Welke dingen wil God ons nu al geven? Laten we hierover het
woord van God proeven, voor we deelnemen aan de Maaltijd des Heeren. In Psalm
23[1]
lezen we:
DE HEERE IS MIJN HERDER,
Jezus is onze Herder geworden. Hij is geen manipulerende
slavendrijver. Hij is de Herder die ons liefheeft.
God de Vader had namelijk al beloofd door Zijn Heilige Geest:
´Ik zal over
hen één Herder doen opstaan en Die zal ze weiden:
Hij zal ze weiden en Hij zal een Herder voor ze zijn¡ (Ezechiël 34:23).
´Als een
herder zal Hij Zijn kudde weiden:
Hij zal de lammetjes in Zijn armen bijeenbrengen
en in Zijn schoot dragen;
de zogenden zal Hij zachtjes leiden.¡(Jesaja
40:11)
MIJ ONTBREEKT NIETS.
´Werp al uw
zorgen op Hem, want Hij zorgt voor u.¡(1
Petrus 5:7)
´Wie heb ik
behalve U in de hemel?
Naast U vind ik nergens vreugde in op de aarde.
Bezwijkt mijn lichaam en mijn hart,
dan is God de rots van mijn hart
en voor eeuwig mijn deel.¡(Psalm
73:25-26)
´Want met één offer heeft Hij hen die geheiligd worden, tot
in eeuwigheid volmaakt. En de Heilige Geest getuigt het ons ook. Want na eerst
gezegd te hebben: Dit is het verbond, dat Ik met hen na die dagen zal sluiten,
zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun hart geven en Ik zal die in hun
verstand schrijven, en aan hun zonden en hun wetteloze daden zal Ik beslist
niet meer denken. Waar er nu vergeving voor is, is er geen offer voor de zonde
meer nodig.¡ (Hebreeën 10:14-18)
HIJ DOET MIJ NEERLIGGEN IN GRAZIGE WEIDEN,
´Maar laat
verblijd zijn allen die tot U de toevlucht nemen,
laat hen voor eeuwig juichen
omdat U hen beschut;
laat in U van vreugde opspringen
wie Uw Naam liefhebben.
U immers zegent de rechtvaardige, HEERE;
U omringt hem met goedgunstigheid als met een schild.¡ (Psalm 5:12-13)
HIJ LEIDT MIJ ZACHTJES NAAR STILLE WATEREN.
´Zij zullen geen honger of dorst meer hebben, en geen
zonnesteek of enige hitte zal hen treffen. Want het Lam, Dat in het midden van
de troon is, zal hen weiden en zal hen geleiden naar de levende waterbronnen.
En God zal alle tranen van hun ogen afwissen.¡ (Openbaring 7:16-17)
HIJ VERKWIKT MIJN ZIEL,
´Ik lag neer
en sliep; ik ontwaakte,
want de HEERE ondersteunde mij.¡ (Psalm 3:6)
´Welzalig is
hij die de God van Jakob tot zijn hulp heeft,
die zijn verwachting stelt op de HEERE, zijn God.¡ (Psalm 146:5)
´Door Zijn
striemen bent u genezen.¡ (1 Petrus 2:24b)
´Voorwaar,
onze ziekten heeft Hij op Zich genomen,
ons leed heeft Hij gedragen.
( )
De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem,
en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen.¡
(Jesaja 53:4a,5b)
HIJ LEIDT MIJ IN HET SPOOR VAN ZIJN
GERECHTIGHEID,
OMWILLE VAN ZIJN NAAM.
´Goed en
waarachtig is de HEERE,
daarom onderwijst Hij zondaars in de weg.
Hij leidt zachtmoedigen in het recht,
Hij leert zachtmoedigen Zijn weg.
Alle paden van de HEERE zijn goedertierenheid en trouw
voor wie Zijn verbond en Zijn getuigenissen in acht nemen.
Omwille van Uw Naam, HEERE,
vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot.¡ (Psalm 25:8-11)
AL GING IK OOK DOOR EEN DAL VOL SCHADUW VAN DE
DOOD,
IK ZOU GEEN KWAAD VREZEN, WANT U BENT MET MIJ;
´HEERE, hoe
talrijk zijn mijn tegenstanders;
velen staan tegen mij op.
Velen zeggen van mijn ziel:
Hij heeft geen heil bij God.
( )
Ik lag neer en sliep; ik ontwaakte,
want de HEERE ondersteunde mij.
Ik vrees niet voor tienduizenden van het volk,
die zoch aan alle kanten tegen mij opstellen.¡(Psalm
3:2-3,6-7)
UW STOK EN UW STAF
DIE VERTROOSTEN MIJ.
Is het toevallig dat twee stokken of een stok en een staf een
kruis kunnen vormen of was dit profetisch? Het Kruis vertroost inderdaad: ´Die
Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij, voor de
zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven. Door zijn striemen bent u
genezen. Want u was als dwalende schapen; maar u bent nu bekeerd tot de Herder
en Opziener van uw zielen¡ (1 Petrus 2:24-25).
U MAAKT VOOR MIJ DE TAFEL GEREED
Jezus is het kalf dat vrijwillig werd geslacht voor de
verloren zoon (Lukas 15). Hij maakt de tafel gereed en Hij is Zelf de maaltijd
(Hebreeën 7:27). We herdenken dat Hij Zijn lichaam (het brood) en Zijn bloed
(de wijn) vrijwillig gaf aan het kruis om ons te redden van onze zonden en te
bevrijden van de demonie. Ik herinner je aan de volgende tekst die ik ook
tijdens mijn preek heb aangehaald: ´De schuldbrief die tegen ons getuigde door
zijn inzettingen en die onze tegenstander was, heeft Hij uitgewist en die uit
de weg geruimd door deze aan het kruis te nagelen. En hij heeft de overheden en
de machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en door het kruis over hen
getriomfeerd¡ (Kolossenzen 2:14-15, NBV).
VOOR DE OGEN VAN MIJN TEGENSTANDERS;
´Uit de
benauwdheid heb ik tot de HEERE geroepen,
de HEERE heeft mij verhoord en in de ruimte gezet.
De HEERE is bij mij, ik ben niet bevreesd.
Wat kan een mens mij doen?
De HEERE is bij mij, te midden van wie mij helpen,
daarom zie ík neer op wie mij haten.¡(Psalm
118:5-7)
U ZALFT MIJN HOOFD MET OLIE,
Zoals olie een genezende en zuiverende werking heeft, geneest
en zuivert de Heilige Geest het verstand.
´Is iemand onder u ziek? Laat hij dan de ouderlingen van de
gemeente bij zich roepen en laten die voor hem bidden en hem met olie zalven in
de Naam van de Heere. En het gelovig gebed zal de zieke behouden en de Heere
zal hem weer oprichten. En als hij zonden gedaan heeft, zal hem dat vergeven
worden.¡(Jakobus 5:14-15)
MIJN BEKER VLOEIT OVER.
De Heer Jezus gaf Zijn bloed in overvloed om jou van jouw
zonden te reinigen en te bevrijden. DIT gaan we sevens ook samen vieren tijdens
het heilig avondmaal. ´In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed,
namelijk de vergeving van de zonden.¡ (Kolossenzen 1:14)
JA, GOEDHEID EN GOEDERTIERENHEID ZULLEN MIJ
VOLGEN
AL DE DAGEN VAN MIJN LEVEN.
´Want God,
de HEERE,
is een zon en een schild,
de HEERE zal genade en eer geven,
Hij zal het goede niet onthouden
aan wie in oprechtheid zijn weg gaat.
HEERE van de legermachten,
welzalig de mens die op U vertrouwt.¡ (Psalm 84:12-13)
´U hebt mij
meer blijdschap in het hart gegeven
dan ten tijde dat zij hun koren en hun nieuwe wijn in overvloed hadden.¡(Psalm
4:8)
´Hiertoe is
de Zoon van God geopenbaard,
dat Hij de werken van de duivel verbreken zou.¡ (1 Johannes 3:8b)
Je mag écht vrij zijn! Al de dagen van je
leven als je bij Christus blijft! Zijn liefdevolle bescherming blijft je hele
leven lang over jou!
IK ZAL IN HET HUIS VAN DE HEERE BLIJVEN
TOT IN LENGTE VAN DAGEN.
´Maar ik zal zijn als een bladerrijke olijfboom in het huis
van God;
ik vertrouw op Gods goedertierenheid, eeuwig en altijd.¡(Psalm 52:10)
´Hoe
lieflijk zijn Uw woningen,
HEERE van de legermachten.
Mijn ziel verlangt, ja, bezwijkt zelfs van verlangen
naar de voorhoven van de HEERE;
mijn hart en mijn lichaam
roepen het uit tot de levende God.
( )
HEERE van de legermachten,
mijn Koning en mijn God.
Welzalig zijn zij die in Uw huis wonen,
zij loven U voortdurend.
( )
O God, ons schild, zie en aanschouw het aangezicht van Uw gezalfde. Want één
dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders;
ik verkoos liever te staan op de drempel van het huis van mijn God
dan lang te wonen in de tenten van de goddeloosheid.¡
(Psalm 84:2-3,4b-5,10-11)
Je mag Hem trouw blijven en bij Hem blijven wonen vanwege
Zijn trouwe liefde. Dit mogen we elke week vieren tijdens het Heilig Avondmaal.
Ook mogen we al vooruitblikken op het leven in de toekomst:
´Daarom zijn zij vóór de troon van God, en dienen Hem dag
en nacht in Zijn tempel. En Hij Die op de troon zit, zal Zijn tent over hen
uitspreiden.¡ (Openbaring 7:15)
´En geen enkele vervloeking zal er meer zijn. En de troon van
God en van het Lam zal daar zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen,
en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofd zijn.
En daar zal geen nacht zijn, en zij hebben geen lamp en ook geen zonlicht
nodig, want de Heere God verlicht hen. En zij zullen als koningen regeren in
alle eeuwigheid.¡ (Openbaring 22:3-5)
Laten we deze beloften voor zijn getrouwen samen vieren en er
samen van genieten tijdens het Heilig Avondmaal!
We gaan deze ochtend verder met onze reeks over Galaten. Vandaag ga ik een interpretatie geven van Galaten 4 en ik ga wat spelen met de volgorde om dit duidelijker te maken. Ik preek weer in twee delen. Vandaag gaan we dus slechts enkele verzen van dit hoofdstuk bespreken. Volgende keer bespreken we er meer.
We beginnen met Galaten 4:1-3[1]: "Maar ik[, Paulus,] zeg: zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, hoewel hij heer is van alles; maar hij staat onder voogden en rentmeesters tot op de tijd door de vader vooraf bepaald. Zo waren ook wij, toen wij onmondig waren, in slavernij onder de elementen van de wereld."
Soms stel ik mezelf de volgende vraag: Wie zijn wij als mensen? Slaven van het lot? Slechts dieren of toch hogere wezens? Wat zegt de Bijbel over ons?
Wij werden geschapen als "een beetje minder dan de Elohim; de hemelse wezens[2]" (Psalm 8:5).
Wie zijn nu toch die Elohim? Elohim, het meervoud van El (God of een god), is in de Bijbel dikwijls een verzamelnaam voor hemelse wezens (de zogenaamde "goden"). Het was de bedoeling dat de elementen; de beginselen van deze wereld; de elohim; de hemelse wezens ons, die in tijdelijke bewaring onder hun leermeestershap waren, zouden leiden in de elementaire beginselen tot geestelijke volwassenheid. Maar zij deden dit niet en werden afgunstig. Zij wilden namelijk niet dat wij tot volwassen zoonschap zouden komen.
Over de satan, die misschien wel geschapen werd met muziekinstrumenten (een mogelijke vertaling van Ezechiël 28:13) om ons te leren Jahweh te aanbidden, staat het zo geschreven:
"Je was een [gezalfde] cherub [satan had dus een taak van God gekregen, namelijk:] je was een cherub, je vleugels beschermend uitgespreid, je was door mij[, Jahweh,] neergezet op de heilige berg van God / godenberg / de berg van de Elohim / de berg van de hemelse wezens, waar je wandelde tussen vurige stenen. Je was onberispelijk in alles wat je deed, vanaf de dag dat je was geschapen tot het moment dat het kwaad vat op je kreeg. Door al het handeldrijven raakte je verstrikt in onrecht en geweld, en je zondigde; daarom, beschermende cherub, verbande ik je van de berg van God / godenberg / de berg van de Elohim / de berg van de hemelse wezens en verdreef ik je van je plaats tussen de vurige stenen. Je schoonheid had je hoogmoedig gemaakt, je had je wijsheid en luister verkwanseld. Daarom heb ik je op de aarde neergeworpen, als een schouwspel voor andere koningen" (Ezechiël 28:14-17).
'"Je pracht en praal, en de klank van je harpen, ze worden dit dodenrijk binnengebracht. Wormen zijn je bed, maden je deken." O morgenster, zoon van de dageraad, hoe diep ben je uit de hemel gevallen. Overwinnaar van alle volken, hoe smadelijk lig je daar geveld. Je zei bij jezelf: Ik stijg op naar de hemel, boven Gods sterren plaats ik mijn troon. Ik zetel op de toppen van de Safon, de berg waar de goden bijeenkomen. Ik stijg op tot boven de wolken, ik evenaar de Allerhoogste. Nee! Je daalt af in het dodenrijk, in de allerdiepste put. Ze zien je, ze kijken naar je en kijken nog eens goed naar je: "Is dit de man die de aarde deed beven en koninkrijken deed sidderen? Die het land tot verval bracht en steden verwoestte? Die zijn gevangenen nooit liet gaan?" Andere koningen worden eervol begraven, ieder in een eigen praalgraf. Maar jij bent, ver van je graf, weggegooid als een afgekeurde twijg; je ligt bedolven onder de lijken van hen die door het zwaard zijn gedood, die afgedaald zijn in de put en door stenen zijn bedekt; je bent verschopt als een kadaver. Jij wordt niet bij vorsten te ruste gelegd, want jij hebt je land verwoest en je volk vermoord. Het nageslacht van een schurk als jij zal voorgoed getekend zijn"' (Jesaja 14:11-20).
In de toekomst zal satan in de diepste put en de diepste schande geworpen worden. Hij zal de schande van het universum zijn maar momenteel geldt dat hij zijn eigen mensen; zijn eigen dienaren kapotmaakt. Hij is dus geen goede heer om te dienen.
In plaats van ons te onderwijzen in de verheerlijking van Jahweh, zoals een leerkracht zijn studenten liefdevol en met bekommernis onderwijst, werd hij afgunstig en maakte hij ons tot slaven: ´Zo waren ook wij, toen wij onmondig waren, in slavernij onder de elementen van de wereld" (Galaten 4:3). Satan zou zijn misleide gevangenen nooit laten gaan. Hij wilde verafgood worden; naam voor zichzelf maken.
Wanneer Paulus deze befaamde brief aan de Galaten schrijft, is hij bang dat de Galaten weer misleid zullen worden door satan en zijn trawanten die willen verafgood worden en op een valse wijze naam voor zichzelf willen maken:
"Maar destijds, toen u God niet kende, hebt u hen [als slaven] gediend die van nature geen goden zijn; en thans, nu u God kent, ja nog meer, nu u door God gekend bent, hoe wendt u zich weer tot de zwakke en arme elementen, die u weer opnieuw wilt dienen? U onderhoudt dagen en maanden, tijden en jaren. Ik ben bang voor u, dat ik misschien tevergeefs aan u heb gearbeid" (Galaten 4:8-11).
Ook waarschuwde Paulus de Kolossenzen voor dit soort misleiding die van de satan komt en die werd overgeleverd door mensen:
"Kijkt u uit, dat er niemand zal zijn die u tot prooi maakt door de wijsbegeerte [pas dus op voor de wijsheid van de wereld; niet de wijsheid volgens God] en door ijdel bedrog volgens de overlevering van de mensen, volgens de elementen [dit zijn die hemelse wezens die zich tegen God hebben verzet] van de wereld [het systeem dat ervoor kiest om tegen of zonder God te zijn], en niet volgens Christus" (Kolossenzen 2:8).
Met andere woorden, Paulus zegt in dit vers dat zij eer willen voor zichzelf en daarom willen zij ons van Christus weg-wijzen omdat ze niet willen dat wij 'bene Elohim'; 'zonen van God' zouden worden. "IJdel bedrog (...) volgens de Elementen van de wereld" staat hier voor manipulatie die leidt tot slavernij; iets wat satan al van in het begin probeert te doen via politiek, religie, godsdiensten, occultisme, sterenbeelden met daaraan verbonden fatalisme,...
Ziet u, satan had het plan om zijn gevangenen nooit meer te laten gaan maar, volgens wat Paulus verder schrijft aan de Galaten, ging Christus door met zijn plan:
"Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, [met andere woorden, de tijd waartegen de Elementen ons eigenlijk al tot volwassenheid zouden moeten hebben gebracht] zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw, [werkelijk, geworden uit een vrouw, in deze zin: niet slechts geboren uit een vrouw maar werkelijk mens geworden,] geboren onder de wet, opdat Hij hen die onder de wet waren, vrijkocht, opdat wij het zoonschap zouden ontvangen. En omdat u zonen bent, heeft God de Geest van zijn Zoon in onze harten uitgezonden, die roept: Abba, Vader! U bent dus niet meer slaaf, maar zoon; en bent u zoon, dan ook erfgenaam door God" (Galaten 4:4-7).
Vrijkocht van wat? Van die slavernij! Van slavernij worden wij geadopteerd tot zoonschap! Halleluja!
Door onze adoptie tot zonen geldt voor satan en zijn trawanten: "Het is gedaan met die slavendrijver, gedaan met zijn dwingelandij. Jahweh heeft de stok van de goddelozen gebroken, de scepter van de heersers, die de volken sloeg met woedende slagen, zonder eind, die hen belaagde met zijn toorn, zonder maat. Overal op aarde is rust en vrede, vrolijk gejubel weerklinkt" (Jesaja 14:4b-7).
Inderdaad, voor ons christenen, zelfs voor de meest nieuw-gedoopte christenen geldt: "Met de stemmen van kinderen en zuigelingen bouwt u[, Jahweh,] een macht op tegen uw vijanden om hun wraak en verzet te breken" (Psalm 8:3).
Hoe worden wij kinderen van God? Paulus schrijft dit duidelijk aan de Kolossenzen: "Want in Hem woont de hele volheid van de Godheid lichamelijk, en u bent voleindigd in Hem, die het hoofd is van alle overheid en gezag. In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis, niet met handen verricht, in het uittrekken van het lichaam van het vlees, in de besnijdenis van Christus, met Hem begraven in de doop. [Daarin [in de doop] en] in Hem [in Christus] bent u ook mee opgewekt door het geloof in de werking van God, die Hem uit de doden heeft opgewekt. En u, toen u dood was in de overtredingen en in de onbesnedenheid van uw vlees, u heeft Hij mee levend gemaakt met Hem [Dit beschrijft het opstaan vanuit de doop in water tot een nieuw leven. De waterdoop in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest is dus essentieel.], terwijl Hij ons alle overtredingen vergeven heeft; de schuldbrief die tegen ons getuigde door zijn inzettingen en die onze tegenstander was, heeft Hij uitgewist en die uit de weg geruimd door deze aan het kruis te nagelen" (Kolossenzen 2:9-14).
En wat die duivelse tegenstanders van God niet willen weten is het volgende vers: "En hij heeft de overheden en de machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en door het kruis over hen getriomfeerd" (Kolossenzen 2:15). De Canisiusvertaling verwoordt dit ook zó mooi: "Hij heeft de Heerschappijen en Machten [dit zijn dus de rebelse hemelse wezens] ontmaskerd en openlijk ten toon gesteld, hen door het Kruis overwonnen". Hij heeft dus, met andere woorden, het slavenjuk van ons afgeworpen.
Enkele vragen die ik je vandaag bij deze overdenking zou willen stellen, zijn:
1. In welk gebied ben jij nog een slaaf van de zonde?
2. Ben je nog een slaaf van je verleden, je schuld, je schaamte?
3. Hoe kan jij andere mensen uit slavernij van schaamte, zonde, schuld, lust, drank, drugs, hebzucht, angsten, enzovoort helpen? Ga jij naar de verlorenen om hen het goede nieuws te vertellen opdat ze vrij zouden zijn?
4. Ben je nog bang van demonen / afgoden / vreemde goden? Hecht je misschien waarde aan astrologie wat een vorm van fatalisme is waardoor de sterren zogezegd de toekomst al voor je bepaald hebben? Of gebruik je misschien magie of occultisme om je lot proberen te veranderen? Er is geen lot. Ook God heeft je toekomst niet in de sterren geschreven. Je bent afhankelijk van ster noch demon noch boze geest als je in Christus bent. Ik ga nog wat voorbeelden geven: Heb je een drang naar ruzie of onvrede? Twijfel je constant aan het christelijke geloof? Ben je altijd skeptisch en geraak je niet over je ongeloof? Heb je een onweerstaanbare drang om te ruziën, te roddelen of onvrede te stoken? Ben je trots of hoogmoedig? Dien jij nog maraboe, toverdokters,… Gebruik je nog voodoo, tarotkaarten, oujaborden, zwarte of valselijk-genaamde witte magie? Astrologie? Wicka? Heb je ontzag voor andere elementen zoals vuur, aarde, water, lucht, ether,…? Ben je bijgelovig? Draag of heb je "ongeluksbrengers"? Heb je bijvoorbeeld ontzag voor het boze oog? Doe je aan handpalmlezen of heb je je handpalmen laten lezen? Voel je je onder een juk van depressie, zelfdoding of constante vermoeidheid? Heb je last van een juk van bitterheid, jaloezie, geldzucht, egoïsme of verwarring? Heb je een ongezonde controledrang, onzekerheid, nervositeit? Heb je last van angsten, waanbeelden, hallucinaties, obsessies met perfectionisme? Heb je narcistische trekjes? Zoek je altijd naar bevestiging en ongezonde aandacht? Als dat zo is, als je iets hiervan erkent in je eigen leven, of je denkt nog aan iets anders, en je wilt bevrijding, dan wil ik gerust na de dienst voor je bidden.
Paulus waarschuwde en bemoedigde ons: "Voor de vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt; staat dan vast en laat u niet weer onder een slavenjuk binden" (Galaten 5:1). Een slavenjuk zoals bijvoorbeeld fatalisme, "De sterren bepalen alles.", "God heeft al voorbestemd dat ik verloren zal gaan.",... Neen! In Christus ben je zowel vrij als zelf verantwoordelijk voor jouw toekomst! Daarom zou ik na de dienst willen bidden voor mensen die bevrijding nodig hebben. Jezus beloofde ons: "Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn" (Openbaring 21:7). Amen.
Oorspronkelijk gepreekt op 29 augustus 2021. Herwerkt en opnieuw gepreekt op 6 augustus 2023 in Evangelische gemeente Pniël (Balen). De bovenstaande uitgeschreven tekst is de herwerkte versie.
[1]Voor deze preek maken we, behalve indien anders aangegeven, gebruik van de TELOS-vertaling (Rhenen: Grace Publishing House, 2018) voor het Nieuwe Testament en van de Nieuwe Bijbelvertaling (Haarlem: Nederlands Bijbelgenootschap, 2004) voor het Oude Testament.
[2] 'Goddelijke wezens' zou ook een mogelijke vertaling zijn maar dit leidt in het Nederlands tot polytheïstische interpretaties. Jahweh is de God die de andere “goden” / goddelijke wezens geschapen heeft. Enkel Yahweh (de Vader, de Zoon en de Heilige Geest) mag aanbeden worden als de ware God. Ter verduidelijking wordt daarom de term "hemelse wezens" gehanteerd in deze preek. Voor meer informatie, kun je bijvoorbeeld de werken van Michael Heiser lezen ter introductie. Je kunt ook het YouTube-filmpje “Elohim” van BibleProject bekijken ter introductie.
