïstisch gedrag brengen, zoals we bijvoorbeeld zagen in het concrete voorbeeld dat ik u daarstraks gaf. Wie is er dan extreem? Wie is er dan niet gebalanceerd? Wat verboden zou moeten zijn onder christenen wordt getolereerd (1 Korinthe 5), waar de genade van God ons zou moeten helpen om het wereldse te verzaken (Titus 2:11-15), wordt zij in plaats daarvan vervangen[12] door een ander soort “genade”: losbandigheid (Judas 1:4).
Ik bemerk ook dat de mensen die altijd zo een verdraaide definitie van genade preken, lief, genadevol en vergevend zijn, enkel wanneer het hunzelf het beste uitkomt. Zoals de befaamde monnik Antonius het ooit verwoorde: “Er zal een tijd komen dat mensen gestoord zullen worden en als ze iemand zien die niet gestoord is, dan zullen ze hem aanvallen met woorden als: ‘Jij bent gestoord, jij bent niet zoals wij!’”[13]
Met hun “liefdevolle” judaskussen verraden dit soort mensen de zielen van anderen (Matthéüs 26:45-50) maar eigenlijk dienen ze slechts zichzelf: “Want velen wandelen – ik heb het u dikwijls van hen gezegd, maar nu zeg ik het ook wenende – als vijanden van het kruis van Christus. Hun einde is het verderf, hun God is de buik, hun eer stellen zij in hun schande, zij zijn aardsgezind.” (Filippenzen 3:18-19).
“Maar bij hen zijn zowel het denken als het geweten besmet. Zij belijden wel, dat zij God kennen, maar met hun werken verloochenen zij Hem, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en niet deugen voor enig goed werk.” (Titus 1:15b-16).
Door dit soort mensen, waaronder zelfs ook gemeenteleiders, werden en worden kostbare gemeenteleden van kerken in Vlaanderen en daarbuiten en zelfs ongelovigen en twijfelaars nog steeds gekwetst en dit niet uit ware liefde of bewogenheid. Hierover hoor je meer op het einde van de volgende preek.
Als christen behoor je jezelf niets wijs te laten maken door ongelovigen of zogenaamde christenen, die door hun tolerantie en vriendelijkheid liefdevol lijken maar het eigenlijk helemaal niet zijn. “Pas op dat niemand u misleidt. Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus; en zij zullen velen misleiden. (…) En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar haten. En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden. En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen. Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.” (Mattheüs 24:4b-5,10-13, HSV). Als christen behoor je dus standvastig de wil van God te blijven doen. “En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in heel de wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen.” (Mattheüs 24:14, HSV). “En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.” (1 Johannes 2:17). Amen.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 2 februari 2025.
[1] G. van den Brink e.a. (oorspr. Thoralf Gilbrant), red., Studiebijbel Hebreeën tot en met Judas (Soest: In de Ruimte, 1988), 543. Verder aangeduid met Studiebijbel.
[2] William Barclay, The Letters of James and Peter, 3rd ed. (Louisville: Westminster John Knox Press, 2003), 284. “Christians are committed to abandon the ways of the Gentiles and to live as God would have them do.”
[3] Studiebijbel, 543.
[4] Studiebijbel,541-543.
[5] Barclay, The Letters of James and Peter, 286. “But Christians know very well that the judgment of God will come, when the judgments of the earth will be reversed and the pleasures that are eternal will compensate a thousandfold for the short-lived pleasures which had to be abandoned in this life.” Lees ook Studiebijbel,545-547.
[6] Studiebijbel,856.
[7] Barclay, The Letters of James and Peter, 290-292. Lees ook Studiebijbel,549-551.
[8] Strong’s Greek 4993: σωφρονÎω.
[9] Zo ook in de doopcatechismus van Cyrillus van Jeruzalem. Cyril of Jerusalem, Procatechesis 1.4. Meer over σωφροσÏνη kun je vinden in Plato and Aristoteles, viz. Francis E. Peeters, Greek Philosophical Terms: A Historical Lexicon (New York: New York University Press, 1967), 179 en Aristotle, Nicomachean Ethics 3.10-12 in Aristotle, Aristotle’s Nicomachean Ethics, trans. Robert C. Bartlett and Susan D. Collins (Chicago: University of Chicago Press, 2011), 62-66.
[10] Barclay, The Letters of James and Peter, 290-291. “The great characteristic of sanity is that it sees things in their proper proportions; it sees what things are important and what things are not; it is not swept away by sudden and transitory enthusiasms; it is prone neither to unbalanced fanaticism nor to unconcerned indifference. It is only when we see the affairs of the earth in the light of eternity that we see them in their proper proportions; it is when God is given his proper place that everything takes its proper place.”
[11] Barclay, The Letters of James and Peter, 291. Zo bijvoorbeeld de TELOS-vertaling, NCV (Nederlandse Concordante Vertaling), NBV, NBV21, NET-Bible,… “Tweemaal gebruikt Petrus de gebiedende wijs: 1) weest (of wordt) bezonnen (…) 2) weest (of wordt) nuchter.” Studiebijbel,549.
[12] Strong’s Greek 3346: μετατίθημι.
[13] Benedicta Ward, The Sayings of the Desert Fathers: The Apophthegmata Patrum: The Alphabetical Collection (Kalamazoo: Cistercian Publications, 1975, rev. ed. Collegeville, Minnesota: Liturgical Press, 1984). Kindle edition. Section: Anthony the Great. Saying 25: ‘A time is coming when men will go mad, and when they see someone who is not mad, they will attack him saying, “You are mad, you are not like us.”’
Categorie:Preken
26-01-2025
1 Petrus 3
Voordiensttekst: 1 Petrus 3:1-17 (NBG51)
Goedemorgen.
We gaan vanmorgen verder nadenken over de eerste Petrus-brief. We zitten momenteel aan het centrale hoofdstuk van deze brief, namelijk hoofdstuk 3.[1]
Mijn vorige preek sloot ik af met de bewering dat ook wij, christenen, zullen geoordeeld worden naar onze werken (Romeinen 2:1-16, 2 Korinthiërs 5:1-11, Openbaring 22:10-15). Petrus gaat, in dit volgende hoofdstuk, gewoon weer praktisch verder. Dit zal mijn vorige conclusie trouwens verder aantonen:
“Evenzo gij, vrouwen, weest uw mannen onderdanig, opdat, ook indien sommigen aan het woord niet gehoorzaam zijn, zij door de wandel hunner vrouwen zonder woorden gewonnen worden, doordat zij uw reine en godvrezende wandel opmerken. Uw sieraad zij niet uitwendig: het vlechten van haar, het omhangen van goud of het dragen van gewaden, maar de verborgen mens uws harten, met de onvergankelijke (tooi) van een zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is in het oog van God. Want aldus tooiden zich ook weleer de heilige vrouwen, die hoopten op God, onderdanig aan haar mannen, zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem heer noemde; en haar dochters zijt gij, als gij goed doet en u geen schrik laat aanjagen.
Desgelijks gij, mannen, leeft verstandig met uw vrouwen, als met brozer vaatwerk, en bewijst haar eer, daar zij ook medeërfgenamen zijn van de genade des levens, opdat uw gebeden niet belemmerd worden.
Ten slotte, weest allen eensgezind, medelijdend, hebt de broeders lief, weest barmhartig en ootmoedig, en vergeldt geen kwaad met kwaad of laster met laster, maar zegent integendeel, wijl gij hiertoe geroepen zijt, dat gij zegen zoudt beërven.
Want:
wie het leven wil liefhebben
en goede dagen zien,
weerhoude zijn tong van het kwade,
en zijn lippen van bedrog te spreken;
hij wijke af van het kwade en doe het goede,
hij zoeke de vrede en jage die na,
want de ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen,
en zijn oren tot hun smeking,
maar het aangezicht des Heren is tegen hen, die het kwade doen.” - 1 Petrus 3:1-12
Allereerst vraagt Petrus hier, met vele woorden, eigenlijk gewoon kortweg aan de vrouwen: is uw hoop en uw vertrouwen werkelijk op God? Uw kledingstijl en uw levensstijl tonen óf het één óf het ander aan. Weest uw mannen onderdanig, zo kunnen zij zonder woorden gewonnen worden doordat zij “uw reinen en godsvrezenden wandel opmerken” (vers 2).
In onze tijd, waarin vrouwen dikwijls met meer of minder kleren zitten of zelfs liggen te pronken op sociale media, waar ze beoordeeld worden op hun uiterlijke schoonheid met likes,waar losse vrouwen worden omschreven als 'voorvechters voor de vrouw', laat Petrus, vanuit een ver christelijk verleden, een andere klank horen: vrouwen mogen van hem écht vrouwelijk zijn. De échte, innerlijke vrouwelijkheid bestaat voor hem immers níét uit uitwendige schoonheid door middel van sierraden, klederen of haardracht maar wél uit een zachtmoedige, stille, onderdanige geest, vanuit het hart. Dit is nog steeds kostbaar voor God (vers 4) en het toont nog steeds de hoop en het vertrouwen op God aan (verzen 5-6). Zulke vrouwen zijn ware heldinnen. Zo kunnen zij zelfs hun mannen voor het evangelie winnen of wéér voor het evangelie winnen (verzen 1 en 2).
Natuurlijk behoort hier nog een voetnoot bij voor de jonge dames die nog niet getrouwd zijn: door uzelf zuiver te houden, kunt u nú al onderdanig zijn aan uw toekomstige man en zó duidelijk aantonen dat u uw hoop op God hebt gesteld en dat dit geen lege woorden zijn (Matthéüs 7:13-27; Jacobus 2:14-26). Loop de wereld niet achterna maar wees zuiver in de grote én de kleine dingen. Zo eert u en komt u uw plicht na jegens uw toekomstige man, God én uiteindelijk ook uzelf. Dát is echte vrouwelijkheid. Dát is écht feminisme. Zo kunt u een échte heldin zijn.
Natuurlijk geldt hier hetzelfde voor de jonge heren (1 Thessalonicenzen 4:1-8). Paulus verwoordt het als volgt in zijn Thessalonicenzenbrief:
“Want dit wil God: uw heiliging, dat gij u onthoudt van de hoererij, dat ieder uwer in heiliging en eerbaarheid zijn vat wete te verwerven, niet in hartstochtelijke begeerlijkheid, zoals ook de heidenen, die van God niet weten, en dat men zijn broeder niet slecht behandele of bedriege in deze zaak, want de Here is een wreker van dit alles, zoals wij u ook vroeger gezegd en nadrukkelijk betuigd hebben. Want God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar in heiliging. Daarom, wie dit verwerpt, verwerpt niet een mens, maar God, die u immers ook zijn heilige Geest geeft” - 1 Thessalonicenzen 4:3-8.
Als we even teruggaan naar Petrus, dan zien we dat ook hij, in ons derde hoofdstuk, niet alleen de vrouwen aanmoedigt. Aan de mannen vraagt hij immers ook: hoe behandelt gij uw vrouw? Behandelt gij haar als “medeërfegename van de genade des levens?” Let gij op hoe gij met haar leeft? Bewijst gij haar eer? Óf zijt gij dwaas, hard en neerbuigend jegens haar? Dít maakt het verschil tussen of uw gebeden belemmerd zijn of niet (vers 7). “Want de ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren tot hun smeking, maar het aangezicht des Heren is tegen hen, die het kwade doen” (vers 12). Doen. U kunt uzelf wel christen noemen, hoofd van het gezin, u kunt komen klagen over hoe uw vrouw niet onderdanig genoeg aan u is enzovoort, maar… let u ook op uw plichten jegens haar?
Mannen en vrouwen: het gedrag van uw partner kunt u misschien niet geheel veranderen zoals u hem of haar zou willen hebben maar ú kunt wel beginnen met aan uzélf te werken.[2] Of we nu getrouwde of ongetrouwde mannen of vrouwen zijn, onze daden, onze werken, behoren overeen te komen met wat we beweren te geloven, willen we échte christenen zijn (Matthéüs 7:13-27; Jacobus 2:14-26, Titus 1:16-2:8). Waar er bekering nodig is, bekeer u tegenover uw partner of toekomstige partner en tegenover God. Hiervoor bent ú enkel verantwoordelijk, want:
“[En] Wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? Al moest gij lijden om de gerechtigheid, toch zijt gij zalig. Doch vreest niet voor hun dreiging, en laat u niet verschrikken. Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze, en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij, die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt worden. Want het is beter te lijden, indien de wil van God dit eist, goed doende dan kwaad doende. Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest, in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden. Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus, die aan de rechterhand Gods is, naar de hemel gegaan, terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn.” - 1 Petrus 3:13-22
Het zichzelf opofferen voor de ander, moedig het kwade ondergaan, kan een duidelijke navolging van Christus zijn, wat wijst op en positieve reclame maakt voor Hem (verzen 13-18) Die “eenmaal om de zonden gestorven [is] als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen” (vers 18b). Als doopkandidaten hiertoe bereid waren, kozen ze zichzelf hiertoe uit door zich te laten dopen in water (Handelingen 2:36-47, Epheziërs 2:4-6, 1 Petrus 3:18-22).[3] Zo kwamen Gods genade en hún geloof samen (Epheziërs 2:8-9) en werden zij bijgevolg als uitverkorenen, als levende stenen, toegevoegd aan de tempel, de Kerk (1 Corinthiërs 12:12-27; Epheziërs 4:1-6), het geestelijk huis van de uitverkoren Hoeksteen (1 Petrus 2:4-6).
Moedig het kwade ondergaan, zoals Noach dit ooit onderging en gered werd door water (vers 20), het zichzelf opofferen voor de ander en moedig het kwade ondergaan, zoals Christus dit ooit gedaan heeft, gedood naar het vlees maar levend gemaakt naar de geest en uiteindelijk weer opgestaan en nu tronend aan de rechterhand Gods, terwijl [alle] engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn (verzen 18 en 21b-22), zo betekende de doop en betekent uw doop nog steeds: een afleggen van geestelijke onreinheid, een bekering en verandering van levenswijze (Handelingen 2:38-47) en een “bede van een goed geweten tot God” (vers 21b), dankzij de opstanding van onze Heer en Redder Jezus Christus (vers 21b), Die nu aan de rechterhand van God de Vader zit (vers 22).
Christus ís gestorven als Rechtvaardige voor de onrechtvaardigenwant Hij wíl ons tot God brengen (vers 18). Hij wíl onze “bede van een goed geweten tot God” (vers 21b), die we tot uiting brengen door de réddende waterdoop[4] te ondergaan (vers 21a), pósitiefbeantwoorden. Met Petrus, Zijn dienaar, smeekt Hij u: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op [of in] de naam van Jezus Christus,[5] tot vergeving van uw zonden. (…) Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht. (…) Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen. De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht; Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken. En wij zijn getuigen van deze dingen en ook de heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn” (Handelingen 2:38b, 40b, 5:29-32).
Gedoopte, wenst u dit alles ook weer in zijn glorieuze volheid te ervaren? Bent u bereid u hiervoor te bekeren en uw levenswijze jegens uw partner, uw broeders en zusters, de wereld, en God te veranderen? Dan zal de Heer uw smeekbede weer positief beantwoorden, u weer tot God brengen (vers 18b), u weer vergeven en u de Heilige Geest weer overvloedig schenken (Handelingen 5:31-32)![6] Amen!
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 26 januari 2025.
[1] Volgens de redactoren van de Ignatius Bible: Revised Standard Version, Second Catholic Edition, zou de doop het hoofdthema van onze Petrusbrief zijn en zou deze Brief oorspronkelijk een dooptoespraak geweest zijn. Ignatius Bible: Revised Standard Version, Second Catholic Edition (San Francisco: Ignatius Press, 2015), The New Testament,380, n. * 1:1. Dit lijkt me zeer aannemelijk.
