De Stad Gods, Vaderland der Gelovigen [korte versie]
“13. In geloof zijn zij allen gestorven, zonder te hebben ontvangen wat hun beloofd was. Zij hebben het alleen uit de verte gezien en begroet. Zij hebben zichzelf vreemdelingen en voorbijgangers op aarde genoemd. 14. Wie zo spreken, geven duidelijk te kennen dat zij op zoek zijn naar een vaderland. 15. Hadden zij heimwee gehad naar het land van hun herkomst, dan hadden zij gemakkelijk kunnen terugkeren, 16. maar hun verlangen ging uit naar een beter Vaderland, het hemelse. Daarom schaamt God zich niet om hun God genoemd te worden, want Hij heeft voor hen een stad gebouwd” (Hebreeën 11:13-16).
Onze hoofdtekst, die we net gelezen hebben, komt uit het elfde hoofdstuk van de Hebreeënbrief. Het is een hoofdstuk over geloofshelden. Deze geloofshelden hadden hun vertrouwen vast gesteld op Jahweh, met een vaste hoop op de eeuwige stad Gods die onderbouwd is met eeuwige, blijvende fundamenten en totale rechtvaardigheid. Dit hele hoofdstuk van de Hebreeënbrief geeft ons voorbeelden van zulke vertrouwende en volhardende gelovigen, beginnende met Abel. We raken in deze preek slechts enkele voorbeelden aan. In feite, het woord Hebreeër zou afgeleid kunnen worden van het woord heber wat betekent “iemand van de overkant” of “iemand die oversteekt”. Dit betekent dus dat deze personen zijn overgestoken.[1] De Hebreeënbrief was ook geschreven aan Joodse christenen, die zijn overgestoken tot een nieuw leven in Christus en als buitenstaanders, emigranten, die “van de overkant” worden bekeken door hun vroegere Joodse broeders.
In onze tekst staat: “Zij hebben zichzelf vreemdelingen en voorbijgangers op aarde genoemd.” – Abraham noemde zich zo in Genesis 23:4. Daar zei hij: “Ik ben een vreemdeling en iemand die tijdelijk verblijft bij u” (vertaling van KJV). Ook zijn nakomeling Jakob zei tegen het einde van zijn leven dat hij zwierf (Genesis 47:9). Deze voorbeelden maken duidelijk dat ze hun vaderland nog niet hadden gevonden en dat ze verlangden, ja, zelfs gelovend uitkeken naar een toekomend vaderland.[2]
Ons eerste voorbeeld dat we dus bespreken is de persoon Abraham. Hij is uiterst belangrijk omdat hij de vader van ons geloof is. Volgens een Joodse traditie was zijn vader Terach, de hogepriester in de afgodendienst van Nimrod, de God-hatende dictator die de toren van Babel liet bouwen als rebellie tegen Jahweh, de ware God. Abraham kwam dus uit een zeer occulte familie. In feite was iedereen in het occultisme terecht geraakt, met uitzondering van Abrahams voorouders Noach en Shem. Maar later stelde Abraham ook zijn vertrouwen op Jahweh, de ware God die hem riep, en verzette zich tegen de afgodendienst van Nimrod.[3] Nimrod zou 360 afgoden hebben gehad, dus eentje voor elke dag indien je met de maankalender telt. Maar de hoofdafgod van die regio was Inlel. Hij werd soms afgebeeld met bokkenpoten in een vakje, alsof hij van een andere dimensie komt en de duivel zelf is. Het kan de duivel niet schelen of je één afgod vereert, of meerdere goden, of zelfs miljoenen goden – zoals de Hindoes doen – en of je hem erkent of niet. Hij wil niet liever dan dat je je eigen toren van Babel bouwt, je eigen afgod, wat je eigen rebellie tegen God is. Hij is tevreden zolang je de ware God maar niet vereert en op Hem bouwt en Hem vertrouwt. Of je deze buiten-Bijbelse traditie gelooft of niet, de Bijbel leert ons dat “De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit uw land, uw stam en ouderlijk huis, naar het land dat Ik u zal aanwijzen(…)’” (Genesis 12:1).[4] We weten dat dit voor Abraham puur een zaak was van geloof omdat in de tijd van Abraham, de familie van een persoon uiterst belangrijk was. Het gaf je veiligheid en geborgenheid. Abraham wist niet waar hij heen zou gaan. Dit was dus puur een zaak van vertrouwen op God. De Hebreeënbrief stelt het zo voor: “8. Door het geloof heeft Abraham gehoor gegeven aan de roepstem van God en ging hij op weg naar een land dat bestemd was voor hem en zijn erfgenamen; hij vertrok zonder te weten waarheen. 9. Door het geloof verbleef hij als vreemdeling in het land dat hem beloofd was; hij woonde er in tenten, evenals Isaak en Jakob, die dezelfde belofte erfden; 10. want hij zag uit naar de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwer is.” (Hebreeën 11:8-10) Het is ironisch dat Nimrod een reusachtige toren bouwde met een zeer sterk aards fundament en dat zijn toren door God zelf werd vernietigd, terwijl Abraham in een tent leefde zonder sterk aards fundament. Hoe kan dit toch? Abraham had een relatie met de ware God. Abrahams vertrouwen was gebouwd op Jahweh de Rots, nadat hij de afgoden achter zich liet. In die zin is Abraham de vader van ons geloof. Door zijn geloof – of vertrouwen, of gehoorzame relatie – heeft God hem gezegend met ontelbare nakomelingen en God beloofde hem dat in zijn nageslacht alle volkeren van de aarde gezegend zouden worden (zie ook Genesis 17:1-4). We mogen beseffen dat Abrahams roeping van godswege een significant keerpunt was. Het opende de weg voor alle natiën, die net getroffen waren door Gods oordeel, om de zegen van God te ontvangen.[5] Abraham zelf leefde als een vreemdeling en hij zag deze belofte nog niet in vervulling geraken. Hij kon enkel vertrouwen op Gods belofte.[6]
Een tweede voorbeeld van een geloofsheld dat ik wil geven uit het boek Genesis is het voorbeeld van Mozes, een fysieke en geestelijke afstammeling van Abraham.[7] Net zoals Abraham werd Mozes geroepen door God (Exodus 3-4). Mozes is een belangrijk voorbeeld voor de Joden; aangezien hij de Israëlieten leidde uit Egypte, tot een tweede bestaan in vrijheid.[8] Het wordt naverteld door de schrijver van Hebreeën in verzen 24 tot 27 van hetzelfde hoofdstuk, dat is hoofdstuk 11. “24. Door het geloof heeft Mozes zelf, toen hij groot geworden was, geweigerd om door te gaan voor een zoon van de dochter van de farao. 25. Hij wilde liever mishandeld worden met het volk van God dan voor korte tijd profiteren van de zonde. 26. Voor hem was de smaad van de Messias kostbaarder dan al de schatten van Egypte, want hij hield het oog gericht op de komende beloning. 27. Door het geloof verliet hij Egypte zonder de woede van de koning te vrezen, want hij zette door, als ziende de Onzienlijke.” (Hebreeën 11:24-27).
Egypte is voor de Joden het slavenhuis. Tevens stond Egypte bekend om haar afgoderij. Ze waren er slaven; letterlijke slaven en slaven van hun zonden. Toen ze uit Egypte, het land der zonden, trokken, kwam hun oude slavenmeester hen achterna. Echter “Door het geloof trokken zij door de Rode Zee als over droog land; toen de Egyptenaren het probeerden, verdronken ze.” (Hebreeën 11:29). Vanaf ze door deze zee trokken, en hun oude slavenmeester verdronken was, kwamen ze als het ware terecht in een nieuw leven, onder een nieuwe Heer.[9] Natuurlijk moest dit ook een geestelijke realiteit worden in hun hart. Zoals Jozua zei: “Vrees dus de HEER en dien Hem oprecht en trouw. Doe de goden weg die uw voorouders aan de overkant van de Rivier en in Egypte hebben vereerd, en wees dienaren van de Heer. (…) Doe dan de vreemde goden bij u weg en buig uw harten naar de HEER, de God van Israël” (Jozua 24:14,23). Op dezelfde manier gaan de dopelingen door het water, en kiezen ze ervoor om geestelijk te verrijzen in een nieuw leven, bevrijd van de ketenen van de zonde.[10] Ze moeten hun oude levens achterlaten, en door het water binnengaan in een nieuw leven, dat gericht is op het komende koninkrijk van God. – Maar nog steeds is dit niet het koninkrijk. – Dit is een werkelijk transformerende kracht. Diegenen die zich gaan laten dopen moeten bereid zijn al het oude, zondige achter te laten voor hun doop. Ze mogen echt verwachten dat hun leven vernieuwd en gezuiverd zal worden wanneer ze zich door de doop onderwerpen aan Christus (Mattheüs 28:18-20).[11] Een doop is een volledige onderdompeling, een sterven aan onze oude, zondige zelf. Zo geven we alles, ja ons hele leven en onze hele wil over aan Christus. Ook laten we ons onderdompelen in zijn liefde. Ik herhaal nogmaals dat, zoals we kunnen opmaken uit onze Romeinen tekst, volgens Paulus het oude leven sterft in de doop en dat diegenen die dus al gestorven zijn aan deze zondige natuur hunzelf moeten beschouwen als dood voor de zonden en opgestaan in een nieuw leven met de opgestane Heer, in een vereniging met Christus, door het geloof.[12] Want, in Hebreeën 11:16b staat geschreven:
‘16b. hun verlangen ging uit naar een beter Vaderland, het hemelse. Daarom schaamt God zich niet om hun God genoemd te worden, want Hij heeft voor hen een stad gebouwd”’
Door het verbond met Christus is God nu al onze God. Maar, net zoals de geloofshelden uit Hebreeën 11, de vroege christenen, en de christenen erna, kijken wij uit naar de komst van Jezus Christus en de komst van de stad van onze God, zoals Johannes schreef:
“2. Ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, vanuit God uit de hemel neerdalen, gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid. 3. Toen hoorde ik een luide stem, die vanaf de troon riep: ‘Dit is de tent van God bij de mensen! Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. 4. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen, en de dood zal niet meer bestaan; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.’” (Openbaringen 21:2-4)
“want al het oude is voorbij.” In zekere zin gebeurt dit nu al. Alle gedoopte christenen moeten beseffen dat ze al binnengetreden zijn in een nieuw en heilig leven, verwachtende de stad Gods. Ze zijn al ingeschreven als burgers in die stad (Hebreeën 4:16; 12:22-23). We mogen allen beseffen dat we al als individuen en als kerk in zo een relatie staan met de Godmens Jezus, de Koning van de stad die zal neerdalen uit de hemel. Dit was de hoop van de geloofshelden van de Hebreeënbrief, wiens geloof gefocust was op deze eeuwige stad, hun vaderland (Hebreeën 11:10, 16).[13] Deze stad, in tegenstelling tot Nimrods stad, of de stad van één of de andere farao of dictator, zal eeuwig blijven bestaan.[14] Dan zal volledig vervuld worden wat in Jesaja 9:4-7 staat geschreven en wat al ten dele vervuld is:
“Want alle dreunend stampende laarzen en met bloed doordrenkte mantels worden verbrand, en verteerd door het vuur. Want een kind wordt geboren, een zoon wordt ons gegeven. De heerschappij rust op zijn schouders; men noemt hem wonder van beleid, goddelijke held, vader voor eeuwig, vredevorst. Groot is de macht en eindeloos de vrede voor de troon van David, voor zijn koninkrijk; hij zal het stichten en onderhouden door recht en gerechtigheid vanaf nu en voor altijd. De geestdriftige liefde van de HEER van de machten zal dit teweegbrengen.”