Laten we onze aandacht vandaag vestigen op het gebed[1]
dat de Heere Jezus ons geleerd heeft:
Onze Vader in de hemel, wij eren uw heilige naam: Wij komen
samen om u te eren, Vader, niet uit religiositeit of godsdienstigheid maar uit
ware dienst voor God. Wij komen samen om Uw Naam te eren. Ook dit Avondmaal
vieren we samen om uw Naam te eren.
Laat Uw koninkrijk spoedig komen. Laat Uw wil op aarde worden
gedaan, net zoals in de hemel: door Zijn leven te geven aan het Kruis en zo er
voor te kiezen om Uw wil te doen, Vader, liet Jezus het Koninkrijk komen. Op
dezelfde manier, willen wij ook ons leven aan U toeweiden en, als het nodig is,
zelfs geven voor U.
Geef ons vandaag het eten dat wij nodig hebben: U voorziet
het, o Heer, wij hoeven ons geen zorgen te maken over het voedsel dat we morgen
zullen eten, noch moeten we snode plannen smeden om toch maar voor elkaar te
krijgen dat we genoeg te eten zullen hebben. Neen! Als christenen ligt ons
vertrouwen in de Heer! U geeft ons vandaag het eten dat wij nodig hebben. En
het eten dat wij nodig hebben, is niet alleen ons dagelijks brood, maar ook het
Brood des Levens.
Vergeef ons onze zonden, zoals wij anderen hun zonden
vergeven: in dat vertrouwen dat wij in U stellen, dat U het Brood bent dat
eeuwig leven geeft, help ons om vergevingsgezind te zijn.
Laat ons niet in verleiding komen, maar verlos ons van de
kwade machten: help ons om ons vertrouwen in U te behouden, Heer, en om niet op
onze eigen krachten te vertrouwen en verlos ons ook van satan, de misleider, en
van wie dan ook die ons, ondanks onze vergevingsgezindheid, toch nog steeds
kwaad wilt berokkenen.
Want het Koninkrijk is van U en alle kracht en glorie tot in
de eeuwigheid. Amen.: Op U stellen wij ons vertrouwen en wij willen een
onderdeel uitmaken van Uw Koninkrijk, hier al op deze aarde wanneer wij Uw wil
volbrengen door, onder andere, het avondmaal, ingesteld door onze Heer Jezus
Christus, samen te vieren, maar ook later in de toekomst wanneer uw Koninkrijk
zich ten volle zal manifesteren en openbaren op deze aarde.
Naar dit Koninkrijk kijken wij reikhalzend uit en vanuit het
feit dat we willen leven zoals het Onze Vader ons voorschrijft, gaan we
vandaag, samen, al biddend naar het Avondmaal.
Op verzoek van onze seniorvoorganger, ga ik het vandaag hebben over het avondmaal. Hij vond dat het goed zou zijn als ik daar eens een preek aan zou wijden.
In mijn vorige overdenking over het avondmaal had ik het over het tegengif waardoor we weer in gemeenschap met de Heer Jezus kunnen treden. Ik besloot dat hij dit onder andere deed door metons het Brood te breken, door ons Zijn Bloed te geven, door met ons maaltijd te houden. Vandaag zou ik verder willen spreken over wat dit verbond en deze gemeenschap juist inhoudt. Straks wil ik ook nog kort bespreken hoe de doop betrekking heeft tot het verbond en de geloofsgemeenschap, wat belangrijk is voor onze doopkandidaten. Maar eerst ga ik bespreken wat het verbond en de gemeenschap juist inhouden in verband met het heilig avondmaal, wat belangrijk is voor de gedoopte christenen.
Verbond - Wat is een verbond?
Een verbond is een overeenkomst tussen twee partijen waarbij er trouw aan elkaar wordt gezworen en er op elkaar wordt vertrouwd. Zo hebben mijn vrouw en ik elkaar trouw beloofd tot de dood ons scheidt. Dit is een huwelijksverbond. Een verbond bindt je voor het leven: "Aan de gehuwden beveel niet ik, maar de Heer, dat de vrouw zich niet mag scheiden van den man; en zo ze toch gescheiden is, dat ze dan ongehuwd moet blijven, of zich met den man moet verzoenen; ook dat de man de vrouw niet mag verstoten. (…) Een vrouw is gebonden, zolang haar man leeft. Maar wanneer de man is ontslapen, dan is ze vrij te trouwen met wien ze wil, mits in den Heer" (1 Korintiers 7:10-11,39). "Of weet gij niet broeders, - ik spreek immers tot mensen, die wetgeving verstaan, - dat de wet gezag heeft over den mens, zolang deze leeft? De gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang hij leeft; maar is de man gestorven, dan is ze vrij van de huwelijkswet [of: "de wet die haar aan de man bond"[1]]. Wanneer ze dus bij het leven van haar man zich geeft aan een anderen man, dan wordt ze echtbreekster [Grieks: overspeelster] genoemd; maar is haar man gestorven, dan is ze vrij van de wet, en is ze geen echtbreekster [Grieks: overspeelster], als ze zich met een anderen man verbindt" (Romeinen 7:1-3). Een verbond geldt dus voor het leven.* Je kan bijvoorbeeld ook trouw zweren voor het leven aan een koning, een familie, enzovoort. Zo had het Romeinse Rijk bijvoorbeeld de gewoonte om de koninkrijken die vriendschap met hen sloten, te beschermen van vijandelijke aanvallen en ook bescherming van hen te verwachten. Zo ontstaat er een gemeenschap van trouw aan en vertrouwen in elkaar.
In Matteus 26:26-28 staat het volgende: "Terwijl zij nu aten, nam Jesus het brood, zegende het, brak het, gaf het zijn leerlingen en sprak: Neemt en eet, dit is mijn lichaam. Daarna nam Hij de kelk, sprak een dankgebed uit, gaf hun de kelk, en zeide: Drinkt allen hieruit; want dit is mijn bloed van het Nieuwe Verbond, dat wordt vergoten voor velen tot vergiffenis der zonden."
Dit is verbondstaal. Jezus verwees toen naar de toekomst. Hij maakt een verbond met Zijn volgelingen. Hij voorspelt en belooft dat Hij zijn lichaam zal geven en dat Hij zijn bloed zal geven tot vergiffenis der zonden.
Hij doet hier zelfs nog een schep bovenop. Hij koppelt er nog een belofte aan vast:
"En Ik zeg u: Van nu af aan zal Ik deze vrucht van de wijnstok niet meer drinken, tot op de dag, waarop Ik ze hernieuwd met u zal drinken in het rijk van mijn Vader" (Matteus 26:29).
Hij zegt: totdat ik jullie in het koninkrijk van God heb gekregen, zal Ik geen brood en wijn meer tot mij nemen.
Ook in het Evangelie van Lukas komt dit duidelijk naar voren:
"Op de vastgestelde tijd ging Hij aanliggen aan tafel, en de twaalf apostelen met Hem. En Hij sprak tot hen: Vurig heb Ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit paasmaal met u te eten. Want Ik zeg u, dat Ik het niet meer zal eten, vóór het zijn vervulling bereikt in het koninkrijk Gods. Toen nam Hij een kelk, sprak het dankgebed uit, en zeide: Neemt en verdeelt onder elkander. Want Ik zeg u: Van nu af aan zal Ik de vrucht van de wijnstok niet meer drinken, totdat het koninkrijk Gods is gekomen. Toen nam Hij brood, sprak een dankgebed uit, brak het, gaf het hun, en sprak: Dit is mijn lichaam, dat voor u wordt overgeleverd; doet dit tot mijne gedachtenis. Zo ook de kelk, na het avondmaal; en Hij sprak: Deze kelk is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten" (Lukas 22:14-20).
Met andere woorden: Jezus stelt hier een verbond met een belofte in. Hij heeft de toegang tot het Koninkrijk verleend door zijn kruisdood en opstanding, door het geven van Zijn lichaam en bloed. Zo werdt hij "den groten Herder der schapen door [Lett. 'in', d.i. in de kracht van[2]] het bloed van een eeuwig verbond" (Hebreeën 13:20b). Dit geldt voor iedereen die deel uitmaakt van dit verbond.
Een verbond gaat altijd om twee kanten. Jezus heeft Zijn lichaam en Zijn bloed al gegeven. Hij heeft Zijn trouw al betoond. Geven wij ook aan Hem ons lichaam en ons bloed, kortom ons leven, zelfs tot de dood toe? Betonen we Hem onze trouw?
Voor diegenen die trouw in dit verbond blijven, tot op het einde, geldt:
"Gij zijt Mij trouw gebleven bij mijn beproevingen. Daarom verleen Ik u het koninkrijk, zoals mijn Vader het Mij heeft verleend: dat gij in mijn koninkrijk aan tafel moogt eten en drinken, en op tronen moogt zetelen, om de twaalf stammen van Israël te oordelen" (Lukas 22:28-30).
Maar wee diegene die uit dit verbond zal stappen door verraad:
"Zie, de hand van hem, die Mij verraadt, is met Mij op de tafel. De Mensenzoon gaat wel heen, zoals het is vastgesteld; maar wee dien mens, door wien Hij wordt verraden" (Lukas 22:21-22).
Sommigen braken dit verbond en gingen uit de gemeenschap, zoals bijvoorbeeld (tijdelijk) Petrus: "Ik zeg u, Petrus, de haan zal heden niet kraaien, voordat ge driemaal geloochend hebt, Mij te kennen." (Lukas 22:34) en Judas (permanent): "Zie, de hand van hem, die Mij verraadt, is met Mij op de tafel. De Mensenzoon gaat wel heen, zoals het is vastgesteld; maar wee dien mens, door wien Hij wordt verraden" (Lukas 22:21-22). Het gaat dus om voor Jezus uit te komen, Hem niet te verloochenen, en een heilig leven te leven overeenkomstig dit verbond, overeenkomstig de wil van de Vader, Zoon en Heilige Geest.
Nog een woord over deze verbondsgemeenschap: we hebben daarnet besproken wat een verbond inhoudt. Laten we nu luisteren naar wat er wordt bedoeld met
Gemeenschap:
De vroege Kerk had gemeenschap rond dit verbond ingesteld door Jezus, rond dit herdenken van het feit dat Jezus Zijn lichaam en Zijn bloed al gegeven had om dit verbond in te stellen met de mensen die in Hem geloven. Ook had dit het uitkijken naar en leven in het Koninkrijk Gods als doel. De volgelingen van Jezus braken samen het brood en dronken samen de wijn. Door dit verbond ontstond er een diepere gemeenschap van trouw aan en vertrouwen in elkaar:
"Is de kelk der zegening, die wij zegenen, geen deelgenootschap aan het Bloed van Christus; is het brood, dat wij breken, geen deelgenootschap aan het Lichaam van Christus? Omdat het één Brood is, daarom zijn wij, hoe talrijk ook, één lichaam; want allen hebben wij deel aan het éne Brood" (1 Korintiers 10:16-17).
Het is een verbond waardoor de ware christenen één lichaam met elkaar vormen. Door het huwelijksverbond met mijn vrouw, vormde ik niet alleen een verbond met haar, hierbij werd ik ook automatisch een deel van haar familie. Dit is een familieverbond. Op dezelfde manier staan de ware christenen niet enkel in een verbond met Christus. Ze staan ook automatisch in een verbond met elkaar. Dit verbond behoren we dus samen in gemeenschap te vieren:
"Verwaarloost het gemeenschapsleven niet, zoals sommigen plegen te doen; maar vermaant elkander, te meer, daar gij de Dag ziet naderen" (Hebreeën 10:25).
Dit gemeenschaps-en-verbondsleven is wat de eerste christenen daadwerkelijk leefden:
"En zij, die zijn woord aanvaardden, ontvingen het doopsel; die dag traden er ongeveer drie duizend mensen toe. Ze bleven volharden in de leer der apostelen en de onderlinge gemeenschap, in het breken des broods en in het gebed. Allen leefden in vrees [dit wil zeggen: ontzag voor God]. De apostelen verrichtten vele wonderen en tekenen. En al de gelovigen waren ten nauwste vereend, en bezaten alles in gemeenschap. Ze verkochten have en goed, en verdeelden het onder elkander, naar ieders behoefte. Iedere dag bezochten ze eendrachtig de tempel, en thuis braken ze het brood [weeral: ze kwamen samen én ze vierden dit verbond door het Brood; het Lichaam van Jezus]. Ze genoten hun voedsel in opgeruimdheid [= verheuging] en eenvoud van hart. Ze loofden God, en stonden in gunst bij heel het volk. En de Heer bracht iedere dag meer geredden bijeen" (Handelingen 2:41-47).
De nadruk moet dus liggen op het verbond dat we met Christus én met elkaar hebben en altijd samen vieren alsook op dit vieren gedurende het heilig avondmaal in brood (symbool van het Lichaam van Jezus) en wijn (symbool van het Bloed van Christus) vergoten voor ons ter afwassing van onze zonden. Van daaruit leven in liefde en gemeenschap met elkaar is een essentieel onderdeel van het christelijke geloof. Blijf dit altijd toepassen!
Hoe toetreden tot deze gemeenschap van heiligen / dit verbond met Jahweh?
Door de doop:
We treden toe tot dit verbond door de doop. In de vroege Kerk was er niet zo iets als een niet-gedoopte christen.[3] Doop en bekering waren – in de regel – intrinsiek met elkaar verbonden: "Bekeert u allen, en laat u dopen in de naam van Jesus Christus [= kom onder gezag van Christus (dit is verbondstaal)], tot vergiffenis uwer zonden; dan zult gij de gave ontvangen van den Heiligen Geest. Want voor u is de belofte; ook voor uw kinderen, en voor allen, die de Heer onze God zich zal roepen. Met nog veel andere woorden legde hij getuigenis af; ook vermaande hij hen en sprak: Redt u toch uit dit bedorven geslacht. En zij, die zijn woord aanvaardden, ontvingen het doopsel; die dag traden er ongeveer drie duizend mensen toe [= verbondstaal; ze traden toe tot dit verbond en de gemeenschap]. Ze bleven volharden in de leer der apostelen en de onderlinge gemeenschap [= door de doop waren ze deelgeworden van de gemeenschap en hieraan bleven ze trouw], in het breken des broods [= hierna namen ze deel aan het avondmaal] en in het gebed" (Handelingen 2:38-42). In de vroege Kerk was er niet zo iets als een niet-gedoopte christen.[4] Je bekeerde je van je zondige leven, je stelde je vertrouwen in Christus als Heer en Verlosser en je maakte duidelijk dat Hij vanaf nu jouw Heer is. Dit deed je door je te laten dopen in Christus tot een nieuw leven in gemeenschap met Hem; dood voor de zonde, levend voor God door het verbond met Jezus Christus, dat je publiekelijk bekendmaakt: "Of weet gij niet, dat wij allen, die gedoopt zijn tot de gemeenschap met Christus Jesus, dat we gedoopt zijn tot de gemeenschap met zijn Dood? In die gemeenschap met zijn Dood zijn we dus begraven met Hem door het Doopsel, opdat ook wij een nieuwe leven zouden leiden, zoals Christus door de glorie van den Vader uit de doden is opgewekt. Want wanneer wij met Hem zijn saamgegroeid door het beeld van zijn Dood, dan zullen we het ook wezen door dat van zijn Verrijzenis. Dit weten we: onze oude mens is gekruisigd met Hem, opdat het zondige lichaam ten onder zou worden gebracht, en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; want wie dood is, is vrijgemaakt van de zonde. – Welnu, zijn we met Christus gestorven, dan geloven we ook, dat we met Hem zullen leven. We weten, dat Christus, opgewekt uit de doden, niet meer sterft, en dat de dood geen macht meer over Hem heeft; want zijn sterven was een sterven voor de zonde ééns en voor al, maar zijn leven is een leven voor God. – Zo ook moet gij u beschouwen als dood voor de zonde, maar als levend voor God in Christus Jezus" (Romeinen 6:3-11). Zoals Petrus het al had samengevat: "Bekeert u allen, en laat u dopen in de naam van Jesus Christus, tot vergiffenis uwer zonden" (Handelingen 2:38). Of zoals hij het op nog een andere plaats stelde: "Immers ook Christus is éénmaal voor de zonden gestorven – een Rechtvaardige voor ongerechten – om u te brengen tot God. Maar ter dood gebracht naar het vlees, is Hij ten leven gewekt naar den Geest. (…) Als voorafgebeeld Doopsel redt thans dit water ook u; niet als een afwassing van de onreinheid naar het vlees, maar als een bede tot God om een goed geweten [= een nieuw begin in een nieuw verbond], door de opstanding van Jesus Christus. Hij is opgestegen ten hemel, en is gezeten aan de rechterhand Gods, terwijl engelen en machten en krachten aan Hem zijn onderworpen" (1 Petrus 3:18,21-22). Met andere woorden, het gaat niet om het water dat je lichaam wast (uiterlijk), het gaat om het willen sterven aan je zondig leven en je volledig te onderwerpen aan Christus. Door de waterdoop maken we een beslissing dat we werkelijk in onderwerping aan Jezus als Heer willen leven. We sterven dan aan onze egoïstische wil en laten Hem vanaf dan Heer zijn van ons leven. Sinds enkele maanden zijn er al enkele mensen naar mij toegekomen die zich hier willen laten dopen in onze gemeente. Zijn er misschien nog mensen die deze beslissing willen nemen? De keuze is aan iedereen. Als je dat wilt, spreek me na de dienst zeker aan!
Het algemene patroon dat we zien vanuit de Bijbel is dat er eerst bekering is van alle zonden: "Bekeert u allen", dan het zich laten dopen: "en laat u dopen in de naam van Jesus Christus", dan het vergeven worden van je zonden: "tot vergiffenis uwer zonden" en dan het ontvangen van de Heilige Geest: "dan zult gij de gave ontvangen van den Heiligen Geest" (Handelingen 2:38). Zo wordt je lid van de gemeenschap der heiligen: "En zij, die zijn woord aanvaardden, ontvingen het doopsel; die dag traden er ongeveer drieduizend mensen toe" (Handelingen 2:41). Dan wordt het avondmaal pas binnen deze gemeenschap gedeeld: "Ze bleven volharden in de leer der apostelen en de onderlinge gemeenschap, in het breken des broods en in het gebed" (Handelingen 2:42).
Samenvatting:
Dus om kort samen te vatten wat we vandaag besproken hebben: we maken een verbond door bekering en door dan deze bekering uit te drukken in de waterdoop. Dan ontvangen we de Heilige Geest en treden we toe tot de gemeenschap van ware christenen. Deze gemeenschap onderhouden we door altijd weer samen te komen en door het verbond dat Jezus met ons gemaakt heeft, met Hem en met elkaar te vieren. Laten we mensen uitnodigen tot dit verbond, tot deze gemeenschap door bekering en de waterdoop en laten we dit verbond wekelijks samen vieren en direct hierna, na het slotlied en de zegen, overgaan tot de agapé; het liefdemaal. Amen!
Deze preek werd oorspronkelijk gepreekt op 25 juli 2021. Ze werd op 29 oktober en op 5 november 2023 in twee delen gepreekt in de Evangelische kerk van Balen, voorafgegaan door "Gods Gezette Tijden en hun Vervullingen in Christus - deel 2" ter afsluiting van het vorige thema. Deel 2 begon vanaf "Hoe toetreden tot deze gemeenschap van heiligen / dit verbond met Jahweh?" maar werd op dezelfde dag voorafgegaan door "Bloedverbond", dit als respectievelijk tweede en derde onderdeel van een algemene catechesatie over doop en avondmaal voor de gehele geloofsgemeenschap ter voorbereiding op een doop. Deze catechesatie bestond dus in totaal uit vier onderdelen: 1. Het Avondmaal: Verbond in Gemeenschap 2. Bloedverbond 3. Hoe toetreden tot dit Verbond? De laatste catechesatie was de dooppreek: "De Doop: van Dood in een slechte Wereld onder Demonen of valse Goden naar Levend in Christus." Ik heb besloten de preek hier in haar oorspronkelijke totaliteit te laten staan.
Behalve indien anders aangegeven zijn de bijbelteksten genomen uit de Petrus Canisius vertaling (Brussel: het Spectrum, 1948).
[3] Frederick Fyvie Bruce, Commentary on the Book of the Acts (1954; repr. London: Marshall, Morgan & Scott, 1970), 77.
[4] Bruce, Commentary on the Book of the Acts, 77.
Categorie:Preken
18-07-2021
Het Tegengif – Een Overdenking bij het Avondmaal
[Deze overdenking bij het avondmaal kunt u hier bekijken.]
Deze week was ik de Bijbel aan het
lezen en viel me er een patroon op.
In het simpel gezegd: wanneer we
zondigen, krijgen we kennis van wat goed is, in vergelijking met onze zonde, en
vooral van wat kwaad is, vanwege het ervaren van die zonde. Dit zei satan, de
sluwe slang, in een halve leugen: ´‘Jullie zullen helemaal niet sterven,[ÿ
zei de slang.] Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan
zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen
hebben van goed en kwaadÿ (Genesis 3:4-5[1]).
Onze ogen gaan dan inderdaad open
voor de zonde maar dicht voor het ervaren van God: ´Toen gingen hun beiden de
ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. (…) Toen de mens en zijn vrouw God,
de HEER, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen
zij zich voor hem tussen de bomen¡ (Genesis 3:7a,8). Geestelijk gezien waren ze
aan het sterven, ze raakten de gemeenschap met God kwijt, zoals Hij had gezegd:
´Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van
goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven¡ (Genesis
2:16b-17). ´Toen dacht God, de HEER: Nu is de mens aan ons gelijk geworden, nu
heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat hij ook vruchten
van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven.
Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan
bewerken, waaruit hij was genomen. En nadat hij hem had weggejaagd, plaatste
hij ten oosten van de tuin van Eden de cherubs en het heen en weer flitsende,
vlammende zwaard. Zij moesten de weg naar de levensboom bewaken¡ (Genesis
3:22-24).
Het tegengif is iets wat de
katholieken meer inzien en waar wij Protestanten blind voor geworden zijn.
De oplossing voor onze zonden is: ´En
hij [Jezus] nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de
woorden: ‘Drink allen hieruit, dit is mijn bloed, het bloed van het verbond,
dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden¡ (Matteüs 26:27-28). Onze ogen zullen, wanneer we van het Bloed van
Jezus drinken, weer gesloten worden voor de kennis van kwaad.
Ze zullen weer geopend worden om God
te ervaren, om gemeenschap met God te hebben: ´Wie mijn [Jezusÿ] lichaam eet en
mijn [Jezusÿ] bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal ik op de laatste dag
uit de dood opwekken. Mijn lichaam is het ware voedsel en mijn bloed is de ware
drank. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in
hem¡ (Johannes 6:54-56). En, misschien nog een duidelijkere passage: ´Toen hij
met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het
en gaf het hun. Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd
onttrokken aan hun blik. (…) De twee leerlingen vertelden wat er onderweg
gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het
brood. Terwijl ze nog aan het vertellen waren, kwam Jezus zelf in hun midden
staan en zei: ‘Vrede zij met jullieÿ¡ (Lucas 24:30-31,35-36).
Laten we in die vrede met Hem, in die
gemeenschap met Hem, in dat verbond met Hem stappen door ons van onze zonden te
bekeren en ze laten afwassen door Zijn Bloed tot ons te nemen en door Jezus te ontmoeten
in het Brood. Laten we de zonden afleggen en in Hem ons vertrouwen stellen door
Zijn vergoten bloed: ´In hem zijn wij door zijn bloed verlost en zijn onze
zonden vergeven¡ (Efeziërs 1:7a).
Galaten hoofdstuk 3: De Kar vóór het Paard â de Juiste Volgorde van het Evangelie
Voordienst 1: Galaten 3:24-29.