[2] Lees ook Epheziërs 5:22-33 en Titus 2:1-8.
[3] Bemerk de continuïteit hierin tussen de voorchristelijke doop van Johannes de doper tot bekering en de christelijke doop tot redding (Matthéüs 3:1-12, Handelingen 2:36-47). Lees ook Cyrillus van Jeruzalem, Procatechesis en Catecheses 1-3, waarin een soortgelijke, vroegchristelijke visie op de voorwaarden en eigen keuze tot uitverkiezing door de waterdoop wordt omschreven. Dit heb ik relatief uitvoerig bestudeerd in mijn educatieve masterthesis: Tom Torbeyns, “A critical Analysis of potential active Learning in Cyril of Jerusalem’s Catecheses” (master’s thesis, Evangelische Theologische Faculteit, 2024). Herlees ook voetnoot één van deze preek.
[4] De waterdoop wordt onder baptisten, evangelische christenen en pinksterchristenen (meestal) als een louter symbolische daad, een publiek getuigenis van het geloof in Jezus Christus, opgevat. Deze opvatting lijkt echter van latere oorsprong te zijn. Zoals ik reeds schreef in mijn preek over 1 Johannes hoofdstuk 5: de bekende theoloog Frederick Fyvie Bruce schreef dat er in de vroege Kerk niet zo iets was als een niet-gedoopte christen (Commentary on the Book of the Acts (1954; repr. London: Marshall, Morgan & Scott, 1970), 77). Sla de Bijbel er maar op na. Als je zei: “Ik stel mijn volste vertrouwen op die Jezus. Hij is vanaf nu mijn Heer of mijn Koning,” dan liet je je dopen in water. Dit was hét teken van je onderwerping aan Hem. Lees hierover ook mijn masterthesis in de theologie: Tom Torbeyns, “A critical Analysis of Christo-Pneumatological Sacramentalism and traditional Pentecostalism” (master’s thesis,Continental Theological Seminary, 2019).
[5] Dit wordt, spijtig genoeg, bijvoorbeeld door Oneness Pentecostals, uit de context gerukt. Jezus beviel de doop “in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes” (Matthéüs 28:19b).
[6] Ik ga hier uit van het algemeen christelijke principe dat de doop opnieuw wordt toegepast nadat er wederom bekering heeft plaatsgevonden.
Categorie:Preken
19-01-2025
1 Petrus 2
Voordiensttekst: 1 Petrus 2:1-10 (NBG51)
Goedemorgen allemaal,
Vandaag neem ik u verder mee doorheen de eerste brief van Petrus. Vorige week preekte ik over 1 Petrus hoofdstuk 1, vandaag preek ik dus over hoofdstuk 2.
Mijn vorige preek ging, onder andere, over het feit dat de Drie-Eenheid een plan, een noodoplossing voor zondaars al heel lang geleden had uitgedacht, dat we alle Oudtestamentische en Nieuwtestamentische heiligen als kostbare voorgeleefde voorbeelden hebben, waarvan Christus de kroon spant, en dat we mogen nadenken over onze τÎλος; ons einde; ons einddoel of ons streefdoel. Onze τÎλος ligt namelijk nog niet vast, alsof het een noodlot dat in de sterren geschreven staat zou zijn. Bijgevolg ligt onze uiteindelijke redding dus ook nog niet vast.
Jezus Christus, Die wij Heer noemen, zei hierover het volgende: “En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden. En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen. Maar wie volhardt tot het einde [het τÎλος], die zal behouden worden” (Matteüs 24:11-13).
Nu wij wedergeboren zijn uit onvergankelijk zaad (1 Petrus 1:23), vrijgekocht met het kostbare bloed van het onberispelijk en vlekkeloos Lam (1 Petrus 1:18-19), behoren wij nuchter in heiligheid, vreze, gehoorzaamheid en ongeveinsde broederliefde te wandelen (1 Petrus 1:13-22).
Vandaag preek ik over hoofdstuk 2. Dit gaat verder in dezelfde trant. Petrus gaat gewoon praktisch verder:
“Legt dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij, en verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid, indien gij geproefd hebt, dat de Here goedertieren is. En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. Daarom staat er in een schriftwoord:
Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.
U dan, die gelooft, geldt dit kostbare, maar voor de ongelovigen geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis, voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn. Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.” (1 Petrus 2:1-10)
Een hele boterham. Vanuit het praktische: het afleggen van het kwaad en het nu, als wedergeboren baby’tjes, in alle nederigheid drinken van de melk van het evangelie; het u verkondigde woord, daardoor proeven dat dit evangelie inderdaad de weg tot zaligheid; het proeven dat de Heer goedertieren is, in zich bevat. Tot de Heer komen, vertrouwen op Hem en trouw zweren aan Hem, en hierdoor door de wereld verworpen worden maar aanvaard worden door God. Hierdoor bruikbaar worden als onderdeel van die geestelijke tempel van God, waarvan Christus de Hoeksteen is.
Hier zit een hele historische situatie achter. Zoals je kan leren uit de evangeliën, verwierpen vele Joodse religieuze leiders Jezus hun Messias omdat ze verhard waren en te veel om hun eigen prestige en prestaties gaven. Zo sneden zij hunzelf, samen met hun volgelingen, af van de Wijnstok (Johannes 15), en werden zij, het aardse, slaafse, vleselijke Jerusalem, als het ware de woestijn ingestuurd.
Wanneer nu Joden, leken, Farizeeërs, Schriftgeleerden, enzoverder, toch, hun eigen prestaties en posities van eer lieten vallen, hun vertrouwen stelden in Jezus en trouw zwoeren jegens Hem, werden zij, vanuit de soevereine beslissing van de Pottenbakker (Romeinen 9:1-33; 11:1-10), weer toegevoegd aan het hemelse, vrije, geestelijke Jerusalem (Galaten 4:21-31) als kinderen der belofte (Romeinen 9:8), als uitverkorenen tot eervol gebruik waaronder het dragen van veel vrucht (Romeinen 9:21; 11:15-16; Johannes 15:8-17), als stenen van die geestelijke tempel van God, waarvan Christus de hoeksteen is (Romeinen 9:33 = 1 Petrus 2:6), samen met de gelovigen uit de heidenen (Romeinen 9:24-29). Zo zouden zij, net als Christus hun Heer, uit de wereld zijn en daarom verworpen, vervolgd en gehaat worden (1 Petrus 2:4, Johannes 15:18-25). Verworpen, vervolgd en gehaat door de wereld maar aanvaard door God. Dit geldt tot op heden ten dage nog steeds zowel voor christenen uit de Joden als voor christenen uit de heidenen (Johannes 15:18-25).
Hierbij hoort een voetnoot: in mijn vorige preek heb ik uitgelegd tot wat we uitverkoren zijn, namelijk tot heiligheid, tot goede werken enzovoort. In deze preek wordt duidelijk hoe, zowel Joden als heidenen, uitverkoren worden: door in Christus, “de uitverkoren en kostbare hoeksteen”, te zijn door Gods genade en door ons geloof (Efeze 2:8-9). “Wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen” (1 Petrus 2:6). Tot deze behoudenis; deze uitverkiezing toetreden, gebeurt door de waterdoop (Efeze 2:4-6), zoals we in de volgende preek zullen bespreken (1 Petrus 3:18-22).
Ziet u, klei heeft geen vrije wil, maar deze klei, die de mens voorstelt, wel. Deze klei kan ervoor kiezen om door het water van de doop (en later weer door middel van bekering) zachte, bruikbare klei te worden (lees ook Jeremia 18:1-12), net zoals de tempelstenen in 1 Petrus in navolging van de Hoeksteen Die koos. Bomen kunnen ook niet kiezen maar toch gebruikte Augustinus toen hij relatief recentelijk katholiek christen was geworden één van zijn meest geliefde bewijsstukken uit de woorden van Jezus tegen de Manicheeërs:
“Goed, de vrije wil. Luister eerst wat de Heer daarover zelf zegt wanneer Hij spreekt over die twee bomen, u verwees er zelf naar. Luister naar zijn woorden: ‘Maak een goede boom, dan zijn de vruchten goed, of maak een slechte, dan zijn de vruchten slecht.’ Als Hij zegt: ‘Maak dit of maak dat’, verwijst Hij dus naar iets wat wij kunnen doen, niet naar een natuur. Niemand kan een boom maken behalve God. Maar het ligt in ieders individuele wil om te kiezen voor wat goed is en een goede boom te zijn, of te kiezen voor wat slecht is en een slechte boom te zijn. (...) Dit is dus wat de Heer zegt: 'Maak dit of maak dat.' Daarmee laat Hij zien dat mensen zelf kunnen beslissen wat zij maken.”[1] (…) Belangrijker voor evangelische christenen is dat Augustinus dit bewees vanuit de Bijbel: “Maak een goede boom, dan zijn de vruchten goed, of maak een slechte, dan zijn de vruchten slecht” (Matteüs 12:33).[2]
Zij die er niet voor kiezen om in Christus te zijn, worden verworpen. Vanwege hun ongeloof en ongehoorzaamheid, zijn zij namelijk bestemd tot het zich stoten aan de door hen afgekeurde Hoeksteen, om misschien wel definitief te vallen en zo zelf afgekeurd of verworpen te worden en uiteindelijk te verderven (Johannes 3:14-21, 1 Petrus 2:7-10).
Door deze algemene maar niet gehele verwerping van Israël waarvan de meesten niet kiezen om in Christus te zijn, zouden de gelovigen uit de heidenen wel eens hoogmoedig kunnen worden. Dit was echter niet de bedoeling. De heilige apostel Paulus verwoordt het als volgt:
“Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen, beroem u dan niet tegen de takken! Indien gij u ertegen beroemt – niet gíj draagt de wortel, maar de wortel ú. Gij zult dan zeggen: er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geënt zou worden. Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees! Want indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen. Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden. Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten. Want indien gij uit de wilde olijf, waartoe gij naar uw natuur behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de edele olijf geënt zijt, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, op hun eigen olijf geënt worden” (Romeinen 11:17-24).
De joodse religieuze leiders wilden de altijd-uitverkorenen zijn maar het Koninkrijk is van hen afgenomen en gegeven aan de heidenen. Dus we moeten goed oppassen dat met ons, christenen uit de heidenen, niet hetzelfde zal gebeuren.[3] of zoals de Zuid-Afrikaanse predikant en theoloog Norval Geldenhuys het zelf verwoordde: 'Toen de vreselijke oordelen Gods de Joodse leiders en het ongelovige deel van de mensen in Palestina tijdens de Romeins-Joodse oorlog bezochten, kwamen de woorden van Jezus in Lukas 20:17[b]-18 uit[: “De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden. En ieder, die op die steen valt, zal verpletterd worden; en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.”] maar slechts bij Zijn tweede komst zal hun uiteindelijke vervulling plaatsvinden – en dat voor iedereen (van welke ras of stand hij ook moge zijn) die Hem geen geloof en gehoorzaamheid als Zoon van God geschonken heeft.'[4] Dr. W. S. van Leeuwen schreef ook dat “het rijk Gods zal u ontnomen worden, en aan een volk worden gegeven, dat er de vruchten van opbrengt” [Mattheüs 21:43] ook “slaat op de kerk als volk Gods, waarvoor het oordeel over Israël een waarschuwend teken is.”[5] Daarom geldt ook voor ons, gelovigen uit de heidenen, als wilde loot geënt en aan de saprijke wortel van de olijf deel gekregen (naar Romeinen 11:17b) en verenigd samen met de Joodse christenen onder Christus de Hoeksteen (Efeze 2:11-22):
“Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel; en dat gij een goede wandel leidt onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking.
Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer, hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen. Want zó is het de wil van God, dat gij door goed te doen de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen, als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods. Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer.
Gij, huisslaven, weest in alle vreze uw meesters onderdanig, niet alleen de goede en vriendelijke, maar ook de verkeerde. Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt. Want mag dát roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijden moet verduren, dát is genade bij God. Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden; die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen. Want gij waart dwalende als schapen, maar thans hebt gij u bekeerd tot de herder en hoeder van uw zielen.” (1 Petrus 2:11-25)
Wederom geldt: vleselijke begeerten doden, goede werken doen, afgestorven aan de zonden, voor de gerechtigheid leven, het kwaad en laster geduldig om Christus’ wil en in navolging van Hem verduren (1 Petrus 2:20b-24), onderworpen aan meesters of werkgevers, menselijke instellingen zoals de koning, premier of burgemeester wanneer zij “gezonden [zijn] tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen” (1 Petrus 2:14, lees ook Romeinen 13:1-7, specifiek verzen 3 tot 4) en nooit ook maar eens het evangelie durven te gebruiken als vrijbrief voor wetteloosheid, losbandigheid of rebellie, uitkijkende naar de dag waarop de Godmens Jezus Christus, de Toezichthouder (1 Petrus 2:25) Die heerst boven elke wereldse macht of kracht (Romeinen 8:38-39), ons allen, joden en heidenen, christenen en niet-christenen zal komen bezoeken (1 Petrus 2:12) om rechtvaardig te oordelen naar onze werken, hetzij openbaar, hetzij verborgen (Romeinen 2:1-16, 2 Korinthiërs 5:1-11, Openbaring 22:10-15). Amen.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 19 januari 2025.
[1] Aurelius Augustinus, Debatten over God en wereld: Tegen de manicheeërs Fortunatus en Felix, vert. Roald Dijkstra en Vincent Hunink (Eindhoven: Damon, 2017), 133. Verder waarschuwt Jezus in het hoofdstuk van het aangehaalde vers ook voor de dag des oordeels. Dit waarschuwen impliceert dat mensen kunnen veranderen door de juiste (vrije)wilskeuzes te gaan maken.
[2] Ibid., 133.
[3] Naar Norval Geldenhuys, Commentary on the Gospel of Luke (Grand Rapids, Michigan: Wm. B. Eerdmans Publishing Company, 1951; repr. 1960), 498-499.
[4] Ibid., 499.
[5] W. S. van Leeuwen, “Het Evangelie naar Mattheüs,” in Bijbel in de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen (Baarn: Bosch & Keuning n.v., 1956?), 72, n. 12.
Categorie:Preken
12-01-2025
1 Petrus 1
Voordiensttekst: 1 Petrus 1:13-21 (NBG51)
Goedemorgen allemaal,
Ik heb op mijn hart u, gedurende de vijf weken waarin ik na elkaar mag preken, doorheen de eerste brief van Petrus mee te nemen. X heeft u al, tijdens de voordienst, het belangrijkste gedeelte van het eerste hoofdstuk van deze brief voorgelezen. Hij begon met de woorden “omgord dus”. ‘Dus’ is een conclusie. Waarvan is dit een conclusie? Van het voorgaande. Dit gaan we natuurlijk eerst bespreken. Laten we beginnen bij het begin:
“Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië, de uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus: genade en vrede worde u vermenigvuldigd.” (1 Petrus 1:1-2)
Er wordt al eeuwen gediscussieerd onder christenen wat uitverkiezing precies inhoudt. Wat we hier alleszins duidelijk zien is dat Gods uitverkiezing een doel heeft: namelijk heiliging door de Geest, tot gehoorzaamheid en, waar nodig, vergiffenis. Uit deze vergiffenis en reiniging; “besprenging met het bloed van Jezus Christus”, vloeit dan genade; “Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven,” (Titus 2:11-12) en innerlijke en hopelijk ook uiterlijke vrede.
Uit de voorgaande passage wordt ook duidelijk dat wij minstens deel hebben aan deze heiliging; deze genade door haar positief te beantwoorden met gehoorzaamheid (1 Petrus 1:2b) door de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verzaken en rechtvaardig en godsvruchtig in deze wereld te leven (Titus 2:12b).
“Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd. Verheugt u daarin, ook al wordt gij thans, indien het moet zijn, voor korte tijd door allerlei verzoekingen bedroefd, opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Christus. Hem hebt gij lief, zonder Hem gezien te hebben; in Hem gelooft gij, zonder Hem thans te zien, en gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen.” (1 Petrus 1:3-9)
We zijn opnieuw geboren; we mochten als het ware opnieuw beginnen met een nieuw doel voor ogen; vanuit een levende, een bewezen hoop vanwege de opstanding van Jezus Christus. Kortom, als we naar het leven, het sterven en de opstanding van Jezus Christus kijken, dan kunnen we, zélfs als we door het vuur der beproevingen moeten, ons verheugen terwijl we ons uitstrekken naar die levende hoop, die onvergankelijke erfenis, die zaligheid der zielen. Dit is een τÎλος; een einde; een einddoel; een streefdoel. Waar strek jij je naar uit? Waar streef jij naar? Streef je naar je einddoel: de redding van je ziel? Of laat je je graag wijsmaken dat je dat eigenlijk niet hoeft te doen omdat je Jezus hebt aanvaard in 1984?
Jezus zei hierover het volgende: “En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden. En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen. Maar wie volhardt tot het einde [het τÎλος], die zal behouden worden” (Matteüs 24:11-13).
In hoofdstuk 4 van onze brief zegt Petrus hierover het volgende: “Het τÎλος (of “einde”) aller dingen is nabijgekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden. (…) Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het τÎλος (of “einde”) zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods? En indien de rechtvaardige ternauwernood behouden wordt, waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen? Laten derhalve ook zij, die naar de wil van God lijden, hun zielen aan de getrouwe Schepper overgeven, steeds het goede doende” (1 Petrus 4:7,17-19).
We hoeven niet alleen naar het τÎλος van Jezus Christus, ons duidelijkste voorbeeld, te kijken maar we mogen zelfs nog verder terugkijken naar hoe de Geest van Christus dit alles zelfs al lang op voorhand voorzegd had:
“Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan” (1 Petrus 1:10-12).
Nu komen we dus bij die conclusie; die “omgordt dus”. Nu gij dus het voorafgaande weet; nu gij weet dat de Drie-Eenheid dit plan; deze noodoplossing voor zondaars al lang van tevoren als het ware had uitgedacht; al had besproken; “naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus” (1 Petrus 1:2b), nu gij weet dat Christus deze hoop tot dit einddoel al heeft voorgeleefd; al heeft bewezen, en zelfs lang van tevoren al voorzegd had:
“Omgordt dus de lendenen van uw verstand, weest nuchter, en vestigt uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus. Voegt u, als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit de tijd uwer onwetendheid, maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt (zo) ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig” (1 Petrus 1:13-16).
Petrus schrijft in het volgende vers nogmaals hetzelfde met andere woorden:
“En indien gij Hem als Vader aanroept, die zonder aanzien des persoons naar ieders werk oordeelt, wandelt dan in vreze de tijd uwer vreemdelingschap,” (1 Petrus 1:17)
En hij geeft nogmaals de reden die ik u al heb uitgelegd:
“wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die (u) van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u, die door Hem gelooft in God, die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat uw geloof tevens hoop is op God” (1 Petrus 1:18-21).
De praktische conclusie luidt als volgt:
“Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief, als wedergeborenen niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God.
Want:
Alle vlees is als gras
en al zijn heerlijkheid als een bloem in het gras;
het gras verdort
en de bloem valt af,
maar het woord des Heren blijft in der eeuwigheid.
Dit nu is het woord, dat u als evangelie verkondigd is” (1 Petrus 1:22-25).
Om af te sluiten, geef ik u nog de volgende bemoedigende en aanmoedigende woorden van Johannes de apostel mee:
“En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet. Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn” (Openbaring 21:1-7).
Ik wens u veel zegen toe bij de praktische en waarachtige toepassing van de woorden van Petrus – en ook die van Johannes die u zonet gehoord hebt – tot het einde van uw leven: “wandelt dan in vreze de tijd uwer vreemdelingschap,” (1 Petrus 1:17b), opdat “gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen” (1 Petrus 1:9b). Amen.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 12 januari 2025.
“God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, – door genade zijt gij behouden –, en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus. Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; niet uit werken, opdat niemand roeme. Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.”
- Efeze 2:4-10
Toen ik wat op Facebook aan het scrollen was, zag ik dat er iemand zijn nieuwjaarswensen al voor kerstmis publiek had neergeschreven. De desbetreffende persoon schreef dat zijn plan was om in 2025 voluit te gaan voor het christelijke leven. Hij wil Jezus geheel volgen in het komende jaar. Wat een geweldige en geweldig inspirerende nieuwjaarswens! Misschien heeft hij ook wel zijn eigen, wat meer persoonlijke, nieuwjaarswensen maar eigenlijk wenst hij niets voor zichzelf dan het behagen van zijn Heer.
De voorgaande Bijbeltekst uit het tweede hoofdstuk van de Brief van Paulus aan de Efeziërs, die we zonet gelezen hebben, herinnert ons ook dat we herschapen zijn, vanuit onze zondige gewoontes, door het water van de heilige doop, tot een nieuw, heerlijk leven om goede werken te doen. Dit is het ideaalbeeld waarin we eigenlijk behoren te wandelen.
Hoe kunnen we dit nu concreet teweegbrengen? Dat ga ik proberen uit te leggen aan de hand van een andere Bijbelpassage die u al gehoord hebt tijdens de voordienst. Ik lees hem u nogmaals voor:
“De oudsten onder u vermaan ik dan als medeoudste en getuige van het lijden van Christus, die ook een deelgenoot ben van de heerlijkheid, welke zal geopenbaard worden: hoedt de kudde Gods, die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, naar de wil van God, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde. En wanneer de opperherder verschijnt, zult gij de onverwelkelijke krans der heerlijkheid verwerven. Evenzo gij, jongeren, onderwerpt u aan de oudsten. Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid, want God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Vernedert u dan onder de machtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd. Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Wederstaat hem, vast in het geloof, wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten. Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen.”
- 1 Petrus 5:1-11
Ik zag onlangs een filmpje opduiken van de nabijgelegen stad Geel. Voor zover ik kon uitmaken, waren twee groepen mannen elkaar in het uitgangsleven aan het bevechten. Het resultaat was dat ze allemaal een pak slaag kregen en een naar verluid nieuw café kort en klein hadden geslagen. Dit is dus duidelijk hoe het niet moet. In deze kerk heb ik mensen gelukkig nog niet elkaar zien aanvallen maar geestelijk gesproken hebben we hier wel altijd een keuze.
Ik vroeg u daarnet hoe we dit herschapen zijn tot goede werken concreet kunnen teweegbrengen. Paulus moedigt de luisteraar van deze passage aan zich te voegen in de plaats waarin hij of zij zich bevindt. En hij maakt heel concreet wat hij precies bedoelt.
Bent u voorganger of oudste? Zie dat je de kudde, uit liefde, goed leidt, vanuit de juiste motieven, vanuit het juiste hart. De herder behoort niet alleen zijn schapen te leiden uit liefde maar hen ook te beschermen, niet vanuit positie of winstbejag maar vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel. Soms moet hij zijn stok heffen en een grens trekken voor wolven: “Tot hier en niet verder!” Soms moet hij een schaap als het ware terugtrekken met zijn staf, bijvoorbeeld door een terechtwijzing of correctie, maar ook hij is, in deze beeldspraak, een schaap.
Als het goed en nodig is, houdt de Opperherder ook hem, uit liefde, scherp en beschermt hem en voelt hij Zijn leiding, luistert hij naar Hem en volgt hij Hem. Jezus Christus, de Opperherder, zei het, over Zichzelf, als volgt: “Wanneer hij zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen. (…) Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij” (Johannes 10:4,27).
God wilt een juiste orde: de schapen volgen de herder, de herder volgt de Opperherder. Zo worden ook de jongeren, als schapen, aangemoedigd om zich te onderwerpen en zich te omgorden met nederigheid. Nederigheid jegens elkaar en nederigheid jegens hun herder. Door hun onderwerping en nederigheid, onderwerpen ze zich eigenlijk onder de hand Gods.
Wederom, dit is geen onderwerping als een reactie op autoritair spierballengerol of manipulatie maar uit respect voor en navolging van het lijden van Christus waarna Hij met heerlijkheid werd gekroond. Ook dit vooruitzicht mogen wij voor ogen stellen, door alle tegenwoordige en toekomende bekommernissen en het lijden dat de duivel ons nog moge geven heen: “Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen” (1 Petrus 5:10-11).
Hierop mogen we vertrouwen.
Al onze levensjaren bij elkaar opgeteld, zijn hoogstens een korte tijd van lijden, een korte tijd van doorzetting…
…in vergelijking met de eeuwigheid en het kennen van Hem die de kracht zij in alle eeuwigheid.
Bekijk het vandaag dus positief.
Ja, vandaag heeft u een uitdaging meegekregen om dit alles het komende jaar in de praktijk te brengen, allereerst in deze kerk. Vandaaruit kunnen we samen weer heel wat bereiken wat betreft dat “geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen” (Efeze 2:10b). Dit alles vanuit een oprechte nederigheid, in oprechte dankbaarheid: “Indien de Here wil, zullen wij leven en dit of dat doen” (Jakobus 4:15). Bekijk de uitdagingen die vóór u liggen als mooie kansen. Ook u kan prachtige dingen teweegbrengen. Daarom geef ik u het volgende Schriftwoord nog mee. Breng het in vervulling:
“Verblijdt u in de Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u! Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend. De Here is nabij. Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus. Voorts, broeders, al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat; wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien hebt, breng dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn.”
- Filippenzen 4:4-9
Amen.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 29 december 2024.
Vandaag wil ik het met u hebben over Advent; de komst van Jezus Christus onze Heer in de baarmoeder van de maagd Maria en welk verschil dit maakt voor de geschiedenis, alsook voor uw leven. Voor deze preek heb ik mijn inspiratie gehaald bij de u allen bekende kerkvader Augustinus.
Allereerst ga ik u de tekst die u al gehoord hebt, nogmaals voorlezen. Zo zit het goed in uw geheugen en dan gaat de uitleg die erop volgt vanzelf eenvoudiger te begrijpen zijn. Gelieve daarom aandachtig te luisteren:
“En op de derde dag was er een bruiloft te Kana in Galilea en de moeder van Jezus was daar; en ook Jezus en zijn discipelen waren ter bruiloft genodigd. En toen er gebrek aan wijn kwam, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. En Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb Ik met u van node? Mijn ure is nog niet gekomen. Zijn moeder zeide tot hen, die bedienden: Wat Hij u ook zegt, doet dat! Nu waren daar zes stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met een inhoud van twee of drie metreten. Jezus zeide tot hen: Vult de vaten met water. En zij vulden ze tot de rand. En Hij zeide tot hen: Schept nu en brengt het aan de leider van het feest. En zij brachten het. Toen nu de leider van het feest het water proefde, dat wijn geworden was – en hij wist niet, waar deze vandaan kwam, maar de bedienden, die het water geschept hadden, wisten het – riep de leider van het feest de bruidegom, en hij zeide tot hem: Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken is, de mindere; gij echter hebt de goede wijn tot dit ogenblik bewaard. Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in Galilea en Hij heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem.”
- Johannes 2:1-11
Tijdens een preek over Johannes hoofdstuk 2, had Augustinus het over dit verhaal; namelijk over Jezus die aanwezig was op een bruiloft te Kana; de Bijbelpassage die u daarnet reeds tweemaal gehoord hebt.
Augustinus gebruikte, tijdens die bewuste preek, de allegorische methode: hij beweerde dat, net zoals de watervaten op een gegeven moment nog leeg waren (Johannes 2:6-7a), deze watervaten symbolisch de profetische geschiedenis van Adam tot en met Christus voorstelden.
Volgens Augustinus was deze geschiedenis leeg, net zoals die watervaten. De geschiedenis met al haar eeuwen en millennia zou misschien eeuwig nutteloos blijven doorlopen en eeuwig zichzelf nutteloos blijven herhalen zoals de oude Griekse filosofen beweerden.
Maar toch waren er hoogtepunten, sprankeltjes van Israëlitische profetieën die verwezen naar de komst van de Messias. En Die Messias? Die vervulde die profetieën; Die zorgde ervoor dat die watervaten niet slechts leeg bleven, niet slechts met water werden gevuld maar uiteindelijk zelfs met wijn!
Christus is die Wijn waarnaar de Oudtestamentische profetieën verwezen! [1] Hij wilt smaak geven aan je leven! Water is voor de vissen maar als je tot Christus komt, worden de profetieën begrepen als vervuld en spoedig vervuld in Christus! Zo wordt de bedekking die voor je gelaat hangt; het onbegrip en de smakeloosheid in je leven [2] weggenomen (2 Corinthiërs 3:12-18)! [3]
Natuurlijk is het leven dan nog steeds met ups en downs en natuurlijk begrijpen wij nog bijlange na niet alles van de profetieën, laat staan van de gehele Bijbel of de ganse Joods-christelijke of seculiere geschiedenis maar het leven krijgt dan volheid; het leven krijgt dan zin; het leven wordt dan weer echt leven! Het wordt dan plezierig als een feest; als het bruiloftsfeest te Kana.
Zoals Jezus het Zelf zei: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen. Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Johannes 10:7b-10).
Als we tot Jezus komen, Hem om levend water vragen en innig met Hem verbonden blijven door Zijn Heilige Geest, dan zullen we nooit meer dorsten (Johannes 4:4-30), dan zullen er, als we gedronken hebben, stromen van levend water uit ons binnenste vloeien (Johannes 7:37-38)! Dan zal er echt leven vanuit de Heilige Geest door ons heen vloeien tot ons en tot andere mensen (Johannes 7:39)!
Dit gebeurt als je dicht bij Hem blijft in gebed. “Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft [, zegt Jezus]. Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen” (Johannes 15:4-5).
Jezus werd gelegd in een voederbak in Bethlehem wat in onze taal ‘Broodhuis’ betekent (Lucas 2:1-7). Hij zei van zichzelf: “Ik ben het brood des levens. (…) Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. [Dit gebeurde doordat de Heilige Geest over de maagd Maria kwam, haar overschaduwde (Lucas 1:35) en zij Hem baarde (Lucas 2:6-7)] Indien iemand van dit brood eet, [gaat Jezus verder,] hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld.” (Johannes 6:48,51)
Soms zijn wij als die dieren die rond die voederbak stonden. Soms zijn we rustig maar soms zijn we wild of boos of zelfs woedend! Soms zijn we gewoon oud en afgemat.
Hoe het ook zij, wat er ook gebeurt, in welke situatie we ons ook bevinden, laten we blijven hongeren en dorsten naar Christus, laten we van Hem ons heil en ons leven verwachten, en laten we ook deze woorden niet vergeten: “Maar ik verlustig mij in uw wet. (…) De wet van uw mond is mij beter dan duizenden stukken goud en zilver” (Psalm 119:70b,72).
Jezus zei hier zelf over: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied” (Mattheüs 5:17-18).
We vieren in deze adventsperiode de komst van Christus in het vlees (Johannes 1:14; Filippenzen 2:5-8) en Zijn levenswerk, waardoor er al een groot deel van die wet en die profetieën vervuld zijn geraakt; tot hun volheid zijn geraakt, net zoals die watervaten, in plaats van dat die slechts gevuld werden met typisch water, vol met verrassende wijn geraakten (Johannes 2:6-10).
Maar… laten we ook uitkijken naar Jezus’ wederkomst, waardoor alle profetieën vervuld zullen geraken (Filippenzen 2:8-11), tot hun smakelijke volheid zullen worden gebracht, en laten we hier met vernieuwde hoop, geloof en liefde naar toeleven vanuit die prachtige incarnatie, die prachtige vleeswording waarin Jahweh onze God wéér Zijn liefdevolle trouw jegens ons bewees.