Deze belofte was ook al gegeven aan een afstammeling van Abraham, zoals u kan lezen in Genesis 49:10: “Van Juda zal de scepter niet wijken, de staf zal niet verdwijnen tussen zijn voeten, totdat hij [Christus] verschijnt die hem [Juda] leiden mag; hem [Christus] zijn de volken gehoorzaam.”[15]
Deze belofte is volledig nedergedaald op de Leeuw van Juda.[16] Laat ons ons dus nu al volledig onderwerpen aan de liefde van Christus en aan Christus zelf door gehoorzaamheid aan Hem door het geloof, door de doop, en door blijvend vertrouwen. Dan zullen we zijn licht, vreugde, en bovenal zijn liefde ervaren. Er is ruimte voor nieuwe hoop als we onze hoop volledig vestigen op Christus. Er is ruimte voor nieuw, bruisend leven, indien ons leven gebouwd is op het fundament Gods, het eeuwige fundament. Ik geloof dat de geestelijke verduistering van Europa kan worden teruggekeerd, zodat de heilige Kerk in Europa weer het eeuwige licht van het evangelie kan schijnen, beginnende in ons dorp, Vlaanderen, België, de Benelux, Europa, en ja, de hele wereld.[17] Het gaat niet om onze koninkrijken maar het gaat om het Eeuwige koninkrijk van God de Vader. Franciscus zei het als volgt: “De Heer van genade gaat beslag leggen op ons hart. Hij wil ons helemaal benutten: onze ogen, onze mond, onze handen en voeten, onze gedachten en gevoelens.”[18] “Heer, U bent het licht in onze duisternis. U hebt over ons mensen gezegd: ‘Uit het hart komen voort boze gedachten; moord, echtbreuk, ontucht, diefstal, valse getuigenis en godslastering’ (Mt.15,19). Maar u bent tot ons gekomen om onze duisternis te veranderen in uw helderheid. Kom dan, Jezus, met uw licht en laat ons de waarheid zien waaruit wij leven. Eén enkel ogenblik is voor u voldoende.”[19]
Deze preek werd oorspronkelijk gepreekt op 16 juni 2018. Ze werd op 24 september en op 1 oktober 2023 in twee delen gepreekt in de Evangelische kerk van Balen. Dit is de oorspronkelijke korte versie.
Voetnoten:
[1] In tegenstelling tot apiru, zie Robin Routledge, Old Testament Introduction: Text, Interpretation, Structure, Themes (Nottingham: Inter-Varsity Press, 2016), 81-82.
[2] Gebaseerd op Bruce, Commentary on the Epistle to the Hebrews, 304-305. Zie ook A. van de Beek, Geschiedenis van Israël in het Oude Testament (Kampen: Kok Voorhoeve, 1993), 17-18.
[3] Boek van Jasher.
[4] Lees Routledge, Old Testament Introduction, 238-239 voor de roeping van Abraham als een nieuw begin.
[5] Idem, Old Testament Theology: a Thematic Approach (Nottingham: Inter-Varsity Press, 2008), 158(, 165, voetnoot 22), 166-167, 172. Zie ook Theologie van het Oude Testament: De blijvende boodschap van de Hebreeuwse bijbel, ed. Hendrik Koorevaar en Mart-Jan Paul (Zoetermeer: Boekencentrum, 2013), 188, 230-231, 260-261.
[6] Zie ook van de Beek, Geschiedenis van Israël in het Oude Testament, 16-18.
[7] Voor een interessante uitbreiding over Abraham en Mozes, lees Paul Copan, Is God a Moral Monster? Making Sense of the Old Testament God (Grand Rapids, Michigan: Baker Books, 2011), 43-46.
[8] van de Beek, Geschiedenis van Israël in het Oude Testament, 23. Zie ook Claus Westermann, Hoofdlijnen van een theologie van het Oude Testament (Kampen: J. H. Kok, 1981), 41-42, 77.
[9] Deze zin is gebaseerd op Routledge, Old Testament Theology, 162. (Zie ook de verwijzingen naar John Bright, Covenant and Promise (London: SCM, 1977), 35, 43. Stephen L. Cook, The Social Roots of Biblical Yahwism, Studies in Biblical Literature 8 (Leiden: Brill, 2004). Walther Eichrodt, Theology of the Old Testament, Volume 1 (London: SCM, 1961), 37.)
[10] Dit idee komt overeen met F.F. Bruce, The Epistle of Paul to the Romans: An Introduction and Commentary (London: Tyndale Press, 1963), 137.
[11] Voor de doop om een bekeerling te zijn en de vernieuwende werking, al bij de Joden, zie Alfred Edersheim, The Life and Times of Jesus the Messiah , Volume 2 (Grand Rapids, Michigan: Eerdmans, 1947), 745-747. In ons voorbeeld worden ze bekeerlingen van Jezus de Messias.
[12] Bruce, Romans, 136-137.
[13] Merrill C. Tenney, Interpreting Revelation (Grand Rapids: Eerdmans, 1957), 92-94, 133. A. J. Visser, De Openbaring van Johannes (Nijkerk: G. F. Callenbach, 1972), 249-250. Grant R. Osborne, Revelation Verse by Verse (Bellingham, Washington: Lexham, 2016), 337-341.
[14] Francis A. Schaeffer, Basic Bible Studies (Wheaton, Illinois: Tyndale House Publishers), 84.
[15] Dit stuk is gebaseerd op John Henry Newman, Works of John Henry Newman (Kindle Locations 5031-5038). Kindle Edition.
[16] Naar ibid., Kindle Locations 40036-40038.
[17] Zie ook Routledge, Old Testament Theology, 173-174.
[18] A. van Corstanje, Franciscus, Bijbel der Armen (Haarlem: J. H. Gottmer, 1976), 115.
[19] Ibid., 155.
Categorie:Preken
16-06-2018
De Stad Gods, Vaderland der Gelovigen [lange versie]
“13. In geloof zijn zij allen gestorven, zonder te hebben ontvangen wat hun beloofd was. Zij hebben het alleen uit de verte gezien en begroet. Zij hebben zichzelf vreemdelingen en voorbijgangers op aarde genoemd. 14. Wie zo spreken, geven duidelijk te kennen dat zij op zoek zijn naar een vaderland. 15. Hadden zij heimwee gehad naar het land van hun herkomst, dan hadden zij gemakkelijk kunnen terugkeren, 16. maar hun verlangen ging uit naar een beter Vaderland, het hemelse. Daarom schaamt God zich niet om hun God genoemd te worden, want Hij heeft voor hen een stad gebouwd” (Hebreeën 11:13-16).
Onze hoofdtekst, die we net gelezen hebben, komt uit het elfde hoofdstuk van de Hebreeënbrief. Het is een hoofdstuk over geloofshelden. Deze geloofshelden hadden hun vertrouwen vast gesteld op Jahweh, met een vaste hoop op de eeuwige stad Gods die onderbouwd is met eeuwige, blijvende fundamenten en totale rechtvaardigheid. Dit hele hoofdstuk van de Hebreeënbrief geeft ons voorbeelden van zulke vertrouwende en volhardende gelovigen, beginnende met Abel. We raken in deze preek slechts enkele voorbeelden aan. In feite, het woord Hebreeër zou afgeleid kunnen worden van het woord heber wat betekent “iemand van de overkant” of “iemand die oversteekt”. Dit betekent dus dat deze personen zijn overgestoken.[1] De Hebreeënbrief was ook geschreven aan Joodse christenen, die zijn overgestoken tot een nieuw leven in Christus en als buitenstaanders, emigranten, die “van de overkant” worden bekeken door hun vroegere Joodse broeders.
In onze tekst staat: “Zij hebben zichzelf vreemdelingen en voorbijgangers op aarde genoemd.” – Abraham noemde zich zo in Genesis 23:4. Daar zei hij: “Ik ben een vreemdeling en iemand die tijdelijk verblijft bij u” (vertaling van KJV). Ook zijn nakomeling Jakob zei tegen het einde van zijn leven dat hij zwierf (Genesis 47:9). Deze voorbeelden maken duidelijk dat ze hun vaderland nog niet hadden gevonden en dat ze verlangden, ja, zelfs gelovend uitkeken naar een toekomend vaderland.[2]
Ons eerste voorbeeld dat we dus bespreken is de persoon Abraham. Hij is uiterst belangrijk omdat hij de vader van ons geloof is. Volgens een Joodse traditie was zijn vader Terach, de hogepriester in de afgodendienst van Nimrod, de God-hatende dictator die de toren van Babel liet bouwen als rebellie tegen Jahweh, de ware God. Abraham kwam dus uit een zeer occulte familie. In feite was iedereen in het occultisme terecht geraakt, met uitzondering van Abrahams voorouders Noach en Shem. Maar later stelde Abraham ook zijn vertrouwen op Jahweh, de ware God die hem riep, en verzette zich tegen de afgodendienst van Nimrod.[3] Nimrod zou 360 afgoden hebben gehad, dus eentje voor elke dag indien je met de maankalender telt. Maar de hoofdafgod van die regio was Inlel. Hij werd soms afgebeeld met bokkenpoten in een vakje, alsof hij van een andere dimensie komt en de duivel zelf is. Het kan de duivel niet schelen of je één afgod vereert, of meerdere goden, of zelfs miljoenen goden – zoals de Hindoes doen – en of je hem erkent of niet. Hij wil niet liever dan dat je je eigen toren van Babel bouwt, je eigen afgod, wat je eigen rebellie tegen God is. Hij is tevreden zolang je de ware God maar niet vereert en op Hem bouwt en Hem vertrouwt. Of je deze buiten-Bijbelse traditie gelooft of niet, de Bijbel leert ons dat “De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit uw land, uw stam en ouderlijk huis, naar het land dat Ik u zal aanwijzen(…)’” (Genesis 12:1).[4] We weten dat dit voor Abraham puur een zaak was van geloof omdat in de tijd van Abraham, de familie van een persoon uiterst belangrijk was. Het gaf je veiligheid en geborgenheid. Abraham wist niet waar hij heen zou gaan. Dit was dus puur een zaak van vertrouwen op God. De Hebreeënbrief stelt het zo voor: “8. Door het geloof heeft Abraham gehoor gegeven aan de roepstem van God en ging hij op weg naar een land dat bestemd was voor hem en zijn erfgenamen; hij vertrok zonder te weten waarheen. 9. Door het geloof verbleef hij als vreemdeling in het land dat hem beloofd was; hij woonde er in tenten, evenals Isaak en Jakob, die dezelfde belofte erfden; 10. want hij zag uit naar de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwer is.” (Hebreeën 11:8-10) Het is ironisch dat Nimrod een reusachtige toren bouwde met een zeer sterk aards fundament en dat zijn toren door God zelf werd vernietigd, terwijl Abraham in een tent leefde zonder sterk aards fundament. Hoe kan dit toch? Abraham had een relatie met de ware God. Abrahams vertrouwen was gebouwd op Jahweh de Rots, nadat hij de afgoden achter zich liet. In die zin is Abraham de vader van ons geloof. Door zijn geloof – of vertrouwen, of gehoorzame relatie – heeft God hem gezegend met ontelbare nakomelingen en God beloofde hem dat in zijn nageslacht alle volkeren van de aarde gezegend zouden worden (zie ook Genesis 17:1-4). We mogen beseffen dat Abrahams roeping van godswege een significant keerpunt was. Het opende de weg voor alle natiën, die net getroffen waren door Gods oordeel, om de zegen van God te ontvangen.[5] Abraham zelf leefde als een vreemdeling en hij zag deze belofte nog niet in vervulling geraken. Hij kon enkel vertrouwen op Gods belofte.[6] [Zoals we in vers 9 van de Hebreeëntekst zagen, werd deze belofte overgedragen op zijn zonen van generatie op generatie[7] en de belofte werd een duidelijke werkelijkheid toen Jezus Christus naar deze aarde kwam. Wij ontvangen deze werkelijkheid indien wij ons vertrouwen stellen in Jezus Christus de Messias, zoals de geloofshelden dit deden (Handelingen 3:25-26; Galaten 3:6-9).[8] Deze belofte was natuurlijk niet alleen voor ons maar ook voor Abraham zelf. Aangezien hij bleef vertrouwen in deze belofte, en God geen leugenaar is, vormt dit een duidelijk bewijs voor het leven na de dood en het uitkijken naar “de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwer is”.]