Galaten 3:1-9[1]: "O onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, u wie Jezus Christus als gekruisigd voor ogen werd geschilderd? Dit alleen wil ik van u vernemen: hebt u de Geest ontvangen op grond van werken van de wet of op grond van de prediking van het geloof? Bent u zó onverstandig? U bent in de Geest begonnen, wilt u nu in het vlees volmaakt worden? Hebt u tevergeefs zoveel geleden? Als het tenminste ook tevergeefs was! Hij dan die u de Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat op grond van werken van de wet of op grond van de prediking van het geloof? Zoals Abraham God geloofde en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. Erkent dan, dat zij die op grond van geloof zijn, zonen van Abraham zijn. De Schrift nu, die voorzag dat God de volken op grond van geloof zou rechtvaardigen, verkondigde tevoren aan Abraham de blijde boodschap: 'In u zullen alle volken gezegend worden'. Zij die op grond van geloof zijn, worden dus met de gelovige Abraham gezegend."
Paulus zegt op de meest eenvoudige manier tegen de Galaten dat ze de kar niet voor het paard mogen spannen. Met andere woorden: eerst moeten ze hun vertrouwen in Christus en de genade van God stellen en dan pas mogen ze Hem welbevallige werken aanbieden.
Hetzelfde zegt Paulus in zijn brief aan de Romeinen: "Wat zullen wij dan zeggen dat Abraham, onze voorvader naar het vlees gevonden heeft? Want als Abraham op grond van werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God. Want wat zegt de Schrift? 'En Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend'. Hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend uit genade, maar als verschuldigd. Maar hem die niet werkt, maar gelooft in Hem die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid; zoals ook David de mens gelukkig noemt wie God gerechtigheid toerekent, zonder werken: 'Gelukkig zij van wie de wetteloosheden vergeven en van wie de zonden bedekt zijn. Gelukkig de man van wie de Heer de zonde geenszins toerekent'." (Romeinen 4:1-8).
Dus ja, we beginnen vanuit geloof (of vertrouwen) en genade alleen en dan komen pas onze werken aan bod. Paulus gebruikt hier in Galaten hoofdstuk drie ècht kleutertaal om dit duidelijk te maken: het vlees bewerkt niets, de Geest wel (vers 3), de Vader verleent de Geest op grond van het vertrouwen dat we in Hem stellen, niet op grond van onze werken (vers 5), vanuit hetzelfde verbondsvertrouwen als Abraham (vers 9). Hij probeert het dus voor de Galaten echt op de meest eenvoudige wijze duidelijk te maken, alsof hij tegen kleuters spreekt. Op onze eigen werken, zonder genade, kunnen we niet steunen. We behoren te beginnen vanuit de Geest van God; vanuit de genade van God.God maakte namelijk eerst een verbond met Abraham waar Abraham niets voor moest doen, alleen maar vertrouwen, alleen maar het verbond accepteren.Daarna werd hij pas gerechtvaardigd door de werken.
Dat hij eerst alleen maar op God moest vertrouwen en op het feit dat God een relatie; een verbond met hem kon teweegbrengen, wordt duidelijk aan de hand van de volgende twee verhalen uit het Oude Testament die als voorbeeld voor ons gelden:
1) het eerste verhaal loopt van Genesis hoofdstuk 15 verzen 1 tot 6: "Na deze gebeurtenissen klonk het woord van de HEER in een visioen tot Abram: 'Vrees niet, Abram, Ik zal uw schild zijn. Uw loon zal zeer groot zijn!' Toen zei Abram: 'Heer GOD, wat heb ik aan uw gaven? Want ik blijf maar kinderloos en de Damascener EliÑzer zal de bezitter van mijn huis worden.' Abram zei: 'U hebt mij geen nakomelingen geschonken, en een ondergeschikte zal mijn erfgenaam zijn.' Toen werd het woord van de HEER tot hem gericht: 'Niet hij wordt uw erfgenaam; uw erfgenaam zal iemand zijn die u zult verwekken.' Hij leidde hem naar buiten en zei: 'Kijk naar de hemel en tel de sterren, als u kunt.' En Hij verzekerde hem: 'Zo talrijk zal uw nageslacht zijn.' Abram heeft de HEER geloofd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigheid". Abraham heeft de Heer dus vertrouwd en daardoor, niet door de werken, werd hij allereerst gerechtvaardigd door God.
2) Het tweede verhaal bevindt zich direct hierachter in Genesis 15:7-21: "Toen zei Hij tegen hem: 'Ik ben de HEER, die u uit Ur in Kasdim, leidde om u dit land in bezit te geven.' Abram vroeg: 'Ach Heer GOD, hoe kan ik weten dat ik het inderdaad zal krijgen?' Hij zei tegen hem: 'Haal een driejarige koe, een driejarige bok, een driejarige ram, een tortel en een jonge duif.' Hij haalde dit alles, sneed de dieren doormidden en legde de stukken tegenover elkaar; alleen de vogels sneed hij niet door. Er kwamen roofvogels op de dode dieren af, maar Abram joeg ze weg. Bij zonsondergang viel Abram in een diepe slaap; hevige angst en duisternis overvielen hem. EN de HEER zei tegen Abram: 'U moet goed weten dat uw nakomelingen als vreemden zullen wonen in een land dat niet van hen is. Zij zullen hen als slaven dienen en men zal hen onderdrukken, vierhonderd jaar lang. Maar het volk dat zij moeten dienen zal Ik vonnissen, en daarna zullen zij wegtrekken met rijke bezittingen. U zult zelf in vrede tot uw vaderen gaan; pas in gezegende ouderdom zult u begraven worden. De vierde generatie zal hier terugkeren, want dan is de maat van de schuld van de Amorieten pas vol.' Toen de zon was ondergegaan en het helemaal donker was geworden, zag Abram een rokende oven en een vurige fakkel, die tussen de doormidden gesneden stukken door gingen. Op die dag sloot de HEER een verbond met Abram. Hij zei: 'Aan uw nakomelingen schenk Ik dit land, vanaf de beek van Egypte tot aan de Grote Rivier, de Eufraat, het gebied van de Kenieten, Kenizzieten, Kadmonieten, Hethieten, Perizzieten, Refaïeten, Amorieten, Kanaänieten, Girgasieten en Jebusieten'".
God liet Abraham dus eerst een verbond met Hem aangaan en leerde hem op Hem te vertrouwen.Dat hij daarna pas werd gerechtvaardigd door de werken, die duidelijk óók noodzakelijk zijn – iets waar vele Protestanten graag blind voor zijn – wordt duidelijk uit de brief van Jakobus:
"Maar wilt u weten, nietig mens, dat het geloof zonder de werken dood is? Is onze vader Abraham niet op grond van werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Izaäk op het altaar geofferd had? U ziet dat het geloof samenwerkte met zijn werken en het geloofuit de werkenvolmaakt werd. En de Schrift werd vervuld die zegt: 'En Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend', en hij werd een vriend van God genoemd. U ziet dat een mens op grond van werken gerechtvaardigd wordt en niet alleen op grond van geloof. (…) Want zoals het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood" (Jakobus 2:20-24,26). Met andere woorden, een vertrouwen waaruit geen goede werken voortvloeien is een dood vertrouwen. Het is met andere woorden een onbestaand vertrouwen. Het is helemaal geen vertrouwen. Als je niet doet wat Jezus zegt, vertrouw je Hem niet. Als je doet wat Jezus vraagt, vertrouw je Hem. Als je niet doet wat Jezus zegt, kan je nog met zovele woorden zeggen dat je Hem vertrouwt en liefhebt, maar in werkelijkheid is dit niet zo. Met andere woorden: het is lege, hypocriete praat en je hebt een dood, leeg, nutteloos en waardeloos geloof, je vertrouwt niet op Jezus, en Jezus is niet jouw vriend, wat je je ook inbeeldt. Als je doet wat Jezus zegt, toont dit aan en bewijst dit dat je Hem werkelijk vertrouwt en rechtvaardigt dit je. Natuurlijk moet je Hem eerst vertrouwen om daarna te doen wat Hij van je vraagt. Dát is de volgorde en ook het punt dat Paulus wil benadrukken in Galaten hoofdstuk 3.
Vanaag hebben we geleerd wat geloof en werken met elkaar te maken hebben en wat hierin de juiste volgorde is. Volgende keer gaan we leren wat Verbond en Wet met elkaar te maken hebben. Laten we alvast toepassen wat we vandaag geleerd hebben.
Voordienst 2: Galaten 3:1-9.
Ik zie dat er veel bezoekers zijn. Bedankt voor uw opkomst. Laten we eerst de vorige preek even samenvattend herhalen en tevens een brug vormen naar deze preek: [de eerste samenvatting is hier weggelaten, het vervolg wat tevens de brug naar deze preek vormt, kan u hier lezen:]
Galaten hoofdstuk 3 vers 10: "Want allen die op grond van werken van de wet zijn, zijn onder de vloek; want er staat geschreven: 'Vervloekt is ieder die niet volhardt in alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen'". Onder de Wet moesten we dus, met andere woorden, alles perfect doen om te leven. Anders stonden we buiten het leven dus onder de vloek.
Een hedendaags voorbeeld: stel dat ik me altijd keurig aan de verkeersregels hou, maar één keer rijd ik te snel, dan zal ik toch een boete moeten betalen. De wet kijkt niet naar wat je goed hebt gedaan, het kijkt slechts naar wat je verkeerd hebt gedaan. Denk ook aan het voorbeeld van Mozes: Mozes werd boos en sloeg eenmaal op de rots. Daarom mocht hij het beloofde land niet binnengaan.
Als je de kar voor het paard spant, kàn je niet gezegend worden door God. God gaat jou, zondaar, niet binnenlaten omdat je goed je best doet terwijl je eigenlijk niets met Hem wilt te maken hebben en al zeker niet op Hem wilt vertrouwen. Dat is toch logisch?
Je moet dus nog steeds een verbond met Hem aangaan; vrede met Hem sluiten: "Want uit genade bent u behouden, door het geloof (door jouw geloof / door jouw vertrouwen); en dat (jouw behoudenis; dat je toegelaten wordt tot een verbond met God is) niet uit u, het is de gave van God; niet op grond van werken, opdat niemand roemt ["roeme" in de NBG51]" (Efeze 2:8-9) en hierna mag je werken: "Want wij zijn zijn maaksel, geschapen in Christus Jezustot goede werken, die God tevoren heeft bereid, opdat wij daarin zouden wandelen" (Efeze 2:10).
Galaten 3:11: "En dat door de wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk, want 'de rechtvaardige zal op grond van geloof leven'." Zelfs Paulus niet. Zelfs Paulus werd niet door de wet voor God gerechtvaardigd. In zijn brief aan de Filippenzen zei hij nochtans van zichzelf dat hij rechtvaardig was voor de wet; dat hij de gerechtigheid die in de wet is, bereikt had: "wat de gerechtigheid betreft die in de wet is, onberispelijk" (Filippenzen 3:6b). Maar zelfs deze man van dit kaliber beseft dat hij gerechtvaardigd moet worden door het geloof, door in het verbondsvertrouwen met Christus te stappen: "Maar wat winst voor mij was, heb ik om Christus' wil schade geacht. Jazeker, ik acht ook alles schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer, om Wie ik de schade van alles heb geleden en het als vuilnis acht, opdat ik Christus mag winnen en in Hem bevonden word, niet in het bezit van mijn gerechtigheid die uit de wet is, maar van die welke door het geloof in Christus is, de gerechtigheid die uit God is, gegrond op het geloof" (Filippenzen 3:7-9). Dus ik bouw verder op het verbond met Christus, niet op mijn werken onder de Wet.
Hetzelfde herhaalt Paulus in Galaten: "Maar de wetis niet op grond van geloof, maar 'hij die deze dingen gedaan zal hebben, zal door [of: in (in de kracht van)] die dingen leven'. Christus heeft ons vrijgekochtvan de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden (want er staat geschreven: 'Vervloekt is ieder die aan een hout hangt'), opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus [dus hetzelfde verbonddoor het geloof] tot de volken zou komen, opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door geloof [dus niet door de wet maar door verbondsvertrouwen]" (Galaten 3:12-14).
Ik heb u al verteld dat we onder de Wet alles perfect moesten doen om te leven. Anders stonden we buiten het leven dus onder de vloek. Bij iedereen is wel een duidelijke fout te vinden: "Want wie de hele wet houdt, maar in één gebod struikelt, is schuldig geworden aan alle. Want Hij die gezegd heeft: 'U zult geen overspel plegen', heeft ook gezegd: 'U zult niet doden'. Als u nu geen overspel pleegt, maar wel doodt, dan bent u een overtreder van de wet geworden" (Jakobus 2:10-11).
Als we nog eens kijken naar Galaten 3:12: "Maar de wet is niet op grond van geloof, maar 'hij die deze dingen gedaan zal hebben, zal door [of: in (in de kracht van)] die dingen leven'." En we vergelijken dit met Leviticus 18:1-5: "De HEER sprak tot Mozes: 'Zeg tegen de Israëlieten: Ik ben de HEER uw God. Leef niet naar de gebruiken van Egypte, waar u gewoond hebt, noch naar die van Kanaän, waar Ik u heen breng. Richt uw leven niet in volgens hun gewoonten, maar houd u aan mijn wetten en richt uw leven naar mijn voorschriften.Ik ben de HEER, uw God.Onderhoud mijn voorschriften en wetten: de mens die ze volbrengt, vindt daardoor het leven.Ik ben de HEER.'" Dan valt ons ook op dat we deze regels pas behoren te volgen nadat Jahweh onze (verbonds)God, "de HEER onze God", is geworden. Daarom is het eerste gebod bij de Joden simpelweg: "Ik ben de HERE, uw God..." (Exodus 20:2a).
Op deze volgorde hamert Paulus en hij herhaalt dit keer op keer. Bijvoorbeeld: EERST komt het geloof/verbond bij Abraham, DAN pas de wet 430 jaar later: "En dit zeg ik: een verbond dat vroeger door God bekrachtigd is, [- Dat verbond met Abraham op basis van vertrouwen, dat ook voor ons geldt. -] maakt de wet die vierhonderddertig jaar later is gekomen [- De wet van Mozes die erbovenop kwam -], niet krachteloos om de belofte teniet te doen" (Galaten 3:17). De Wet van Mozes doet het oudere Verbond van bij Abraham dus niet teniet. Het is dus niet de Wet die rechtvaardigt, maar het Verbond met Jahweh. Eens we, door vertrouwen, in dit Verbond zijn, behoren we Jahwehs instructies te volgen. Paulus zegt ook in ons hoofdstuk in Galaten:
Galaten 3:19a: "Waartoe dan de wet? Ter wille van de overtredingen werd zij er bijgevoegd, totdat het zaad zou komen waaraan de belofte was gedaan" Zo sprak hij ook in Romeinen 5:20-21: "Maar de wet is daarbij [Of 'daarnaast', d.i. als een bijzaak naast de hoofdzaak.] gekomen, opdat de overtreding zou toenemen; maar waar de zonde toenam, is de genade veel overvloediger geworden; opdat, zoals de zonde heeft geregeerd door [of "in de kracht van"] de dood, zo ook de genade zou regeren door gerechtigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Heer [onze Heer is weer die verbondstaal]".
De Wet maakt dus voor ons concreter of specifieker duidelijker wat zonde is. Er voor hadden we enkel een geweten, nu hebben we ook een Bijbel en de Wet van God om meer concreet te weten wat fout is. Niet alleen maakte de Wet ons overduidelijk wat nu juist zonde is, ze hield ook de belofte van de beloofde Verlosser in. "Is dan de wet in strijd met de beloften van God? Volstrekt niet! Want als er een wet gegeven was die levend kon maken, dan zou de gerechtigheid inderdaad op grond van de wet zijn" (Galaten 3:21). Maar dit is niet het geval! De Wet is dus niet in strijd met de beloften van God en de Wet van God is niet in strijd met de beloofde Messias. De beloften van God en de beloofde Messiasstaan in die Wet!
Galaten 3:22: "Maar de Schrift heeft alles onder de zonde besloten, opdat de belofte op grond van geloof [verbondsvertrouwen] in Jezus Christus gegeven zou worden aan hen die geloven [aan hen die vertrouwen]". De Wet heeft zonde dus meer gepreciseerd en zo konden we bij iedereen wel een duidelijke fout vinden. Maar door ons vertrouwen op Christus te stellen, kunnen we nu TOCH gerechtvaardigd worden. "Maar voordat het geloof kwam, waren wij als gevangenen onder de wet, in verzekerde bewaringtot op het geloof dat [op het punt stond] geopenbaard [te] worden.De wet is dus onze tuchtmeester geweesttot op Christus, opdat wij op grond van geloof gerechtvaardigd zouden worden" (Galaten 3:23-24).
Galaten 3:25-29: "Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een tuchtmeester; want u bent allen zonen van God door het geloof [vertrouwen] in Christus Jezus. Want u allen die tot Christus bent gedoopt, hebt Christus aangedaan. [Je komt dus in dat rechtvaardigende verbond door je vertrouwen te stellen in Christus en je in Christus te laten dopen in water. Dan ben je in Christus.] Daar is geen Jood of Griek, daar is geen slaaf of vrije, daar is geen man of vrouw; want u bent allen één in Christus Jezus. [Weet je nog dat ik onlangs hamerde op eenheid?] En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en volgens belofte erfgenamen."
Hoe passen we dit nu praktisch toe? Hoe groeien we samen verder in eenheid? Laten we hiervoor kijken naar Jakobus 2:12-13: "Spreekt zó en doet zó als zij die door de wet van de vrijheid geoordeeld zullen worden. Want het oordeel zal onbarmhartig zijn over hem die geen barmhartigheid gedaan heeft; barmhartigheid roemt tegen [of triomfeert over] oordeel".
Het Verbond met Yahweh door Christus leert ons dat we niet zo streng moeten zijn als de Wet, waarbij inderdaad "het loon van de zonde de dood is" (Romeinen 6:23a) maar nu geldt voor zij die zich bekeren: "maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jezus onze Heer" (Romeinen 6:23b).
Laten wij dus hetzelfde doen: "Spreekt zo en doet zo als zij die door de wet van de vrijheid geoordeeld zullen worden. [Niet zoals de Wet oordelen maar zoals het Verbond.] Want het oordeel zal onbarmhartig zijn over hem die geen barmhartigheid gedaan heeft;barmhartigheid triomfeert over oordeel" (Jakobus 2:12-13). Dus laten we vergevingsgezind en barmhartig zijn, in plaats van verhard, niet vergevingsgezind en onbarmhartig te zijn.
Geef je broeder of zuster die al zeven maal zeventig maal gevallen is maar zich weer bekeerd heeft, toch weer een nieuwe kans. Kijk naar jezelf! Ben je zelf niet meer dan vierhonderdnegentig maal gevallen? Ik alleszins wel! Vergeef! En wandel in eenheid, heiligheid en barmhartigheid! Kortom, wandel weer in de royale Wet van de naastenliefde (naar Jakobus 2:8). Amen!
Oorspronkelijk gepreekt op 27 juni 2021. Herwerkt en opnieuw gepreekt (in twee delen) op 16 en 23 juli 2023 in Evangelische gemeente Pniël (Balen). De bovenstaande uitgeschreven tekst is de herwerkte versie.
[1] Voor deze preek maken we uitsluitend gebruik van de TELOS-vertaling (Rhenen: Grace Publishing House, 2018) voor het Nieuwe Testament en van de Willibrordvertaling, Geheel herziene uitgave 1995 ('s-Hertogenbosch: Katholieke Bijbelstichting, 1999) voor het Oude Testament.
Categorie:Preken
16-05-2021
Galaten hoofdstuk 2: Verdedig de Waarheid van het Evangelie
Galaten 2:1-10[1]: "Daarna ging ik na verloop van veertien jaar weer op naar Jeruzalem met Barnabas en nam ook Titus mee. En ik ging op grond van een openbaring op, en ik stelde hun het evangelie voor dat ik onder de volken predik, en afzonderlijk aan hen die in aanzien waren, opdat ik niet misschien tevergeefs loop of gelopen heb; (maar ook werd Titus, die bij mij was, hoewel hij een Griek was niet genoodzaakt zich te laten besnijden;) en dat vanwege de binnengeslopen valse broeders, die zich hadden binnengedrongen om onze vrijheid te bespieden die wij in Christus Jezus hebben, met het doel ons tot slavernij te brengen. Voor hen zijn wij ook geen uur geweken door ons te onderwerpen, opdat de waarheid van het evangelie bij u blijft. Maar van heb die geacht werden iets te zijn – wat zij ook ooit waren, doet er voor mij niets toe: God neemt de persoon van de mens niet aan, - want zij die in aanzien waren, hebben mij verder niets meegedeeld; integendeel echter, toen zij zagen dat aan mij het evangelie van de onbesnedenen was toevertrouwd, zoals aan Petrus dat van de besnedenen (want Hij die in Petrus werkte tot het apostelschap van de besnedenen, werkte ook in mij onder de volken), en toen zij de genade die mij gegeven is, erkenden, gaven Jakobus, Kefas en Johannes, die geacht werden steunpilaren te zijn, mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap, opdat wij naar de volken en zij naar de besnedenen gingen; alleen moesten wij de armen gedenken, wat ik mij daarom ook beijverd heb te doen."
Paulus legt hier nadruk op zijn eigen waardigheid onder het gezag van Christus. Pas na drie jaar bezocht hij Petrus en Jakobus, zoals we vorige keer al zagen in Galaten 1:18-19, en hier in hoofdstuk 2 zien we dat hij pas na 14 jaar terugging naar Jeruzalem met Barnabas en Titus (Galaten 2:1). "Dit was nadat hij al lang floreerde als een apostel zoals de feiten en zijn daden van hem getuigden" zei Theodorus van Mopsuestia[2] op wie ik deze preek baseer maar niet altijd met hem meega in elke interpretatie van elk vers.
Paulus ging naar de apostelen om aan hen te rapporteren en de leer die hij aan de heidenen had verkondigd uit te leggen. Paulus ging niet uit twijfel naar de apostelen maar omdat hij hiervoor een openbaring had ontvangen. Dit alles opdat niet van hem gedacht zou worden dat hij zo maar zijn eigen weg volgt en niet in harmonie of overeenstemming is met de andere apostelen.[3] Het evangelie mag van geen kant worden verengd, want het is dezelfde God die een groep aan Petrus toevertrouwde en de andere aan Paulus.[4]
Jakobus, die in vers 9 wordt vernoemd, was een van de mannen van aanzien, zoals we lazen in vers 2. Hij was het hoofd van de gemeente te Jerusalem. Samen met Petrus en Johannes besloot hij dat het evangelie van Paulus orthodox; dit wil zeggen: juist qua leer, en begenadigd was, en dat er niets aan veranderd moest worden. Dit zien we in verzen 6 tot 10. "Jakobus, Johannes en Kefas [= Petrus] waren de apostelen die het hoogst in aanzien stonden. Niet enkel veroordeelden ze de overtuigingen van Paulus niet, ze gaven zelfs hun goedkeuring aan zijn leer en ze kozen ervoor om van nu af aan in gemeenschap met Paulus en Barnabas te wandelen. Het was de bedoeling dat ze door één van mening- en door één gemeenschappelijk doel te hebben, alle mensen door [hun] geloof in Christus aan God zouden kunnen aanbieden, hoewel Paulus en Barnabas tot de heidenen zouden gaan preken maar Petrus, Jakobus en Johannes tot de besnedenen. Omdat ze niet mochten omgaan met heidenen zouden de Joden via de gezegende Petrus worden toegelaten in het geloof in Christus en de heidenen via de gezegende Paulus. Hierna zouden ze echter weer samengebracht worden door het gemeenschappelijk karakter van het geloof. Ja, ze werkten allen samen als zijnde één. Dit tonen de feiten duidelijk aan: Paulus riep zoveel mogelijk Jòden op tot het geloof, bijvoorbeeld in Korinthe in Handelingen 18 waar hij zelfs de leider van de synagoge overtuigde om in Christus te geloven. En het is duidelijk dat hij op vele plaatsen met de Joden in de synagogen discussieerde. Ook probeerde Paulus te zorgen voor de vervolgde Joodse christenen die arm waren vanwege de tirannieke vervolging der Joden. Ook Petrus ging zoveel mogelijk als hij kon naar de heidenen en minachtte dit niet. Dit gebeurde het eerste tussen Petrus en Cornelius (zie Handelingen 10). Eerst zei Petrus dat de heidenen buitengesloten zijn en toen leerde God hem dat dit fout is [zie Handelingen 10:9-19, (25-)28-29a, 34-36(-48)]."[5] Dit feit gaan we straks nog verder bespreken.