Jezus gaf smaak aan dit bruiloftsfeest, Hij vervulde dit bruiloftsfeest en is, zou je kunnen stellen, als die goede oude wijn die feestvreugde geeft (Johannes 2:1-11). Maar, in bredere zin betekent Zijn eerste teken (Johannes 2:11) dat Hij smaak en overvloed geeft aan het leven (Johannes 10:10).
Denk hier altijd aan en laat Hem ook jouw leven steeds weer smaak en voldoening geven. Dit doe je door dicht bij Hem te blijven vanuit gebed. Want, als het goed is, geldt: “in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij” (Handelingen 17:28b). Amen.
---
[1] Augustine of Hippo, Tract. in Joh. 9,4-6 in idem, Tractates on the Gospel of John 1–10, ed. Thomas P. Halton, trans. John W. Rettig, vol. 78, The Fathers of the Church (Washington, DC: The Catholic University of America Press, 1988), 200.
[2] Ibid., 196-197, n. 10.
[3] Ibid., 196-197.
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 1 december 2024.
Ik kende ooit een predikant die iemand die naar zijn kerk ging bij naam publiekelijk vanaf de preekstoel terechtwees. Hij vond zelf dat hij te ver was gegaan en nam bijgevolg ontslag.
Uw predikant is niet van plan dit te doen. Hij haat niemand en heeft geen afkeer van iemand en noemt niemand van ons publiekelijk bij naam maar hij heeft wel het recht en de plicht om u, zo goed als hij kan, in plaats van uw oren te kietelen, u vooruit te helpen in uw geestelijke levens.
Dit doet hij, onder andere, door u soms eens op uw tenen te trappen omdat de preek misschien wijst op iets dat u behoort te veranderen in uw leven. Maar hier staan dan dikwijls religieuze excuses in de weg. Deze kunnen zeer desastreus zijn voor uw geestelijke leven.
Je hebt het X daarstraks al horen voorlezen:
“Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht. Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur. Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave. Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt, opdat uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de gevangenis wordt geworpen. Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald.”
- Matteüs 5:21-26 (NBG51)
Vanwege deze tekst, die ook mijn hoofdtekst voor deze preek is, heb ik de titel “religieuze excuses” gekozen voor deze preek. Dit ga ik zo meteen wat uit de doeken doen, moge het uw levens en ook mijn leven ten goede veranderen. We zijn samen op weg, hopelijk naar steeds grotere heiligheid, steeds grotere eerlijkheid, steeds minder duisternis en steeds meer licht. Moge God ons daartoe steeds bijstaan met Zijn Heilige Geest.
Onlangs zag ik een antireligieuze spotprent. Op die prent stond een koppel afgebeeld dat een keuze moest maken voor hun kinderen: ofwel sloegen ze linksaf, ofwel sloegen ze rechtsaf. Linksaf was zogezegd de weg van de kerk, zondagsschool en dergelijke. Op de grond stonden woorden als “bijgeloof”, “hypocrisie”, “wreedheid” geschreven. Rechtsaf was zogezegd de weg van de verlichting, van de seculiere school. Op de grond stonden woorden als “rede”, “rationalisme” en uiteindelijk, als summum of top: “waarheid”.
In de passage die zowel X als ik u voorlazen, een stuk uit de Bergrede, hoorde u Jezus tekeer gaan tegen religieuze excuses van de schriftgeleerden en de farizeeën. Deze excuses zijn niet plotseling van het aardoppervlak verdwenen. Ook wij hebben zulke religieuze excuses of tradities.
Zo zeggen we bijvoorbeeld in de evangelicale traditie:
“Als je zondigt, is dit iets tussen God en jou. Elke zonde die je nog begaan zal, is al vergeven door Jezus’ offer aan het kruis.” Of: “Je moet slechts aan God vergiffenis vragen en alles is weer in orde.”
Jezus zegt hier precies het tegenovergestelde:
“Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave” (Matteüs 5:23-24).
Voor Jezus behoort dus je liefde tot en rechte relatie met God overeen te stemmen met je liefde en rechte relatie met je medemens. Het één kan, voor zover het van je afhangt (Romeinen 12:18), niet bestaan zonder het ander. Vandaar ook de twee grootste geboden: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten” (Matteüs 22:37b-40). Deze twee geboden zijn dus, volgens Jezus, onlosmakelijk verbonden. Je kan dus niet zeggen: “Ik breng een offer aan God terwijl ik jaloersheid of haat of iets dergelijks jegens mijn broeder koester in mijn hart.” Het is misschien in het begin gênant maar breng het in het licht; belijdt je zonden aan je broeder, zuster of naaste. Dit behoort normaal, aanvaardbaar gedrag te zijn en niet iets uitzonderlijks of iets raars.
Ook Jakobus stelt dat je geloof of vertrouwen in God leeg is als je werken hier niet mee overeenstemmen: “Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden? Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks voedsel, en iemand uwer zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit? Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood” (Jakobus 2:14-17).
Jezus waarschuwt ons hierbij: “Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan” (Matteüs 5:20).
Of zoals Jakobus het stelt: “Spreekt zó en handelt zó als (mensen past), die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden. Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid (echter) roemt tegen het oordeel” (Jakobus 2:12-13).
Zowel onze Heer Jezus als zijn discipel Jakobus, nodigen ons uit om onze religieuze excuses, die ons zó kunnen belemmeren, te laten varen en een leven op te nemen van vertrouwen in God en liefde voor onze naaste. Kortom: een leven naar liefde in oprechtheid.
Als we even terugdenken aan die spotprent die ik in het begin van deze preek vernoemde: spijtig genoeg hebben mensen dikwijls een afkeer van de christelijke godsdienst. Hier zijn wij ten dele zelf verantwoordelijk voor! Als onze levens niet overeenstemmen met het christelijke geloof, dan zorgt dit ervoor dat onze averechtse levenswijze als het ware een struikelblok of een gordijn voor het Licht der Waarheid, Christus Zelf, opwerpt. Nog een religieus excuus is dan: “Ja, maar Christus is toch machtig genoeg? Hij kan Zichzelf aan de verlorenen openbaren, ondanks ons falen en onze tekortkomingen.”
Christus heeft nochtans zelf onderwezen dat we Zijn Lichaam behoren te zijn (1 Korinthe 12:12-27; Efeze 4:4-7) en dat we Zijn leer, in woord en daad, behoren te verkondigen (Matteüs 28:18-20). Met andere woorden: onze levens behoren overeen te komen met de leer van Christus. Laten we dit met nauwgezetheid betrachten uit liefde voor God en uit liefde voor onze medemensen.
Lieve mensen, er valt nog zó véél te vertellen maar zorg er nu alstublieft zo goed als je kan voor dat er geen blokkade zit tussen je relatie met God en met je medemensen en zet deze preek alstublieft om naar de praktijk van jullie levens! Amen!
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 17 november 2024.
Niet alleen is het thema van de zangdienst “dankbaarheid”. Het thema van de preek is dit ook. Laten we hiervoor allereerst een parabel, met wat voorafgaande context, samen lezen:
“Doch terwijl ze heengingen om te kopen, kwam de bruidegom, en die gereed waren, gingen met hem de bruiloftszaal binnen, en de deur werd gesloten. Later kwamen ook de andere maagden en zeiden: Heer, heer, doe ons open! Maar hij antwoordde en zeide: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet. Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur.
Want het is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde. En de een gaf hij vijf talenten, een ander twee, een derde één, een ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde buitenslands. Terstond ging hij, die de vijf talenten ontvangen had, op weg, en hij deed er zaken mede en verdiende er vijf bij. Evenzo verdiende hij, die de twee talenten had, er twee bij. Maar hij, die het ene talent ontvangen had, ging heen en groef een gat in de grond en verborg het geld van zijn heer. En na lange tijd kwam de heer van die slaven en hield afrekening met hen. En die de vijf talenten ontvangen had, trad toe en bracht nog vijf talenten bovendien, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd: zie, ik heb er vijf talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem. Wèl gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. Die met de twee talenten trad ook toe en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb er twee talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem: Wèl gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. Nu kwam ook hij, die het ene talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik wist van u, dat gij een hard mens zijt, die maait, waar gij niet gezaaid hebt, en die bijeenbrengt van plaatsen, waar gij niet hebt uitgestrooid. En ik was bevreesd en ben heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen; hier hebt gij het uwe. En zijn heer antwoordde en zeide tot hem: Gij slechte en luie slaaf, wist gij, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb en bijeenbreng van plaatsen, waar ik niet heb uitgestrooid? Dan hadt gij mijn geld aan de bankiers moeten geven en ik zou bij mijn komst mijn eigendom met rente opgevraagd hebben. Neemt hem dan het talent af en geeft het aan hem, die de tien talenten heeft. Want aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. En werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.”
- Mattheus 25:10-30
Dit is de gelijkenis van de talenten. Graag lees ik u nog een korte parabel voor: de parabel van de weduwe met de twee koperstukjes:
“Toen Hij [, dat is Jezus,] opkeek, zag Hij de rijken hun gaven in de offerkist werpen. Hij zag ook een behoeftige weduwe twee koperstukjes daarin werpen, en zeide: Waarlijk, Ik zeg u, deze arme weduwe heeft meer dan allen daarin geworpen. Want deze allen hebben van hun overvloed iets bij de gaven geworpen, maar zij heeft van haar armoede haar ganse levensonderhoud erin geworpen.”
- Lucas 21:1-4
Wat kunnen we leren uit deze twee parabels? De mindset of mentaliteit van waaruit we leven, maakt een wezenlijk verschil.
De Heer in de eerste parabel verwachtte het minst van de dienaar die Hij slechts één talent gegeven had. Die dienaar had de minste verantwoordelijkheid, de minste plicht, de minste last. Toch had die dienaar een negatief beeld over zijn Baas: “Nu kwam ook hij, die het ene talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik wist van u, dat gij een hard mens zijt, die maait, waar gij niet gezaaid hebt, en die bijeenbrengt van plaatsen, waar gij niet hebt uitgestrooid. En ik was bevreesd en ben heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen; hier hebt gij het uwe.” Hij was vergeten dat Zijn Heer hem deze mogelijkheden, deze kansen had gegeven en het minst van hem verwachtte.
De twee andere dienaren en vooral de weduwe, leefden uit vertrouwen op de Heer of op God. Ze hadden wel een juist godsbeeld, een juist beeld van de Vader. Ze vertrokken vanuit dankbaarheid wat leidde tot bereidwilligheid. Ze wisten wat ze gekregen hadden, waren er dankbaar voor en zetten hun dankbaarheid om in daden.
Ook de Vader in de parabel van de verloren zoon, u allen reeds bekend, bleef tóch leven vanuit een gevoel van onzelfzuchtige vrijgevigheid. Maar zijn jongste zoon leefde vanuit een gevoel van schaarsheid en egoïsme. Hij moest en zou zijn erfdeel krijgen en dat was alleen voor hem: hij verkocht alles en trapte het af en ging alles verbrassen zonder om te zien naar zijn familie. Toen hij later terugging naar zijn Vader, was zijn Vader niet verbitterd of karig. Neen! Hij deelde nog steeds ruimhartig, ongeacht onze gevoelens van rechtvaardigheid of logica. Deze onzelfzuchtige vrijgevigheid was er ook voor de oudste, trouwe zoon: hij mocht ook meevieren maar hij moest er niets van weten. Het was niet eerlijk! Ook zijn vader- of godsbeeld was zoals de slechte dienaar van de eerste parabel. Luister maar:
“Toen werd de oudste broer boos en wilde niet naar binnen gaan. Zijn vader kwam naar buiten. Hij drong er bij hem op aan dat hij ook binnen zou komen. Maar hij zei tegen zijn vader: 'Kijk eens, ik werk al jarenlang voor u en ben u nooit ongehoorzaam geweest. Maar u heeft mij nog nooit één geitje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw geld heeft opgemaakt bij de hoeren, heeft u voor hém het vetgemeste kalf laten slachten!'” (Lukas 15:28-30, BasisBijbel).
Wat kunnen we hier nu uit leren? Dankbaarheid geeft je vleugels. Ondankbaarheid houdt je onder. Je kan nog zo veel betekenen in dit leven uit dankbaarheid tot je Heer. Je kan leven uit een mentaliteit van dankbaarheid in plaats van een overlevingsmentaliteit. Kijk eens naar hoe ver je al bent geraakt in dit leven en kijk vooral naar wat de Heer allemaal al voor je heeft gedaan! Het is niet omdat je minder fysieke, mentale of financiële capaciteiten hebt, dat je Schepper wreed is. Hij verwacht niet meer van je, dan je kan opbrengen. Sommigen hebben meer energie, meer kracht dan anderen en bereiken meer in dit leven. Hier hoef je niet jaloers of verbitterd over te zijn. Besef dat de Heer heeft gezegd dat de weduwe met haar twee rosse muntjes meer heeft gegeven dan al dat stinkend rijke volk bij elkaar. Zij gaf, uit liefde, dankbaarheid en ontzag, alles wat ze had aan haar Heer, terwijl dat rijke volk, als het ware, slechts wat restjes aan Hem gaf. Besef ook dat de Heer heeft gezegd: “'Vriend, ik ben helemaal niet oneerlijk tegen je. Je was het er van tevoren toch mee eens dat ik je één zilverstuk zou betalen? Neem je loon dus mee en ga naar huis. Ik wil de mensen die het laatste kwamen hetzelfde betalen als jullie. Ik mag met mijn geld toch doen wat ik wil? Of denk jij slecht over mij, omdat ik goed ben?' Zo zullen de mensen die nu het laatst zijn, straks het eerst zijn. En mensen die nu het eerst zijn, zullen straks het laatst zijn. Want er zijn wel veel mensen geroepen, maar er zijn maar weinig mensen toegelaten” (Matteüs 20:13b-16, BB).
Je bent geroepen! Weest niet verbitterd omdat de Vader onzelfzuchtig en vergevend is jegens mensen die dit zeker niet verdienen. Sluit jezelf niet buiten! “Verblijdt u te allen tijde, bidt zonder ophouden, dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u. Dooft de Geest niet uit” (1 Tessalonicenzen 5:16-19). Ik verdiende zijn genade en vergevingsgezindheid zeker niet en dit zal ik ook nooit verdienen maar uit dankbaarheid mag ik nu wel het goede doen, vanuit mijn capaciteiten door Hem geschonken en vanuit de genadevolle bekrachtiging door Zijn Heilige Geest. Hetzelfde geldt voor jou. In plaats van jaloers of verbitterd te zijn, wees dankbaar voor de vergiffenis en de talenten die God aan andere mensen binnen of buiten onze kerk geschonken heeft.
Laten we voor elkaar blijven bidden, elkaar blijven ondersteunen en God dankbaar zijn voor elkaar en voor de talenten die Hij jou en mij geschonken heeft, ook als je denkt dat je minder hebt gekregen dan jouw naaste, opdat je jezelf niet buitensluit. Ter afsluiting herhaal ik nogmaals de woorden van onze Heer Jezus Christus. Tracht ze grondig te begrijpen:
“'Vriend, ik ben helemaal niet oneerlijk tegen je. Je was het er van tevoren toch mee eens dat ik je één zilverstuk zou betalen? Neem je loon dus mee en ga naar huis. Ik wil de mensen die het laatste kwamen hetzelfde betalen als jullie. Ik mag met mijn geld toch doen wat ik wil? Of denk jij slecht over mij, omdat ik goed ben?' Zo zullen de mensen die nu het laatst zijn, straks het eerst zijn. En mensen die nu het eerst zijn, zullen straks het laatst zijn. Want er zijn wel veel mensen geroepen, maar er zijn maar weinig mensen toegelaten” (Matteüs 20:13b-16, BB).