Een tweede voorbeeld van een geloofsheld dat ik wil geven uit het boek Genesis is het voorbeeld van Mozes, een fysieke en geestelijke afstammeling van Abraham.[9] Net zoals Abraham werd Mozes geroepen door God (Exodus 3-4). Mozes is een belangrijk voorbeeld voor de Joden; aangezien hij de Israëlieten leidde uit Egypte, tot een tweede bestaan in vrijheid.[10] Het wordt naverteld door de schrijver van Hebreeën in verzen 24 tot 27 van hetzelfde hoofdstuk, dat is hoofdstuk 11. “24. Door het geloof heeft Mozes zelf, toen hij groot geworden was, geweigerd om door te gaan voor een zoon van de dochter van de farao. 25. Hij wilde liever mishandeld worden met het volk van God dan voor korte tijd profiteren van de zonde. 26. Voor hem was de smaad van de Messias kostbaarder dan al de schatten van Egypte, want hij hield het oog gericht op de komende beloning. 27. Door het geloof verliet hij Egypte zonder de woede van de koning te vrezen, want hij zette door, als ziende de Onzienlijke.” (Hebreeën 11:24-27).
Egypte is voor de Joden het slavenhuis. Tevens stond Egypte bekend om haar afgoderij. Ze waren er slaven; letterlijke slaven en slaven van hun zonden. Toen ze uit Egypte, het land der zonden, trokken, kwam hun oude slavenmeester hen achterna. Echter “Door het geloof trokken zij door de Rode Zee als over droog land; toen de Egyptenaren het probeerden, verdronken ze.” (Hebreeën 11:29). Vanaf ze door deze zee trokken, en hun oude slavenmeester verdronken was, kwamen ze als het ware terecht in een nieuw leven, onder een nieuwe Heer.[11] Natuurlijk moest dit ook een geestelijke realiteit worden in hun hart. Zoals Jozua zei: “Vrees dus de HEER en dien Hem oprecht en trouw. Doe de goden weg die uw voorouders aan de overkant van de Rivier en in Egypte hebben vereerd, en wees dienaren van de Heer. (…) Doe dan de vreemde goden bij u weg en buig uw harten naar de HEER, de God van Israël” (Jozua 24:14,23). Op dezelfde manier gaan de dopelingen door het water, en kiezen ze ervoor om geestelijk te verrijzen in een nieuw leven, bevrijd van de ketenen van de zonde.[12]
In dezelfde trant gebruikt Petrus het voorbeeld van buitenstaander Noach en zijn familie en aangetrouwde familie als de enige overlevenden van de zondvloed (1 Petrus 3:20). Dan schrijft hij: “Dit was een voorafbeelding van het doopwater, waardoor u nu gered wordt. De doop beoogt niet de verwijdering van lichamelijke onreinheid, maar is een verzoek aan God om een zuiver geweten, krachtens de opstanding van Jezus Christus.” (1 Petrus 3:21) We zien hier duidelijk dat Petrus de doop vergelijkt met een graf en met een opstanding tot een nieuw leven waarnaar uitgekeken werd. En er na beschrijft hij de absolute gehoorzaamheid die vereist is in het nieuwe leven van de gedoopten zoals u kan lezen in 1 Petrus 4:1-2.
Paulus doet ongeveer hetzelfde. Hij omschrijft het als volgt: “3. Weet u niet dat wij door de doop, die ons één heeft gemaakt met Christus Jezus, delen in zijn dood? 4. Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden gaan leiden. 5. Want indien wij als het ware vergroeid zijn met zijn dood, moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding.” (Romeinen 6:3-5)
Om dit concept van dood aan het oude leven en opstanding vanuit de doop in het nieuwe leven te verduidelijken schreef de in zijn tijd populaire leraar-monnik Morgan van Wales: “Hij [Paulus] toont dat we gedoopt waren op deze manier zo dat we door het mysterie begraven zijn met Christus, stervende aan onze overtredingen, afstand gedaan hebben van onze voormalige levens, zodat net zoals de vader is verheerlijkt in de opstanding van de Zoon, zo ook vanwege de nieuwheid van onze manier van leven is hij verheerlijkt door allen, onder voorbehoud dat zelfs de tekenen van onze oude zelf niet meer te herkennen zijn in ons. Want we zouden niet mogen iets te willen of verlangen dat diegenen die nog niet gedoopt zijn, en al diegenen die nog verstrikt zijn in de fouten van het oude leven, willen of verlangen.”[13] U kent Morgan van Wales misschien als de “ketter” Pelagius, uit de geschriften van Augustinus van Hippo. Pelagius was valselijk veroordeeld als ketter in 2 Noord-Afrikaanse synodes waarover bisschop Augustinus de baas was, zonder dat hij de mogelijkheid had zich te verdedigen. Dat hij een ketter was is nog steeds de algemeen aanvaarde orthodoxie maar zijn herontdekte commentaar op Romeinen, waaruit we zo net een stukje hebben voorgelezen, toont aan dat hij een bijbelgetrouwe leraar was, in lijn met de voorgaande traditie.
Het oudere Ambrosiaster document, van de generatie van voor Augustinus en Pelagius, bevat een soortgelijk idee: “Gelukkig zegt Paulus ons dat we zullen verrijzen indien we verenigd zijn met Christus en de gelijkenis van zijn dood, met andere woorden, indien we al onze slechtheid aan de kant hebben gelegd in de doop en, overgebracht zijnde in een nieuw leven, niet meer zondigen. Op deze manier zullen we zoals Hem [Christus] zijn in zijn opstanding, omdat de gelijkenis van zijn dood een soortgelijke opstanding veronderstelt.”[14]
Op dezelfde manier moeten wij ons oude leven achterlaten, en door het water binnengaan in een nieuw leven, dat gericht is op het komende koninkrijk van God. – Maar nog steeds is dit niet het koninkrijk. – Dit is een werkelijk transformerende kracht. Diegenen die zich gaan laten dopen moeten bereid zijn al het oude, zondige achter te laten voor hun doop. Ze mogen echt verwachten dat hun leven vernieuwd en gezuiverd zal worden wanneer ze zich door de doop onderwerpen aan Christus (Mattheüs 28:18-20).[15] Een doop is een volledige onderdompeling, een sterven aan onze oude, zondige zelf. Zo geven we alles, ja ons hele leven en onze hele wil over aan Christus. Ook laten we ons onderdompelen in zijn liefde. Ik herhaal nogmaals dat, zoals we kunnen opmaken uit onze Romeinen tekst, volgens Paulus het oude leven sterft in de doop en dat diegenen die dus al gestorven zijn aan deze zondige natuur hunzelf moeten beschouwen als dood voor de zonden en opgestaan in een nieuw leven met de opgestane Heer, in een vereniging met Christus, door het geloof.[16] Want, in Hebreeën 11:16b staat geschreven:
‘16b. hun verlangen ging uit naar een beter Vaderland, het hemelse. Daarom schaamt God zich niet om hun God genoemd te worden, want Hij heeft voor hen een stad gebouwd”’
Door het verbond met Christus is God nu al onze God. Maar, net zoals de geloofshelden uit Hebreeën 11, de vroege christenen, en de christenen erna, kijken wij uit naar de komst van Jezus Christus en de komst van de stad van onze God, zoals Johannes schreef:
“2. Ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, vanuit God uit de hemel neerdalen, gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid. 3. Toen hoorde ik een luide stem, die vanaf de troon riep: ‘Dit is de tent van God bij de mensen! Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. 4. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen, en de dood zal niet meer bestaan; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.’” (Openbaringen 21:2-4)
“want al het oude is voorbij.” In zekere zin gebeurt dit nu al. Alle gedoopte christenen moeten beseffen dat ze al binnengetreden zijn in een nieuw en heilig leven, verwachtende de stad Gods. Ze zijn al ingeschreven als burgers in die stad (Hebreeën 4:16; 12:22-23). We mogen allen beseffen dat we al als individuen en als kerk in zo een relatie staan met de Godmens Jezus, de Koning van de stad die zal neerdalen uit de hemel. Dit was de hoop van de geloofshelden van de Hebreeënbrief, wiens geloof gefocust was op deze eeuwige stad, hun vaderland (Hebreeën 11:10, 16).[17] Deze stad, in tegenstelling tot Nimrods stad, of de stad van één of de andere farao of dictator, zal eeuwig blijven bestaan.[18] Dan zal volledig vervuld worden wat in Jesaja 9:1-7 staat geschreven en wat al ten dele vervuld is:
“Het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet een helder licht. Over hen die wonen in een land vol duisternis gaat een stralend licht op. Uitbundig laat U hen juichen en U overstelpt hen met vreugde; zij verheugen zich voor uw aanschijn zoals er vreugde is bij de oogst en gejuich bij het verdelen van de buit. Want het drukkende juk, de stang op hun schouders, de stok van de drijver, U breekt ze stuk als op de dag van Midjan. Want alle dreunend stampende laarzen en met bloed doordrenkte mantels worden verbrand, en verteerd door het vuur. Want een kind wordt geboren, een zoon wordt ons gegeven. De heerschappij rust op zijn schouders; men noemt hem wonder van beleid, goddelijke held, vader voor eeuwig, vredevorst. Groot is de macht en eindeloos de vrede voor de troon van David, voor zijn koninkrijk; hij zal het stichten en onderhouden door recht en gerechtigheid vanaf nu en voor altijd. De geestdriftige liefde van de HEER van de machten zal dit teweegbrengen.”