Petrus erkende dat Paulus begenadigd was in het feit dat hij het evangelie aan de heidenen mocht brengen. Petrus en diegenen die met hem waren, verheerlijkten God met Paulus, want ook zij hadden ingezien dat de heidenen óók gedoopt mochten worden tot Christus, zonder besneden te hoeven worden. In Handelingen 10:44-48a staat namelijk: "Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen die het woord hoorden. En de gelovigen uit de besnijdenis [dit zijn Messias-belijdende Joden], allen die met Petrus waren meegekomen, waren buiten zichzelf dat ook op de volken [dit zijn: de heidenen / de niet-Joden] de gave van de Heilige Geest werd uitgestort; want zij hoorden hen spreken in talen en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus: Kan iemand soms het water weren, dat dezen niet zouden worden gedoopt, die de Heilige Geest hebben ontvangen evenals ook wij? En hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus."
Zoals ik al eerder zei, erkende Petrus dat Paulus begenadigd was in het feit dat hij het evangelie aan de heidenen mocht brengen, terwijl hij – Petrus – dit aan de Joden mocht doen. Wel had Petrus, in tussentijd, niets meer tegen met heidenen eten, in tegenstelling tot de niet-tot-Christus-bekeerde Joden. Petrus had namelijk een visioen van God tegen zijn racistisch-nationalistische houding ontvangen: "De volgende dag nu, terwijl dezen onderweg waren en de stad naderden, klom Petrus omstreeks het zesde uur op het dak om te bidden. En hij werd hongerig en wenste te eten. En terwijl zij het gereedmaakten, raakte hij in geestvervoering. En hij zag de hemel geopend en een voorwerp neerdalen als een groot laken, dat aan de vier hoeken op de aarde werd neergelaten; daarin waren alle viervoetige en kruipende dieren van de aarde en vogels van de hemel. En er klonk een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet! Petrus echter zei: In geen geval, Heer, want nooit heb ik iets onheiligs of onreins gegeten. En weer klonk een stem tot hem, voor de tweede keer: Wat God gereinigd heeft, moet jij niet als onheilig blijven beschouwen. En dit gebeurde tot driemaal, en terstond werd het voorwerp opgenomen in de hemel¡ (Handelingen 10:9-16).
Petrus besloot uiteindelijk uit dit visioen van godswege dat heidenen niet onrein zijn maar dat ze ook gemaakt zijn door en voor Jahweh, de God van de Israëlieten die God over Zijn ganse schepping is: "Petrus nu opende zijn mond en zei: In waarheid merk ik dat er bij God geen aanzien des persoons is, maar dat in ieder volk degene die Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hem aangenaam is. Het woord dat Hij aan de zonen van Israël heeft gezonden, toen Hij vrede verkondigde door Jezus Christus – Deze is aller Heer –" (Handelingen 10:34-36). Petrus mag dus ook bij hen binnengaan om het evangelie te verkondigen: "Terwijl Petrus nu over het gezicht nadacht, zei de Geest tot hem: Zie, drie mannen zoeken u; maar sta op, ga naar beneden en reis met hen mee zonder te twijfelen, want Ik heb hen gezonden" (Handelingen 10:19-20).
De Joodse gelovigen die nog de Joodse gebruiken hielden kwamen van Jakobus. Spijtig genoeg lieten ze Petrus terugkomen op zijn nieuwe door-de-Heilige-Geest-geïnspireerde overtuiging dat hij met heidenen mag eten, en hij zonderde zich weer van hen af en ook Barnabas deed dit: "Maar toen Kefas in Antiochië kwam, weerstond ik hem in zijn gezicht, omdat hij te veroordelen was. Want voordat er enigen van Jakobus kwamen, at hij met die uit de volken [dit zijn de heidenen]; maar toen zij gekomen waren, onttrok hij zich en zonderde zich af uit vrees voor die uit de besnijdenis [dit zijn de Messias-belijdende Joden]; en met hem huichelden ook de overige Joden [ – Messias-belijdende Joden bedoelt hij hier – ], zodat zelfs Barnabas door hun huichelarij werd meegesleept" (Galaten 2:11-13).
Zoals eerder gezegd, deed Petrus eerst moedig tegen deze Messias-belijdende Joden die de besnijdenis aan heidense bekeerlingen wilden opdringen: "De apostelen nu en de broeders die in Judéa waren, hoorden dat ook de volken het woord van God hadden aangenomen. Toen nu Petrus was opgegaan naar Jeruzalem, twistten die [Messias-belijdende Joden] uit de besnijdenis met hem en zeiden: U bent binnengegaan bij onbesneden [heidense] mannen en hebt met hen gegeten. Petrus echter begon en legde het hun ordelijk uit door te zeggen: Ik was in de stad Joppe in gebed en zag in geestvervoering een gezicht: een voorwerp als een groot laken, dat neerdaalde, aan de vier hoeken neergelaten uit de hemel, en het kwam tot bij mij; en terwijl ik er aandachtig naar keek, bemerkte en zag ik de viervoetige dieren van de aarde, de wilde en de kruipende dieren en de vogels van de hemel. En ik hoorde ook een stem, die tot mij zei: Sta op, Petrus, slacht en eet! Ik echter zei: In geen geval, Heer, want iets onheiligs of onreins is nooit in mijn mond gekomen. En een stem antwoordde voor de tweede keer uit de hemel: Wat God gereinigd heeft, zul jij niet voor onheilig houden. En dit gebeurde tot driemaal, en alles werd weer opgetrokken in de hemel. En zie, onmiddellijk kwamen er bij het huis waar wij waren, drie mannen staan, die uit Caesaréa naar mij toe waren gezonden. En de Geest zei mij met hen mee te gaan zonder te twijfelen. Met mij nu gingen ook deze zes broeders, en wij zijn het huis van die man binnengegaan. En hij berichtte ons, hoe hij in zijn huis de engel had gezien, die daar stond en zei: Zend naar Joppe en nodig Simon uit, die bijgenaamd is Petrus, die woorden tot u zal spreken waardoor u zult behouden worden, en u en uw hele huis. Toen ik nu begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, evenals ook op ons in het begin. En ik herinnerde mij het woord van de Heer, hoe Hij zei: Johannes doopte wel met water, maar u zult met [of in] de Heilige Geest worden gedoopt. Als dan God dezelfde gave aan hen heeft gegeven als ook aan ons, toen wij tot geloof in de Heer Jezus Christus kwamen, wie was ik dat ik God kon weren? Toen zij nu dit hoorden, hielden zij zich stil, en zij verheerlijkten God en zeiden: Dus ook aan de volken heeft God de bekering tot het leven gegeven" (Handelingen 11:1-18). – Dit is trouwens een voorbeeld van goede, gewillige Messias-belijdende Joden die zich bekeerden van de ketterij die zegt dat heidenen ook besneden moeten worden. –
Voordienst 2: Romeinen 6:1-4, 15-22 en de preek begonnen met een korte herhaling vanuit Galaten 2:11-14.
Waar zonde tegen het evangelie komt, moet er openbaar terechtgewezen worden. Dit gebeurt veel te weinig in kerken. Christus zei zo ook (toen de heidense Christenen de wet van Noach in verband met het eten van offervlees en het bedrijven van seksuele ontucht of hoererij verbraken – zie Openbaring 2:14-15 –): ´Bekeer u dan; maar zo niet, Ik kom spoedig naar u toe en Ik zal oorlog tegen hen voeren met het zwaard van mijn mond¡ (Openbaring 2:16). "Oorlog tegen hen voeren met het zwaard van mijn mond" is hen openbaar terechtwijzen door openbaar de waarheid te vertellen.
Dit moest Paulus hier ook doen. Aanzien des persoons maakt voor God niet uit, zoals we al lazen in Galaten 2:6. Dit kwam trouwens ook al voor in hoofdstuk 1.
Johannes Chrysostomos zei: 'Paulus was niet slechts een discipel van de apostelen, zoals diegenen die zijn reputatie wilden ondermijnen, beweerden. Paulus was een "apostel, niet vanwege mensen, ook niet door een mens, maar door Jezus Christus en God de Vader, die Hem uit de doden heeft opgewekt" (Galaten 1:1).'[6] '"Niet vanwege mensen" gaat over alle mensen omdat de wortel en oorsprong van het evangelie goddelijk is, maar "niet door een mens" gaat specifiek over de apostelen, want Christus riep hen niet door toedoen van mensen maar door zijn eigen toedoen."[7] Volgens Theodorus van Mopsuestia betekenen beide zaken hetzelfde.[8] Paulus was dus, met andere woorden, rechtstreeks geroepen door God, niet door mensen.
Chrysostomos zegt verder: "Paulus' doel was niet zichzelf te verheffen maar het fundament van de dwaling van zijn tegenstanders omver te werpen."[9] Door te schrijven "en al de broeders die bij mij zijn" (Galaten 1:2), stelt Paulus (volgens Theodorus van Mopsuestia) dat het niet juist is dat ze hem niet als gelijkwaardig; met gelijke eer beschouwen.[10] Theodorus gaat verder door Galaten 1 te citeren en hier per onderdeeltje commentaar op te geven: "Maar zelfs als wij..." (Galaten 1:8). "Hij zegt dit om aan te tonen dat hij zichzelf niet eert maar de waarheid die boven hen staat; zonder de waarheid vond hij zichzelf van geen belang."[11] "Of een engel van de hemel" (Galaten 1:8) "zodat zelfs over de betrouwbare waardigheid van een positie niet gedacht moet worden dat die dezelfde waarde als de waarheid heeft".[12] Paulus kon bluffen over het feit dat een sterk licht aan hem was verschenen maar dit deed hij niet.[13] Dit trouwens in tegenstelling tot Gnostici [valse leraren die beweren geheime, reddende kennis te hebben], Boeddhisten, enzovoort...
Ook al waren de anderen de oudere broers van Paulus, zij waren aan het dwalen en dus moest Paulus hen terechtwijzen. Paulus kon niet tegen hypocrisie. En hij had gelijk want hypocrisie doet de waarheid van het evangelie tekort. Ze waren niet meer Orthodox, ze gingen niet meer recht op de waarheid van het evangelie af. Daarom wees Paulus hen openlijk terecht, zoals hij zelf schreef: "Maar toen ik zag dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het evangelie, zei ik tot Kefas in het bijzijn van allen:…" (Galaten 2:14a).
We zagen al dat hier het specifieke probleem was dat Petrus en anderen, vanwege de slechte invloed van bepaalde Messias-belijdende Joden, niet meer aten met Christus-belijdende heidenen (lees Galaten 2:12-13).
Een interessant omgekeerd verschijnsel waar het volgens Paulus niet toegestaan is om met iemand te eten, is indien deze persoon een schijnbroeder is. Paulus schreef hierover: "Maar nu heb ik u geschreven, dat als iemand die broeder genoemd wordt, een hoereerder is, of een hebzuchtige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard of rover, u met hem geen omgang moet hebben, dat u met zo iemand zelfs niet moet eten" (1 Korinthiërs 5:11). Want tevens in dit geval doen ook deze mensen de waarheid van het evangelie geweld aan.
We kunnen ons dus afvragen:
zijn we niet tolerant genoeg naar Christenen die misschien buiten onze groep of buiten het patroon dat we verwachten, vallen of voor christenen van een andere afkomst (zoals de heidenen voor Petrus)?
Of, langs de andere kant, zijn we misschien tè tolerant naar schijnchristenen die de waarheid van het evangelie geweld aandoen door daden die niet overeenkomen met een waar geloof?
Ik denk dat dit laatstgenoemde véél méér gebeurt in onze tijd. Paulus stond dus op tègen de schijn en vóór de waarheid. Paulus wees Petrus openlijk terecht vanwege de hypocrisie waarin hij gevallen was: "Maar toen ik zag dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het evangelie, zei ik tot Kefas in het bijzijn van allen: Als u, die een Jood bent, leeft als de volken en niet als de Joden, waarom dwingt u de volken naar joodse wijze te leven?" (Galaten 2:14).
Net als Theodorus van Mopsuestia, waarop ik delen van deze preek heb gebaseerd, lijkt de TELOS-vertaling te denken dat) de terechtwijzing van Paulus jegens Petrus stopt vóór vers 15[14]. Nu begint Paulus met zijn eigen leer onderzoekend uit te leggen[15]:
"Wij, van nature Joden en geen zondaars uit de volken, die echter weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt op grond van werken van de wet, maar alleen door het geloof in Jezus Christus, ook wij hebben in Christus Jezus geloofd, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden op grond van geloof in Jezus Christus en niet op grond van werken van de wet, want op grond van werken van de wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden" (Galaten 2:15-16).
Hierover schreef Theodorus in de persoon van Paulus: '"Inderdaad, we stemden niet in met de wet zoals een heiden dit zou doen. Maar, we stemden van nature af van het ras der Joden. Niettemin, omdat we tot het besef kwamen dat het onmogelijk is voor wie dan ook om gerechtvaardigd te worden door de werken der wet, stelden we ons vertrouwen in Christus, terzelvertijd verwachtende dat door dat vertrouwen in Christus ook wij gerechtvaardigd zouden worden, omdat we niet gerechtvaardigd konden worden door de werken der wet." Paulus schrijft diezelfde mening in de brief die hij schreef aan de Romeinen (bijvoorbeeld Romeinen 3:20: "Daarom zal op grond van werken van de wet geen enkel vlees voor Hem gerechtvaardigd worden; want door de wet komt de kennis van zonde."), namelijk, dat het onmogelijk is om door de werken der wet gerechtvaardigd te worden. Tegelijkertijd, gaf hij het contrast aan tussen de rechtvaardigheid die gebaseerd is op vertrouwen en de rechtvaardigheid die gebaseerd is op de wet en hij legde het belang van de rechtvaardigheid die gebaseerd is op vertrouwen publiekelijk uit op velerlei wijzen. Hij doet hetzelfde in deze passage [in Galaten], waar de grootste noodzaak hem voortdrijft."[16]Theodorus gaat verder door te stellen dat hij het verschil wil aantonen tussen de rechtvaardigheid die gebaseerd is op de werken der wet – die onmogelijk is om te verkrijgen – en de rechtvaardigheid die gebaseerd is op vertrouwen.[17]
"Maar als wij, terwijl wij trachten in Christus gerechtvaardigd te worden, ook zelf zijn gebleken zondaars te zijn, is dan Christus een dienaar van de zonde? Volstrekt niet!" (Galaten 2:17).
Dit lijkt duidelijk te spreken over het feit dat als we eens we door bekering in Christus zijn gekomen en dus naar de rechtvaardigheid streven, toch weer hervallen in de zonde en dus weer zondaars worden, hieruit niet volgt dat Christus een dienaar is van zonde of wetteloosheid. Zoals Paulus ook zegt in Romeinen: "Wat zullen wij dan zeggen? Zouden wij in de zonde blijven opdat de genade toeneemt? Volstrekt niet! Hoe zouden wij, die ten opzichte van de zonde gestorven zijn, nog daarin leven? Of weet u niet, dat wij allen die tot Christus Jezus gedoopt zijn, tot zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop tot de dood, opdat, zoals Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. (…) Wat dan? Zouden wij zondigen, omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet! Weet u niet, dat voor wie u zich als slaven stelt om te gehoorzamen, u slaven bent van hem die u gehoorzaamt, óf van de zonde tot de dood, óf van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid? Maar God zij dank dat u slaven van de zonde was, maar van harte gehoorzaam bent geworden aan de inhoud van de leer waarin u onderwezen bent. En vrijgemaakt van de zonde bent u slaven van de gerechtigheid geworden. (Ik spreek menselijkerwijs, om de zwakheid van uw vlees.) Want zoals u uw leden hebt gesteld in slavernij van de onreinheid en de wetteloosheid tot de wetteloosheid, stelt nu zo uw leden in slavernij van de gerechtigheid tot heiliging. Want toen u slaven van de zonde was, was u vrij ten opzichte van de gerechtigheid. Welke vrucht had u dan toen van de dingen waarover u zich nu schaamt? Immers, het einde daarvan is de dood. Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en slaven van God geworden, hebt u uw vrucht tot heiliging, en het einde het eeuwige leven." (Romeinen 6:1-4, 15-22).
Dus, ik zeg weeral: als we ware christenen zijn geworden, dan zijn we in Christus, strevende naar gerechtigheid, maar, als we dit streven niet aanhoudend betrachten en ons niet hoeden voor de zonde, kunnen we weer in de zonde vallen. Dit betekent niet dat Christus ons een vrijgeleide geeft opdat we mogen zondigen, zodat hij ons steunt om weer zondaars te worden. Volstrekt niet! "Als nu de waarheid van God door mijn leugen overvloediger is geworden tot zijn heerlijkheid, waarom wordt ik dan nog als zondaar geoordeeld? En waarom niet, zoals van ons gelasterd wordt, en zoals sommigen beweren dat wij zeggen: Laten wij het kwade doen, opdat het goede eruit voortkomt? Het oordeel over hen is rechtvaardig" (Romeinen 3:7-8).
Galaten 2:18-21: "Want als ik wat ik heb afgebroken, weer opbouw, dan betoon ik mijzelf een overtreder. [Dan ga ik, na in Christus gekomen te zijn, weer terug naar de lege, menselijke tradities van het Rabbijns Jodendom.] Want ik ben door de wet aan de wet gestorven om voor God te leven [; om rechtvaardig en heilig te leven voor God!]. Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij; en wat ik nu leef in het vlees, leef ik door [of: in de kracht van[18]] het geloof [of het vertrouwen] in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven. Ik stel de genade van God niet terzijde; want als de gerechtigheid door de wet is, dan is Christus zonder reden gestorven."
Hier maakt Paulus een dichotomie; een tweesnijding: hij stelt langs één kant zijn leven onder de wet. Hij moest zich daar perfect aan de Wet houden om er door gerechtvaardigd te worden, maar die kans had hij al verkeken.
Theodorus schrijft het als volgt: "Want Paulus weet dat zonde, wanneer het tot leven komt, rechtvaardigheid vernietigt, aangezien de wet diegenen veroordeelt die een overtreding begaan en geen rekening houdt met of ze slechts op een kleine wijze overtreden hebben, hoewel ze op velerlei wijzen recht gehandeld hebben. Zij weet slechts dat diegenen die haar op eender welke wijze overtreden hebben, straf worden toegewezen. Dit is de aard van de wet, dat het de zondaar, zonder uitzondering, onderwerpt aan straf."[19]
Het zou dus dwaas zijn voor Paulus om weer op zijn eigen rechtvaardigheid voor de Wet te willen bouwen. Maar, beter is om die rechtvaardigheid als een al vernietigde, niet-meer-op-te-bouwen ruïne te beschouwen en te bouwen op Christus, die ons, ondanks onze vele zonden, een nieuw leven schonk en altijd weer wil schenken. Laten wij blijven in Christus, onze levens verderbouwen op Hem en laten we ook gevallen christenen weer oprichten. Laten wij de waarheid van het evangelie blijven zoeken en blijven verdedigen. Amen.
Oorspronkelijk gepreekt op 16 mei 2021. Herwerkt en opnieuw gepreekt (in twee delen) op 2 en 9 juli 2023 in Evangelische gemeente Pniël (Balen). De bovenstaande uitgeschreven tekst is de herwerkte versie.
[1] Voor deze preek maken we uitsluitend gebruik van de TELOS-vertaling (Rhenen: Grace Publishing House, 2018).
[2] Theodorus van Mopsuestia, Commentaar op Galaten 2:1.
[3] Theodorus van Mopsuestia, Commentaar op Galaten 2:2b.
[4] Theodorus van Mopsuestia, Commentaar op Galaten 2:8.
[5] Naar Theodorus van Mopsuestia, Commentaar op Galaten 2:8.
[6] John Chrysostom, Commentary on the Epistle of St. Paul to the Galatians, p.2.
[7]Ibid.
[8] Theodorus van Mopsuestia, Commentaar op Galaten, hoofdstuk 1.
[9]John Chrysostom, Commentary on the Epistle of St. Paul to the Galatians, p.2.
[10] Theodorus van Mopsuestia, Commentaar op Galaten, hoofdstuk 1.
[11]Ibid.
[12]Ibid.
[13] Theodorus van Mopsuestia, Commentaar op Galaten, Galaten 1:15.
[14] TELOS-vertaling, 367.
[15] Theodore of Mopsuestia, The Commentaries on the Minor Epistles of Paul: Introduction and Translation, trans. Rowan A. Greer (Atlanta, GA: Society of Biblical Literature, 2010), 37.
[16] Ibid., 39. ´Indeed, we did not assent to the law as a Gentile. Rather, we were descended from the race of the Jews to begin with. Nevertheless, because we came to know that it is impossible for anyone to be justified by the works of the law, we believed in Christ, at the same time expecting that by that faith in Christ we should also be justified ourselves, because we could not be justified by the works of the law.¡ He put this same opinion in the letter he wrote to the Romans (Rom 3:20), namely, that it is impossible to be justified by the works of the law. At the same time, he also contrasted the righteousness based on faith with the righteousness based on the law and also hastened to explain its worth publicly in many ways. He does the same thing also in this passage, where the greatest necessity urges him on. But in order to demonstrate his meaning clearly, I wish to expand more broadly my discussion of what he meant by that righteousness that is based on faith, as well as by that righteousness based on the works of the law, which is impossible for anyone to acquire.¡
[17] Ibid. Zie het citaat in de vorige voetnoot.
[18] TELOS-vertaling, 368.
[19] Theodore of Mopsuestia, The Commentaries on the Minor Epistles of Paul: Introduction and Translation, trans. Rowan A. Greer (Atlanta, GA: Society of Biblical Literature, 2010), 49. ´For Paul knows that sin, when it springs to life, destroys righteousness, since the law condemns those who transgress and does not consider whether they have transgressed in small ways, though acting rightly in many ways. Rather, he knows that those who have transgressed in any way are consigned to punishment. This is the nature of law, that it subjects the sinner to punishment without any excuse.¡
Categorie:Preken
11-04-2021
Galaten hoofdstuk 1: Trachten wij Schijnbroeders te behagen?
Vandaag gaan we beginnen aan een reeks preken over de brief van Paulus aan de Galaten.[1] Het is allereerst goed om in ons achterhoofd te houden dat: "Wanneer we de brieven van Paulus lezen, dan lezen we geen dingen die bedoeld zijn als geleerde oefeningen en theologische verhandelingen, maar menselijke documenten geschreven door een vriend aan zijn vrienden".[2] Wanneer we spreken over zijn brief aan de Galaten, kunnen we zeggen dat het opvalt "dat de gebruikelijke dankzegging of zegen [aan het begin] ontbreekt. Paulus schijnt zo verontrust te zijn over de ontwikkelingen in Galatië, dat hij abrupt met zijn visie komt".[3] Paulus valt dus direct met de deur in huis, zoals ik deze ochtend doe, luister maar!
Galaten hoofdstuk 1:
1-5: "Paulus, apostel, niet vanwege mensen, ook niet door een mens, maar door Jezus Christus en God de Vader, die Hem uit de doden heeft opgewekt, en al de broeders die bij mij zijn, aan de gemeenten van Galatië: genade zij u en vrede van God de Vader en van onze Heer Jezus Christus, die Zichzelf heeft gegeven voor onze zonden, opdat Hij ons zou trekken uit de tegenwoordige boze eeuw, naar de wil van onze God en Vader, Wie de heerlijkheid zij tot in alle eeuwigheid! Amen."