Amen.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 10 november 2024.
Hallo, mijn naam is Z, voorganger van de Evangelische kerk van Balen in het dorp Rosselaar, en blije inwoner van Mol. Zelf heb ik een dochtertje en ben ik sinds februari 2020, mede dankzij mijn vrouw, getrouwd.
Vandaag vieren we samen dezelfde vrije keuze van twee mensen: de vrije keuze van X zowel als de vrije keuze van Y.
X en Y kiezen er alle twee voor om samen verder te gaan in het leven. Ze beloven trouw aan elkaar tot de dood hen scheidt. Dit beloven ze niet alleen aan elkaar, ze beloven dit ook vóór God.
Als christenen geloven we namelijk dat God het huwelijk bedoeld heeft als een levenslang verbond tussen één man en één vrouw. Dit gebaseerd op de woorden van onze Heer Jezus Christus in onder andere de volgende passage uit het Evangelie volgens Markus:
“Ook de farizeën kwamen naar Hem toe, en vroegen, om Hem op de proef te stellen, of een man zijn vrouw mag verstoten. Hij gaf hun ten antwoord: Wat heeft Moses u geboden? Ze zeiden: Moses heeft toegestaan, een scheidingsbrief te schrijven, en haar zó te verstoten. Jesus antwoordde hun: Om de hardheid van uw gemoed heeft Moses u deze wet gegeven; maar van de aanvang der schepping af, heeft God hen man en vrouw gemaakt; daarom zal de mens vader en moeder verlaten, en de twee zullen één vlees zijn. Ze zijn dus geen twee meer, maar één vlees. Wat dus God heeft verenigd, dat scheide geen mens. Thuis ondervroegen zijn leerlingen Hem hierover opnieuw. En Hij sprak tot hen: Wie zijn vrouw verstoot, en een andere huwt, begaat echtbreuk tegen haar. En wanneer een vrouw haar man verlaat en een anderen huwt, begaat ze echtbreuk” (Markus 10:2-12).
We staan achter deze vrije keuze van X en Y, dit positieve antwoord, deze “levenslange ja” die ze geven op deze roeping en wensen hen hier alvast veel blijdschap en toch ook wel sterkte bij. In het Matteus-evangelie zien namelijk zelfs de leerlingen van Jezus het levenslange huwelijk als een zware opdracht: “Zijn leerlingen zeiden tot Hem: Als zó de verhouding is van den man tot de vrouw, dan is het niet raadzaam te huwen” (Matteus 19:10). Ook de farizeeën wilden het recht op scheiding hooghouden. Ze vroegen namelijk: “Is het een man geoorloofd, zijn vrouw te verstoten, om welke reden ook?” (Matteus 19:3b) en: “Waarom heeft Moses dan bevolen, een scheidingsbrief te geven, en eerst dan de vrouw te verstoten?” (Matteus 19:7b).
Bemerk dat vele mensen in deze tijd alsook in die tijd excuses maakten. Ze wilden de rechten, de pleziertjes van een huwelijk maar er moest een grens; een limiet; een alternatief op staan. In plaats van mee te gaan met wat in die tijd populair was: de mannen een breder of smaller excuus te geven tot scheiding, hetzij bij nagenoeg alles, zoals dat je vrouw je eten eens heeft laten aanbranden, hetzij bij vermeende hoererij, noemt Jezus deze mannen verhard in hun harten (Matteus 19:8a). Ook in onze tijd wordt een kerkelijk huwelijk dikwijls louter gezien als een romantische toevoeging op het gemeentehuwelijk. Als de gevoelens over tijd wegebben, dan zoek je gewoon een nieuwe vlam, toch? “Neen!,” zegt Christus hier, met duidelijke, strenge woorden. Of zoals Paulus het stelde: “De gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang hij leeft; maar is de man gestorven, dan is ze vrij van de huwelijkswet. Wanneer ze dus bij het leven van haar man zich geeft aan een anderen man, dan wordt ze echtbreekster genoemd; maar is haar man gestorven, dan is ze vrij van de wet, en is ze geen echtbreekster, als ze zich met een anderen man verbindt” (Romeinen 7:2-3) en: “Aan de gehuwden beveel niet ik maar de Heer, dat de vrouw zich niet mag scheiden van den man; en zo ze toch gescheiden is, dat ze dan ongehuwd moet blijven of zich met den man moet verzoenen; ook dat de man de vrouw niet mag verstoten” (1 Korintiers 7:10-11). Wat dan met de stelling of de vraag van de apostelen: “Als zó de verhouding is van den man tot de vrouw, dan is het niet raadzaam te huwen” (Matteus 19:10b)? Paulus, in navolging van Christus, geeft ons tot tweemaal toe dé sleutel voor een succesvol huwelijk:
“Weest elkander onderdanig in de vreze van Christus. Gij vrouwen, weest onderdanig aan uw mannen, als aan den Heer. Want de man is het hoofd van de vrouw, zoals Christus het Hoofd is der Kerk, Hij die de Verlosser is van het Lichaam. Welnu, zoals de Kerk onderdanig is aan Christus, zo moeten in alles de vrouwen het zijn aan haar mannen. Gij mannen, hebt uw vrouwen lief, zoals ook Christus de Kerk heeft bemind. Hij heeft Zich voor haar overgeleverd: om haar te heiligen en te reinigen door het Waterbad, vergezeld van het woord; om Zich een heerlijke Kerk te bereiden, zonder vlek of rimpel of iets van die aard, maar heilig en zonder enige smet. Zo moeten ook de mannen hun vrouwen liefhebben als hun eigen lichaam; wie zijn vrouw bemint, heeft zichzelf lief. Welnu, niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat; maar hij voedt en verzorgt het, zoals ook Christus het doet met de Kerk, omdat we de ledematen zijn van zijn Lichaam. “Daarom zal de man vader en moeder verlaten, en zich hechten aan zijn vrouw; en die twee zullen één vlees worden”, Dit geheim is groot; ik bedoel: zijn verhouding tot Christus en de Kerk. Maar hoe het ook zij: ieder van u moet zijn vrouw liefhebben als zichzelf, en de vrouw moet eerbied hebben voor den man” (Efeze 5:21-33).
“Gij vrouwen, weest onderdanig aan uw mannen, zoals het uw plicht is in den Heer. Gij mannen, hebt uw vrouwen lief, en weest niet ongenietbaar jegens haar” (Kolossenzen 3:18-19).
De sleutel is namelijk wederzijdse onderdanigheid, waarbij de nadruk ligt op respect geven aan de man en liefde geven aan de vrouw. Beiden hebben natuurlijk zowel respect als liefde nodig maar de vrouw heeft vooral een gevoel van geborgenheid nodig, terwijl een man het nodig heeft zich gerespecteerd en gewaardeerd te voelen. Soms kan het zijn dat je partner nul procent geeft, dan behoor jij nog steeds honderd procent te geven.
Want als je goed hebt opgelet, dan hoorde je daarstraks dat ik X en Y sterkte toewenste. Waarom heb ik dat gedaan? Omdat het huwelijk niet altijd rozengeur en maneschijn is. Het loopt niet altijd van een leien dakje. Er zullen momenten zijn waarop het even moeilijker of misschien zelfs voor een langere tijd véél moeilijker gaat. “In goede maar ook in kwade dagen, in gezondheid maar ook in ziekte.” Dit zijn de woorden van de trouwbelofte die we ons goed voor ogen moeten houden en die we in ons hoofd behoren te prenten.
Het huwelijk is niet zoals een romantische film waarin er altijd wordt geleefd op romantische gevoelens en waarop dit op de één of andere manier toevallig altijd goed gaat. Als de man en de vrouw voor elkaar gemaakt zijn, dan begrijpen ze elkaar altijd en blijft deze vlam van romantiek, deze brandende pijl van Cupido, altijd gewoon branden. Als dit niet het geval is, tja, dan zijn ze zogezegd “niet-compatibel” of als de romantische gevoelens ophouden dan zijn ze zogezegd niet “de ware” voor elkaar. Bijgevolg moeten ze maar van elkaar scheiden en eventueel verder zoeken naar “de ware” waarmee ze zich compatibel voelen.
Wat een dwaasheid! Wat een eeuwige zoektocht! Het proberen te verzadigen van een alsmaar groeiende maag of het proberen te vullen van een bodemloze put! Een egoïstisch hart raakt nooit vervuld.
In tegenstelling tot dramafilms die, wanneer men deze in het echte leven zou proberen na te bootsen, altijd zorgen voor trauma’s en relaties die op de klippen lopen, is het Bijbelse huwelijk gelukkig een verbond waarbij man en vrouw zich vrijwillig aan elkaar onderwerpen, waarbij ze sterven aan hun eigen egoïstische en kinderachtige verlangens en elkaar liefde, respect en eer geven.
Emoties zijn dus van secundair belang. Van primair belang is de continue keuze om elkaar keer op keer lief te hebben en op de eerste plaats te zetten, ondanks de moeilijkheden of egoïstische trekken die nog aanwezig zijn in man en vrouw.
Het huwelijk is véél interessanter dan een dramafilm. Als het huwelijk geen uitdagingen zou bevatten, geen hoogtes en laagtes, zou het maar saai zijn. In tegenstelling tot sommige films, kent het huwelijk wél hoogtes en laagtes, kent het wél boeiende uitdagingen, allereerst uitdagingen vanbinnen in jezelf zodat je je slechte kantjes kan leren kennen en hieraan kan beginnen te werken, alsook avontuurlijke uitdagingen met je partner: leren communiceren met hem of haar en hem of haar beter leren begrijpen, aanvaarden en lief te hebben mét de kantjes die je er liever niet bijnam maar die je toch na een tijdje ontdekt.
Huwelijkspartners hebben beiden op elk moment steeds weer de keuze om meer en meer egoïstisch te worden en hun huwelijk op de klippen te zien lopen of juist steeds weer te sterven aan hunzelf; aan hun egoïstische verlangens en hun huwelijk te doen slagen en daardoor een toekomst te bouwen voor henzelf alsook (een toekomst te bouwen) voor hun kroost; een warme familie. Zoals ik al zei: “Soms kan het zijn dat je partner nul procent geeft, dan behoor jij nog steeds honderd procent te geven.” Of, zoals we in de volksmond zeggen: dan geldt: “Nee heb je, ja kun je krijgen.”
Ziet u, volgens christenen is het huwelijk een afbeelding van iets. Het is een afbeelding van Jezus die kwam, stierf aan Zichzelf en Zijn eigen leven vrijwillig opofferde voor mensen die veraf van Hem waren en hierna vele geestelijke kinderen kreeg die dicht bij Hem leven, namelijk de miljoenen ware christenen die er op deze wereld zijn en geweest zijn.
Op dezelfde manier staan X en Y vanaf hun huwelijk voor een missie: komen, zien en zichzelf overwinnen; komen, sterven aan zichzelf, zichzelf overmeesteren, zichzelf vrijwillig opofferen en hierdoor een mooie toekomst voor de ander en voor hun toekomstige kroost maken. Komen: “ja” zeggen. Zien: ze leren elkaar steeds beter en beter kennen alsook hun eigen mindere kantjes en de mindere kantjes van hun huwelijkspartner. Overwinnen: niet elkaar proberen te overwinnen maar zichzelf overwinnen. Zó had God het, volgens Jezus Zélf, van in het begin bedoeld.
Daarom dat in Oosters-Orthodoxe kerken, bij het huwelijk, aan de gehuwden een mooie kroon wordt gegeven. Deze kroon staat symbool voor hun martelaarsdood: het vrijwillig sterven aan hunzelf, het zichzelf altijd steeds weer opofferen voor de ander. Als beide partners dit doen, komt hieruit als resultaat en als beloning iets moois, iets nieuws tevoorschijn: een voorafbeelding van het perfecte Paradijs waarin zij ooit samen voor eeuwig zullen mogen vertoeven wanneer zij de Heer en elkaar trouw zijn geweest en zo veel mogelijk afgestorven zijn aan hun eigen egoïstische verlangens en zo veel mogelijk op Hem lijken!
Daarom wens ik zowel X als Y veel zegen en sterkte toe bij deze heerlijke uitdaging én kans om samen nog zó véél te groeien in jullie wandel met elkaar en in jullie wandel met Jezus Christus; onze Heer en Redder Die ons is voorgegaan!
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 9 november 2024.
Behalve indien anders aangegeven zijn de bijbelteksten genomen uit de Petrus Canisius vertaling (Brussel: het Spectrum, 1948).
Categorie:Preken
28-10-2024
Liturgie van het Huwelijk
Binnentreden bruid en bruidegom (eigen lied)
Openingsliederen (samenzang):
1)Opwekking 267 - Groot is de Heer, Hij is heilig en goed
Groot is de Heer, Hij is heilig en goed. Door zijn kracht staan wij vast in zijn liefde. Groot is de Heer, Hij's waarachtig en trouw. Door genade bewijst Hij zijn liefde.
Groot is de Heer en waard onze lofprijs. Groot is de Heer en waard onze eer. Groot is de Heer, verhef dan je stem, verhef dan je stem. Groot is de Heer. (2x)
2)Opwekking 194 - U maakt ons één
U maakt ons één. U bracht ons tesamen, wij eren en aanbidden U. U maakt ons één, U bracht ons tesamen, wij eren en aanbidden U.
Wordt uw wil gedaan, dan bindt het ons saam, iedereen zal deel zijn van uw gezin. Wordt uw wil gedaan, dan bindt het ons saam, iedereen zal deel zijn van uw gezin.
Verwelkoming met gebed:
Welkom allemaal op het huwelijk van X en Y. Laten we samen bidden:
Vader, Van in het begin van de mensheid, heeft U het verbond van het huwelijk ingesteld als een heilig verbond; een symbool van Christus’ liefde voor Zijn Kerk.
Met vertrouwen in U en vertrouwen in elkaar, beloven X en Y elkaar straks liefde tot de dood hen scheidt.
Mogen hun levens voor altijd een getuigenis zijn van die liefde die van U komt. Dit vragen wij U door Christus onze Heer.
Prediking over het huwelijk
Korte uitleg:
X en Y, jullie zijn hier samengekomen om jullie officieel te verbinden in een christelijk huwelijk in aanwezigheid van de heilige Drieëenheid, de heilige christenen die ons zijn voorgegaan, Gods engelen en wij allen. Moge de Heer Zijn zegel op jullie huwelijk drukken en moge Hij Zijn zegen hieraan geven.
Vragen:
X en Y, vooraleer jullie jullie huwelijksbelofte uitspreken, moet ik jullie eerst nog enkele vragen stellen:
Zijn jullie uit vrije wil en met de volle instemming van jullie harten naar hier gekomen om met elkaar te trouwen? [Ja, dat zijn we.]
Zijn jullie bereid elkaar lief te hebben als gehuwden en te waarderen al de dagen van jullie levens? [Ja, dat zijn we.]
Zijn jullie bereid kinderen als geschenk uit Gods hand te aanvaarden, hen in jullie liefde te laten delen en hen in de wet van Christus op te voeden? [Ja, dat zijn we.]
Beloven jullie dat geen van jullie een huwelijksverbond was aangegaan met een nog levende persoon? [Ja, dat beloven we.]
De bruidegom: “Ik zweer plechtig dat wij legaal getrouwd zijn voor de gemeente en dat er geen huwelijksbeletsel bestaande is, waardoor ik, X, niet mag trouwen met Y.”
De bruid: “Ik zweer plechtig dat wij legaal getrouwd zijn voor de gemeente en dat er geen huwelijksbeletsel bestaande is, waardoor ik, Y, niet mag trouwen met X.”