Deze belofte was ook al gegeven aan een afstammeling van Abraham, zoals u kan lezen in Genesis 49:10: “Van Juda zal de scepter niet wijken, de staf zal niet verdwijnen tussen zijn voeten, totdat hij verschijnt die hem [Juda] leiden mag; hem [Christus] zijn de volken gehoorzaam.”[19]
Deze belofte is volledig nedergedaald op de Leeuw van Juda.[20] Laat ons ons dus nu al volledig onderwerpen aan de liefde van Christus en aan Christus zelf door gehoorzaamheid aan Hem door het geloof, door de doop, en door blijvend vertrouwen. Dan zullen we zijn licht, vreugde, en bovenal zijn liefde ervaren. Er is ruimte voor nieuwe hoop als we onze hoop volledig vestigen op Christus. Er is ruimte voor nieuw, bruisend leven, indien ons leven gebouwd is op het fundament Gods, het eeuwige fundament. Ik geloof dat de geestelijke verduistering van Europa kan worden teruggekeerd, zodat de heilige Kerk in Europa weer het eeuwige licht van het evangelie kan schijnen, beginnende in ons dorp, Vlaanderen, België, de Benelux, Europa, en ja, de hele wereld.[21] Het gaat niet om onze koninkrijken maar het gaat om het Eeuwige koninkrijk van God de Vader. Franciscus zei het als volgt: “De Heer van genade gaat beslag leggen op ons hart. Hij wil ons helemaal benutten: onze ogen, onze mond, onze handen en voeten, onze gedachten en gevoelens.”[22] “Heer, U bent het licht in onze duisternis. U hebt over ons mensen gezegd: ‘Uit het hart komen voort boze gedachten; moord, echtbreuk, ontucht, diefstal, valse getuigenis en godslastering’ (Mt.15,19). Maar u bent tot ons gekomen om onze duisternis te veranderen in uw helderheid. Kom dan, Jezus, met uw licht en laat ons de waarheid zien waaruit wij leven. Eén enkel ogenblik is voor u voldoende.”[23]
Deze preek werd oorspronkelijk gepreekt op 16 juni 2018. Ze werd op 24 september en op 1 oktober 2023 in twee delen gepreekt in de Evangelische kerk van Balen. Dit is de oorspronkelijke lange versie.
Voetnoten:
[1] In tegenstelling tot apiru, zie Robin Routledge, Old Testament Introduction: Text, Interpretation, Structure, Themes (Nottingham: Inter-Varsity Press, 2016), 81-82.
[2] Gebaseerd op Bruce, Commentary on the Epistle to the Hebrews, 304-305. Zie ook A. van de Beek, Geschiedenis van Israël in het Oude Testament (Kampen: Kok Voorhoeve, 1993), 17-18.
[3] Boek van Jasher.
[4] Lees Routledge, Old Testament Introduction, 238-239 voor de roeping van Abraham als een nieuw begin.
[5] Idem, Old Testament Theology: a Thematic Approach (Nottingham: Inter-Varsity Press, 2008), 158(, 165, voetnoot 22), 166-167, 172. Zie ook Theologie van het Oude Testament: De blijvende boodschap van de Hebreeuwse bijbel, ed. Hendrik Koorevaar en Mart-Jan Paul (Zoetermeer: Boekencentrum, 2013), 188, 230-231, 260-261.
[6] Zie ook van de Beek, Geschiedenis van Israël in het Oude Testament, 16-18.
[7] Deels gebaseerd op John Henry Newman, Works of John Henry Newman (Kindle Locations 5025-5031). Kindle Edition.
[8] Het voorgaande is gebaseerd op Herbert Wolf, An Introduction to the Old Testament Pentateuch (Chicago: Moody Publishers, 1991), 129-130. Deze connectie wordt ook gemaakt in Theologie van het Oude Testament, ed. Hendrik Koorevaar en Mart-Jan Paul, 406-408.
[9] Voor een interessante uitbreiding over Abraham en Mozes, lees Paul Copan, Is God a Moral Monster? Making Sense of the Old Testament God (Grand Rapids, Michigan: Baker Books, 2011), 43-46.
[10] van de Beek, Geschiedenis van Israël in het Oude Testament, 23. Zie ook Claus Westermann, Hoofdlijnen van een theologie van het Oude Testament (Kampen: J. H. Kok, 1981), 41-42, 77.
[11] Deze zin is gebaseerd op Routledge, Old Testament Theology, 162. (Zie ook de verwijzingen naar John Bright, Covenant and Promise (London: SCM, 1977), 35, 43. Stephen L. Cook, The Social Roots of Biblical Yahwism, Studies in Biblical Literature 8 (Leiden: Brill, 2004). Walther Eichrodt, Theology of the Old Testament, Volume 1 (London: SCM, 1961), 37.)
[12] Dit idee komt overeen met F.F. Bruce, The Epistle of Paul to the Romans: An Introduction and Commentary (London: Tyndale Press, 1963), 137.
[13] Pelagius, Pelagius’ Commentaar op Romeinen, Romeinen 6:4, genomen uit Theodore de Bruyn, Pelagius's Commentary on St. Paul's Epistle to the Romans: Translated with Introduction and Notes (Oxford: Clarendon Press, 1993), 96-97.
[14] Ambrosiaster, Commentaar op Romeinen, Romeinen 6:5, genomen uit Gerald L. Bray, Commentaries On Romans and 1-2 Corinthians - Ambrosiaster (Downers Grove, Illinois: InterVarsity Press, 2009), 48.
[15] Voor de doop om een bekeerling te zijn en de vernieuwende werking, al bij de Joden, zie Alfred Edersheim, The Life and Times of Jesus the Messiah , Volume 2 (Grand Rapids, Michigan: Eerdmans, 1947), 745-747. In ons voorbeeld worden ze bekeerlingen van Jezus de Messias.
[16] Bruce, Romans, 136-137.
[17] Merrill C. Tenney, Interpreting Revelation (Grand Rapids: Eerdmans, 1957), 92-94, 133. A. J. Visser, De Openbaring van Johannes (Nijkerk: G. F. Callenbach, 1972), 249-250. Grant R. Osborne, Revelation Verse by Verse (Bellingham, Washington: Lexham, 2016), 337-341.
[18] Francis A. Schaeffer, Basic Bible Studies (Wheaton, Illinois: Tyndale House Publishers), 84.
[19] Dit stuk is gebaseerd op John Henry Newman, Works of John Henry Newman (Kindle Locations 5031-5038). Kindle Edition.
[20] Naar ibid., Kindle Locations 40036-40038.
[21] Zie ook Routledge, Old Testament Theology, 173-174.
[22] A. van Corstanje, Franciscus, Bijbel der Armen (Haarlem: J. H. Gottmer, 1976), 115.
[23] Ibid., 155.
Categorie:Preken
24-05-2018
Nieuwtestamentische Aansluiting
[Om dit artikel te begrijpen moet de lezer weten dat - als men de traditie der Babylonische Talmud volgt - de Joodse Bijbel eindigt met het boek Kronieken.]
"Als we nu vanuit een literair standpunt kijken naar het begin van het NT, het Evangelie van Mattheüs, dan begint het boek met de stamboom van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham (Mat. 1:1). Mattheüs neemt de stamboom aan het begin van Kronieken op (1 Kron. 1:1-27) en zet die voort tot de nieuwe doelpersoon, Jezus Christus. Daarmee wordt het literaire zegel op het OT door middel van het boek Kronieken door Mattheüs verbroken. Het boek eindigt met de zendingsopdracht van Jezus in Jeruzalem aan zijn leerlingen (Mat. 28:18-20). Die begint met de woorden: 'Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen' (Mat. 28:18b-20). Het einde van Mattheüs staat parallel met het einde van Kronieken, waar de Perzische koning Cyrus zegt: 'Alle koninkrijken van de aarde heeft JHWH, de God van de hemel, mij gegeven. Hij heeft mij opgedragen voor Hem een tempel te bouwen in Jeruzalem, in Juda. Laten al diegenen onder u die tot zijn volk behoren, zich verzekerd weten van de hulp van JHWH hun God en daarheen gaan' (2 Kron. 36:23). Door Jezus krijgt de afsluiting van Kronieken en het hele OT zijn hoogtepunt en voltooiing. Jezus heeft niet alleen alle macht op aarde, maar ook in de hemel. Het woord hemel komt bij Cyrus ook voor, maar is daar verbonden met JHWH. Cyrus wenst dat JHWH met zijn volk zal zijn, dat naar Jeruzalem gaat om de tempel te bouwen. In Mattheüs belooft Jezus dat Hijzelf bij zijn gezanten zal zijn die heengaan in de wereld om zijn opdracht uit te voeren. Daardoor gaan koning Cyrus en JHWH in het OT gezamenlijk over in één persoon, Jezus Christus in het NT."
bron: Hendrik J. Koorevaar, "Een structureel canonieke benadering voor een theologie van het Oude Testament als geheel," in Theologie van het Oude Testament: De blijvende boodschap van de Hebreeuwse Bijbel, reds. Ibid., en Mart-Jan Paul (Zoetermeer: Boekencentrum, 2013), 114-115.
08-04-2018
Genesis versus Egyptologie
Het boek Genesis versus Egyptologie van Robert de Telder is hier gratis beschikbaar (met toestemming van de auteur):
Als bijbelgelovige christenen hebben we de taak om alles te onderzoeken en enkel het goede te behouden. Het slechte moeten we dus verwerpen (1 Thessalonicenzen 5:21). Dit geldt ook voor bepaalde leerstellingen. Iemands manier om de Bijbel te interpreteren zou niet zoals het kiezen van een ijsje mogen zijn. In het protestantisme denken mensen soms dat ze het recht hebben om de Bijbel te interpreteren naar hun eigen goesting. Dit heeft als gevolg dat vele mensen met nieuwe leringen komen die haaks staan op datgene wat de eerste christenen geloofden.
In tegenstelling tot het vorige worden we vanuit de Bijbel aangemoedigd om te strijden voor het geloof dat eens en voorgoed de heiligen werd overgeleverd (Judas 1:3). Er is één waar geloof, één ware geloofstraditie, één waar christendom, zoals altijd al verkondigd door de ware christenen maar er zijn vele valse leraren die valse leringen verkondigen. Paulus zei het als volgt: Beste Timoteüs, verdedig de juiste uitleg van het goede nieuws, die ik je geleerd heb. Pas op voor de valse leraren en voor alle praatjes waarmee ze God beledigen. Zij noemen het kennis, maar het is onzin (1 Timoteüs 6:20, BGT). Er kan nog veel meer verteld worden over deze valse leraren (zie ook 2 Petrus 3:14-17) maar om het eenvoudig te houden kunnen we stellen dat het mensen zijn die denken dat ze over geheime kennis beschikken en daarom het recht hebben om de Bijbel uit te leggen zoals zij het willen. Omdat de christelijke Kerk al bijna twee millennia bestaat, moeten we ons afvragen of we onderweg niet beïnvloed geweest zijn door dwaalleren die ingaan tegen de vroegchristelijke traditie en de Bijbel. Daarom is het goed als we alles toetsen (1 Thessalonicenzen 5:21) en dagelijks de schriften onderzoeken om te toetsen of datgene wat wordt verkondigd al dan niet de waarheid is (Handelingen 17:11). Dit geldt ook voor leerstellingen zoals de erfzondeleer, die ik al jarenlang heb onderzocht, omdat ik geloof dat het belangrijk is om dit te onderzoeken. Het volgende is slechts een korte samenvatting. Meer zou kunnen gezegd worden, maar het is een kwestie van het kort te houden.
Opwekkingsleider Charles Finney zei al in de 19de eeuw over de erfzondeleer: Deze doctrine is een struikelblok zowel voor de kerk als voor de wereld, oneindig schandevol ten overstaan van God en walgelijk ten overstaan van God en het menselijk verstand. Ze zou verbannen moeten worden van elke preekstoel, van elke leerstelling en van deze wereld. Ze is een overblijfsel van heidense filosofie, en werd door Augustinus tussen de leerstellingen van het christendom geplaatst. Iedereen die de moeite doet om dit te onderzoeken kan dit te weten komen (Lezingen over Systematische Theologie, p. 340). Charles Finney kon spreken vanuit ervaring, aangezien zijn evangelisatie ervoor zorgde dat honderdduizenden zich werkelijk bekeerden. In plaats van de erfzondeleer te promoten plaatste Charles Finney, zoals de bijbel dat doet, de verantwoordelijkheid voor de zonde bij elk zondigend individu.