Jezus is opgestaan uit de dood. Over dit wonderbaar en historisch feit, dat we vieren tijdens Pasen, sprak ik onlangs enkele keren. Zonder de opstanding van Jezus en Zijn verschijning aan Paulus, zou er geen christelijke bekering en christelijke bediening van Paulus geweest zijn en dan zou Paulus niet naar de heidenen zijn gegaan (Romeinen 11:13; 1 Timotheüs 2:7; 2 Timotheüs 1:11) en dan zouden we ons misschien allemaal hebben moeten laten besnijden. Hierom werd Paulus vervolgd; hij zei dat heidenen zich niet hoeven te laten besnijden om bij Jezus te horen. Hierover zullen we het later nog hebben.
Paulus schreef dat Jezus "zichzelf heeft gegeven voor onze zonden, opdat Hij ons zou trekken uit de tegenwoordige boze eeuw." Jezus gaf zichzelf en leed voor ons uit liefde voor ons. Deze liefde redde ons van onze zonden en ze redde ons van deze tegenwoordige boze wereld. Dit plan was goed aan het lukken. De christelijke Galaten werden steeds verder getrokken uit deze boze wereld... Maar toen gebeurde er iets verschrikkelijks...
6-10: "Ik verwonder mij, dat u zo snel van Hem die u door de genade van Christus heeft geroepen, overgaat naar een ander evangelie, dat geen ander is; maar er zijn sommigen die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien. Maar zelfs als wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen naast dat wat wij u als evangelie verkondigd hebben, die zij vervloekt! [Met andere woorden, die zij buiten Gods vriendschap, zegen en ware gemeenschap!] Zoals wij vroeger hebben gezegd, zo zeg ik ook nu weer: als iemand u een evangelie verkondigt naast dat wat u ontvangen hebt, die zij vervloekt! [Met andere woorden, die zij buiten Gods vriendschap, zegen en ware Kerk!] Want probeer ik nu mensen tevreden te stellen of God? Of tracht ik mensen te behagen? Als ik nog mensen behaagde, zou ik geen slaaf van Christus zijn."
Zoals ik al eerder vertelde valt het op "dat de gebruikelijke dankzegging of zegen [aan het begin] ontbreekt. Paulus schijnt zo verontrust te zijn over de ontwikkelingen in Galatië, dat hij abrupt met zijn visie komt. Daarbij benadrukt hij dat er maar één evangelie is. Elk ander evangelie is geen evangelie. Paulus wil geen betweter of hoogmoedig zijn. Jezus Christus zelf heeft hem het evangelie geopenbaard, dat hij aan de niet-joden moet verkondigen. Er blijkt dus ook een gezagscrisis te bestaan rond de persoon van Paulus. Als er over zijn gezag geen zekerheid kon bestaan, zou ook het conflict in Galatië niet opgelost kunnen worden".[4] A ja, dan is het namelijk woord tegen woord.
Paulus had namelijk vele joodse vijanden die de besnijdenis predikten en hem zelfs naar het leven stonden omdat Paulus tegen de heidenbesnijdenis predikte (Handelingen 13:45-14:1-5,19, 17:1-9). In het volgende hoofdstuk noemt hij deze joodse vijanden die de besnijdenis predikten "de binnengeslopen valse broeders, die zich hadden binnengedrongen om onze vrijheid te bespieden die wij in Christus Jezus hebben, met het doel ons tot slavernij te brengen" (2:4). Voor Paulus was het het veiligst om hen te behagen. Toch weigerde Paulus dit en was hij bereid zijn leven voor hen; voor zijn vijanden, en zelfs voor hun redding (zie Romeinen 9:3-4), te geven. Paulus benadrukt keer op keer dat wie een ander evangelie verkondigt; een evangelie dat mensen behaagt, vervloekt is (1:8-10), en hij besluit dan ook: "Voor hen zijn wij ook geen uur geweken door ons te onderwerpen, opdat de waarheid van het evangelie bij u blijft" (2:5). Paulus streed voor de Waarheid van het Evangelie, hij streed niet voor mensen te behagen, zo behoor ook ik èn zo behoren ook jullie te doen! Johannes Chrysostomos zei in diezelfde trant: "Allereerst zeg ik dat we geen rekening moeten houden met het beledigen van mensen, wanneer als we hen eren we hierdoor God beledigen. En tegen hen die hierdoor misnoegd zijn, zeg ik dat het niet veilig is zich door deze dingen beledigt te voelen, maar dat het hen veel kwaad berokkend. Want ik denk dat diegenen die op God vertrouwen en slechts op Hem kijken, een godsdienstige neiging moeten hebben, om zo iets niet als een belediging te beschouwen, zelfs als ze hierdoor duizend maal op hun tenen getrapt waren".[5] Dit doet me denken aan iets heel lelijks dat ik tegenkom onder mijn generatie christenen. Ze zouden me misschien wel als valse christen veroordelen maar, wat veel erger is, is dat velen van hen wegkruipen als slangen onder een vals-religieus matje. Velen geloven namelijk in zulke vals-religieuze stereotypen als "oordeel niet", terwijl Jezus duidelijk zei: "Oordeelt niet naar het aanzien, maar velt een rechtvaardig oordeel." (Johannes 7:24), "U zult hen dus aan hun vruchten kennen" (Matteüs 7:20) en "En dan zal Ik openlijk tot hen zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, werkers van de wetteloosheid!" (Matteüs 7:23). Jezus oordeelt mensen naar hun werken / vruchten. Wij mogen ook mensen oordelen naar hun vruchten. Een ander vals-religieus stereotyp is: "niemand is perfect", terwijl Jezus zei: "Weest u dan volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is" (Matteüs 5:48). Of zoals de traditionele Engelse bijbels het verwoorden: "Wees perfect zoals je Vader in de hemel perfect is", "we zondigen omdat we als zondaars geboren zijn" of"we kunnen niet anders dan zondigen, dat zit namelijk in onze natuur", terwijl Gods profeet Ezechiël zegt: 'Het woord van Jahweh werd tot mij gericht: Hoe komt gij er toe, bij u op Israëls grond dit puntdicht aan te halen: "De vaders eten zure druiven, maar de kinderen krijgen er stroeve tanden van?" Zowaar Ik leef: spreekt Jahweh, de Heer: laat niemand van u dit spotwoord nog ooit in Israël gebruiken! Zie, alle mensen zijn voor Mij gelijk; vader en zoon zijn voor Mij gelijk: alleen de mens die zondigt, zal sterven!' (Ezekiel 18:1-4, Canisiusvertaling), "God vergeeft toch alles" terwijl de profeet Jeremia schreef: "Dat wij ons gedrag onderzoeken en toetsen, En ons tot Jahweh bekeren; (…) Wij bleven zondigen, en waren opstandig: Gij kondt geen vergiffenis schenken!" (Klaagliederen 3:40,42, Canisiusvertaling). Is er iets dat God niet kan doen? Ja! Blijvend-opstandige mensen vergiffenis schenken! Ezechiël schreef: 'De Israëlieten zeggen: "De wegen van de Heer zijn onrechtvaardig!" Ben ik onrechtvaardig, Israëlieten? Zijn júllie het niet die onrechtvaardig zijn? Ik zal iedereen beoordelen naar de weg die hij gegaan is – spreekt God, de HEER. Kom tot inkeer, bega geen misdaden meer, anders brengt jullie schuld je ten val. Breek met het zondige leven dat jullie hebben geleid, en vernieuw je hart en je geest. Dan hoeven jullie niet te sterven, Israëlieten! Want de dood van een mens geeft me geen vreugde – spreekt God, de HEER. Kom tot inkeer en leef!' (Ezechiël 18:29-32, NBV 2004). "We zijn slechts mensen", hiertegen schreef een Koreaans-Amerikaanse christelijke dame: 'We horen Gods diepe, vaderlijke stem van liefde in het begin van Genesis en we zien daar dat we geschapen waren voor het goede in wie we zijn als mensen. Een wijze professor in de theologie zei ooit ongeduldig tegen me: "Ik haat het wanneer christenen zuchten en zeggen, <<Ach, we zijn slechts mensen.>> Mens zijn betekent geschapen zijn naar het beeld van God. Zonde is het ding dat ons on-menselijk maakt [vergelijk met Romeinen 1:26-27]; het maakt het beeld van God dat in ons DNA was geplaatst, ongedaan. Enkel Jezus kan ons weer brengen naar onze bedoelde menselijkheid." Als mens geschapen zijn, betekent mooi geschapen zijn, naar het beeld van God'.[6] Of zoals Irenaeus van Lyon dit zovele eeuwen geleden al zo prachtig verwoordde: "De glorie van God is de levende mens, en de levende mens is het beeld van God".[7] "Alleen, zie toch: ik heb ontdekt, dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen" (Prediker 7:29, NBG 1951). Deze generatie van de jeugd maar ook de verstokte generatie van ouderlingen, heeft geen oor naar terechtwijzingen. Ze hebben vele eigen maaksels, eigen afgoden gemaakt en achternagelopen. "Alleen dit heb ik gevonden: God heeft de mensen rechtschapen gemaakt, Maar zelf zoeken zij allerlei slechtheid" (Prediker 7:29, Canisiusvertaling). Ze denken dat een schijn van religieuze vroomheid en een zondaarsgebedje, lang geleden gebeden, hen zal redden, terwijl hun harten momenteel niet bekeerd zijn. 'Zo ontkracht u het woord van God uit eerbied voor uw eigen traditie. Huichelaars, wat is Jesajaÿs profetie toch toepasselijk op u: "Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij; tevergeefs vereren ze mij, want ze onderwijzen hun eigen leer, voorschriften van mensen"' (Matteüs 15:6b-9, NBV 2004).
We moeten dus zeer sterk oppassen dat we onze eigen tradities niet onderwijzen ten koste van de oorspronkelijke Traditie van het ware Evangelie of, misschien eenvoudiger gezegd, we mogen niet het ware Evangelie vervangen door onze eigen ideeën of ideeën of tradities van onze denominaties. – Dit gebeurt al te vaak en ik heb hier al ideeën van aangehaald, zoals de idee dat we God heel ons leven lang ongehoorzaam moeten blijven door te zondigen omdat we niet anders kunnen. Dit zijn duivelse ideeën van gemakzucht en wetteloosheid, die al voorkwamen bij de tegenstanders van de vroegste Kerk, zoals bijvoorbeeld bij de Gnostici (in de idee van het zondige vlees) of bij de Manicheeërs (in de idee van een demon van lust die in ieder van ons zou huizen). – Voor zijn bekering tot Jezus, onderwees Paulus de rabbijns-joodse traditie ten koste van de oorspronkelijke Traditie; de oorspronkelijke; zuivere Boodschap van God. Daarom schreef Paulus de rest van dit hoofdstuk:
11-24: "Want ik maak u bekend, broeders, dat het evangelie dat door mij verkondigd is, niet is naar de mens. Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus. U hebt immers gehoord van mijn vroegere wandel in het jodendom: dat ik de gemeente van God uitermate vervolgde en haar verwoestte, en in het jodendom meer toenam dan vele leeftijdgenoten in mijn geslacht, daar ik een nog groter ijveraar was voor de overleveringen van mijn vaderen [die niet-oorspronkelijke rabbijns-joodse traditie]. Maar toen het God, die mij vanaf de schoot van mijn moeder afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagde zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de volken verkondigde, ging ik terstond niet te rade met vlees en bloed en ging ook niet op naar Jeruzalem, tot hen die vóór mij apostelen waren; maar ik ging weg naar Arabië en keerde weer terug naar Damaskus. Daarna, na drie jaren, ging ik op naar Jeruzalem om met Kefas [Petrus] kennis te maken, en ik bleef vijftien dagen bij hem; ik zag echter niemand anders van de apostelen dan Jakobus, de broer van de Heer. Wat ik u schrijf, zie, voor God, ik lieg niet. Daarna kwam ik in de streken van Syrië en Cilicië. En ik was van gezicht onbekend aan de gemeenten van Judéa die in Christus zijn, en zij hoorden alleen: hij die ons vroeger vervolgde, verkondigt [of "evangeliseert" –εὐαγγελίζεται–[8]] nu het geloof dat hij vroeger verwoestte. En zij verheerlijkten God in mij."
Paulus ging direct vanuit Christus' verschijning en overtuiging evangeliseren omdat hij zeer enthousiast was (Handelingen 9:20-21) maar hiervóór was hij wel al gedoopt en was hij enkele dagen bij de discipelen in Damaskus (Handelingen 9:17-19) en drie jaar later verbleef hij vijftien dagen bij Petrus (Galaten 1:18) en ontmoette hij ook Jakobus (Galaten 1:19). Paulus was dus zeker geen loner of schismatiek man. Aan de vruchten kent men de boom (Matteüs 7:20). Zijn vruchten waren vruchten van eenheid met de leiders van de oorspronkelijke Kerk (wat we ook gaan zien in Galaten 2:7-9) en vruchten van liefde jegens Jezus in de harten van miljarden mensen, waaronder waarschijnlijk ook wij hier vandaag.
We hoorden in het begin van deze preek al de vraag van Paulus: "Want probeer ik nu mensen tevreden te stellen of God? Of tracht ik mensen te behagen? Als ik nog mensen behaagde, zou ik geen slaaf van Christus zijn." Paulus wilde niet langer de religieuze joden behagen. Hoe zit het met ons? Proberen wij nog religieuze schijnchristenen te behagen? Lopen wij nog mee met zondige-mensen-behagende, leugenachtige leuzen als "je mag niet oordelen", "niemand is perfect want we zijn allemaal maar mensen", "we zijn allemaal zondaars totdat we sterven", "we kunnen niet anders dan heel ons leven lang te zondigen", "wat je ook doet, God vergeeft je toch, het is allemaal genade dus doe wat je wilt". Als ik dàt evangelie verkondigde en de mensen naar de mond praatte, dan zou ik door God vervloekt zijn en dus buiten Gods vriendschap, zegen en ware Kerk zijn. Met Paulus zeg ik: "Ik roep je dringend op, ten overstaan van God en van Christus Jezus, die zal oordelen over de levenden en de doden, ik bezweer je bij zijn komst en heerschappij: Verkondig de boodschap, blijf aandringen of het nu uitkomt of niet, wijs terecht, straf en vermaan met alle geduld dat het onderricht vereist. Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde [of heilzame, reddende] leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen [die aan hun verlangens tegemoetkomen en hen naar de mond praten], dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels [= verzinsels] keren. Blijf gij echter nuchter onder dit alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle" (2 Timoteüs 4:1-5, mengeling van NBG 1951 en NBV 2004). Laten we in deze slechte, verwarrende tijden, waarin de waarheid met de leugen wordt vermengd, vasthouden en "strijden voor het [oorspronkelijke, zuivere, ware en perfecte] geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd" (Judas 1:3b). Amen!
Oorspronkelijk gepreekt op 11 april 2021. Herwerkt en opnieuw gepreekt op 25 juni 2023 in Evangelische gemeente Pniël (Balen). De bovenstaande uitgeschreven tekst is de herwerkte versie.
[1] Behalve indien anders aangegeven, gebruiken we voor deze reeks preken over de brief van Paulus aan de Galaten de TELOS-vertaling (Rhenen: Grace Publishing House, 2018).
[2]William Barclay, The Letters to the Galatians and Ephesians, 3rd ed. (Louisville: Westminster John Knox Press, 2002), xxvi. "When we read Paul's letters, we are reading things which were meant to be not academic exercises and theological treatises, but human documents written by a friend to his friends."
[3] Secretariaat voor Dagelijkse Bijbelstudie van het Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten, Galaten (Brussel: Veritas, 1990), 19.
[4] Ibid.
[5] John Chrysostom, "Treatise Concerning the Christian Priesthood," in Saint Chrysostom: On the Priesthood, Ascetic Treatises, Select Homilies and Letters, Homilies on the Statues, ed. Philip Schaff, trans. W. R. W. Stephens, vol. 9, A Select Library of the Nicene and Post-Nicene Fathers of the Christian Church, First Series (New York: Christian Literature Company, 1889), 44. "Now in the first place I say that no account should be taken of the insult shown to men, seeing that by paying honor to them I should be compelled to offend God. And I should say to those who are displeased that it is not safe to take offence at these things, but does them much harm. For I think that those who stay themselves on God and look to Him alone, ought to be so religiously disposed as not to account such a thing an insult, even if they happened to be a thousand times dishonored."
[6] Sarah Shin, Beyond Colorblind: Redeeming Our Ethnic Journey (Westmont, IL: IVP Books, 2017). 'We hear God's deep, fatherly voice of love in the beginning of Genesis and see that we were created for good in who we are as humans. A wise seminary professor once said to me with impatience, "I hate when Christians sigh and say, ‘Well, we're only human.' To be human is to be made in the image of God. Sin is the thing that makes us un-human; it undoes the image of God that was placed in our DNA. Only Jesus can restore us back to our intended humanity." To be made human is to be made beautiful, in the image of God.'
[7] John Saward, vert., The Scandal of the Incarnation: Irenaeus Against the Heresies (San Francisco: Ignatius Press, 1990), 44.
[8] Strong's G2097: "εὐαγγελίζω" (euaggelizo).
Categorie:Preken
04-04-2021
Overdenking bij het Avondmaal / Pasen
[Deze overdenking bij het avondmaal kan je hier bekijken.]
In het artikel van de maandelijkse nieuwsbrief voor onze christengemeente sprak
ik over de almacht en soevereiniteit van Jezus vanuit het feit dat Hij is
opgestaan. Op het feit dat Jezus is opgestaan, zou ik vandaag willen verdergaan
tijdens deze korte overdenking.
Jezus zei: Mij is alle macht gegeven
in de hemel en op aarde (Matteüs 28:18b[1]).
Dit in contrast met koning Kores, die over zichzelf zei: Zo spreekt Kores, de
koning van Perzië: Jahwe, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der
aarde geschonken (2 Kronieken 36:23a).[2]
Dus niet alleen heeft Jezus alle
macht over deze aarde gekregen, ook heeft Hij alle macht in de hemel gekregen,
en dit voor eeuwig: Want een kind wordt ons geboren, een zoon wordt ons
gegeven. De heerschappij rust op zijn schouders; men noemt hem: Wonder van
beleid, Sterke God, Vader voor eeuwig, Vredevorst. Groot is de macht en
eindeloos de vrede voor de troon van David, voor zijn koninkrijk; hij zal het
stichten en stutten door recht en gerechtigheid van nu af en voor altijd. De
ijverzuchtige liefde van Jahwe der legerscharen zal dit bewerken (Jesaja 9:5-6).
Christus heeft dus werkelijk alle macht: Hij is het beeld van de onzichtbare
God, de eerstgeborene van heel de schepping. Want in Hem is alles geschapen in
de hemelen en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, tronen en
hoogheden, heerschappijen en machten. Het heelal is geschapen door Hem en voor
Hem. Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in Hem. Hij is ook het hoofd van
het lichaam dat de kerk is. Hij is de oorsprong, de eerste die van de dood is
opgestaan, om in alles de eerste te zijn, Hij alleen. Want in Hem heeft God
willen wonen in heel zijn volheid, om door Hem het heelal met zich te verzoenen
en vrede te stichten door het bloed aan het kruis vergoten, om alles in de
hemelen en op de aarde te verzoenen, door Hem alleen (Kolossenzen 1:15-20). In
het kort gezegd: Want Hij heeft ons zijn geheim raadsbesluit doen kennen, de
beslissing die Hij in Christus had genomen ter verwezenlijking van de volheid
der tijden: het heelal in Christus onder één hoofd te brengen, alle wezens in
de hemelen en alle wezens op aarde, in Hem (Efeziërs 1:9-10). Dus: De taal
van goddelijk verwantschap (bijvoorbeeld: vader, zoon) komt tevoorschijn in
het Nieuwe Testament, omdat Christus vervulling van het Oude Verbond
familiebonden van goddelijke gemeenschap smeedt met de gehele mensheid.[3]
Dit is ook waarom Paulus zei: Zelf heb ik immers van de Heer de overlevering
ontvangen die ik u op mijn beurt heb doorgegeven, dat de Heer Jezus in de nacht
waarin Hij werd overgeleverd, brood nam, en na gedankt te hebben, het brak en
zeide: Dit is mijn lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis. Zo ook na
de maaltijd de beker, met de woorden: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn
bloed. Doet dit, elke keer dat gij hem drinkt, tot mijn gedachtenis. Telkens
als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren,
totdat Hij komt (1 Korintiërs 11:23-26). Totdat Hij komt en zijn heerschappij zichtbaar
zal vestigen over deze aarde en het verbond dat wij nu al met Hem hebben door
de liefde en door de Heilige Geest, zichtbaar zal maken over de ganse aarde.
Dan zal in vervulling gaan: Mijn uitverkorenen zullen zelf genieten van het
werk van hun handen. Zij zullen zich niet moe maken voor niets, geen kinderen
ter wereld brengen voor de verschrikking. Zij zijn een geslacht dat gezegend is
door Jahwe, en hun nakomelingen met hen. Nog vóór zij roepen zal Ik hen
antwoorden, terwijl ze nog spreken zal Ik hen verhoren. Dan grazen de wolf en
het lam eensgezind, de leeuw eet dan hooi zoals het rund, terwijl de slang zich
voeden zal met stof. Niemand zal nog kwaad doen of onheil stichten op geheel
mijn heilige berg, zo spreekt Jahwe (Jesaja 65:22b-25) en Een twijg ontspruit
aan de stronk van Isaï, een telg ontbloeit aan zijn wortel. De geest van Jahwe
rust op hem, een geest van wijsheid en inzicht, een geest van beleid en
sterkte, een geest van kennis en ontzag voor Jahwe, - hij ademt ontzag voor
Jahwe. Niet naar uiterlijke schijn spreekt hij recht en hij doet geen uitspraak
op grond van loze geruchten; hij geeft de geringen hun recht en de armen in het
land krijgen een eerlijk vonnis. Hij kastijdt de verdrukkers met de roede van
zijn mond en de bozen doodt hij met de adem van zijn lippen. Gerechtigheid
draagt hij als een gordel om zijn lenden, en trouw als een gordel om zijn
heupen. De wolf en het lam wonen samen, de panter vlijt zich neer naast het
bokje, het kalf en de leeuw weiden samen: een kleine jongen kan ze hoeden. De
koe en de berin sluiten vriendschap, hun jongen liggen bijeen. De leeuw eet
haksel als het rund, de zuigeling speelt bij het hol van de adder, het kind
strekt zijn hand uit naar het nest van de slang. Niemand doet nog kwaad of
handelt nog verderfelijk op heel mijn heilige berg; want de kennis van Jahwe
vervult het hele land, zoals het water heel de bodem van de zee bedekt (Jesaja
11:1-9). De Heer zij geprezen voor al deze woorden die wij nu al mogen
voorproeven tijdens de herdenking van het avondmaal! Halleluja! Amen!
[1]
Alle verzen zijn gekopieerd uit de Willibrordvertaling
(s-Hertogenbosch: Katholieke Bijbelstichting, 1993).
[2]
Naar Hendrik J. Koorevaar, Hoofdstuk 3: Een structureel canonieke benadering
voor een theologie van het Oude Testament als geheel in Hendrik Koorevaar en
Mart-Jan Paul, ed., Theologie van het
Oude Testament: De blijvende boodschap van de Hebreeuwse Bijbel
(Zoetermeer: Boekencentrum, 2013), 115.
[3]
Scott Hahn, Covenant, ed. John D. Barry et al., The Lexham Bible Dictionary (Bellingham, WA: Lexham Press, 2016).
28-02-2021
Volg het Woord, wees een woord
[1]
Adam was het geschapen beeld van God (Genesis 2:7). Zowel
Adam en Eva waren geschapen beelden van God (Genesis 1:27). Zij werden gemaakt
om de glorie van God te verspreiden en te verkondigen over de hele aarde, onder
andere door zich voort te planten en zo meer beelden van God op deze aarde te
plaatsen (Genesis 1:28). Het Woord, Die het Beeld van God is (2 Korintiërs
4:4b), wandelde in de Tuin van Eden (Genesis 3:8a) met hen die naar Zijn Beeld
waren geschapen.[2]
Niet alleen wandelde het Woord met het eerste mensenkoppel.