De trouwbelofte
Dan mogen jullie nu elkaar de rechterhand geven en de trouwbeloften uitspreken:
[Bruid en bruidegom geven elkaar de rechterhand en hand in hand verbonden, van aangezicht tot aangezicht, spreken zij elk na elkaar de trouwbelofte uit.]
De bruid: Y, ik wil je man zijn en ik beloof je trouw te blijven in goede en kwade dagen, in armoede en rijkdom, in ziekte en gezondheid. Ik wil je liefhebben en koesteren al de dagen van mijn leven.
De bruidegom: X, ik wil je vrouw zijn en ik beloof je trouw te blijven in goede en kwade dagen, in armoede en rijkdom, in ziekte en gezondheid. Ik wil je liefhebben en koesteren al de dagen van mijn leven.
De uitwisseling van de ringen:
Om jullie huwelijksbelofte kracht bij te zetten, willen jullie een tastbaar teken uitwisselen. Laat jullie liefde zijn als deze ringen: stevig en eindeloos.
Y, neem deze ring als teken van mijn liefde en trouw.
X, neem deze ring als teken van mijn liefde en trouw.
Uitleg bij het avondmaal:
Onze Heer Jezus Christus, Uw eeuwige liefde en trouw jegens ons en jegens dit kostbare huwelijkspaar, heeft U uitgedrukt in de tekenen van brood en wijn, waarmee u verwees naar Uw sterven aan het kruis voor onze zonden en tekorten. Over U schreef Uw trouwe apostel Lucas:
“En toen het uur aangebroken was, ging Hij aanliggen en de apostelen met Hem. En Hij zeide tot hen: Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten, eer Ik lijd. Want Ik zeg u, dat Ik het voorzeker niet meer eten zal, voordat het vervuld is in het Koninkrijk Gods. En Hij nam een beker op, sprak de dankzegging uit en zeide: Neemt deze en laat hem bij u rondgaan. Want Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet van de vrucht van de wijnstok drinken, voordat het Koninkrijk Gods gekomen is. En Hij nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het hun, zeggende: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis. Evenzo de beker, na de maaltijd, zeggende: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt.”
Dit nieuwe Verbond viert dit koppel door samen het brood, symbool van Uw Lichaam dat ook voor hen gebroken is aan het kruis, tot Uw gedachtenis tot hen te nemen. Amen. [Bruid en bruidegom eten nu samen van het brood.]
Dit nieuwe Verbond vieren ze ook door samen de wijn, symbool van Uw Bloed dat ook voor hen het nieuwe Verbond bewerkstelligde aan het kruis, te drinken tot Uw gedachtenis. Amen. [Bruid en bruidegom drinken nu samen van de wijn.]
Mogen hun gemeenschappelijke huwelijksleven alsook hun dagdagelijkse levens steeds een afspiegeling zijn van dit nieuwe Verbond door Christus onze Heer. Amen.
[Bruid en bruidegom nemen de rechterhand van de voorganger vast, indien mogelijk met de hand waarop zij hun trouwringen dragen.]
Gebed en bevestiging van het echtpaar:
Heilige God, U bent getuige van X en Ys beloften, die zij tot elkaar en voor Uw Aangezicht hebben uitgesproken. Zij kozen ervoor om aan hun eigen verlangens te sterven en te leven voor elkaar in zelfverloochening en doorzetting. Dit in navolging van U, Heer Jezus, Die Uw leven gegeven hebt als het ultieme voorbeeld van zelfverloochening en doorzetting. Mogen hun levens tezamen ook een symbool zijn van die liefde waardoor U Zichzelf opofferde voor Uw Kerk. Mogen deze ringen hen herinneren aan deze liefde en trouw die zij elkaar verschuldigd zijn.
Zegen voor het huwelijkspaar
[De voorganger plaatst zijn handen op de hoofden van het echtpaar.]
De HEERE zegene u en behoede u! De HEERE doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig! De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede! Dit alles vragen wij in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
De bevestiging van het huwelijk:
Voortaan zal de gemeenschap van de christelijke gelovigen jullie beschouwen als gehuwden. Moge de Heer jullie huwelijk bevestigen en jullie leven zegenen.
En u allen die hier tegenwoordig zijt, neem ik tot getuigen van deze heilige verbintenis.
Wat God verbonden heeft, dat zal de mens niet scheiden.
Eer aan de Vader (doxologie)
Eer aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Zoals het was in het begin, nu en altijd, in en alle eeuwen der eeuwen. Amen.
Slotlied:
Opwekking 213 U Zij de Glorie
U zij de glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer. Uit een blinkend stromen, daald' een engel af, heeft de steen genomen van 't verwonnen graf.
U zij de glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer.
Ziet Hem verschijnen, Jezus onze Heer! Hij brengt al de zijnen in zijn armen weer. Weest dan volk des Heren, blijd' en welgezind, en zegt telkenkere: Christus overwint!
U zij de glorie, opgestane Heer, U zij de victorie, nu en immermeer.
Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft, die mij heeft genezen, die mij vrede geeft? In zijn godd'lijk wezen is mijn glorie groot, niets heb ik te vrezen in leven en dood.
U zij de glorie, opgestane Heer, U zij de victorie, nu en immermeer.
Het echtpaar en de voorganger ondertekenen samen het kerkelijk huwelijk in het trouwboekje.
Alles wat jullie (niet) gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie (niet) voor mij gedaan
‘Wanneer de Mensenzoon komt, omstraald door luister en in gezelschap van alle engelen, zal hij plaatsnemen op zijn glorierijke troon. Dan zullen alle volken voor hem worden samengebracht en zal hij de mensen van elkaar scheiden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt; de schapen zal hij rechts van zich plaatsen, de bokken links. Dan zal de koning tegen de groep rechts van zich zeggen: “Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is. Want ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op, ik was naakt, en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij, ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe.” Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden: “Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en u te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en opgenomen, u naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben wij gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar u toe gekomen?” En de koning zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.”’
- Matteüs 25:31-40
Dit Bijbelgedeelte gaat over het laatste oordeel. Allen zullen geoordeeld worden door Jezus Christus en dit zal een rechtvaardig oordeel zijn. Zij die de wil van God doen worden in de Bijbel aangeduid met de eretitel: broeders en zusters. Jezus zei: “Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders? En Hij strekte zijn hand uit over zijn discipelen en zeide: Ziedaar mijn moeder en mijn broeders. Want al wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder” (Matteüs 12:48b-50; NBG51).
In de eerste Bijbeltekst die ik aanhaalde zien we al minstens één schakering van wat het betekent om gerekend te worden tot hen die de wil van God doen, hen die op een positieve manier geoordeeld zullen worden: “alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan” verzekert Jezus ons. En hij maakt het heel praktisch, heel concreet. Zij die gastvrij geweest zijn ten overstaande van hen die de wil van God doen en dus broeders of zusters van Christus zijn, door hen eten en drinken te geven, hen te kleden en hen onderdak te bieden, zullen door God rijkelijk beloond worden: “Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar. Omdat je betrouwbaar was in het beheer van een klein bedrag, zal ik je over veel meer aanstellen. Wees welkom bij het feestmaal van je heer” (Matteüs 25:23b). Hun daden zijn rechtvaardig: zuiver als wit linnen, die aantonen dat ook zij bij het bruiloftsfeest van Christus en Zijn Kerk horen (Openbaring 19:6-9).
Langs de andere kant zijn er diegenen die het tegengestelde gedaan zullen hebben. Het zijn diegenen met een verkeerd godsbeeld, die denken dat God eigenlijk niet te vertrouwen is, dat hij streng is en van ons verwacht dat we opbrengen waar God ons niet in heeft gesteund. Zij worden omschreven als slechte, laffe dienaars die niet welkom zijn in de gastvrijheid maar voor eeuwig buiten blijven (Matteüs 25:24-30, 41-46). Ze menen dat ook zij binnen mogen komen maar ze hebben de liefde van de Gastvrije God niet in hun harten. Hun daden zijn niet rechtvaardig; zijn niet zuiver als wit linnen. ‘Toen de koning binnenkwam om te zien wie er allemaal aanlagen, zag hij iemand die zich niet in bruiloftskleren gestoken had, en hij vroeg hem: “Vriend, hoe ben je hier binnengekomen terwijl je niet eens een bruiloftskleed aanhebt?” De man wist niets te zeggen. Daarop zei de koning tegen zijn hofdienaars: “Bind zijn handen en voeten vast en gooi hem eruit, in de uiterste duisternis, waar men jammert en knarsetandt. Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren”’ (Matteüs 22:11-14).
---
Gepreekt tijdens de Diversi-Date in O.-L.-Vrouw van Altijddurende Bijstand Parochiekerk (Balen) op 6 oktober 2024.
Het plechtige begin van de Hebreeënbrief, met de geloofsbelijdenis dat God, nadat Hij door vele profeten tot ons gesproken heeft, nu tot ons gesproken heeft door zijn Zoon, geeft ons een prachtige gelegenheid om ons te bezinnen op de betekenis van de menswording.
Het tweede hoofdstuk begint met een aansporing om trouw te blijven aan het ons verkondigde woord en ons geloof in Gods getuigenis niet te verwaarlozen. Dan legt de auteur uit hoe Jezus Christus een unieke en cruciale rol heeft in de heilsgeschiedenis. Vanuit het geloof in de verrijzenis en de hemelvaart, stelt hij dat Christus nu over alles heerst, als Redder van de mensen.
God had Hem een korte tijd (in vergelijking met de eeuwigheid) een lagere plaats gegeven dan de engelen, toen Jezus mens werd. Maar daarna heeft Hij Hem hoog verheven en alle eer gegeven in de hemel. “Maar wij zien Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken, met heerlijkheid en eer gekroond” (Hebreeën 2:9).
Juist in die dynamiek ziet de auteur van de Hebreeënbrief een bewijs van hoe goed God voor ons is. Door zelf te lijden heeft Jezus Christus, de Zoon van God, redding gebracht voor ons, lijdende mensen. En daarbij komt die diepe overtuiging dat het dáárom is dat Jezus zei dat wij Zijn broers en zussen zijn: “Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken. Want Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één; daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen” (Hebreeën 2:10-11).
De beeldrijke, poëtische taal van deze Bijbeltekst komt bij een eerste lezing wellicht nogal moeilijk binnen. Maar als u dit spirituele theezakje lang genoeg in het warme water van uw hart laat trekken, komt er veel smaak vrij: Jezus noemt ons zijn broers en zussen. Hoewel wij zeker niet gelijk zijn aan God, is Jezus, net zoals wij, mens en zijn wij, in die zin, net zoals Jezus, kinderen van God de Vader en zelfs Zijn broeders. “Want Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één; daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen” (Hebreeën 2:11).
We zijn niet louter toevallig zijn broeders en zusters, alsof het eigenlijk niets betekent voor God. Hij heeft ons die plaats in de schepping gegeven uit liefde. “wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond. Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd” (Psalm 8:5-7).
Zo wil God dus met ons van in het vroegste moment van ons bestaan tot in eeuwigheid een verbond aangaan van liefde en trouw. Heel wat grote geestelijke schrijvers hebben daarom onze relatie met God vergeleken met een huwelijk. Zo kan het huwelijk met de Tuin van Eden; het Paradijs waarin het Woord van God tastbaar en zichtbaar in ons midden was, vergeleken worden.[1] Daarom zou onze geloofsgemeenschap, in navolging van God Zelf, zo’n grote waarde aan het huwelijk behoren te hechten. In de levenslange, ongebroken huwelijksliefde zien wij een beeld van Gods liefde voor ons (Matteüs 5; 1 Korinthe 7).
Staat u daar wel eens bij stil, dat God met u getrouwd is? Zijn er wel eens momenten dat u aan God denkt als aan een liefhebbende partner, die u door en door kent, met wie wij mogen samenwerken om deze schepping smaak te geven en om deze schepping licht te geven door Zijn Bruid mee klaar te maken (Exodus 3; Jesaja 62; Matteüs 5:13-16; Openbaring 19:6-9)?
We hebben de vrijheid en de verantwoordelijkheid om de woorden van Jezus in het evangelie, positief of negatief, een plaats te geven in ons leven. Vanuit Jezus’ beleving en relatie met God Zijn Vader, en vanuit Zijn overtuiging dat we allemaal in het Rijk Gods een plaats kunnen hebben, en ook zouden moeten willen hebben, is Hij heel stellig en soms streng. Zo zegt Hij met positieve woorden: “In het huis mijns Vaders zijn vele woningen – anders zou Ik het u gezegd hebben – want Ik ga heen om u plaats te bereiden; en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben” (Johannes 14:2-3). En met strenge woorden zegt Hij: “Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. En indien uw rechterhand u tot zonde zou verleiden, houw haar af en werp haar van u; want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam ter helle vare” (Matteüs 5:29-30). Maar het doel is hetzelfde. Jezus wil je meehebben voor Zijn Koninkrijk!
De liefde niet het laatste woord geven in je leven, of jezelf beter wanen dan een ander, is in Jezus’ ogen een kaakslag aan God, de bron van alle liefde. Hij is verontwaardigd, wanneer zijn leerlingen de kinderen die bij Jezus gebracht worden afwijzen en weg proberen te sturen. Ver-ont-waard-igd (Marcus 10:13-16). Hij voelt het aan alsof Hijzelf als geïncarneerde Zoon van God; als Zoon des Mensen maar ook al zijn kleine broertjes en zusjes, van hun onvervreemdbare waardigheid worden beroofd door de afwijzing van de apostelen. Zijn en onze waarde, is die van het kindschap Gods. Daar vinden we een gezonde christelijke eigenwaarde en naastenliefde. Als we onszelf en elkaar niet met die eerbied behandelen, hebben we van Gods prachtige en goede schepping niets begrepen. Dan staan we met onze rug naar God, in plaats van naar Hem onderweg te zijn.
Niet voor niets worden zij die de wil van God doen aangeduid met de eretitel: broeders en zusters. “Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders? En Hij strekte zijn hand uit over zijn discipelen en zeide: Ziedaar mijn moeder en mijn broeders. Want al wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder” (Matteüs 12:48b-50). Mijn broeders en zusters, maar bovenal en onvervreemdbaar: broeders en zusters van Jezus Christus, kinderen van God de vader. Ereburgers in het Rijk Gods. Zo veel houdt God van ons.
Ook al hebben we niet alles, écht alles, moeten achterlaten zoals Abraham: “Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten en ga naar het land dat ik je zal wijzen” (Genesis 12:1, NBV2004). “Door het geloof heeft hij [, dat is Abraham,] vertoefd in het land der belofte, als in een vreemd land, waar hij in tenten woonde met Isaak en Jakob, die medeërfgenamen waren van dezelfde belofte” (Hebreeën 11:9). Ook al werd ons geloof niet beproefd zoals hij: “Strek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden” (Genesis 22:12b). Ook al maakten we geen deel uit van dat “kleinste van alle volken” (Deuteronomium 7:7b) en ook al zijn we niet behandeld als vreemdelingen en zelfs als dwangarbeiders (Exodus 1:8-11) en ook al hebben we niet, samen met Mozes, “met het volk Gods kwaad verdragen” (Hebreeën 11:25b), toch mogen we ons als christenen tevens identificeren “als bijwoners en vreemdelingen” (1 Petrus 2:11b), met hen die, net zoals Abraham, “de vader van alle onbesneden gelovigen” (Romeinen 4:11b), “en een vader van de besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader Abraham in zijn onbesneden staat bezat” (Romeinen 4:12), met hen die, net zoals zijn geestelijke navolgers, “de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is,” verwachten (Hebreeën 11:10) en met hen die, net als Mozes, “de smaad van Christus groter rijkdom [achten] dan de schatten van Egypte” (Hebreeën 11:26).