In de vorige eeuw is het duidelijk aangetoond door Ernesto Bonaiuti (Het Ontstaan van Augustinus Idee van de Erfzonde, p. 161-175) dat de erfzondeleer hoogst waarschijnlijk door Augustinus rond het einde van de vierde eeuw is overgenomen vanuit een specifieke bron (het Ambrosiaster document). Het auteurschap van deze specifieke bron blijft een mysterie. Wel weten we met absolute zekerheid dat Augustinus (geboren in het jaar 354, gestorven in het jaar 430), door de verkondiging van de erfzondeleer, inging tegen de traditie van de eerste christenen.
Hier zijn enkele geschriften die de vroegere traditie representeren. Merk op dat deze geschriften niet compatibel zijn met de erfzondeleer en dat ze dikwijls tegen de leerstellingen van de dwaalleraren schreven:
* Ignatius, die gestorven is in het jaar 108, zei: Ik bedoel niet dat er twee verschillende menselijke naturen zijn, maar er is één mensheid , soms behoort iemand aan God, soms aan de duivel. Als iemand een ware gelovige is, dan is hij een man van God maar als hij ongelovig is, dan is hij een man van de duivel, zo geworden, niet van nature, maar door zijn eigen keuze (Aan de Magneziërs 5, lange versie; dit kan een latere toevoeging zijn maar dit bewijst des te meer dat Augustinus' dwaalleer nog niet overal was doorgedrongen).
* Justinus de Martelaar, de eerste christelijke apologeet, gestorven in 165 na Christus, schreef: Als een mens slecht [in de zin van zondig] gemaakt zou zijn, dan zou hij geen straf verdienen, omdat hij niet slecht uit zichzelf zou zijn ( ) (Eerste Apologie 43). En: God heeft de mens niet geschapen zoals bomen en beesten zonder de macht om te kiezen; want hij die geen hand heeft in zichzelf goed of slecht maken, maar die zo al geboren is, kan geen eerlijk oordeel krijgen, want zowel het goede als het slechte zijn zo vanuit hunzelf maar enkel zoals ze gevormd zijn door de hand des oordeels [hij bedoelt over een tijdsperiode] (uit hetzelfde document).
* Johannes Chrysostomos, een tijdgenoot van Augustinus, schreef: Dat een mens zou gestraft moeten worden voor wat een ander heeft gedaan lijkt niet in overeenstemming met de rede. ( ) Voor het feit dat toen hij [Adam] zondigde en sterfelijk werd, en zij die uit hem voortkomen dit ook zouden moeten zijn, is niets bijzonders [lichamelijke dood]. Maar hoe zou daaruit volgen dat door zijn [Adams] ongehoorzaamheid iemand anders een zondaar wordt? (Preken op Romeinen 10)
Zoals u kan zien: de vroege christenen geloven dat de zonde van Adam enkel lichamelijke dood als gevolg heeft [Genesis 3:19,22-24]. De geestelijke dood is ieders eigen verantwoordelijkheid en de officiële leerstelling van de erfzonde bestond niet voor Augustinus (Gustav Friedrich Wiggers, Een Historische Presentatie van Augustinisme en Pelagianisme uit de Originele Bronnen, 299-326).
Merk ook op dat als de Bijbel in zijn geheel wordt bekeken, al snel blijkt dat deze niet compatibel is met de erfzondeleer:
* Genesis 3 rept met geen woord over erfzonde als een gevolg van Adams zonde. Wel is er sprake van de lichamelijke dood (tot stof terugkeren en geen toegang tot de boom van het leven hebben).
* Psalm 51:7 leest in een goede vertaling: Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen (NBG). Het onderwerp is de moeder, niet koning David. Om een voorbeeld te geven: Zie, ik ben in een onrechtvaardige omgeving geboren, en met vuistslagen heeft mijn vader mij grootgebracht. De zondaar is hier de vader en niet het kind. Psalm 51 gaat over Davids overspel met Bathseba. David erkent dat hij zondig is. Onverwachts de zonde op Adam verschuiven zou niet passen in de context. En indien het wel over David zou gaan, dan volgt nog niet dat deze psalmtekst op iedereen van toepassing is.
* Ezechiël 18 gaat lijnrecht in tegen de erfzonde: De ziel, die zondigt, die zal sterven; de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid van de vader ( ); de gerechtigheid van de rechtvaardige zal op hem zijn, en de goddeloosheid van de goddeloze zal op hem zijn (vers 20).
* De Bijbel leert dat de bozen God kenden, maar dwazen werden (Romeinen 1:21-22, dus niet zondig/dwaas waren geboren), dat ze de goddelijke waarheid verruilden voor de leugen (Romeinen 1:25, ze kenden de waarheid), dat ze allen zijn afgedwaald als schapen (Jesaja 53:6/Romeinen 3:12, (een schaap wordt niet afgedwaald geboren), dat hun hart is verhard (Handelingen 28:27/Hebreeën 3:8, dus onverhard geboren), enzovoort en zo verder,
Waar was de verloren zoon in de gelijknamige gelijkenis (Lukas 15:10-32) vooraleer hij koos om de wereld in te trekken? Bij de Vader. Was de zoon al verloren voor hij koos om de Vader te verlaten? Het antwoord is: Neen! Wij zijn het die Gods paden verlieten, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. (HTB, Jesaja 59:12) Maar uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort. (NBG, Jesaja 59:2) Niet de ongerechtigheid of zonde van Adam.
* De erfzondeleer wordt in Romeinen 5 (en 3) ingelezen. Dit is niet de oorspronkelijke betekenis van de tekst. Als we de Romeinenbrief per hoofdstuk zouden samenvatten, dan bekomen we een soort van opbouw: Romeinen 1: de heidenen zijn zondig. Romeinen 2: ook de Joden zijn zondig. Romeinen 3: dus zijn we allen zondig (Paulus is een oosterling: hij bedoelt niet noodzakelijk ieder individu Westers denken - maar beide groepen). Romeinen 4: door vertrouwen in God zoals Abraham (impliceert verbond en gehoorzaamheid) worden we allen gerechtvaardigd. Romeinen 5: Adam bracht de geestelijke dood in de wereld. Deze geestelijke dood is op Adams nakomelingen (heidenen en Joden) gekomen omdat ze allen hebben gezondigd (niet: in Adam, dit is een verkeerde vertaling van vers 12, zie ook vers 14 over mensen die niet zo gezondigd hebben). Mensen die Romeinen 5:12 graag uit de context nemen, moeten rekening houden met verzen 18 en 19. We weten dat Christus voor alle mensen gestorven is en dat hieruit niet volgt dat alle mensen automatisch gered zullen zijn. Hetzelfde moet dus gelden voor de kant van Adam. Adam zondigde, hieruit kan niet volgen dat alle mensen automatisch zondaars worden (anders valt Paulus vergelijking uit elkaar). Zoals alle mensen Adam hebben gevolgd tot veroordeling en dood, zo kunnen alle mensen Christus volgen tot rechtvaardiging en leven, zoals Paulus al uitlegde in Romeinen 4. Dit is een keuze zoals duidelijk wordt in Romeinen hoofdstuk 3 tot 5.
* van nature in Efeze 2:3 kan geïnterpreteerd worden als een aangeboren natuur of een aangekweekte natuur door gewoonte (zoals Thayers Grieks of Adam Clarkes commentaarstuk op Efeze 2:3, een duidelijk voorbeeld van een aangekweekte natuur is Jeremia 13:23). De kleine context van Efeze 2:3 geeft een aangekweekte natuur van persoonlijke zonden weer (vers 1-3). Zoals ik daarstraks kort besprak, geloofden de vroegste christenen niet dat de mens met een zondige natuur geboren is. Dit geloofden juist de dwaalleraren. De context van de Efezebrief gaat over het vernieuwen van het denken; het loskomen uit zondige gewoontes.
Enkele positieve stellingen over kinderen uit het Nieuwe Testament:
* In die tijd kwamen de leerlingen bij Jezus en zeiden: Wie is eigenlijk de grootste in het koninkrijk der hemelen? Hij riep een kind, zette het in hun midden en zei: Ik verzeker jullie, als je niet verandert en wordt als kinderen, kom je het koninkrijk der hemelen niet eens binnen. Wie zich dus klein maakt als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk der hemelen. En wie één zon kind bij zich ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij. Maar wie één van deze kleinen die op Mij vertrouwen ten val brengt, kan beter met een molensteen om zijn nek in volle zee gegooid worden (Matteüs 18:1-5, WB).
* Toen bracht men kinderen bij Hem, met de bedoeling dat Hij hun de handen zou opleggen en voor hen zou bidden. Maar de leerlingen wezen hen terecht. Jezus zei: Laat die kinderen en verhinder niet dat ze bij Me komen, want van zulke kinderen is het koninkrijk der hemelen (Matteüs 19:13-14, WB).
* ( ) wees kinderen in het kwaad (1 Korintiërs 14:20, NBV; indien kinderen zondig zijn, valt Paulus vergelijking uit elkaar).
* Wees als pasgeboren kinderen (1 Petrus 2:2, WB).
De vraag is: Wiens standpunt volg je? Dat van de eerste christenen of dat van Augustinus, die op het einde van de vierde eeuw na Christus een nieuwe leer begon te verkondigen? Wat willen wij blijven verkondigen? Het ware christendom of een latere herinterpretatie?
In het begin van dit document werd aangetoond dat we niet zomaar kunnen kiezen wat we geloven en verkondigen (ijsjeschristendom). Jezus zei hieromtrent zelfs: Ik zeg u: over ieder zinloos woord dat de mensen spreken, zullen ze verantwoording moeten afleggen op de dag van het oordeel. Want op grond van uw woorden zult u rechtvaardig bevonden worden en op grond van uw woorden zult u veroordeeld worden (Matteüs 12:36-37, WB). Ook Jakobus zei dat leraren strenger geoordeeld zullen worden (Jakobus 3:1). Het zou goed zijn als de protestantse kerk en individuele protestanten minder aan ijsjeschristendom zouden doen en meer tijd zouden investeren om de vroege kerkgeschiedenis te bestuderen en te toetsen of ze al dan niet in het ware geloof zijn (2 Korintiërs 13:5).
26-05-2017
De Mens en zijn Zoektocht naar Voldoening en naar God
De
Heer ziet neer vanuit de hemel, Hij speurt de mensen af of er ergens een wijze
is, iemand die zoekt naar God (Psalm 14:2, Willibrordvertaling).
Een
baby wordt geboren zonder kennis, is afhankelijk van zijn ouders, en heeft een
natuurlijke drang tot zelfbevrediging. Dit is een natuurlijk instinct waar
niets verkeerd mee is. Een kind heeft ook een godsbesef (Romeinen 1:21). Het is de
bedoeling dat het kind later reageert op zijn onwetendheid/afhankelijkheid en
zijn godsbesef en juist dáárom God zoekt (Handelingen 17, Psalm 14:2). Zo zal
hij leren om God boven al en zijn naaste als hemzelf te beminnen (Mattheus
22:37-39).
De
duivel en maatschappijen onder leiding van de duivel (2 Korinthe 4:4) spelen in
op de natuurlijke drang tot zelfbevrediging en willen dat de mens een kortere
weg zoekt (Mattheus 4). Dit egoïsme leidt niet tot een uiteindelijke
bevrediging maar het leidt tot de dood (Romeinen 6:23, Jakobus 1:14-15).