Het wandelde ook met andere mensen die behoorden de glorie van God te
verspreiden en te verkondigen. Zo wandelde het woord met Henoch (Genesis 5:22,
24) die waarschuwend profeteerde: ´Zie de Heer komt met zijn tienduizenden
heiligen, om gericht te houden over allen, en om alle goddelozen te straffen
voor al hun goddeloze werken, die ze verrichten, en voor al de vermetele
woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem spreken¡ (Judas 1:14b-15).[3]
Het wandelde met Noach (Genesis 6:9) die ook ´de heraut van de gerechtigheid¡
(2 Petrus 2:5) wordt genoemd. Over hem staat ook geschreven: ´Door geloof heeft
Noë, toen hij een godsspraak ontvangen had over hetgeen nog niet was te zien,
met eerbiedige zorg een ark gebouwd tot redding van zijn gezin; hierdoor heeft
hij de wereld veroordeeld en de gerechtigheidverworven die berust op geloof¡ (Hebreeën 11:7).[4]
Het Woord kwam dus tot Noach en hij waarschuwde de mensen door zowel zijn
strenge woorden als zijn consequente daden. Het kwam bijvoorbeeld ook tot Abraham:
´Na deze gebeurtenissen klonk het woord van de HEER in een visioen tot
Abram: ‘Vrees niet, Abram, Ik zal uw schild zijn. Uw loon zal zeer groot
zijn!ÿ Toen zei Abram: ‘Heer GOD, wat heb ik aan uw gaven? Want ik blijf maar
kinderloos en de Damascener Eliëzer zal de bezitter van mijn huis worden.ÿ
Abram zei: ‘U hebt mij geen nakomelingen geschonken, en een ondergeschikte zal
mijn erfgenaam zijn.ÿ Toen werd het woord van de HEER tot hem gericht: ‘Niet
hij wordt uw erfgenaam; uw erfgenaam zal iemand zijn die u zult verwekken.ÿ Hij
leidde hem naar buiten en zei: ‘Kijk naar de hemel en tel de sterren, als u
kunt.ÿ En Hij verzekerde hem: ‘Zo talrijk zal uw nageslacht zijn.ÿ Abram heeft
de HEER geloofd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigheid¡ (Genesis
15:1-6). Als gevolg dat Abraham de woorden die het Woord tot hem sprak,
geloofde, voegde hij de daad bij het Woord: ´Door het geloof ging Abraham, toen
hij geroepen werd, gehoorzaam uit naar de plaats, die hij tot erfdeel zou
ontvangen; hij vertrok, zonder te weten, waarheen hij ging. Door geloof
vestigde hij zich in het land der beloften als in den vreemde, en woonde daar
in tenten tezamen met Isaäk en Jakob, de mede-erfgenamen derzelfde belofte; want
hij wachtte op de stad met grondslagen, wier kunstenaar en bouwheer God is¡
(Hebreeën 11:8-10).[5]
Het Woord kwam dus tot Abraham en door zijn daden getuigde hij dat hij
vertrouwde in het Woord alsook in de belofte van het Woord. Voordat het Woord
vlees werd, kwam het ook in glorie tot de profeten. Zo lezen we bijvoorbeeld
over Jeremia: ´Tot hem kwam het woord van de HEER¡ (Jeremia 1:2a). Zelf zegt
hij: ´Het woord van de HEER kwam tot mij¡ (Jeremia 1:4, 11a,…). Het gevolg
hiervan was dat hij profeet werd: ´Voordat Ik u in de moederschoot vormde, koos
Ik u uit; voordat u geboren werd, bestemde Ik u voor Mij; als profeet voor de
volken heb Ik u aangewezen¡ (Jeremia 1:5). Hij werd dus een profeet; een
boodschapper van God voor de volkeren. Het Woord, de Tweede Persoon van de
Drie-Eenheid stak zijn hand uit, raakte zijn mond aan en sprak tot hem,
zeggende: ´Ik leg hiermee mijn woorden in uw mond¡ (Jeremia 1:9b). We zien
steeds weer hetzelfde patroon terugkomen: het Woord komt tot een persoon en
geeft die persoon een opdracht, waarna die persoon niet meer dezelfde is maar ervoor
kiest om het Woord te gehoorzamen.
Datzelfde glorieuze woord is vlees geworden! Jezus zond namelijk
zichzelf: ´Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen
vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd door het
bestaan van een dienstknecht op zich te nemen en aan de mensen gelijk te
worden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd door gehoorzaam te
worden tot de dood, tot de dood op het kruis¡ (Filippenzen 2:6-8).[6]
´Ja, het woord is vlees geworden! Hij is onder ons zijn tent komen opslaan en
we hebben zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid die Hij als eniggeboren
Zoon aan de Vader ontleende, vervuld als Hij was van genade en waarheid¡
(Johannes 1:14).
Jezus werd door God de Vader gezonden: ´Want zo lief heeft
God [de Vader] de wereld gehad, dat Hij zijn eengeboren Zoon heeft gegeven;
opdat allen, die in Hem geloven, niet verloren zouden gaan, maar het eeuwige
leven zouden hebben¡ (Johannes 3:16).[7]
Jezus werd ook gezonden door de Heilige Geest en door de
Vader: ´De engel antwoorde haar [Maria]: ÿHeilige Geest zal op u komen en
kracht van de Allerhoogste zal u overdekken. Daarom zal het kind heilig genoemd
worden, Zoon van Godÿ¡ (Lucas 1:35).
Jezus werd ook gezonden door de Heilige Geest vanuit de Vader
bij zijn doop toen de Heilige Geest op Hem neerdaalde: ´Het gehele volk liet
zich dopen, en zo ook Jezus. Tijdens zijn gebed opende zich de hemel en daalde
de heilige Geest in lijfelijke gedaante als een duif op hem neer; er klonk een
stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vindÿ¡
(Lucas 3:21-22). Dit was de ontsteking van zijn publieke bediening zoals we
kunnen lezen in het volgende vers: ´Aan het beginvan zijn
optreden [was Jezus ongeveer dertig jaar]¡ (Lucas 3:23a). We kunnen dus
stellen dat het Woord waarmee de gelovigen die ons voorgegaan zijn in aanraking
kwamen en waardoor ze veranderden en hun bediening of roeping opnamen, nu, bij Zijn
waterdoop, als Mens Zijnde, Zèlf een aanraking kreeg met de Heilige
Geest, de Derde Persoon van de Drie-eenheid, waardoor Hij werd
´gemissied¡ (gezonden op Gods missie) om God bovenal lief te hebben en te leven
voor Hem – dit deed hij onder andere vlak hierna door de beproevingen van de
duivel te weerstaan – en om Gods glorie te verspreiden en te verkondigen over
de hele aarde, en om te leven voor Zijn naasten en zelfs Zijn leven te geven
voor Zijn naasten (zie onder andere Johannes 3:16).
De Heilige Geest zond ook de apostelen toen Hij als met vuur
op hen neerdaalde: ´Toen de dag van Pinksteren aanbrak, waren zij allen op één
plaats bijeen. Plotseling kwam er uit de hemel een geraas alsof er een hevige
wind opstak, en het vulde heel het huis waar zij waren. Er verschenen hun
vurige tongen, die zich verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten. Zij
raakten allen vol van heilige Geest en begonnen te spreken in vreemde talen,
zoals de Geest hun ingaf¡ (Handelingen 2:1-4). Vuur is ook en typisch kenmerk in
het Oude Testament bij de verschijning van het Woord van God bij de aanstelling
van profeten. Zo lezen we bijvoorbeeld dat het Woord van God als volgt
verscheen toen Moses door Hem aangesteld zou worden: ´Toen verscheen hem de
engel van de HEER, in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik. Mozes keek toe
en zag dat de doornstruik in lichterlaaie stond en toch niet verbrandde¡
(Exodus 3:2). Moses onderzoekt dit verschijnsel en hoort de stem van de Heer.
Hij antwoordt de Heer met ´Hier ben ik¡ (Exodus 3:3-4). Of zo lezen we
bijvoorbeeld ook in de autobiografie van Jesaja: ´Maar één van de serafs vloog
op mij af met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar had
genomen, hij raakte er mijn mond mee en sprak: ‘Zie, nu dit uw lippen heeft
aangeraakt, is uw zonde verdwenen, en uw schuld bedekt.ÿ Daarop hoorde ik de
stem van de Heer: ‘Wie zal Ik zenden, wie zal in onze naam gaan?ÿ Ik
antwoordde: ‘Hier ben ik, zend mijÿ¡ (Jesaja 6:6-8).
Ook aan Paulus verscheen het Woord in vlees. Zo werd Paulus
ook een boodschapper van God: ´Saulus ging nog altijd fel te keer en bedreigde
de leerlingen van de Heer met de dood. Hij wendde zich tot de hogepriester en
vroeg hem brieven voor de synagogen in Damascus, zodat hij aanhangers van de
weg die hij daar zou vinden, mannen zowel als vrouwen, gevangen kon nemen en
naar Jeruzalem overbrengen. Hij was op weg en naderde Damascus al, toen hem
plotseling een hemels licht omstraalde. Hij viel op de grond en hoorde een stem
tegen hem zeggen: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?ÿ Hij zei: ‘Wie bent U dan,
Heer?ÿ Deze antwoordde: ‘Ik ben Jezus die jij vervolgt. Kom, sta op en ga de
stad binnen. Daar zal je gezegd worden wat je doen moet.ÿ Zijn reisgenoten
stonden sprakeloos; ze hoorden de stem wel, maar zagen niemand. Saulus stond op
van de grond, maar hoewel hij zijn ogen open had kon hij niets zien. Ze namen
hem dus bij de hand en brachten hem zo Damascus binnen. En het duurde drie
dagen dat hij niet kon zien en niet at of dronk. Nu was er in Damascus een
leerling die Ananias heette. De Heer zei in een visioen tegen hem: ‘Ananias!ÿ
en hij antwoordde: ‘Hier ben ik, Heer.ÿ [Merk op dat Ananias ook een visioen
krijgt van het Woord en antwoordt zoals Mozes of Jesaja. Mozes zei: ´Hier ben
ik¡ en Jesaja zei: ´Hier ben ik, zend mij¡. De ´hier ben ik, Heer¡ van Ananias
is de korte versie. ´Zend mij¡ wordt verondersteld. Hierop wordt ook Ananias
aangesteld als boodschapper of verkondiger van God.] Daarop zei de Heer tegen
hem: ‘Sta op en ga naar de Rechte Straat en vraag in het huis van Judas naar
iemand uit Tarsus die Saulus heet. Hij is nu juist in gebed en heeft in een
visioen gezien hoe iemand met de naam Ananias binnenkomt en hem de handen
oplegt, zodat hij weer kan zien.ÿ Hierop zei Ananias: ‘Heer, ik heb al van veel
kanten gehoord hoeveel kwaad deze man uw heiligen in Jeruzalem heeft aangedaan.
Ook hier beschikt hij over een machtiging van de hogepriesters om ieder die uw
naam aanroept gevangen te nemen.ÿ Maar de heer zei tegen hem: ‘Ga, want deze
man is het instrument dat Ik gekozen heb om mijn naam hoog te houden onder de
volken [Dus, net zoals Adam en de anderen die ik in deze preek al genoemd heb,
wordt Paulus aangesteld om Gods glorie te verspreiden en te verkondigen over de
hele aarde] en hun koningen en onder de Israëlieten. Ik zal hem namelijk laten
zien hoeveel hij moet lijden omwille van mijn naam.ÿ Ananias vertrok, ging het
huis binnen en legde hem de handen op. ‘Saul, broeder,ÿ zei hij, ‘de Heer heeft
mij gestuurd – Jezus, die je onderweg hierheen is verschenen – opdat je weer
kunt zien en vervuld wordt van heilige Geest.ÿ Meteen vielen hem als het ware
de schellen van de ogen. Hij kon weer zien, stond op en liet zich dopen. Hij at
iets om weer op krachten te komen. Hij was enkele dagen bij de leerlingen in
Damascus en meteen al verkondigde hij in de synagogen dat Jezus de Zoon van God
is¡ (Handelingen 9:1-20). Hij veranderde dus ook vanwege een ontmoeting met het
Woord en als gevolg hiervan werd hij een apostel; een boodschapper van God voor
de volkeren. Het Woord, Jezus, zei tegen hem: ´Ga want Ik stuur je ver weg,
naar de heidenen¡ (Handelingen 22:21b). Jezus zond hem dus.
Paulus zond ook zichzelf. Hij veranderde zich. Hij bekeerde
zich. Hij vroeg namelijk aan Jezus: ´Wat moet ik doen, Heer?¡ (Handelingen
22:10a). Dit was zijn vrijewilsbesluit. En hij koos er hierna ook voor om verre
reizen te maken ter wille van het Evangelie. Ieder christen is gezonden ter
wille van het Evangelie. Wij zijn allen gezondenen. Wij worden allen gezonden
door het Woord dat vlees is geworden: ´Jezus trad nader en sprak tot hen: ‘Mij
is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Gaat dus en maakt alle volkeren
tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de
heilige Geest en leert hen te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb. Ziet, Ik
ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereldÿ¡ (Matteüs 28:18-20).[8]
Net als in de vorige voorbeelden kunnen wij en behoren wij
christenen er ook voor kiezen om onszelf te zenden. Kiezen wij er vanaf vandaag
voor om te gaan en Jezus Christus, het Woord van God, en Zijn evangelie te
verkondigen? Kiezen wij ervoor om te leven als een ´gezonden woord van God¡
voor de mensen? Kiezen we er voor om het beeld van God uit te dragen in onze
daden alsook in onze woorden? De opdracht van Jezus aan jou is nog steeds: ´Ga
en verkondig het evangelie!¡
[1]Deze preek is gebaseerd opMichael S.
Heiser, ´Standing in the Council,¡ in ibid., I Dare You Not to Bore Me with
the Bible (Washington, St. Bellingham: Lexham Press, 2014), 91-94. De
bijbelvertaling die voor deze preek gebruikt wordt, behalve indien anders
weergegeven, is de Willibrordvertaling geheel herziene uitgave 1995 ('s-Hertogenbosch: Katholieke Bijbelstichting, 1999).
[2]
Irenaeus van Lyons vermeldt dezelfde overtuiging in zijn Tegen de Ketterijen.
Irenaeus was een discipel van Polycarpus die een discipel van Johannes de
Evangelist, de schrijver van het Johannesevangelie was.
[3]
De versie van deze passage is genomen uit de Petrus Canisiusvertaling (Utrecht
/ Brussel: Uitgeverij het Spectrum, 1948).
[4]
De versie van dezepassage is genomen
uit Het Nieuwe Testament van onze Heer Jesus Christus editie 1961
(Boxtel: Katholieke Bijbelstichting Sint Willibrord, 1963).
[5]
De versie van deze passage is genomen uit de Petrus Canisiusvertaling (Utrecht
/ Brussel: Uitgeverij het Spectrum, 1948).
[6]
De versie van dezepassage is genomen
uit Het Nieuwe Testament van onze Heer Jesus Christus editie 1961
(Boxtel: Katholieke Bijbelstichting Sint Willibrord, 1963).
[7]
De versie van deze passage is genomen uit de Petrus Canisiusvertaling (Utrecht
/ Brussel: Uitgeverij het Spectrum, 1948).
[8]
De versie van dezepassage is genomen
uit Het Nieuwe Testament van onze Heer Jesus Christus editie 1961
(Boxtel: Katholieke Bijbelstichting Sint Willibrord, 1963).
Categorie:Preken
14-02-2021
Een preek over de liefde ter gelegenheid van het feest van St. Valentijn
De geschreven versie zal misschien later volledig worden uitgewerkt voor u, beste lezer.
Categorie:Preken
31-01-2021
Kleine maar grote verschillen: vergelijkingen tussen Judas Isakriot en Simon Petrus, Martha en Maria Magdalena en Maria Magdalena en Simon Petrus
[1]
In deze preek
gaan we enkele mensen uit de Bijbel met elkaar vergelijken. Om het
overzichtelijk te houden, kunnen we deze vergelijkingen als volgt kort
samenvatten:
Eerst gaan we
Judas en Petrus vergelijken vanuit Mattheus 26 en 27 en Johannes 20 en 21.
Dan gaan we Martha
en Maria Magdalena vergelijken vanuit Johannes 11.
Ten slotte
gaan we Maria Magdalena en Petrus vergelijken vanuit Johannes 18, 19 en 20.
Om Petrus en
Judas te vergelijken, kunnen we allereerst best naar een passage in Mattheus
gaan, namelijk Mattheus 26:31-35: ´Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan
Mij aanstoot nemen in deze nacht. Want er staat geschreven: Ik zal de herder
slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Doch nadat Ik zal zijn
opgewekt, zal Ik u voorgaan naar Galilea. Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Al
zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit! Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik
zeg u, in deze nacht, eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen.
Petrus zeide tot Hem: Zelfs al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet
verloochenen. Zo spraken ook al de discipelen.¡ Hier zien we dus dat Petrus
zichzelf echt had voorgenomen Jezus niet te verraden. Niet zo met Judas. Hij
had Jezus al verraden. We lezen namelijk hiervoor al in Mattheus 26:14-16:
´Toen ging één van de
twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters, en hij zeide: Wat wilt
gij mij geven? Dan zal ik Hem u overleveren. En zij stelden hem dertig
zilverlingen ter hand. En van toen af zocht hij een goede gelegenheid om Hem
over te leveren.¡ Dus, ik herhaal nogmaals: Petrus wou Jezus echt niet verraden
en had dit zichzelf sterk voorgenomen, terwijl Judas dit slechts veinsde. Toch
lezen we over Petrus dat hij Jezus zou verraden: ´Jezus zeide tot hem:
Voorwaar, Ik zeg u, in deze nacht, eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal
verloochenen.¡ Petrus ontkent dit ten stelligste: ´Petrus zeide tot Hem: Zelfs
al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet verloochenen.¡ Toch lezen we
over Petrus in Mattheus 26:69-75: ´Petrus zat buiten in de hof en er kwam een
slavin naar hem toe, die zeide: Ook gij waart bij Jezus, de Galileeër. Maar hij
loochende het ten aanhoren van allen en zeide: Ik weet niet, wat gij zegt. Toen
hij naar het portaal ging, zag een andere hem en zij zeide tot hen, die daar
waren: Die man was bij Jezus, de Nazoreeër. En wederom loochende hij het met
een eed: Ik ken de mens niet. Even later kwamen zij, die daar stonden, naar
Petrus toe en zeiden: Waarlijk, ook gij behoort tot hen, want ook uw uitspraak
verraadt u. Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken de mens
niet. En terstond kraaide een haan. En Petrus herinnerde zich het woord, dat
Jezus gesproken had: Eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. En
hij ging naar buiten en weende bitter¡. Petrus had zich echt voorgenomen Jezus
niet te verloochenen, Judas niet. Dit verraad van Petrus was dus misschien
psychologisch of mentaal nog zwaarder dan het verraad van Judas, getuige zijn
bittere tranen. Toch wanhoopte Petrus uiteindelijk niet maar hij hoopte op een
herstelde relatie met de Heer. Deze hoop op een herstelde relatie kwam uit
liefde voor de Heer, zoals Petrus zei tot Zijn Heer toen Die hem had gevraagd
of hij Hem liefheeft: ´Here, Gij weet alles, Gij weet, dat ik U liefheb¡
(Johannes 21:17b).
Niet zo met
Judas. Na Jezus verraden te hebben, ging hij niet naar Jezus maar hij ging naar
hypocriete voorgangers die Jezus haatten en Judas niet zouden helpen. We lezen
namelijk in Mattheus 27:3-5: ´Toen kreeg Judas, die Hem verraden had, berouw,
daar hij zag, dat Hij veroordeeld was, en hij bracht de dertig zilverlingen aan
de overpriesters en oudsten terug, en hij sprak: Ik heb gezondigd, onschuldig
bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dit aan? Gij moet zelf maar zien
wat ervan komt! En de zilverlingen in de tempel werpende, verwijderde hij zich;
daarop ging hij heen en verhing zich¡. Hier was dus geen pastorale counseling
te bespeuren: ´Wat gaat ons dit aan?¡ of: ´Het is niet onze zaak¡ – we moeten
trouwens voor elkaar zorgen in deze coronatijden –. Had Judas naar Jezus
gegaan, dan had hij beseft dat Jezus met ons kan meevoelen en dat we, wanneer
we dit nodig hebben, altijd naar Zijn troon van genade mogen gaan, zoals staat
in de Hebreeёnbrief
(Hebreeën 4:14-16). Of zoals Petrus zelf getuigde toen hij schreef in 1 Petrus
5:7: ´Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u¡. De farizeeën
hadden geen relatie met Jezus. Hoewel onze voorgangers en oudsten wel een
relatie met Jezus hebben, kunnen zij je niet ten volle helpen als je niet in
een relatie met Jezus stapt. Natuurlijk zijn we er voor jullie, maar het gaat
allereerst om jouw persoonlijke relatie met de Here Jezus. Wanhoop dus niet,
maar herneem je relatie met Jezus.
Petrus was eerst
een symbool van eigen trots, een nutteloos geloof in eigen werken zonder
genade, het zelf willen regelen, louter logisch willen denken, ongeloof,
wanhoop, geen juiste relatie met de Heer en vrees en wanhoop voor de toekomst.
Maar dan wordt hij een symbool van onverdiende genade, en hoop voor de toekomst
in Jezus door middel van een herstelde relatie met de Heer. Judas is een
symbool van wanhoop vanwege het niet vinden van de oplossing voor de zonden van
je verleden en jouw traumaÿs in Jezus Christus.
Hebben we
onze hoop in Jezus? Hebben we relatie en vertrouwen of zijn we wanhopig vanwege
de coronasituatie of misschien vanwege onze zonden uit het verleden? Kiezen we
er ieder persoonlijk voor om onze relatie met de Heer te herstellen?
Laten we voor
de tweede vergelijking Johannes 11:1-44 lezen:[2]
´Er was
iemand ziek, Lazarus van Betaniё, het dorp van Maria en haar zuster Marta. Maria was het, die de Here
gezalfd had met mirre en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. En haar
broeder Lazarus was ziek. De zusters dan zonden Hem bericht: Here, zie, die Gij
liefhebt, is ziek. Toen Jezus het hoorde, zei Hij: Deze ziekte is niet ten
dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde. Jezus
nu had Marta en haar zuster en Lazarus lief. Toen Hij dan hoorde, dat hij ziek
was, bleef Hij daarop nog twee dagen ter plaatse, waar Hij was; daarna echter
zeide Hij tot zijn discipelen: Laten wij weder naar Judea gaan. (…) Toen Jezus
dan aankwam, bevond Hij, dat hij reeds vier dagen in het graf lag. Betaniё nu
was dicht bij Jeruzalem gelegen, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën.
Vele uit de Joden waren tot Marta en Maria gekomen om haar te troosten over
haar broeder. Toen nu Marta hoorde, dat Jezus kwam, ging zij Hem tegemoet [zij roept zichzelf], doch Maria bleef in
huis zitten [zij kent haar plaats en
roept zichzelf niet]. Marta dan zeide tot Jezus: Here, indien gij hier
geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn [ze is wat onbeschoft]. Ook nu weet ik, dat God U geven zal al wat
Gij van God begeert. Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal opstaan. Marta zeide
tot Hem: Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage.
Jezus zeide tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft,
zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat? Zij zeide tot Hem: Ja, Here,
ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God, die in de wereld
komen zou [ze gelooft in de opstanding op
de dag des oordeels maar ze gelooft nog niet dat jezus lazarus kan opwekken].