“In (dat) geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde. Want wie zulke dingen zeggen, geven te kennen, dat zij een vaderland zoeken. En als zij gedachtig geweest waren aan het vaderland, dat zij verlaten hadden, zouden zij gelegenheid gehad hebben terug te keren; maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels, vaderland. Daarom schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun een stad bereid” (Hebreeën 11:13-16).
“Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur. Laat de broederlijke liefde blijven. Vergeet de herbergzaamheid niet, want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd. Denkt aan de gevangenen, alsof gij met hen gevangen waart; aan hen, die mishandeld worden, als (mensen), die ook zelf een lichaam hebt” (Hebreeën 12:28-13:3).
Wat wilt dit nu concreet zeggen? Wij behoren niet te comfortabel te worden in al onze wereldgezindheid en in al onze luxe maar we mogen ons identificeren met vluchtelingen en met vervolgde christenen in vreemde landen, een beetje zoals Mozes: “Door het geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor een zoon van Farao’s dochter, maar hij heeft liever met het volk Gods kwaad verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten; en hij heeft de smaad van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egypte, want hij hield de blik gericht op de vergelding. Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, zonder de toorn des konings te duchten. Want hij bleef standvastig, als ziende de Onzienlijke” (Hebreeën 11:24-27).
De heilige voorbeelden die we vandaag aangehaald hebben, en nog ontelbaar vele andere mensen van vlees en bloed, hebben veel moeten afzien; veel moeten doorstaan als voorlopers en / of navolgers van Christus. “Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt. Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods. Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt. Gij hebt nog niet ten bloede toe weerstand geboden in uw worsteling tegen de zonde. (…) Heft dan de slappe handen op en strekt de knikkende knieën, en maakt een recht spoor met uw voeten, opdat hetgeen kreupel is niet uit het lid gerake, doch veeleer geneze. Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien. Ziet daarbij toe, dat niemand verachtere van de genade Gods, dat er geen bittere wortel opschiete en verwarring stichte, en daardoor zeer velen zouden besmet worden. Laat niemand een hoereerder zijn, of onverschillig als Esau, die voor één spijze zijn eerstgeboorterecht verkocht. Want gij weet, dat hij later, toen hij (toch) de zegen wilde erven, afgewezen werd, want toen vond hij geen plaats voor berouw, hoewel hij het onder tranen zocht” (Hebreeën 12:1-4, 12-17).
Iedere dag hebben we de keuze of we ons identificeren met deze wereld en haar luxe en weelde of dat we ons identificeren met Christus, met de navolging van en het vertrouwen in Hem, met de armen, vreemden, verdrukten, gevangenen, vervolgde christenen, kortom met mensen die het moeilijk hebben, die steun nodig hebben.
Elke dag is een nieuwe dag en een nieuwe kans om uw doorzetting en liefde aan te scherpen en te betonen. Carpe diem! Pluk elke dag zorgvuldig, met vol enthousiasme, met volle toewijding en volle naastenliefde! “Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt” (Hebreeën 12:1). Zo kan jouw leven, in navolging van Jezus Christus je Heer, als licht en als zout, licht en smaak brengen en de verrotting of teloorgang tegengaan. “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten” (Matteüs 22:37b-40). Doe dit steeds weer, elke dag opnieuw, met volle inzet. Amen.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 6 oktober 2024. Gebaseerd op Vincent Ceulemans, “Homilie voor de 27e zondag door het jaar B”, https://frvincentc.wordpress.com/2024/10/06/homilie-voor-de-27e-zondag-door-het-jaar-b/.
[1] John Chrysostom, On Marriage and Family Life, trans. Catherine P. Roth and David Anderson (Crestwood, New York: St. Vladimir’s Seminary Press, 1986); Irenaeus of Lyons, Against Heresies.
Categorie:Preken
22-09-2024
1 Johannes 5
Voordienst: 1 Johannes 5:5-12 (NBG51)
Goedemorgen iedereen.
“Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder, die Hèm liefheeft, die deed geboren worden, heeft (ook) degene lief, die uit Hem geboren is. Hieraan onderkennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen. Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren.” - 1 Johannes 5:1-3a
Johannes zegt hier dat al degenen die in het heden geloven; al degenen die op dit moment vast vertrouwen dat Jezus de Gezalfde; de Aangeduide van God is, uit God geboren zijn. Ze hebben de Vader lief die hen wedergeboren heeft gemaakt.
En hoe heeft de Vader dit gedaan? “Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan” (Johannes 3:5).
Over geboren worden uit water en Geest zullen we het straks nog meer over hebben, over wat Johannes zeer duidelijk lijkt te bedoelen.
Johannes maakt hier weer de onafscheidelijke liefde duidelijk: als je van de Vader houdt, hou je van Zijn Zoon, die uit de Vader is (Johannes 1:1-18; 5:26), als je zegt dat je in één van de twee gelooft, verkoop je larie en apekool.
Hetzelfde geldt voor als we zeggen dat we van God houden en zijn geboden niet doen. Maar dit hebben we vorige keer al grondig besproken.
Johannes gaat hier echter nog verder:
“En zijn geboden zijn niet zwaar, want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.” - 1 Johannes 5:3b-4
Wat een positief Godsbeeld! En wat een positief mensbeeld hadden die eerste christenen toch! Ze geloofden niet dat de christen een totaal verdorven zondige worm was.
Gods geboden zijn niet zwaar en als we uit Hem geboren zijn, mogen we de wereld overwinnen door ons vast vertrouwen in Hem.
Dit is logisch: als we vertrouwen op Hem, dan mogen we de zonde zó overwinnen.
Als we ons vertrouwen verliezen, dan kunnen we weer verzakken in de zonde, zoals Petrus wegzakte in het water (Matteüs 14:28-23). Dan vraagt Jezus ons: “Kleingelovige, waarom zijt gij gaan twijfelen?” (Matteüs 14:31b).
We behoeven inderdaad niet te twijfelen maar we mogen vast vertrouwen op Jezus. Hij maakte duidelijk door Zijn goede werken en door Zijn kruisdood (Johannes 10:38, Romeinen 8:31-32) dat Hij ten volle te vertrouwen is.
Heeft u dit vast vertrouwen al? Zoals Johannes het verwoordt: “Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is?” (1 Johannes 5:5).
“Dit is Hij, die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet slechts met water, maar met het water en met het bloed. En de Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is. Want drie zijn er, die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord, en de heilige Geest; en deze drie zijn één. En drie zijn er, die getuigen op de aarde]: de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één. Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuigd heeft.” - 1 Johannes 5:6-9
Hier komen we bij een cruciale passage waar ik even bij zou willen stilstaan. Johannes schrijft hier een beetje op een mysterieuze, speelse wijze. Wie houdt er niet van raadsels? Het moet toch interessant blijven, nietwaar?
1) Je hebt er Drie die getuigen in de hemel. En deze Drie zijn Eén. Dit is gemakkelijk. Dit gaat namelijk over het mysterie van de Heilige Drievuldigheid. In het Johannesevangelie en ook in deze Brief van Johannes, zien we dat de Zoon van de Vader getuigt, de Vader van de Zoon, de Zoon van de Heilige Geest en de Heilige Geest van de Zoon. “Op de verklaring van twee of drie getuigen zal een zaak vaststaan” (Deuteronomium 19:15b).
2) Je hebt er drie die getuigen op de aarde. Dit is al wat moeilijker: “de geest, het water en het bloed.” Hier zijn verschillende interpretaties mogelijk:
A)“De geest, het water en het bloed” kan verwijzen naar de kruisdood van Jezus:
De Koning van de Joden – dit stond duidelijk weergegeven op een opschrift in het Latijn, Grieks en Hebreeuws (Johannes 19:19-20) – werd, voor de ogen van de mensen, doorstoken met een speer. Uit Zijn zij, vanuit Zijn hart, stroomden water en bloed (Johannes 19:34-35). Zo werd de profetie van Zacharia over Jezus na bijna 550 jaar wachten eindelijk vervuld: “Zij zullen zien op Hem, die zij doorstoken hebben” (Johannes 19:37b, viz. Zacharia 12:10-14) en Hij gaf de geest.
“En Jezus riep met luider stem: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest. En toen Hij dat gezegd had, gaf Hij de geest” (Lucas 23:46). Dit was een effectief getuigenis voor de centurio: “Toen de hoofdman, die tegenover Hem stond, zag, dat Hij zó de geest gegeven had, zeide hij: Waarlijk, deze mens was een Zoon Gods” (Marcus 15:39).
B)“De Geest, het water en het bloed” kan tevens verwijzen naar het getuigenis van de mensen op aarde:
De Geest en het water kan verwijzen naar de waterdoop. Mensen ontvangen de Heilige Geest wanner ze gedoopt worden en zo worden ze christenen (e.g. Johannes 3, Handelingen 2, 8, Romeinen 6, Efeze 2:4-13, 1 Petrus 3:19). Het bloed kan verwijzen naar de Eucharistie of het Heilig Avondmaal, de twee Sacramenten: doop en avondmaal dus. Dit lijkt me de meest logische optie: “Hij [dat is Christus] is gekomen met het water en met het bloed.” Door het water en door het Bloed is er vergeving (Matteüs 26:26-28, Handelingen 2:38-42).
Of het kan verwijzen naar het getuigenis door middel van bloed dat dikwijls volgt op de doop: “En zij hebben hem [dat is de duivel] overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood” (Openbaring 12:11).
Dus als je je laat dopen, dan zeg je: ik leef niet meer voor mezelf, mijn leven is nu van Christus, zelfs tot de dood. Deze drie getuigen: het water en de Geest (dit betekent dan de doop met water waardoor de christen de Heilige Geest ontvangt) en het bloed (dit duidt dan op de christen die voor Jezus de marteldood sterft) zijn een zekere toegangskaart tot de hemel. Paulus verwoordt het als volgt:
“Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen” (Romeinen 10:9-11).
“Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren” (1 Johannes 5:1a). Met dit vers begonnen we daarstraks. De bekende theoloog Frederick Fyvie Bruce schreef dat er in de vroege Kerk niet zo iets was als een niet-gedoopte christen.[1] Sla de Bijbel er maar op na. Als je zei: ik stel mijn volste vertrouwen op die Jezus. Hij is vanaf nu mijn Heer of mijn Koning, dan liet je je dopen in water. Dit was hét teken van je onderwerping aan Hem en dus ook van het afsterven aan jezelf en aan je oude afgoden.
“Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon. En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.” - 1 Johannes 5:10-12
Dit hebben we daarstraks al besproken, namelijk dat eeuwig leven berust op een levende, actieve relatie met zowel de Vader, als de Zoon in de Eenheid van de Heilige Drie-eenheid. God heeft dit duidelijk getoond door het leven van Zijn Zoon en door het leven van Zijn Kerk. Wie dit dus loochent, maakt God tot een leugenaar, zoals we tijdens de vorige preek al leerden.
“Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.
En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden.
Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun namelijk, die zondigen niet tot de dood. Er bestaat zonde tot de dood: daarvoor zeg ik niet, dat hij moet vragen. Alle ongerechtigheid is zonde, en er bestaat zonde niet tot de dood.
Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heeft geen vat op hem. Wij weten, dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze ligt. Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven.” - 1 Johannes 5:13-20
Eeuwig leven is de Vader kennen en Hem die Hij gezonden heeft: “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.” (Johannes 17:3). Of zoals Jezus het ergens anders zegt: “Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader kennen” (Johannes 8:19b). Houd vast aan dit geloof en gij zult wel varen! Leef er niet hoogmoedig maar vrijmoedig in, door een levende relatie vanuit het gebed en met volle inzet! Help uw broeders en zusters als gij ze ziet struikelen! Help hen weer recht die door de zonde overmeesterd zijn geraakt! Het is uw christelijke plicht der naastenliefde!
”Kinderkens, wacht u voor de afgoden.” - 1 Johannes 5:21
Dit laatste vers betekent niet: Johannes had nog wat plaats over op zijn perkament. Neen! Het is innig verbonden met het voorafgaande. God de Vader is de ware God. Alleen door Zijn Zoon kan je Hem kennen als de God die in een relatie met je leeft. “Opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft” (Johannes 5:23). Daarom is het niet optioneel dat andersgelovigen christenen worden. Laten we hier dan ook steeds vanuit die levende relatie met de Vader en de Zoon met vernieuwde moed en vernieuwde kracht vanuit liefde voor ijveren. Amen!
---
[1] Frederick Fyvie Bruce, Commentary on the Book of the Acts (1954; repr. London: Marshall, Morgan & Scott, 1970), 77.
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 22 september 2024.
We gaan verder met onze reeks doorheen de eerste brief van Johannes de Evangelist. We zijn vandaag aan het vierde hoofdstuk hierover gekomen. Ik ga het vandaag bewust kort houden opdat je de essentie van dit belangrijke gedeelte gemakkelijker kan onthouden.
Laten we direct in het vierde hoofdstuk van de Eerste Johannesbrief vliegen:
“Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan. Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld. Gíj zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen; want Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is. Zij zijn uit de wereld; daarom spreken zij uit de wereld en hoort de wereld naar hen. Wij zijn uit God; wie God kent, hoort naar ons; wie uit God niet is, hoort naar ons niet. Hieraan onderkennen wij de Geest der waarheid en de geest der dwaling.” – 1 Johannes 4:1-6
Als ik deze paragraaf bestudeer, dan bemerk ik iets heel raars. In de kerken zien we tegenwoordig dikwijls een neiging om precies te doen alsof alle religies wel goed zijn. Ze hebben toch tenslotte iets van waarheid in zich? Sommige kerken zeggen dit expliciet, anderen leven er naar.
Neem nu de moslims. Zij spreken ook over één God en over Jezus als profeet. Ze beweren ook God te aanbidden en Jezus te eren als een belangrijke profeet.
Maar hier zit nu net die geest van dwaling. Voor hen is Jezus niet God Die in het vlees is gekomen. Voor hen is Hij slechts mens, slechts een profeet.
Johannes zegt hier kristalhelder dat ze uit de wereld zijn en dus niet uit God; dat wij God kennen maar zij niet. Ze spreken wel over God maar ze hebben geen levende relatie met de ware God. Ze kennen God niet; ze zijn niet 'uit God'. Daarom luisteren ze niet naar ons.
Als je tegen hen iets zegt over Mohammed, dat in hun ogen verkeerd is, dan springen ze over van liefde naar haat. Zo weet ik dat ze niet uit God zijn. Hun vruchten zijn niet de liefde van God.
Hiermee wil ik niets afdoen van de mooie, blijvende vriendschappen die ik heb mogen ervaren met moslims en nog steeds ervaar.
Hun religie is, spijtig genoeg, heidens. En niet alleen dat, het is zelfs expliciet antichristelijk. Je ziet dit aan het feit dat hun liefde begrensd is. Het is niet de agápÄ-liefde die uit God is. Aan hun vruchten, kan je zien dat ze, zo zegt Johannes hier, een geest van dwaling volgen in plaats van de Geest van Waarheid.
Geliefden, laat je niet misleiden door deze dwaalreligie en door zogenaamde christenen die graag met hen mee-dwalen. Ik kan gerust met hen aan tafel zitten, praten, zelfs vriendschap hebben, maar ik ga niet hun dwaalreligie bevestigen. Dat zou namelijk niet liefdevol jegens hen zijn.
“Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een ieder, die liefheeft, is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde. Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden. Geliefden, indien God ons zó heeft liefgehad, behoren ook wij elkander lief te hebben. Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons volmaakt geworden.” – 1 Johannes 4:7-12
Uit de liefde tot medechristenen, de liefde die niet zelfzuchtig is, maar vrij geeft, net zoals Jezus Zich totaal gaf aan het kruis, kan je, op de lange termijn, uitmaken of iemand daadwerkelijk christen is, of dat die eigenlijk nog altijd voor zichzelf leeft.