De
mens moet zich niet lam laten maken door zijn eigen zonden of het bedrog van
anderen (1 Timotheüs 4:2) maar tot inkeer komen en tot God terugkeren
(Handelingen 17:30) - terugkeren tot Christus, de Goede Herder die leven in
overvloed, en zelfs Zijn eigen leven geeft (Johannes 10:10-11)! - Atheïsme
wordt in de Bijbel als een pure dwaze mening omschreven (Psalm 14:1). Het is
het negeren van het natuurlijke godsbesef (Romeinen 1:21). De gevolgen zijn
overduidelijk. Om er maar een paar te noemen: vervuld zijn van ongerechtigheid,
boosheid, hebzucht, slechtheid, nijd, bloeddorst, ruzie, bedrog,
kwaadaardigheid, roddel, laster, haat tegenoverstaande van God, vermetelheid,
verwaandheid, protserigheid, vindingrijkheid in het kwaad, ongehoorzaamheid aan
ouders, onverstandigheid, onbestendigheid, zonder liefde en zonder mededogen
zijn (zie Romeinen 1:29-31). Daarom geeft de Bijbel ons het volgende, nuttige
advies: Vrees God en onderhoud zijn geboden; daar komt voor een mens alles op
aan (Prediker 12:13b, Willibrordvertaling). Een mens die God vreest, zoekt
naar Hem vanuit onwetendheid en vindt Hem als zijn meest waardevolle Leraar en
Vriend voor dit leven en voor het hiernamaals.
28-03-2017
De Verkiezing in het Oude Testament
'Redding en verkiezing. Lange tijd speelde het begrip verkiezing een belangrijke rol in de theologie van het Oude testament. Het was een begrip, waarmee men Gods werk met betrekking tot Israël in zijn totaliteit typeren wilde. Er werd veelomvattend gesproken van de "verkiezingstradities" van Israël" (zo bijvoorbeeld K. Galling), waarmee men het oog had op de geschiedenis van de aarsvaders, het exodusbericht en nog andere teksten. (Zie THAT I, 1971, S. 275-300; aldaar wordt de overige literatuur).
Er moet echter op gewezen worden, dat in de aldus getypeerde teksten het werkwoord bhr (verkiezen) niet voorkomt. Wanneer het Oude Testament vertelt, wat er gebeurt is, gebruikt het dat woord nooit. Wordt het woord gebruikt, dan heeft het de funktie van een interpretatie achteraf. Uit de verte van een veel later tijd kijkt het terug naar wat er gebeurd is om er een duiding aan te geven. Niet door Gods verkiezing is Israël tot zijn volk geworden, maar door een daad van redding in den beginne. Daarover naderhand reflekterend, verklaarde men Gods werk door te zeggen, dat Hij Israël uitverkozen had. Men kan dat duidelijk merken aan de manier, waarop het woord in het Oude Testament gebruikt wordt (ik verwijs naar het artikel van H. Wildberger in THAT I, S. 275-300: "In het oudtestamentische onderzoek bestaat er bijna consensus over, dat er niet vóór Deuteronomium expliciet over Israëls verkiezing gesproken is", S. 284). Men is het er ten volle over eens, dat het begrip verkiezing eerst in Deuteronomium deugdelijk gemunt werd. De locus classicus is Deuteronomium 7, 6-8:
"U heeft Jahwe, uw God, uit alle volken op den aardbodem uitverkoren om zijn eigen volk te zijn. Niet omdat gij talrijker waart dan enig ander volk. Maar. omdat Jahwe u liefhad en den eed hield, dien Hij uw vaderen gezworen had, heeft Jahwe u met een sterke hand uitgeleid en u verlost uit het diesthuis..."
Uit deze tekst blijkt duidelijk dat het begrip verkiezing een interpretatie is. De redding uit Egypte wordt achteraf zo uitgelegd, dat ze plaatsvond, omdat Jahwe Israël "uit alle volken op den aardbodem" verkozen had om aan dit volk deze daad van redding te voltrekken. Deze verklaring is in Deuteronomium 7 in verband gebracht met het gebod tot rigoreuze afzondering van de Kanaänieten en hun religie. Inderdaad is de passus Deuteronomium 7, 6-8 de motivering van het gebod tot afzondering dat in Deuteronomium 7, 1-5, en vervolgens in vers 9-11 opnieuw - nu parenetische kontekst: in Deuteronomium is het van levensbelang, dat het eerste gebod ingeprent wordt met het oog op het gevaar van syncretisme. Dat impliceert echter ook, dat verkiezing verkeerd begrepen is, als men er pretenties uit afleidt. En wat er in Deuteronomium 7, 6-8 nog slechts impliciet gezegd wordt, staat er in Amos 3, 2 in alle scherpte ("U alleen heb ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden aan u bezoeken"). Alleen in verband met de paranese krijgt verkiezing zin: vanwege het gevaar van afval wordt Israël het eerste gebod voorgehouden. Op grond daarvan lijkt het niet raadzaam om het begrip verkiezing te generaliseren en dan abstract te spreken over het uitverkoren volk. Zulke abstracte generalisaties kunnen gemakkelijk aanleiding geven tot pretenties, die ten onrechte uit het begrip verkiezing afgeleid worden.
Tegen een algemeen gebruik van het begrip verkiezing pleit ook het feit, dat het woord verkiezing niet voorkomt in de formering va tradities aangaande Gods reddende daad in den beginne, maar ook niet in de lange ketting van overgeleverde woorden, die daaraan herinneren (zie boven). Het is dan ook geen toeval, dat de profeten vóór de ballingschap het begrip verkiezing Gods bijna geheel vermijden.* Daarom kan men niet zeggen, dat het begrip verkiezing de sleutel is, waarmee het hele Oude Testament ontsloten kan worden; gebruikt men het dan moet men in het oog houden, dat zijn betekenis begrensd is.'
bron: Claus Westermann, Hoofdlijnen van een Theologie van het Oude Testament (1981), 45-46.
voetnoot:
* Amos 3, 2: "U alleen heb Ik gekend (jada'ti) uit alle geslachten van het aardrijk; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden aan u bezoeken". Jada'ti moet niet vertaald worden met 'verkozen' (L. Köhler had zich al daartegen gekeerd); dit 'gekend' immers moet men verstaan in de zin van kennis-making in de ontmoeting.
15-03-2017
Persoonlijke Relatie met God in het Oude Testament
"In de geschiedenis van het heilswoord stuiten wij op het feit, dat de enkeling ongeveer even vaak aangesproken wordt als het volk. Hieruit blijkt, dat Gods werk zich per se niet beperkt tot het Godsvolk, tot Israël, maar integendeel met dezelfde intensiteit op de enkele mens gericht is. En dan niet slechts op de enkeling in zoverre hij deel uitmaakt van het volk Gods, maar ook op de enkeling eenvoudigweg als mens. Dat wordt duidelijk uit het verhaal van de schepping van de mens, in het boek Job, in de wijsheid; in het bijzonder geven de psalmen er uitdrukking aan, waarin niet alleen leed en vreugde van het Godsvolk, maar ook van de enkele mens onder woorden gebracht worden. De persoonlijke relatie met God heeft in het Oude Testament naast Israëls verhouding met God een belangrijke plaats. Beide zijn niet gladweg identiek met elkaar en het zou een ontoelaatbare verkorting zijn van wat het Oude Testament over God zegt, wanneer men daar geen acht op slaat. Een kort overzicht kan dat duidelijk maken: De oergeschiedenis (Genesis 1-11) gaat over de mens, voordat de mensheid uiteengevallen was in volken en godsdiensten; met zijn mogelijkheden en grenzen is de mens een schepsel, dat voor zijn Schepper staat. In de geschiedenis van de aartsvaders (Genesis 12-50) wordt aan de enkele mens in de kring van zijn familie fundamentele betekenis toegemeten, ook met het oog op de latere geschiedenis van het Godsvolk. In de volksgeschiedenis blijkt steeds weer, dat de persoonlijke Godsrelatie van de enkeling in de kring van zijn familie een noodzakelijk element van die historie is. Men hoeft slechts te denken aan Davids familiegeschiedenis of aan de klaagliederen van Jeremia. De Godsrelatie van de enkeling in zijn persoonlijk leven maakt evenzeer deel uit van Israëls eredienst als die van het volk in zijn geschiedenis. Dat blijkt vooral uit de grote betekenis van de individuele psalmen in het Psalter. Tijdens de ballingschap worden familie en enkeling opnieuw de dragende factoren van Israëls religie en in de diaspora blijft dat zo. Het boek Job legt er getuigenis van af, dat het lot van een enkeling, van iemand die lijdt voor Gods aangezicht, het Godsvolk iets te zeggen heeft van beslissende betekenis, ook wanneer het geen Israëliet is, die lijdt. Ten slotte moet men denken aan de sterke humane trek, die door het hele Oude Testament in de universalistische tendens, die veel van de profetieën over de volkeren eigen is. Wezenlijk voor dat wat het Oude Testament over God zegt, is, dat naast de geschiedenis van God en zijn volk ook de enkele mens in zijn persoonlijk leven, in de kring van zijn familie, gewaardeerd wordt als Gods tegenspeler, juist in zijn simpele mens-zijn."
bron: Claus Westermann, Hoofdlijnen van een theologie van het Oude Testament (1981), 70. Westermann verwijst naar R. Albertz, Persönliche Frömmigkeit und offizielle Religion (1978).
14-12-2016
De Antichrist
De apostel Johannes vertelde ons dat in de dagen
waarin hij leefde, er al vele antichristenen waren in de wereld en hij spreekt
over de geest van de antichrist (1 Johannes 4:3). Een antichrist en een
misleider is iemand die ontkent dat Christus in het vlees gekomen is (2
Johannes 1:7). Dit was typisch voor het gnosticisme ten dage van Johannes.
Gnostici geloofden dat het vlees slecht is en de geest goed is. Daarom was de
gnostische versie van Christus een soort van spookgestalte, die niet geboren
was uit de maagd Maria (tegen Mattheüs 1:20, 23). De vroege kerk schreef hevig tegen
deze ideeën en vele christenen denken dat de schrijvers van de vroege kerk
wonnen tegen deze groepen maar, mijn mening is dat, spijtig genoeg, deze ideeën
gewoon, stap voor stap, de kerk zijn binnengeslopen onder Ambrosiaster, Origenes,
Ambrosius, Hieronymus, Augustinus, Je merkt het vandaag de dag nog in
spreekwoorden zoals: We zijn allen geboren in een zondige natuur/zondig vlees,
we kunnen niet zonder elke dag te zondigen omdat we zonde overerven van Adam
maar Jezus zondigde niet omdat Hij een ander soort vlees heeft. Dit is een
geest van wetteloosheid die zonde herdefinieerd en er een onvermijdelijk ding
van maakt, in plaats van een daad die komt vanuit de wil (zie 1 Johannes 3:4 en
volgende). Door her herdefiniëren van kernleringen (tegen Judas 1:3), creëert
dit een excuus voor religieuze zondaars (tegen Mattheüs 7:17-23). Ik geloof dat deze dingen u duidelijk zullen worden indien u 1 & 2 Johannes en de
geschriften van de vroege christenen bestudeerd.