En na deze woorden ging zij heen en riep haar zuster Maria in stilte en zeide:
Daar is de Meester en Hij roept u [de
meester roept haar, zij roept niet zichzelf]. En toen zij dat hoorde, stond
zij ijlings op en ging tot Hem [volledige
verbondstrouw]; Jezus echter was nog niet in het dorp gekomen, maar bevond Zich
nog op de plaats, waar Marta Hem ontmoet had. De Joden dan, die met haar in het
huis waren en haar troostten, zagen Maria ijlings opstaan en naar buiten gaan [je
zou kunnen zeggen dat ze dacht bij zichzelf: ´ik ga naar jezus en het kan me niet
schelen wat de anderen van me denken¡] en zij volgden haar, vermoedende dat zij
naar het graf ging om daar te wenen. Toen Maria dan kwam, waar Jezus was en Hem
zag, viel zij Hem te voet en zeide tot Hem: Here, indien Gij hier geweest
waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn [nederigheid, volledige onderwerping, en volledig geloof].
Toen Jezus
haar dan zag wenen en ook de Joden, die met haar meegekomen waren, zag wenen,
werd Hij verbolgen in de geest en diep ontroerd, en Hij zeide: Waar hebt gij
hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Here, kom en zie. Jezus weende. De Joden dan
zeiden: Zie, hoe lief Hij hem had! Maar sommigen van hen zeiden: Had Hij, die
de ogen van de blinde heeft geopend, niet kunnen maken, dat ook deze niet
stierf? Jezus dan, wederom bij Zichzelf verbolgen, ging naar het graf; dit nu
was een spelonk en er lag een steen tegenaan. Jezus zeide: Neemt de steen weg!
Marta, de zuster van de gestorvene, zeide tot Hem: Here er is reeds een
lijklucht, want het is al de vierde dag. [ongeloof,
ze gelooft nog niet dat jezus lazarus kan opwekken voor de dag des oordeels.
jezus gaat hierop in:] Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd, dat gij,
indien gij gelooft [indien gij
verbondstrouw hebt jegens mij, zij had dus geen geloof / verbondstrouw], de
heerlijkheid Gods zien zult? Zij namen dan de steen weg. En Jezus sloeg de ogen
opwaarts en zeide: Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt. Zelf wist Ik,
dat Gij Mij altijd verhoort, maar ter wille van de schare, die rondom Mij
staat, heb Ik gesproken, opdat zij geloven, dat Gij Mij gezonden hebt. En na
dit gezegd te hebben, riep Hij met luider stem: Lazarus, kom naar buiten! De
gestorvene kwam naar buiten, de voeten en de handen gebonden met grafdoeken, en
er was een zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Jezus zeide tot hen: Maakt hem
los en laat hem heengaan.¡
Marta roept
zichzelf. Ze is onbeschoft. Maria wordt geroepen door Meester Jezus en haast
zich dan naar haar Meester en valt onmiddellijk, nederig en in volle
onderwerping aan Zijn voeten. Onthoud haar verbondstrouw jegens Jezus. Hier
komen we later nog op terug. Maria Magdalena is dus hier een symbool van het
besef van het nodig hebben van onverdiende genade, relatie met en vertrouwen in
Jezus, terwijl Martha een symbool is van trots, een nutteloos geloof in eigen
werken zonder genade, het zelf willen regelen, louter logisch willen denken, ongeloof,
wanhoop, geen juiste relatie met de Heer en vrees en wanhoop voor de toekomst.
Straks gaan
we nog spreken over het zondige verleden van Maria Magdalena, maar ondanks haar
zondige verleden stelde zij haar vertrouwen in Jezus, zoals we nog zullen zien.
Net zoals ik u al vroeg bij Judas en Petrus, vraag ik u nu weer: Hebben we onze
hoop in Jezus? Hebben we relatie en vertrouwen of zijn we wanhopig vanwege de
coronasituatie of misschien vanwege onze zonden uit het verleden?
We kunnen
namelijk nog een derde vergelijking maken; een vergelijking tussen Petrus en
Maria Magdalena.
Maria
Magdalena dacht waarschijnlijk bij zichzelf: ´ik ga naar jezus en daarom kan
het me nu niet schelen wat ik allemaal voor slechte dingen heb gedaan en wat anderen
van me denken¡. Bij haar eerste ontmoeting met Jezus kon het haar niet schelen
dat de mensen van haar wisten dat ze een zondares was, en dat ze nergens kon
komen onder de mensen zonder veel publieke schande te dragen – ze stond
namelijk in de stad als zondares bekend (Lukas 7:37a) – ze moest en zou bij
Jezus zijn en haar trouw aan Hem betonen en maakte dit publiekelijk duidelijk;
´En zij bracht een albasten kruik met mirre, en zij ging wenende achter Hem
staan [ze wou dicht bij Jezus zijn],
bij zijn voeten, en begon met haar tranen zijn voeten nat te maken en droogde
ze af met haar hoofdhaar, en kuste zijn voeten en zalfde ze met de mirre¡ (Lukas
7:37b-38). Jezus zei over haar: ´Voorwaar, Ik zeg u, overal waar dit evangelie
verkondigd zal worden in de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis
gesproken worden van wat zij gedaan heeft¡ (Matteus 26:13). Jezus merkte ook haar
verbondstrouw op en zei over haar: ´zij betoonde veel liefde¡ (Lukas 7:47b), en
Hij zei tot haar: ´Uw verbondstrouw heeft u behouden¡ (Lukas 7:50b). Haar
verbondstrouw jegens Christus werd ook duidelijk vóór de
opwekking van Lazarus, want er staat: ´De Joden dan, die met haar in het huis waren
en haar troostten, zagen Maria ijlings opstaan en naar buiten gaan en zij
volgden haar, vermoedende dat zij naar het graf ging om daar te wenen. Toen
Maria dan kwam, waar Jezus was en Hem zag, viel zij Hem te voet en zeide tot
Hem: Here (…)¡ (Johannes 11:31-32). Het kon haar dus niet schelen want anderen
van haar dachten, ze wou dicht bij Jezus zijn. Ook bij de kruisiging van Jezus,
toen Petrus Hem verloochend had, hield zij haar trouw aan Jezus stevig vast en
wou dicht bij Hem zijn: ´En bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder en de
zuster zijner moeder, Maria van Klopas en Maria van Magdala¡ (Johannes 19:25).
Zo ook bij het graf en bij de opstanding. Zij wou dicht bij Jezus zijn, zelfs
toen Hij lichamelijk maar een lijk was, en ze haastte zich als eerste naar het
graf: ´En op de eerste dag der week ging Maria van Magdala vroeg, terwijl het
nog donker was, naar het graf en zij zag de steen van het graf weggenomen. IJlings
kwam zij dan bij Simon Petrus en bij de andere discipel, dien Jezus liefhad, en
zeide tot hen: Zij hebben de Here [ze is
nog steeds trouw aan haar Here] weggenomen uit het graf en wij weten niet,
waar zij Hem hebben neergelegd. Petrus dan ging [toen pas] op weg en ook de andere discipel en zij begaven zich naar
het graf¡ (Johannes 20:1-3). Maria haastte zich uit trouw aan haar Heer als
eerste naar Zijn graf.
Het verhaal
gaat verder: ´En Maria stond buiten dicht bij het graf, wenende¡ (Johannes
20:11). Ze staat dicht bij het graf; ze wil dicht bij het graf zijn waar Jezus
was, maar ze is verward want het lichaam van haar Heer was gestolen.
Engelen
verschijnen aan haar en tegen deze hemelse wezens noemt ze Jezus nog steeds ´mijn
Here¡ (Johannes 20:13b). Dit spreekt van de hoge positie en zelfs van de
goddelijkheid van Christus.
Na Zijn
opstanding verschijnt de Heer eerst aan haar, nog voor Hij verscheen aan Petrus,
maar zij herkent Hem eerst niet. Ze denkt dat Hij de hovenier is (Johannes
20:14-15). Wanneer zij Jezus uiteindelijk herkent en spreekt met Hem, is zij
nog steeds trouw aan haar verbond met Hem en noemt Hem ´Rabbouni!¡ Wat ´Leraar¡
of ´Meester¡ betekent (Johannes 20:15-16). Zij houdt zoveel van Hem en zij is
zo trouw aan Hem dat zij Hem wilt blijven vasthouden maar zij moet loslaten
want, vanwege het feit dat Jezus eerst aan haar verscheen, krijgt zij de eer
Proto-apostel te zijn; de eerste verkondiger van het goede nieuws van de
opstanding van onze Heer, nog voor de apostelen dit konden doen (Johannes
20:16-17).
Na Zijn
opstanding verschijnt de Heer eerst aan haar, nog voor Hij verscheen aan
Petrus.
Petrus had woorden maar geen volhardend geloof.
Maria Magdalena had geen woorden maar een volhardend geloof. Ondanks haar
verleden, door schaamte en bespotting heen (Lukas 7) en door fysiek gevaar van
vervolging door de Romeinen heen (Johannes 19vv) behield zij trouw haar
geloofsvertrouwen. Dus: je traumaÿs of zonden uit het verleden of het heden
bepalen niet hoe sterk jouw geloof of jouw verbondsvertrouwen zal zijn in de
toekomst. Maria Magdalena, die een zondige hoer was geweest, werd de eerste
apostel (boodschapper) van de opstanding en later werd ze, volgens de
overlevering, een groot profetes en apostel (in de zin van evangelist) in de
richting van Syrië en ze bereikte vele mensen met het Evangelie. Haar broer Lazarus
die het dodenrijk al gezien had vluchtte, volgens de traditie, voor de Joden
die hem dood wilden omdat hij een levend bewijs was voor de heerschappij en
opstandingskracht van Jezus. Hij ging naar Cyprus en werd daar de eerste
kerkleider. Petrus, die Jezus had verloochend nadat hij al een volgeling van
Jezus was geworden, werd ook een belangrijk leidinggevend figuur in de vroege
Kerk, getuige hiervan de woorden van Jezus in de evangeliën, het evangelie van
Markus – wat eigenlijk het evangelie van Petrus zou moeten heten aangezien hij
het dicteerde aan Markus – zijn verdere evangelisatie en leidinggevende positie
onder de Joodse christenen zoals opgetekend in Handelingen en zijn brieven.
In het kort
gezegd: je traumaÿs of zonden uit het verleden of het heden bepalen niet hoe
sterk jouw geloof of jouw verbondsvertrouwen zal zijn in de toekomst. waar je ook doorgaat, wat je ook hebt gedaan
of aan het doen bent, vandaag kan je je bekeren en rechtstreeks tot Jezus gaan
in volledige bekering. God kan veel met jou bereiken. Misschien wordt jij wel
de volgende Lazarus, Petrus, of Maria Magdalena. Maak niet dezelfde fout als
Judas Iskariot door zonde, trauma en wanhoop het laatste woord te geven maar
maak dezelfde beslissing als Petrus en Maria Magdalena, door Jezus het laatste
woord te geven. Laat je redden uit je zonden en wees trouw en gehoorzaam aan
Jezus Christus onze Heer.
[1] Alle bijbelteksten zijn genomen uit de
vertaling van 1951 van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG1951).
[2] Deze vergelijking, alsook een deel van de
ideeën die ik hier bespreek, zijn geïnspireerd door een bijbelstudie over Maria
[Magdalena] en Martha, gegeven voor de jeugdvereniging van de Assyrische Kerk
van het Oosten op 19 januari 2021 door Mar Awraham Youkhanis, de bisschop van
het bisdom van West Europa van de Assyrische Kerk van het Oosten, via Zoom. Hij
baseerde zich op zijn beurt op de kerkvaders Johannes Chrysostomos en vooral
Origenes.
Categorie:Preken
06-12-2020
Focus niet op angst
In[1] mijn vorige preek sprak ik over het feit dat we steeds moeten focussen op de Heilige Geest. Vandaag wil ik als vervolg zeggen: ´focus niet op angst¡.
We lezen uit 1 Koningen 12. Het gaat hier eenvoudig gezegd over een periode toen Israël verdeeld was in twee koninkrijken. Het gebeurde namelijk als volgt: koning Rechabeam van het koningshuis van koning David was hardvochtig en wreed voor zijn volk. Dus splitsten de provincies van het noorden zich af en stelden zij hun eigen koning aan. Dit was koning Jerobeam. Dit alles kan u terugvinden in 1 Koningen 12:1-20.
Laten we lezen uit 1 Koningen 12:20,25-30. We slaan dus even verzen 21 tot 24 over.
´De Israëlieten, die hadden gehoord dat Jerobeam was teruggekeerd, lieten hem vragen om voor de volksvergadering te verschijnen. Daar werd hij uitgeroepen tot koning van heel Israël. Er was niemand meer die het koningshuis van David steunde, behalve de stam Juda. (…) Jerobeam vestigde zich in Sichem, in het bergland van Efraïm, nadat hij de stad eerst had versterkt. Later trok hij daar weg en versterkte hij Penuel. Hij bedacht dat er alle kans was dat het koningschap weer zou terugvallen aan het huis van David en overlegde bij zichzelf: Wanneer het volk naar Jeruzalem blijft gaan om daar offers op te dragen in de tempel van JHWH, zullen ze mij vermoorden en zich weer bij Rechabeam aansluiten. Na rijp beraad besloot hij om twee gouden beelden te laten maken in de vorm van een stierkalf. Daarop zei hij tegen het volk: ‘U bent nu vaak genoeg ter bedevaart naar Jeruzalem gegaan! Israël, dit is uw god die u uit Egypte heeft geleid.ÿ Het ene beeld liet hij in Betel plaatsen, en het andere in Dan, waar het door de Israëlieten in optocht naartoe werd gebracht. Zo verviel het volk tot zonde¡ (1 Koningen 12:20,25-30).
Wat zien we in deze passage? De koning van het noorderrijk Israël werd zelf aangesteld door de Israëlieten. Het volk had hem graag en had hem duidelijk verkozen boven hun oorspronkelijke koning Rechabeam van het zuidderrijk Judea, die zij al verworpen hadden. Hij had dus geen objectieve reden om bij zichzelf te zeggen: ´Wanneer het volk naar Jeruzalem blijft gaan om daar offers op te dragen in de tempel van JHWH, zullen ze mij vermoorden en zich weer bij Rechabeam aansluiten.¡ Dit was een niet-reëele (niet-werkelijke) angst die slechts in zijn eigen hoofd zat. Hier gold: ´Het hart is het meest listig van alle, Vol boosheid: wie kan het kennen?¡ (Jeremia 17:9, Canisiusvertaling) of, in een andere vertaling: ´Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het, wie zal het kennen?¡ (Jeremia 17:9, Statenvertaling). Inderdaad, angst of andere onzuiverheden in het hart kunnen overslaan in zonde die kunnen leiden tot de dood. Zo liet David Uria de man van Batsheba vermoorden (2 Samuël 12:9). Jakobus vat het samen als volgt: ´Wie in verleiding komt, moet niet beweren: ‘Die verleiding komt van God.ÿ Want God stelt niemand aan verleiding bloot, zoals hij zelf ook niet door iets slechts in verleiding kan worden gebracht. Iedereen komt in verleiding door zijn eigen begeerte, die hem lokt en meesleept. Is de begeerte bevrucht, dan baart ze zonde; en is de zonde volgroeid, dan brengt ze de dood voort¡ (Jakobus 1:13-15). Angst of onzekerheid laat u rare dingen doen en anderen meeslepen in afgoderij en / of zonde. In ons verhaal zien we het gevolg van de angst van koning Jerobeam. Deze angst zei tegen hem dat ze hem zouden vermoorden en verraden (1 Koningen 12:27). Dus: ´Na rijp beraad besloot hij om twee gouden beelden te laten maken in de vorm van een stierkalf. Daarop zei hij tegen het volk: ‘U bent nu vaak genoeg ter bedevaart naar Jeruzalem gegaan! Israël, dit is uw god die u uit Egypte heeft geleid.ÿ Het ene beeld liet hij in Betel plaatsen, en het andere in Dan, waar het door de Israëlieten in optocht naartoe werd gebracht. Zo verviel het volk tot zonde¡ (1 Koningen 12:28-30). Het gevolg van de angst van koning Jerobeam was dus dat hij het volk de eerste geboden van de tien geboden van God liet breken. Waar Jerobeam twee gouden stierkalven liet maken en over deze zei: ´dit is uw god die u uit Egypte heeft geleid¡ (1 Koningen 12:28), had God namelijk al gezegd: ´Ik ben JHWH, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd. Vereer naast mij geen andere goden. Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, JHWH, uw God, duld geen andere goden naast mij¡ (Exodus 20:2-5a). Door zijn angst liet Jerobeam Israël dus 1. Godenbeelden maken 2. Andere goden vereren. 3. Jahweh, de ware God, verzaken. Door zijn angst had hij dus zijn eigen hart van Jahweh afgekeerd en leerde hij zijn volk hetzelfde te doen. We behoren dus goed op te passen dat we onze harten zuiver houden en ons niet laten meeslepen door onze angsten. Iemand zei dat moed niet de afwezigheid is van angst, maar het verstouten van het hart dat oog in oog is komen te staan met eigen angsten. ´Van alles waarover je waakt, waak vooral over je hart, het is de bron van je leven¡ (Spreuken 4:23).
Maar angst was eigenlijk allang niet meer nodig. De God die later zou verraden worden door Jerobeam had namelijk zijn probleem al opgelost: <> (1 Koningen 12:21-24). Dit wordt nogmaals vermeld in 2 Kronieken: <> (2 Kronieken 11:1-4). Er wordt dus tweemaal in de Bijbel vermeld dat God hier dus al een werkelijk-mogelijke invasie onmogelijk had gemaakt. Er was dus helemaal geen externe dreiging vanuit het zuiderrijk Juda meer. We zagen reeds dat Jerobeam, de koning van het noorderrijk Israël, zelf werd aangesteld door de Israëlieten. Het volk had hem graag en had hem duidelijk verkozen boven hun oorspronkelijke koning van het zuidderrijk Judea die zij al verworpen hadden. Er was dus ook geen interne dreiging vanuit het Noorderrijk Israël zelf. Had Jerobeam een persoonlijke en levende relatie gehad met Jahweh, dan had hij geweten dat er helemaal geen interne of externe dreigingen waren. In feite, het was Jahweh zelf die zei over de splitsing van het noorderrijk van het zuiderrijk: ´dit alles is van mij uitgegaan¡ (1 Koningen 12:24b). Welke angsten zouden we kunnen laten varen indien we meer vertrouwen op Jahweh? Zoals X in haar vorige preek aanhaalde: ´Gezegend wie op de HEER vertrouwt, wiens toeverlaat de HEER is. Hij is als een boom geplant aan water, zijn wortels reiken tot in de rivier. Hij merkt de komst van de hitte niet op, zijn bladeren blijven altijd groen. Tijden van droogte deren hem niet, steeds weer draagt hij vrucht¡ (Jeremia 17:7-8). ´Hij merkt de komst van de hitte niet op¡ en ´tijden van droogte deren hem niet¡. Hij kijkt dus niet naar angst. Hij is niet bezorgd als het wat moeilijker gaat of als hij misschien even geen vruchten draagt. Hij weet dat hij weldra weer vruchten zal dragen. Waarom? Omdat hij weet, zoals X het zo mooi verwoorde, dat zijn leven in de beek van God is. Dit water is een symbool van de Heilige Geest. De Heilige Geest is ´de bron met water dat leven geeft¡ (Openbaring 21:6b). Als we focussen op Hem, als onze ´wortels reiken tot in de rivier¡, dan geldt voor ons: ´steeds weer draagt hij vrucht¡.
In zijn vorige preek sprak Y ook over het feit dat de toekomst soms zo uitzichtloos kan lijken dat het lijkt alsof je als ratten in de val zit. Het verleden kan je achtervolgen en je tot slaaf maken. Dit is precies wat er aan het gebeuren was met koning Jerobeam toen hij verder en verder begon te prakkeseren. Hij was zijn eigen raadgever in zijn arglistige hart (Jeremia 17:9). In plaats van te vertrouwen op de Heer, Hem zijn toeverlaat te maken, en Hem zijn hart te laten doorgronden en zijn nieren te laten toetsen (Jeremia 17:7,10a), ging hij in overleg met zijn boze raadgevers (1 Koningen 12:28). Hij zat dus in de kring der bozen, stond in hun raad en wandelde er in (Psalm 1:1). Daarom bracht hij slechte vruchten voort. Het had beter geweest als hij een sterke en levende relatie met Jahweh gehad zou hebben. Dan zou hij goede vruchten voort hebben kunnen brengen. Welke angsten en welke angstvallige adviezen zouden we kunnen laten varen indien we meer vertrouwen op Jahweh?
Zoals we leren uit het verhaal van Jerobeam: zijn er misschien situaties of personen waar wij nog bang voor zijn, terwijl de situatie al lang veranderd is? Rechabeam vormde al lang geen bedreiging meer maar toch had Jerobeam nog angst voor hem met alle gevolgen vandien. Heeft God al iets nieuw gedaan maar zitten we nog vast in het verleden? Hebben we een krachtige relatie met Jahweh of hangen we vast aan en worden we belemmerd door onze angsten? ´De liefde laat geen ruimte voor angst; volmaakte liefde sluit angst uit, want angst veronderstelt straf. In iemand die angst kent, is de liefde geen werkelijkheid geworden¡ (1 Johannes 4:18). ‘God heeft ons geen Geest gegeven van vreesachtigheid (Statenvertaling, Leidse vertaling, vert. prof. Brouwer, Petrus Canisiusvertaling), geest der vrees (Lutherse vertaling), lafhartigheid (NBG/NBV), bangheid (TELOS). ´maar [een Geest] van kracht, van liefde en zelfbeheersing¡ÿ (2 Timotheüs 1:7, Canisiusvertaling). De Heilige Geest is dus geen Geest van angst maar een Geest van kracht; kracht in plaats van belemmerd te worden door angst.
Zoals we zagen in het verhaal over koning Jerobeam kan onze angst ons parten spelen en ons leiden tot het bedrijven van zonde. We kunnen, door invloed van onze angsten, zelfs anderen tot zonde brengen. Van welke angst moeten wij ons bekeren? Welke angst heeft ons geleid? Laten we niet focussen op angst, laten we ons niet laten leiden door angst, maar laten we focussen op de Heilige Geest en laten we ons laten leiden door Hem.
Vanwege
corona kunnen we ons soms moedeloos en hopeloos voelen. We kunnen zelfs angst
voor de toekomst hebben. Zo las ik op LinkedIn een artikel waarin 2020 werd
omschreven als the year of anxiety (het jaar van angst voor de toekomst). Er is
werkonzekerheid. Mensen verliezen hun jobs, mensen sterven onverwachts, de dood
en het einde van ons leven op deze aarde staat bij wijze van spreken vlak voor
de deur.
Door middel
van deze preek wil ik je bemoedigen en een andere zienswijze vanwaaruit een
andere strategie vloeit, aanreiken. Ik ga vooral werken vanuit enkele brieven
van Paulus en ik ga ook rekening houden met de bewoordingen van andere
theologen.
Misschien ben
je gefrustreerd dat je als christen niet zo veel goede werken meer kan doen.
Maar de enige nuttige werken die je kan doen, beginnen toch enkel vanuit
Christus. Heeft Christus ons niet duidelijk gezegd: Ik ben de wijnstok, u de
ranken; wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij
[of gescheiden van Mij] kunt u helemaal niets doen (Johannes 15:5)? En schreef
Paulus ook niet Want wij zijn zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, die God tevoren heeft bereid,
opdat wij daarin zouden wandelen (Efeziërs 2:10)? Eerst zijn we dus door ons
geloof[1]
[verbondsvertrouwen] en door Zijn genade behouden. Deze redding is een geschenk
van God. Het is niet op grond van onze werken (Efeziërs 2:8-9). Dus, vóórdat we
gewerkt hadden, mochten we door Zijn genade een nieuw maaksel (Efeziërs 2:10);
een nieuwe schepping gemaakt worden: Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping; het oude is
voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden (2 Korinthiërs 5:17). Als we
verder kijken in de brief van Paulus aan de Efeziërs, dan zien we het volgende:
De theoloog E. K. Simpson verwoordt het zo: Die bewoording in Christus slaat de grondtoon van de
hele brief; van deze vruchtbare kiem vertakt de vertakkende eik van het bos.[2]
In het Nederlands klinkt dit misschien een beetje grappig, maar wat hij dus
eigenlijk zegt is dat deze zin het fundament is vanwaaruit we deze brief
behoren te lezen. Het in Christus-zijn is dus weeral essentieel. Zo lezen
we bijvoorbeeld onder andere in Efeze hoofdstuk 1(:3-14): Gezegend zij de God
en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle
geestelijke zegening in de hemelse gewesten in Christus (Efeziërs 1:3), zoals Hij ons in Hem heeft uitverkoren vóór de teloorgang der wereld (καταβολῆς
κόσμου[3])
(Efeziërs 1:4a), zijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde (Efeziërs 1:6b), in Wie wij de verlossing hebben
(Efeziërs 1:7a), om alles wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd
samen te brengen in Christus
(Efeziërs 1:10b) - het is dus de bedoeling dat we in Christus zouden zijn;
onder zijn hoofd samengevat, opgesomd, bijeengebracht, verenigd (ἀνακεφαλαιόω)[4]
, in Hem, in Wie wij ook
erfgenamen zijn geworden (Efeziërs 1:11a) en, tot slot, in Wie u ook, toen u geloofd hebt, verzegeld bent met de Heilige
Geest van de belofte, het Onderpand onzer erfenis; opdat gij als zijn eigendom
moogt worden vrijgekocht, en zijn glorie moogt loven (Efeziërs 1:13b-14[5]).