Om christen te worden, moet je geloven dat de Vader Jezus zond, Die Zijn leven vrijwillig gaf aan het kruis als verzoening voor onze zonden. Zo mag ook jij opnieuw beginnen door je zonden, je oude, egoïstische ik, af te laten wassen in de waterdoop en op te staan in een nieuw leven met Jezus Christus, waarin je voortaan rein en heilig mag en moet wandelen.
Aan de onzelfzuchtige liefde die daaruit voortvloeit, mag je weten: God blijft in mij en Zijn liefde is in mij volmaakt geworden.
Dit is de liefde die de wereld en al haar religies ons niet kan bieden maar die ons slechts vrijelijk door de Geest vanJezus; de Heilige Geest geschonken kan worden.
Zoals Johannes het stelt in zijn brief:
“Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem blijven en Hij in ons, dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft. En wij hebben aanschouwd en getuigen, dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Heiland der wereld. Al wie belijdt, dat Jezus de Zoon van God is – God blijft in hem en hij in God. En wij hebben de liefde onderkend en geloofd, die God jegens ons heeft.
God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem.” – 1 Johannes 4:13-16
Dit leidt tot vrijmoedigheid:
“Hierin is de liefde bij ons volmaakt geworden, dat wij vrijmoedigheid hebben op de dag des oordeels, want gelijk Hij is, zijn ook wij in deze wereld. Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit; want de vrees houdt verband met straf en wie vreest, is niet volmaakt in de liefde. Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Indien iemand zegt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar; want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan (ook) God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben. En dit gebod hebben wij van Hem: Wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben.” – 1 Johannes 4:17-21
Over deze vrijmoedigheid wil ik het nog even hebben.
Deze volmaakte vrijmoedigheid vloeit volgens Johannes voort uit volmaakte liefde, niet uit een psychopathische gewetenloosheid of een het zichzelf iets wijsmaken maar uit de bovennatuurlijke liefde die God, door Zijn Heilige Geest, in onze harten uitstort.
Dit is iets wat de wereld niet kent, iets dat de wereld niet kan bevatten. Het loopt immers zo tegen de hedendaagse wereld in.
De hedendaagse wereld leert: “Pak zo veel als je kan! Alleen de sterksten overleven! De macht van de sterksten zal zegevieren! Wees sluw! Verdeel en heers! Verdien veel geld! Zie dat je genoeg reserves op de bank hebt staan! Denk aan jezelf!”
Johannes zegt, samen met Paulus en in tegenstelling tot de wereld: “Verloochen jezelf! Zij die toegeven dat ze zwak zijn; dat ze redding nodig hebben, leven eeuwig! Laat de Heilige Geest in je zegevieren! Sterf daarom aan je egoïsme! Egoïsme leidt tot de dood! Als christen leidt altruïsme, naastenliefde tot het eeuwige leven!”
Eigenlijk is het enige gebod dat je hebt Christus imiteren door je naaste lief te hebben als jezelf en God boven al! Als je je hieraan houdt, dan vloeit al de rest hier te Zijner tijd uit voort. In essentie is het evangelie en het christelijke leven dus best eenvoudig. Deze eenvoud, teruggaan naar de essentie, helpt je om dwaling te doorzien en niet te worden misleid. Bid hiervoor steeds tot God de Vader, vraag hulp aan de Heilige Geest, en blijf dicht bij je Heer Jezus Christus.
Ook jij mag dit verkondigen en uitleven in Jezus’ Naam. Amen!
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 8 september 2024.
We gaan verder met onze prekenreeks doorheen 1 Johannes. Tijdens de eerste preek, heb ik u al verteld dat ik steevast geloof dat we, indien we gezondigd hebben, alleen door Gods genade en door ons vertrouwen in Jezus Christus te stellen, gered kunnen worden. Deze redding is een geschenk dat God ons geeft, we danken het niet aan onze eigen prestaties. Bijgevolg hebben we niets om over te bluffen (Efeze 2:8-9). We kunnen alleen maar smeken dat God ons genadig is, ons schoonwast van schuld, ons reinigt van zonde en ons weer de vreugde van zijn verlossing geeft, opdat blijdschap weer volop ons deel wordt (naar Psalm 51). Dan geldt voor ons:
"Gelukkig de mens van wie een misstap is vergeven en van wie de zonde is toegedekt. Gelukkig de mens wiens zonde de HEER niet aanrekent, van wie het geweten tot rust is gekomen" (Psalm 32:1-2, Willibrordvertaling 2012).
In de context van deze psalm gaat het om het zichzelf beschuldigen; "ik was fout" en dit aan de Heer te belijden (zie vers 5). Als je zegt dat je fout zat, houdt dit in dat je je van je fouten afkeert, zoals we al zagen in 1 Johannes hoofdstuk 1.
In de preek over dat hoofdstuk verklapte ik ook dat Johannes’ schrijven tweevoudig is: hij wil dat we zeker zijn dat: 1) als we ons bekeren, we door het werk van Jezus Christus vergeven worden en 2) dat we bijgevolg heilig kunnen en behoren te leven. Hier knelt nu net het schoentje.
In de tijd van Johannes de Evangelist waren er al dwaalleringen die vandaag de dag ook populair zijn hoewel ze zich verschuilen onder andere namen en in andere vormen bestaan.
Vandaag de dag hoor je deze dwaalleringen nog steeds. Je hoort ze bijvoorbeeld in uitspraken zoals: “Ik ben positioneel rechtvaardig hoewel ik nog volop zondig.” Of “Als de Vader naar me kijkt ziet Hij mijn zonden niet maar Hij ziet Christus in de plaats van mijn zonden.” Ze spreken dus niet van bekering. Ze spreken van rechtvaardiging zonder bekering. Ze hebben zonde meer lief dan gehoorzaamheid.
Deze dwaalleer is onder andere ook populair in Protestantse, Evangelische, Baptistische en Pinksterkerken in België. Ze tolereren leugengeesten maar de waarheid tolereren ze niet. Ze geloven dat ze liefhebben maar hun tolerante liefde heeft niets met ware liefde en waarheid te maken. Het zou kunnen dat je zelf door dit soort mensen of geesten misleid bent of, moet ik zeggen, misleid wil worden?
In 1 Johannes gaat Johannes hier lijnrecht tegenin uit liefde voor zijn “kinderkens”.
Zoals eerder uitgelegd, beweert Johannes hier dat de ware christenen moeten vasthouden aan het eerste, het ware christendom, in plaats van af te dwalen door de invloed van dit soort dwaalleraren.
Ook zoals eerder gezegd, beweerden deze dwaalleraren dat ze geheime kennis bezitten. Ze stonden bekend als de gnostici [zij die weten]. Hun geheime kennis was de gnosis. Het is occulte, esoterische, verborgen kennis. Ze dachten diepere, geheime kennis te bezitten maar Johannes zegt spottend dat deze schijnchristenen helemaal niet de diepe kennis van God bezitten maar wel “de diepte van satan” (in Openbaring 2:24), die ware christenen niet hoeven te kennen, zoals we vorige keer ook al bespraken.
Ware christenen hoeven slechts vast te houden wat ze hebben; het ene oorspronkelijke geloof (Openbaringen 2:25; 2 Thessalonicenzen 2:15; Judas 1:3), zoals Johannes schrijft over de ware kennis die ware christenen hebben:
‘Maar gíj hebt de Zalving van den Heilige, en allen bezit gij kennis [sommige handschriften verduidelijken: “kennis van God”; of, er kan ook gesteld worden: “en gij weet alles”]. (…) Wat u betreft: wat gij gehoord hebt van de aanvang af [dus het ene, oorspronkelijke geloof], het blijve in u. Waanneer in u blijft, wat gij van de aanvang af hebt gehoord, dan zult gij ook zelf blijven in den Zoon en in den Vader. (…) Dit alles schrijf ik u met het oog op hen, die u misleiden [περá½¶ τá¿¶ν πλανá½±ω: over hen die u van het rechte pad afleiden, van de waarheid naar de leugen; naar de zonde]. Wat toch uzelf betreft: in u blijft de Zalving, die gij van Hem ontvangen hebt; gij hebt dus niet nodig, dat iemand u leert. Maar juist zoals zijn Zalving het u leert, zó is dat alles ook waar en geen leugen [ψεῦδος: een leugen; misleiding; perverse, oneerbare, misleidende voorschriften]’ (1 Johannes 2:20,24,26-27).
Hoe proberen deze dwaalleraars de ware christenen te misleiden? En hoe herkennen we deze misleiders dan? Om die vraag te beantwoorden, volgen hier enkele verzen van deze Brief van Johannes uit het hoofdstuk dat we aan het bespreken zijn:
“Hieraan zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels te kennen: wie de gerechtigheid niet beoefent, is niet uit God. Evenmin hij, die zijn broeder niet liefheeft” (1 Johannes 3:10). “Zíj zijn uit de wereld; daarom spreken ze naar de wereld, en de wereld luistert naar hen. Wíj zijn uit God: wie God kent, luistert naar ons [; is gezeggelijk]; wie niet uit God is, luistert niet naar ons [; is niet gezeggelijk]. – Hieraan erkennen we de geest der waarheid en de geest der dwaling” (1 Johannes 4:5-6). “Kinderen, laat niemand u misleiden. Wie de gerechtigheid doet, is rechtvaardig zoals Hij rechtvaardig is. Wie de zonde doet, is uit de duivel, want de duivel zondigt van het begin af.” (1 Johannes 3:7-8a, TELOS) “Wie zijn broeder haat, is een moordenaar; en gij weet, dat geen moordenaar het eeuwige leven behoudt.” (1 Johannes 3:15).
Het zijn dus mensen die beweren dat hoewel we zondigen, we toch rechtvaardig zijn.
Doet je dat niet denken aan uitspraken zoals: “je bent positioneel rechtvaardig hoewel je nog volop zondigt” of: “als de Vader naar je kijkt ziet Hij jouw zonden niet maar Hij ziet Christus in de plaats van jouw zonden”?
In tegenstelling tot deze uitspraken zei de rechtgelovige Justinus de Martelaar al in de tweede eeuw na Christus:
'Als ze zich bekeren, kunnen allen die dit wensen genade ontvangen van God: en de Schrift zei al dat ze gezegend zullen zijn, zoals geschreven staat: "Gezegend de mens wiens zonde de HEER niet aanrekent"; dit wil zeggen, wanneer hij zich bekeert heeft van zijn zonden, dan kan hij de kwijtschelding ontvangen van God; en niet zoals jullie julliezelf misleiden, en enkele anderen die hierin op jullie lijken, die zeggen dat hoewel ze zondaars zijn, ze God kennen en de Heer hen geen zonde zal aanrekenen. Als bewijs hiervoor [dat jullie julliezelf misleiden], hebben we de ene val van David, die kwam vanwege zijn opschepperij, die hem werd vergeven, wanneer hij zo treurde en weende, zoals geschreven staat.' - Justinus de Martelaar, Dialoog met Trypho, hoofdstuk 141.
Ook de rechtgelovige Clemens van Alexandrië zei toen al:
‘Ik heb deze opmerkingen aangehaald om te bewijzen dat de Basilidianen die niet zuiver leven, dwalen. Ze veronderstellen dat ze de macht hebben om zelfs te zondigen vanwege hun perfectie, of dat ze van nature gered zullen worden, zelfs als ze in dit leven zondigen, omdat ze een aangeboren uitverkiezing bezitten. Want de oorspronkelijke leraren van hun doctrines staan ââniet toe dat iemand hetzelfde doet als zij nu doen. Ze zouden daarom niet de naam van Christus als een dekmantel mogen nemen en, door een losbandiger leven te leiden dan de meest verschrikkelijke heiden die geen zelfbeheersing heeft, godslastering over Zijn naam brengen. "Want zulke mensen zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders" op hen vallen de woorden "wier einde zal zijn als hun werken” te betrekken.’
- Clemens van Alexandrië, Stromata, hoofdstuk 3.1.
We hebben tijdens deze preek dus drie getuigen die ons duidelijk maken dat we zulke dwaalleer niet mogen geloven.
In tegenstelling tot deze dwaalleraren die de waarheid met de leugen vermengen stelt onze eerste getuige:
“Ik schrijf u dan ook niet, omdat gij de waarheid niet kent, maar omdat ge haar wèl kent, en weet, dat geen leugen deel uitmaakt van de waarheid.” (1 Johannes 2:21)
Ziet u, deze giftige slangen sluipen, net zoals hun vader de slang, binnen in het Paradijs (ik gebruik het hier vrij als een symbool voor de kerk) en zij stellen:
“Gij zult volstrekt niet sterven. Maar God weet, dat uw ogen zullen opengaan (…)” (Genesis 3:4-5a).
Dat zijn twee leugens in een zin en half: “gij zult volstrekt niet sterven” is gelijk aan “eens gered altijd gered” en “God weet, dat uw ogen zullen opengaan” is gelijk aan de occulte kennis, die niet van God komt. Dit is de diepte van satan, de ervaringskennis van goed en kwaad (Genesis 2:17; 3:22) waartoe ze de ware christenen proberen te misleiden.
Ze leren namelijk dat je het slechte kan doen en toch de relatie met de goede God kan behouden. Dat is niet waar. Je kan niet van de kennis van het kwaad en van het eeuwige leven eten. Het is òf een relatie met God òf een relatie met de zonde.
God is licht zonder duisternis (Jakobus 1:17; 1 Johannes 1:5), laat ons licht zijn zonder duisternis zodat we niet verdwalen in de duisternis en van Hem vervreemd worden (1 Johannes 2:11). Jakobus leert ons dat we niet dubbelhartig mogen zijn en dat we ons van zulke dubbelhartigheid, indien die in ons aanwezig is, moeten bekeren (Jakobus 1:8; 4:8).
Johannes leert zulke radicale stellingen ook aan de ware christenen en leert ons duidelijk wat we moeten doen. Als voorbeelden haal ik de volgende Bijbelverzen aan:
“En de wereld gaat voorbij en haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.” (1 Johannes 2:17, TELOS); “Als u weet dat Hij rechtvaardig is, erkent dan dat ieder die de gerechtigheid doet, uit Hem geboren is.” (1 Johannes 2:29, TELOS); “Want we onderhouden zijn geboden, en doen, wat Hem behaagt.” (1 Johannes 3:22b) “Ieder die in Hem blijft, zondigt niet; ieder die zondigt, heeft Hem niet gezien en Hem niet gekend.” (1 Johannes 3:6, TELOS) “Ieder die uit God geboren is, doet de zonde niet, omdat Diens zaad in hem blijft; en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is.” (1 Johannes 3:9, TELOS) “Wie zijn geboden onderhoudt, blijft in Hem en Hij in hem.” (1 Johannes 3:24a) “Wij weten dat ieder die uit God geboren is, niet zondigt, maar wie uit God geboren is, bewaart zichzelf en de boze heeft geen vat op hem” (1 Johannes 5:18, TELOS).
Zo heb ik, volgens mij, zoals beloofd, voldoende aangetoond dat als je de rechtvaardigheid doet, je uit de Rechtvaardige, dat is Jezus Christus, bent geboren maar dat indien je dit niet doet, je jezelf alleen maar misleidt. We moeten in gehoorzaamheid blijven in Hem. Enkel als we Jezus Christus gehoorzamen, kunnen we werkelijk in Hem blijven; vrienden met Hem blijven. De Heilige Geest is de Geest der waarheid. Laten we ons dus ver houden van ieder soort dwaling of zelfmisleiding en met deze intentie het avondmaal samen vieren.
---
Gepreekt in Evangelische gemeente Pniël (Balen) op 25 augustus 2024.
Gebaseerd op een preek die daar werd gepreekt op 11 november 2022.