Ik denk dat goedbedoelende katholieken en orthodoxen
geloven dat de antichrist was vernietigd, toen Gnosticisme zogezegd verslagen
was en protestanten denken dat het gaat om een soort van toekomstige leider,
terwijl de duivel de kerk probeert te corrumperen van binnenuit.
Hieraan moet gij den Geest Gods kennen: iedere geest,
die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is van God; en
iedere geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die
is niet van God; en dit is de geest van den antichrist, van welken gij gehoord
hebt, dat hij komen zal, en hij is nu alreeds in de wereld. 1 Johannes 4:2-3
(Luther vertaling)
14-07-2016
Jeremia 11:11 uitgelegd
"Daarom, zo spreekt de heer, breng Ik rampen over hen, waaraan ze niet kunnen ontkomen. Hoe ze Mij ook aanroepen om hulp, Ik zal niet naar hen luisteren." - Jeremia 11:11 (Willibrordvertaling)
Waarom aanhoort God hen niet?
Reden: omdat hun harten ver van Hem zijn. Ze zijn niet waarlijk gefocust op Hem.
Bewijs: ze aanroepen direct hierna andere Goden:
"Dan zullen de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem henengaan, en roepen tot de goden, dien zij gerookt hebben; maar zij zullen hen gans niet kunnen verlossen ten tijde huns kwaads." - Jeremia 11:12 (Statenvertaling)
11-07-2016
Onvoorwaardelijke Gehoorzaamheid
'Nu weten we dat onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan wat God beveelt voor iedere gelovige een eerste eis is. Wij hoeven niet eerst antwoord te hebben op al onze waaroms om dan pas te doen wat de Heer zegt. En zeker mogen we niet tegenstribbelend of zelfs opstandig opmerken: Ik zie het nut er eigenlijk niet van, dus om mij hoeft het niet. Dat laatste wordt ons tenminste nergens in de bijbel voorgehouden.
Integendeel, in de Schrift vinden we voorbeelden te over van mensen die tot bekering kwamen en zich direct daarop zonder verder commentaar lieten dopen. Kijk eens naar de kamerling die op de terugreis is van Jeruzalem naar Ethiopië. IJverig zit hij op zijn wagen een stuk uit de bijbel te lezen. Hij begrijpt niet alles, maar één ding is hem duidelijk: het gedeelte dat hij leest spreekt over een man, die in de plaats van anderen en terwille van anderen vreselijk geleden heeft. Niet alleen geleden door wat mensen hem aandeden, maar geleden omdat hij de straf van God voor anderen droeg. Maar wie is die man? Terwijl hij zich dat afvraagt, hoort hij een stem naast zich, die vraagt of hij wel begrijpt wat bij leest. Nee, dat doet hij niet, Even later zit de vraagsteller naast hem op de wagen en begint hem Jezus te verkondigen.
Kennelijk spreekt de evangelist Filippus want die is het daarbij ook over de doop. Ze passeren een watertje en prompt zegt de hofbeambte van koningin Candacé:
Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden? (Hand. 8:36).
Wel, er verhinderde hem niets, dus werd hij direct gedoopt. Mooi is dat, als iemand zo direct voldoet aan wat God van hem vraagt. Daarin wordt God verheerlijkt. Gehoorzaamheid is het grote kenmerk van bekering. Vóór onze bekering waren we kinderen van de ongehoorzaamheid. maar met onze bekering is dat totaal uit, Tenminste, zo hoort het in de praktijk te zijn. Als je bekeerd bent, mag je je nog zo inspannen voor christelijk werk, geld geven voor de zending, je naaste de helpende hand bieden enz.. maar als je weigert gehoorzaam te zijn aan het voorschrift om je te laten dopen, dan heeft het voor God toch niet die waarde. De Schrift zegt en laten we dat maar goed tot ons doordringen gehoorzaamheid is beter dan slachtoffers (1 Sam. 15:22).'
bron: J. G. Fijnvandraat, Dopen... waarom eigenlijk?, p. 2.
15-05-2016
Zuiver van Hart
Het gaat om het hart. Als dat
zuiver is, dan zal wat je doet ook zuiver zijn:
"Want waar je schat is,
daar zal ook je hart zijn. De lamp van het lichaam is het oog. Dus als je oog
helder is, zal heel je lichaam verlicht zijn. Maar als je oog slecht is, zal
heel je lichaam duister zijn. Als nu binnenin je het licht duisternis is, hoe
erg zal dan de duisternis zijn! "
- Mattheus 6:21-23
"Jullie hebben gehoord
dat er gezegd is: U zult geen echtbreuk plegen. Maar Ik zeg jullie: ieder die
begerig naar een vrouw kijkt, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar
gepleegd."
- Mattheus 5:27-28
Hierna zegt Jezus figuurlijk
dat ze hun ogen moeten uitrukken en hun handen moeten afhakken:
"Maar als je rechteroog
je doet struikelen, ruk het dan uit en gooi het weg. Want het is beter voor je
dat een van je ledematen verloren gaat, dan dat heel je lichaam in de hel wordt
gegooid. En als je rechterhand je doet struikelen, hak haar dan af en gooi haar
weg. Want het is beter voor je dat een van je ledematen verloren gaat, dan dat
heel je lichaam naar de hel gaat."
- Mattheus 5:29-30
Maar het gaat om de staat van
het hart:
"Hij zei hun: Omdat u
verstokt van hart bent, heeft Mozes u toegestaan uw vrouw te verstoten, maar
dat was niet zo vanaf het begin."
- Mattheus 19:8
CONCLUSIE:
"Zo brengt iedere goede
boom goede vruchten voort, maar de zieke boom brengt slechte vruchten
voort."
- Mattheus 7:17
Het gaat om de staat van het
hart. Vanuit een zuiver, rechtvaardig hart, komen rechtvaardige daden (goede
werken). Doe je onrechtvaardige daden (zonde), dan heb je geen zuiver hart en
dan zal je God niet zien!
Gelukkig die zuiver van hart
zijn, want zij zullen God zien.
- Mattheus 5:8
22-04-2016
Waarin Geloven Pinksterchristenen?
Pinksterchristenen geloven in de Drie-Eenheid (God): Vader, Zoon en Heilige Geest. Ze geloven dat Jezus Christus op deze aarde kwam door de heilige Geest die door Maria werkte, zodat Hij een menselijke natuur en een goddelijke natuur had. Maria was maagd en beviel van Jezus Christus (die 1 Persoon is, die 100% Mens en 100% God is). Pinksterchristenen geloven dat Jezus voor iedereen op het kruis is gestorven, zodat iedereen die Hem aanroept en zijn/haar vertrouwen op Hem stelt, en zich afkeert van zijn/haar zonden, gered wordt van zijn/haar zonden en op weg naar de hemel is. Dit is niet door werken maar door geloof en God's genade. Bij de bekering (het afkeren van de zonden en het keren tot Christus), krijgt de gelovige de Heilige Geest in zich. Dit is de basis van het christelijke geloof.
Wat het pinkster geloof bijzonder maakt is dat Pinksterchristenen geloven dat er nog een doop in de Heilige Geest klaar ligt voor de gelovige. Op dat moment spreekt de gelovige in tongen (glossolalia, onverstaanbare klanken, de Heilige Geest spreekt door de gelovige heen, dat dit in tongen spreken altijd gebeurt, wordt niet dogmatisch gelooft in alle charismatische of pinkster kerken. Ik geloof zelf dat de gave van spreken in tongen voor elke christen beschikbaar is maar ik geloof niet dat dit een direct bewijs hoeft te zijn van het ontvangen van de Heilige Geest) en kan hij dit geschenk van God gebruiken om zichzelf op te bouwen in zijn geloof, om krachtige getuigen te zijn. Ook geloven pinksterchristenen dat de gaven van de Geest niet gestopt zijn (cessassionisme, bijvoorbeeld John MacArthur, evangelische / calvinistische christenen) maar ze geloven dat dit gewoon verder gaat vanuit het Boek Handelingen (Bijbelboek) en dat deze gaven ook beschikbaar zijn voor de gelovige, in het heden (continualisme, pinksterchristenen, charismatische christenen).
16-04-2016
Het Geloof in de Godheid van Christus is Noodzakelijk
'Uit dat wat in dit hoofdstuk is gezegd, blijkt dat Christus niet slechts mens is. Het is niet voldoende te geloven dat Hij een profeet of apostel of een groot leraar, of een bijzondere wonderdoener was. Hij is God, geopenbaard in het vlees. Dit is het struikelblok voor ongelovigen. Het was ook het struikelblok voor de Joden, die Zijn dood eisten. Ze wilden Hem doden, "omdat Hij niet alleen de sabbat brak, maar ook zei dat God Zijn eigen Vader was en zich dus God gelijk maakte" (Johannes 5:18). Ze eisten van Pontius Pilatus, de Romeinse machthebber, dat hij Hem zou kruisigen. Ze zeiden: "Wij hebben een wet en naar onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt" (Johannes 19:7). Toch heeft Christus duidelijk gezegd: "Als u niet gelooft dat Ik het ben, zult u in uw zonden sterven" (Johannes 8:24). De keuze is dus overduidelijk: iemand kan óf de zijde van de ongelovige Joden kiezen, die in hun zonden zijn gestorven omdat ze weigerden te geloven in de godheid van Christus, óf hij kan het duidelijke onderwijs van het Woord van God geloven.'
bron: Anise M. Behnam, Aan Mijn Moslimvrienden [To My Muslim Friends], p. 55.
11-04-2016
Kladversie van "Het Geweten en de Gouvernementele Visie op het Zoenoffer in Relatie tot Evangelisatie"
Dit is de originele kladversie van een preek die ik gegeven heb in een huiskerk in Wallonië op 5 April 2016. Klik hier om de volledige preek te lezen in het Engels.
Moreel besef -> Morele Wet -> Morele Wetgever
Kerkvaders voor Augustinus: (mens is onschuldig geboren), heeft de capaciteit om God te gehoorzamen => de morele wetgever kan ons schuldig of onschuldig verklaren op de dag des oordeels: hemel of hel.
Rom 1:x-x -> Paulus besefte het idee schuldig / onschuldig
Rom 3, 5: De mensen kiezen er op een bepaald moment voor om te zondigen door verlokkingen van de duivel, invloeden | imitatie van Adam.
=> De wet in hun hoofd, hun geweten verklaart hen schuldig => God's wet verklaart hen schuldig => God verklaart hen schuldig => Ze gaan naar de 2de dood.
God kan niet zomaar vergiffenis schenken en de straf als de zondaar spijt heeft want dan zou niemand nog respect hebben voor God's Wet en het karakter van God. God wil wel vergeven maar liefde vraagt ook dat Hij zijn Wet omhoog houdt zodat Hij niet zijn hele koninkrijk in verval laat komen.
God zat dus met een dilemma: of ik laat zondaars de tweede dood in gaan zoals mijn Wet voorschrijft of ik vergeef hen maar dan is er chaos in mijn koninkrijk want dan gaat iedereen zomaar slecht doen.
God had dus nood aan een oplossing: Hij wilde zijn wet staande houden en Hij wilde criminelen / zondaars vergeven.
Hij moest een atonement maken waardoor Hij zondaars kon vergeven maar toch zijn wet staande houden.
God heeft een oplossing bedacht: een mogelijkheid waardoor de straf kan vervangen worden en de wet toch kan rechtgehouden worden. vb. Koning Zaleucus.
Het offer van Jezus aan het kruis toont net zoals koning Zaleucus dat God zijn wet serieus neemt en dat, indien mensen zich niet van hun zonden afkeren door zich te laten verzoenen met God door dit atonement, en stoppen met zondigen, hun straf onvermijdelijk op hun zal vallen.
"De ziel die zondigt zal sterven"
"Het loon van de zonden is de dood"
"Just & the justifier"
Zuivering van zonden
(Verzoening is vergiffenis en zuivering van zonde -> religieuze zondaars)
In het kort dus:
Mensen hebben een besef van goed en kwaad -> mensen hadden de mogelijkheid om hun verplichtingen na te komen door altijd het goede te doen -> mensen hebben gezondigd tegen de wet in hun hoofd, God's Wet en daarom dus tegen God zelf -> mensen zijn schuldig -> mensen zijn op weg naar de hel.
Oplossing: het lijden van Jezus kan als plaatsvervanging van de straf worden aangenomen [= geloof] waarna de mensen niet meer mogen zondigen want anders trappelen ze het kruis offer in het slijk. Indien dit gebeurt moeten ze weer hun vertrouwen op het plaatsvervangend offer stellen of ze zijn nog slechter af dan er voor omdat ze de zonde van geloofsafval er nog bij hebben]
Klik hier om de volledige preek te lezen in het Engels.
03-03-2016
Het Einde vanaf Het Begin
Zij die goud uit hun beurzen schudden en zilver in de weegschaal leggen, huren een smid, die er een god van maakt, en daarvoor knielen en buigen zij.
Zij dragen hem op hun schouders, en dragen hem rond. Zij zetten hem neer waar hij thuishoort: daar staat hij en hij loopt nooit meer weg van zijn plaats! Als iemand hem aanroept, antwoordt hij niet, en hij redt hem niet uit zijn nood.
Herinner u dat alles en luister, neem het ter harte, rebellen!
Herinner u wat vroeger gebeurd is in de oude tijd, want Ik ben God, niemand anders is God, niemand is aan Mij gelijk.
Ik verkondig u het einde vanaf het begin, en vooraf wat nog niet is gebeurd. Ik zeg: Mijn besluit wordt uitgevoerd, en al wat Mij behaagt breng Ik tot stand Jesaja 46:6-10 (willibrordvertaling, nadruk toegevoegd)
Vers 10 wordt dikwijls gebruikt om aan te tonen dat God buiten de tijd staat en daarom perfecte kennis van de toekomst heeft. Nochtans geeft de tekst enkel aan dat God vanaf het begin (tijdsaanduiding) verklaart wat er gaat plaatsvinden in het einde (de toekomst, een andere tijdsaanduiding). Je kan dit lezen als dat God, die buiten de tijd staat, op een bepaald moment (vanuit een menselijk perspectief gesproken) zegt wat Hij in de toekomst (weeral menselijk gesproken) gaat doen. De meest natuurlijke lezing lijkt mij echter dat God gewoon in sequentie leeft zoals mensen dit doen. Het platonistische concept dat God buiten de tijd staat is niet noodzakelijk, is niet een natuurlijke lezing van de tekst en moet in de tekst ingelezen worden (eisegese) om dit te bekomen. Indien we rekening houden met de context (dit is altijd noodzakelijk), is de betekenis van vers 10 gewoon dat God kan zeggen dat Hij iets gaat doen en Hij kan dit zelfs volbrengen. De afgoden kunnen niet spreken, laat staan op voorhand zeggen wat ze gaan uitvoeren.
22-01-2016
Dr. W.F. Dankbaar over Dwaalleraar Marcion
'Een andere dwaalleraar was Marcion, een rijke reder te Rome, die veel aanhang kreeg. Hij wilde geen gnostiek, maar het was hem te doen om de genade van God, zoals hij die verstond uit de brieven van Paulus. Met de gnostieken had hij echter gemeen, dat hij de God van het Oude Testament verwierp: deze was slechts de scheppergod, die deze aardse, slechte wereld gemaakt heeft, de god van toorn en gerechtigheid. Jezus - die slechts in schijn mens geworden is - verkondigde echter een àndere God, de God der liefde, die de onzichtbare, geestelijke wereld gemaakt heeft. Wie door een streng ascetisch leven Christus volgen, komen in het Rijk van deze eertijds 'vreemde' God; de anderen komen met de scheppergod van het Oude Testament in de hel. Marcion schafte het hele Oude Testament af en wilde van de nieuwtestamentische boeken alleen het Evangelie van Lucas en tien brieven van Paulus, door hem gecorrigeerd, aanvaarden. De gemeente van Rome stootte hem in 144 uit; hij stichtte toen een eigen kerk, die zich o.m. in Klein-Azië verbreidde en nog enige eeuwen in stand bleef.'
bron: Dr. W.F. Dankbaar, Kerkgeschiedenis (1988), p. 30. Uitgegeven door Wolters-Noordhoff bv in Groningen, Nederland.
Dr. W.F. Dankbaar over De Gnostiek
'De ernstigste dwaalleer, die de kerk van binnen uit bedreigde, was de gnostiek. De gnosis was reeds te vinden in buitenchristelijke stromingen. Nu bestonden er allerlei kringen, waar men de gnostische, dikwijls bijzonder fantastische speculaties vermengde met nieuwtestamentische gegevens. Tot voor kort kenden wij hun opvattingen hoofdzakelijk uit de bestrijding ervan door de kerkvaders, maar in 1945 zijn in Egypte oorspronkelijke christelijk-gnostieke handschriften voor de dag gekomen. De gnostieken wilden langs de weg van hogere kennis de eeuwige waarheid en daardoor de verlossing bereiken. Omdat zij een absolute tegenstelling aannamen tussen geest en stof, geloofden zij niet, dat de wereld en de mensen gemaakt zouden zijn door de hoogste godheid, maar door een lager goddelijk wezen, de zgn. demiurg; dit is de God van het Oude Testament. De mens bestaat uit ziel en stof en moet zich u door kennis (gnosis) opwerken tot de hoogste godheid. Deze staat door een reeks van tussenwezens, aeonen geheten (verstand, waarheid, wijsheid e.a.) met de lagere wereld in verbinding. Om de mensen te verlossen daalt Jezus vam de hoogste godheid neer op aarde, waar Hij slechts in schijn een lichaam aanneemt. Hij predikt die tot nu toe onbekende godheid. De geestelijke mensen verheffen zich door gnosis, ascese en mysteriën uit hun lagere, stoffelijke staat en worden eindelijk, door hun kennis van de hoogste goddelijke wereld, verlost. Voor aards-materialistisch levende mensen is geen redding mogelijk. Belangrijke vertegenwoordigers van dergelijke half-christelijke, half-heidense denksystemen waren BASILIDES te Alexandrië (ca. 135) en VALENTINUS te Rome (ca. 165).'
bron: Dr. W.F. Dankbaar, Kerkgeschiedenis (1988), p. 29. Uitgegeven door Wolters-Noordhoff bv in Groningen, Nederland.
21-01-2016
Niet buigen
"Het lijkt mooi om de Joodse omroep een plek te bieden binnen de EO. Ik zie echter ook de adder onder het gras. Rabbijn Lody van de Kamp noemt als voorwaarde om met christenen te bidden dat er niet over Jezus Christus gepredikt mag worden. Geen evangelisatieverkondiging onder de joden (nederlands Dagblad 27/10). En met onze geschiedenis in het achterhoofd, waarin de kerk een afschuwelijk slechte rol heeft vervuld in het kerstenen van Joden, worden we daarmee op een dwaalspoor gezet. Want ja, het lijkt alsof we het voorrecht verloren hebben om de Joodse mensen bekend te maken met hun eigen Jeshua [kieskeurig: d.i. Jezus]... Door mee te gaan met de voorwaarden van de rabbijn buigen we voor het Judaisme, dat zich keert tegen Jezus. En was dat nu juist niet de strijd van Jezus zelf, toen Hij op aarde liep? Was dat uiteindelijk niet de reden om Hem om te brengen? Hij mocht toen Gods Zoon niet zijn, en mag dat nog niet. Daarvoor moeten we niet buigen. Het is tegengesteld aan wat Paulus deed: vertellen over de gekruisigde en opgestane Jezus Christus, eerst aan de Jood en dan aan de Griek. Afspreken om het niet over Jezus te hebben, hoorde daar niet bij..."
bron: Maaike Schalk in Visie nummer 48 (5 t/m 11 december 2015), p. 7.
Jezus huilde
" 'Jezus begon ook te huilen' - Johannes 11:35
'Toen Hij Jeruzalem voor zich zag liggen, begon Hij te huilen over het lot van de stad.' - Lucas 19:41
Over Jezus staat geschreven dat Hij op verschillende momenten moest huilen. De hierboven genoemde Bijbelteksten zijn daar voorbeelden van. De eerste tekst komt uit de geschiedenis, waarin Jezus bij het graf van Lazarus komt. Jezus barst in tranen uit.
De Joden zeiden: Wat heeft Hij veel van hem gehouden! Maar er werd ook gezegd: Hij heeft de ogen van een blinde geopend. Hij had nu toch ook de dood van Lazarus kunnen voorkomen?
De tweede tekst komt uit het verhaal over de intocht van Jezus in Jeruzalem. De mensen juichten Hem toe. Voor velen werd het een dag om nooit te vergeten. Maar begrepen ze eigenlijk wel wat er werkelijk aan de hand was? Jezus huilde en zei: Inwoners van Jeruzalem, telkens probeerde ik jullie te beschermen. Net zoals een vogel haar jongen beschermt onder haar vleugels. Maar jullie wilden niet door mij beschermd worden (Matteüs 23:37).
Dat waren echte tranen. Jezus deed niet alsof Hij het heel erg vond. Hij meende het echt.
Bij het graf van Lazarus was er toen al commentaar. Waarom huilde die Jezus? Achteraf denken wij misschien ook wel: Waarom huilde Hij? Even later zou Hij Lazarus toch uit de dood opwekken? Waar waren die tranen dan voor nodig?
Datzelfde denk je als je dat tweede verhaal leest. Ik las een meditatie over dit gedeelte. Deze ging in op de onwil van ons mensen. Groter nog dan onze onmacht is onze onwil. Maar dan eindigt die meditatie met deze zin: Wat een wonder Gods genade maakt onwilligen gewillig!
Ja, als je dat leest, denk je ook: Als het waar is wat die dominee schrijft, waarom huilde Jezus dan? Waren Zijn tranen wel echt? Hij had de inwoners dat geloof toch kunnen geven?!
Ik leer steeds meer dat ik als dominee moet durven lezen wat er staat. Ik heb er ook aan meegedaan. Je levert commentaar op de woorden van Jezus. Je hebt de neiging om aan te vullen wat in jouw ogen niet compleet is en eenzijdig lijkt.
Zo brengen we onze preken in een dogmatisch evenwicht. Kan God huilen?
Jezus huilde. Maar dan zeggen we: Ja, maar dat deed Hij als mens en niet als God. Alsof dat te scheiden was.
Jezus huilde echt. De dood is voor Hem geen peulenschilletje. De dood is een vijand. Bij het graf van Lazarus stond Hij oog in oog met hem. De onwil van de inwoners van Jeruzalem deed Hem veel verdriet. De onwil van deze mensen ging in tegen de wil van God. Want God wil dat alle mensen behouden worden. God wil dat niemand verloren gaat.
Jezus huilde echt. Het klinkt misschien heel raar, maar daar ben ik blij om."
bron: Ds. Arie van der Veer in Visie nummer 48 (5 t/m 11 december 2015), p. 104.