We zijn verzegeld met de Heilige Geest van de belofte. Hierover schrijft
Simpson: De tussenkomst van de Heilige Geest verschaft een voorsmaak van
gelukzaligheid; want het leven dat Hij implanteert in de geredde ziel heeft
deel aan de kwaliteit van dat van de hemel. In uren waarin de vleugelen der geloof
hem omhoog heffen, geniet de heilige van een voorsmaakje van de hemel.[6]
En: Geloof heeft het voorrecht om te mogen stijgen boven het natuurlijke,
alledaagse plateau. ( ) Er zijn tijden van hemel op aarde die ons een
voorproefje geven van glorie, wanneer we transfigurerende glimpen binnen de
sluier verkrijgen en de lucht van onsterfelijkheid inademen.[7]
De Heilige Geest is tevens een onderpand, een ἀρραβών. Het Griekse woord αρραβων
kan in het moderne Grieks verlovingsring betekenen.[8]
Toen ik mijn verlovingsring aan X gaf voor het oog en met toestemming en
zegen van haar ouders, wisten ze dat ik met haar ging trouwen. Ik was nog niet
met haar getrouwd maar ze had goede moed dat ik met haar zou trouwen. Op
dezelfde manier hebben wij goede moed omdat we Gods Verlovingsring, de Heilige
Geest, in ons wonen hebben. Dit is al een voorteken van wat gaat komen; het
huwelijk met Christus de Bruid. We hebben dus goede moed vanwege de Heilige
Geest die in ons woont. Laten we onze blik focussen op de Heer en op Zijn Heilige
Geest. Laten we hiervoor nog verder kijken naar enkele passages in 2 Korinthe
3, 4 en 5.
Wij allen
nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heer aanschouwen, worden
naar hetzelfde beeld veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door de
Heer, de Geest (2 Korinthe 3:18). Net als Jezus van gedaante veranderde (μετεμορφώθη;
Matteus 17:2; Markus 9:2 - μετεμορφώθη: μετά verandering van, μορφή the
abiding form.[9])
behoren we ons leven te transformeren en door God te laten transformeren (μεταμορφούμεθα*
| μεταμορφοῦσθε**) naar het beeld / de gelijkenis van Christus (*2 Korinthe
3:18; **Romeinen 12:2).[10]
Basil de Grote zegt het in het eenvoudig als volgt: Als we onze blik richten op
de Geest dan worden we door de glorie van de Geest op de één of andere manier
veranderd in grotere heerlijkheid, onze harten worden dan als het ware door
licht dat van de waarheid van de Geest komt, verlicht.[11]
De Ambrosiastercommentaar bevat een mooie uitleg over 2 Korinthe 3:18: We
zullen worden verheven door de goedheid van de Heer van de heerlijkheid van
Mozes, waar we niet naar konden kijken vanwege onze zondigheid, en we zullen
getransformeerd worden tot een heerlijkheid waarvan we geloven dat die ons is
gegeven door de Geest van de Heer. De grootsheid van de komende heerlijkheid
zal proportioneel zijn naar wat passend is voor God om ons te geven door zijn
Geest. De glorie van Mozes was noch zo geweldig en noch zo eeuwig. Hij ontving
heerlijkheid in een vorm die overeenkomstig was met de wet. Zo zal ook
heerlijkheid gegeven worden aan gelovigen op een manier die overeenkomt met de
wet van geloof, in dewelke de Geest van God aanwezig is. Want God heeft zijn Geest
geschonken aan zijn getrouwen als een geschenk en een onderpand van de
heerlijkheid die hij hun beloofd heeft. In het kort gezegd: we zullen dus
worden getransformeerd in een heerlijkheid waarvan we geloven dat die ons al
gegeven is door de Geest van de Heer. Want God heeft Zijn Geest gegeven aan
Zijn getrouwen als een geschenk en onderpand van de glorie die Hij hen beloofd
heeft.[12] Degene die
het eind is van onze transformatie
(de Heer) is ook haar middel en voorziener (door de Geest). ( ) Of het nu
expres is of niet, in deze samenvattende opmerking over het nieuwe verbond,
heeft Paulus zijn lezers gegeven wat één van zijn krachtigste verklaringen zal
blijken te zijn. Het omvat verbonden, wat blindheid onder het oude verbond
impliceert terwijl het de helderheid van zicht bevestigd van zij die in het
nieuwe verbond zijn. Bovendien omvat het de schepping van de mens als imago dei [beeld van God] en de val met
haar rebellie en dood, tot bekering-verlichting en van daar door
gedaanteverandering tot verheerlijking. Het leert dat wij allen in wie het
beeld van God is geschonden, door het evangelie het beeld in haar perfectie
kunnen zien, in het aangezicht van Jezus Christus. En het wordt ons niet
enkel mogelijk gemaakt dit beeld te zien maar we worden geleidelijk naar dat
beeld veranderd door de soevereine Geest.[13] Dat is de
hoop die voor ons geplaatst is in de opstanding; en dit is allemaal natuurlijk
gebaseerd op het feit dat Jezus zelf, de Messias, dit nieuwe soort lichaam al
bezit. Hij is de man van de hemel; en zoals we het beeld van de oude,
vergankelijke mensheid gedragen hebben (zie Genesis 5:3), zo zullen we het
beeld van Jezus zelf dragen (zie Romeinen 8:29).[14] Over dit
onsterfelijke lichaam schrijft Ambrosiaster: ( ) wiens vorm al duidelijk is in
het hemelse lichaam van onze Heer.[15]
Maar nu is
een alles overtreffende openbaring van die eeuwige kracht en goddelijkheid
geschonken: de lichtglans van het evangelie van de heerlijkheid van Christus,
die het beeld (εἰκὼν)
van
God is, heeft op ons geschenen; Hij wiens scheppingswoord in het begin licht
uit duisternis opriep heeft nu in onze harten geschenen, tot de lichtglans van
de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus (2
Korinthiërs 4;4,6). En de schrijver van Hebreeën verwoordt dezelfde waarheid op
een andere manier: voor hem is Christus de uitstraling van de heerlijkheid
Gods en de ware afdruk van zijn wezen (Hebreeën 1:3).[16] Uitstraling is het Griekse
woord ἀπαύγασμα net zoals de zon licht uitstraalt. Dit woord wordt ook
gebruikt voor wijsheid in Wijsheid 7:26 waar zij beschreven wordt als een
uitstraling van eeuwig licht, en een vlekkeloze spiegel van het werk van God,
en een beeld (εἰκὼν) van zijn
goedheid.[17]
Het beeld van God in de mens is een kopie of reflectie van het archetypische
beeld i.e. Gods geliefde zoon. De nieuwe mens wordt vernieuwd naar het Beeld
van zijn Schepper (Kolossenzen 3:10). Volgens J. B. Lightfoot gebruikte de
voorchristelijke Alexandrijnse Jood Philo het woord εἰκὼν herhaaldelijk as een
omschrijving van de λόγος. Naast de logische betekenis van gelijkenis bevat het
woord εἰκὼν nog twee andere ideeën: vertegenwoordiging en manifestatie.[18]
Vertegenwoordigen wij Gods beeld? Zijn wij een manifestatie van Hem? Hoe zit
dit in onze familie? Zijn wij daar een vertegenwoordiging van Hem? Is onze
familie een vertegenwoordiging van Hem? Is onze kerk een vertegenwoordiging van
Hem?
Philo zei dat
de eerste mens het beeld van het Beeld (εἰκὼν εἰκόνος) is.[19]
Door te zeggen dat het geestelijke niet eerst was, maar het natuurlijk, en dan
het geestelijke, kon het zijn dat Paulus gewoon zei dat in de tijd Adam voor
Christus kwam. Maar dit zou vanzelfsprekend zijn voor de Korinthiërs. Het lijkt
er eerder op dat Paulus zinspeelt op een idee dat je kan vinden in Philo, een
idee dat is geleend uit het Platonische gedachtegoed, dat God eerst de perfecte
mens schiep, een hemelse man of geestelijke man naar Gods beeld, en dan van
de aarde de aardse man genaamd Adam in Genesis 2:7. Neen, zegt Paulus, de aards
man, Adam, kwam eerst, en de perfecte, hemelse man, het ware beeld van God (2
Korinthiërs 4:4), kwam als laatste: dit is Christus. De eerste man was genomen
uit de aarde, aards, zoals in Genesis 2:7. De tweede man kwam uit de hemel.[20]
Ignatius van Antiochië beschrijft Jezus als de nieuwe mens Jezus Christus (novum
hominem Jesum Christum[21]). Deze
hebben we volgens Paulus aangetrokken (Galaten 3:27) en behoren we aan te
trekken (Romeinen 13:14).[22]
De eerste mens was uit de aarde, aards; de tweede Mens is uit de hemel. Welnu,
zoals de aarde was, zo zijn ook de aardsen; zoals de Hemelse was, zo zullen ook
de hemelsen zijn; en zoals we de gestalte van den aardsen hebben gedragen, zo
moeten we ook de gestalte van den Hemelsen dragen (1 Korinthe 15:47-49, Petrus
Canisiusvertaling). Ambrosiaster merkt op dat net zoals diegenen die niet
geloven al geoordeeld zijn [Johannes 3:18], zo worden diegenen die geloven al
hemels genoemd.[23]
Een
resultaat van het aantrekken van de nieuwe mens is een nieuwe en ware kennis.
De kennis die werd voorgehouden aan de Kolossenzen door hen pseudo-leraren
was een verdraaid en imperfect ding in vergelijking met de volledige kennis
beschikbaar voor hen die, door hun eenheid met Christus, getransformeerd waren
door de vernieuwing van hun verstand. Deze volledige kennis was, in het kort,
niets minder dan de kennis van God in Christus, de hoogste kennis die
beschikbaar is voor de mens.[24]
Als Christus
het [exacte] Beeld is die de onzichtbare God representeert (Kolossenzen 1:15a),
gaan wij dan meer naar Hem kijken en gaan we Hem dan ook meer representeren?
We kunnen Hem
zeker meer gaan representeren door middel van ons meer bezig te houden met gebed
in deze coronatijden. De christen die kijkt op het aangezicht van Jezus
Christus, zoals Moses keek naar de glorie van God, zal de verlichting van de
kennis van de glorie van God kunnen geven. Van hieruit mogen we dan de Heilige
Geest schijnen uit onze harten zoals mijnwerkers schijnen uit de lamp op hun
voorhoofden.[25]
Ik zal een praktisch voorbeeld geven van hoe we verbonden kunnen zijn met de
Heilige Geest en Hem uitschijnen. In Griekenland woonde een christelijke monnik
genaamd Paisios. Hij is heel bekend onder de Grieken. Hij ging nog geen 30 jaar
geleden het hoekje om. Menselijk gesproken was hij niets bijzonders. Hij was gewoon
een oude, aftakelende man op een eiland die bad en ouder werd. Maar geestelijk
gezien bad hij veel en wandelde en communiceerde hij met God. Hij richtte zijn
oog dus niet op de dingen die men ziet maar op de dingen die men niet ziet (2
Korinthiërs 4:18a). Hij wandelde door geloof, niet door aanschouwen (2
Korinthiërs 5:7). Zoals ik al had gezegd, bad hij en communiceerde hij met God.
Dikwijls als mensen hem kwamen bezoeken wist hij al van tevoren de achtergrond
van die mensen, alsook hun namen. God had het hem al verteld. Zo kwam er ooit
een pornograaf bij hem langs. Dit is dus een man die meisjes gebruikt om pornofilms
te maken. Menselijk gesproken kon Paisios dit van hem niet weten aangezien
niemand hem dit verteld had, maar toen Paisios alle gasten eten gebracht had,
nam hij het bord dat bestemd was voor die pornograaf en wierp het op de grond.
Toen zei hij raap het op en eet smakelijk. Die man was natuurlijk uiterst
beledigd. Toen vertelde Paisios hem: Waarom moeten mensen jouw vuiligheid dan
eten? Bekeer je! De man bekeerde zich van zijn zonden en werd een christen.
Had Paisios geen tijd besteed met de Heilige Geest, dan was dit niet mogelijk
geweest en dan had die man voortgedaan met zijn zondige leven. Paisios was
gericht op de Heilige Geest. Hij had een aandachtig gehoor voor de Heilige
Geest. Hij had zijn oren gespitst naar de Heilige Geest. Vanuit eigen kracht
had hij niets kunnen bereiken maar vanuit de kracht van de Heilige Geest die in
hem woonde is dit gelukt. Zoals Paulus ook schreef: Want de God die gezegd
heeft: Uit duisternis zal licht schijnen, Die heeft geschenen in onze harten
tot de lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht
van Jezus Christus. Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de
uitnemendheid van de kracht van God is, en niet uit ons (2 Korinthiërs 4:6-7).
Hij nu die ons hiertoe heeft bereid, is God, die ons het onderpand van de
Geest gegeven heeft. Daarom hebben wij altijd goede moed, en weten dat wij,
zolang wij in het lichaam wonen, niet bij de Heer wonen (want wij wandelen door
geloof, niet door aanschouwen); maar wij hebben goede moed en willen liever ons
verblijf in het lichaam verlaten en bij de Heer inwonen (2 Korinthiërs 5:5-8).
Wij hebben dus goede moed omdat God ons het onderpand; de verlovingsring van de
Heilige Geest gegeven heeft. Zoals ik al eerder verteld heb is de Heilige Geest
een onderpand, een ἀρραβῶνα. Het Griekse woord αρραβων kan in het moderne
Grieks verlovingsring betekenen.[26]
Toen ik mijn verlovingsring aan X gaf voor het oog en met toestemming en
zegen van haar ouders, toen wisten ze dat ik met haar ging trouwen. Ik was nog
niet met haar getrouwd maar ze had goede moed dat ik met haar zou trouwen. Op
dezelfde manier hebben wij goede moet omdat we Gods Verlovingsring, de Heilige
Geest in ons wonen hebben. Dit is al een voorteken van wat gaat komen; het
huwelijk met Christus de Bruid. We hebben dus goede moed vanwege de Heilige
Geest die in ons woont. Wij hebben goede moed indien wij wandelen door het
geloof, niet door aanschouwen, en Hem zo behagen: Door het geloof werd Henoch
weggenomen opdat hij de dood niet zag, en hij werd niet gevonden, omdat God hem
had weggenomen; want vóór zijn wegneming heeft hij getuigenis verkregen dat hij
God behaagd had. Zonder geloof echter is het onmogelijk Hem te behagen; want
wie tot God nadert; moet geloven dat Hij is en dat Hij een beloner is van hen
die Hem zoeken (Hebreeën 11:5-6). Hij [Jezus] zeide hun nog een gelijkenis
over de noodzakelijkheid, om altijd te bidden, en nooit de moed te verliezen
[of zonder zich door teleurstelling te laten afhouden[27]].
( ) En zou God dan aan zijn uitverkorenen geen recht doen, die dag en nacht tot
Hem roepen? Of zou Hij ze lang laten wachten? Ik zeg u: Hij zal hun recht doen
met spoed. Maar zal de Mensenzoon bij zijn komst wel geloof op aarde vinden?
(Lukas 18:1,7-8). We kunnen God dus behagen door te bidden en hierin niet
moedeloos te worden (Lukas 18:1) want God zal ons recht verschaffen (v. 7-8),
ook al ziet de situatie er moedeloos en hopeloos uit. Daarom worden wij niet
moedeloos; maar al raakt ook onze uiterlijke mens in verval, toch wordt onze
innerlijke van dag tot dag vernieuwd (2 Korinthiërs 4:16). Hier kunnen we
spreken van een dualisme wat de mens betreft. De uiterlijke mens (ἔξω ἄνθρωπος),
die behoort aan de tegenwoordige eeuw, is in verval aan het raken, terwijl de
innerlijke mens (ἔσω ἄνθρωπος), die behoort aan de toekomstige eeuw,
vernieuwd aan het worden is. ( ) Het dualisme wat de mens betreft is gemaakt
door de eschatologische Geest [i.e. de Geest aangaande de laatste dingen], die
God nu geeft als een onderpand, die garandeert wat er gaat komen (5:5). Het
is de Geest die ons het gevoel geeft dat de uiterlijke mens aan het
vervallen is en de innerlijke mens aan het vernieuwd worden is.[28]
Want de kortstondige lichtheid van onze verdrukking bewerkt voor ons een
uitermate uitnemend, eeuwig gewicht van heerlijkheid. (2 Korinthiërs 4:17): De ijver
waarmee de apostel spreekt, is voldoende om de meest bedeesde mensen moed te
geven. Een leven vol van kruisen, moeiten, vervolgingen, verwondingen et
cetera, noemt hij kortstondig en licht, in vergelijking met de eeuwige, immense
en onbegrijpelijke glorie die voor ons is voorbereid.[29]
Hij nu die
ons hiertoe heeft bereid, is God, die ons het onderpand van de Geest gegeven
heeft. Daarom hebben wij altijd goede moed, en weten dat wij, zolang wij in het
lichaam wonen, niet bij de Heer wonen (2 Korinthiërs 5:5-6).
Daarom
verwijst naar het vorige vers, naar de gezegende toekomst naar dewelke de
Heilige geest als onderpand wijst. De duidelijke aanwezigheid van de
eschatologische Geest [i.e. de Geest aangaande de laatste dingen] is een bron
van vrijmoedigheid tijdens de tegenwoordige eeuw.[30]
Richt je dus
op de Heilige Geest.
Maar u,
geliefden, terwijl u zichzelf opbouwt op uw allerheiligst geloof en bidt in de
Heilige Geest, bewaart uzelf in de liefde van God en verwacht de barmhartigheid
van onze Heer Jezus Christus tot het eeuwige leven. ( ) Hem nu die machtig is u
te bewaren zonder dat u struikelt en u onberispelijk voor zijn heerlijkheid te
stellen met vreugdegejuich (Judas 20-21, 24). Hij is bij machte u van het
struikelen te behoeden. Bid dus veel. Bid ook voor mij.
We behoren
onze blik te veranderen van het tijdelijke naar het eeuwige, van het zichtbare
(aftakeling, ouderdom, corona, dood) naar het onzichtbare (gebed, de Heilige
Geest; Gods liefde, geloof). Ambrosiaster zei het als volgt: Nu Christus
verrezen is uit de dood, verliest geboorte naar het vlees haar belang,
lichamelijke zwakten tellen niet meer, en het lijden van de dood maakt ook niet
meer uit. Dit is het geval, zeker niet om Christus wil, want het lot van
menselijke zwakten had geen effect op hem, maar om onzentwil, aan wie dit
voorbeeld is gegeven, zo dat als we in de voetstappen van degene die voor ons
gestorven is, wandelen, we ook op de beloofde tijd zullen verrijzen, nadat we
dit leven verlaten hebben, en dan zullen alle zwakten en verdorvenheden
ophouden te bestaan. De reden waarom Paulus dit zegt is omdat, in de opstanding
van Christus, een voorbeeld van onvergankelijkheid en heerlijkheid gegeven is,
opdat het mag erkend worden als gunstig voor iedereen die Christus gehoorzaamt.
Tot en met het kruis was er een vermoeden dat Christus zwak was, maar eens hij
verrees uit de dood, verdween dit helemaal, en waar men eerder aan twijfelde,
werd geloofd, zoals hij zelf gezegd had: Wanneer u de Zoon des mensen verhoogd
zult hebben, dan zult u weten dat Ik het ben [Johannes 8:28].[31]
Het volgende is mijn samenvattende conclusie:
Zoals ik
reeds zei behoren we onze blik dus te veranderen van het tijdelijke naar het
eeuwige, van het zichtbare (aftakeling, ouderdom, corona, dood) naar het
onzichtbare (gebed, de Heilige Geest; Gods liefde, geloof). In het begin van
mijn preek gaf ik aan dat we niet gefrustreerd moeten zijn dat we nu misschien
minder veel goede werken kunnen verrichten, maar dat we mogen beseffen dat onze
werken enkel nut hebben in Christus en dat we zonder Hem niets kunnen doen. We
moeten het feit dat we in Christus
zijn goed tot ons laten doordringen. Slechts van hieruit kunnen we goede werken
verrichten. In Christus zijn we een nieuwe schepping en we hebben de Heilige
Geest als Onderpand; als Verlovingsring gekregen. We moeten zeker in deze periode
onze blik richten op Jezus onze Heer en op Zijn Heilige Geest. Hierdoor
worden we veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid. Dan kunnen we dit
ontvangen licht, die ontvangen energie uitschijnen naar anderen. Dit kan een
waar verschil maken in het leven van anderen. Met deze bovennatuurlijke werken,
door het geloof, in Christus, door de kracht van de Heilige Geest, is God
behaagt. We wandelen dan in geloof. In plaats van onze ogen op de ellende die
we zien te richten, richten we onze ogen dan op de Heilige Geest. Onze
uiterlijke mens takelt dan nog steeds af, maar onze innerlijke mens wordt dag
na dag vernieuwd. Als we focussen op de Heilige Geest, dan worden de
dagdagelijkse moeiten en verwondingen maar licht in vergelijking met Zijn
onbegrijpelijke en onvatbare glorie. De Heilige Geest is onze Verlovingsring,
ons Onderpand, onze Voorsmaak van de heerlijkheid die gaat komen. Laten we in
dit seizoen dus steeds weer focussen op Hem door te bidden en te vasten. Proef
de Heerlijkheid van de Heer door middel van Zijn Heilige Geest. Hij is die
heerlijke bron van vrijmoedigheid. Wees bemoedigd! Maar u, geliefden, terwijl
u zichzelf opbouwt op uw allerheiligst geloof en bidt in de Heilige Geest,
bewaart uzelf in de liefde van God en verwacht de barmhartigheid van onze Heer
Jezus Christus tot het eeuwige leven. ( ) Hem nu die machtig is u te bewaren
zonder dat u struikelt en u onberispelijk voor zijn heerlijkheid te stellen met
vreugdegejuich (Judas 20-21, 24). Wees bemoedigd! Hij is bij machte u te
bewaren en u te bemoedigen en u van het struikelen te behoeden. Bid dus veel.
Bid ook voor mij. Laat u steeds weer door de Heilige Geest oprichten en persoonlijk
bemoedigen en bemoedig ook elkaar!
Behalve indien anders aangegeven zijn voor deze preek de bijbelteksten genomen uit de TELOS-vertaling (Rhenen: Grace Publishing House, 2018).
[2] E. K. Simpson, Commentary on the Epistle to the Ephesians: the
English text with introduction, exposition and notes, in ibid. and F. F.
Bruce, Commentary on the Epistles to the
Ephesians and the Colossians (Grand Rapids, Michigan: Wm. B. Eerdmans
Publishing, 1957), 24.
[3] Contra Simpson. "This point, indeed, is not to be idly passed
by, that the holy Scriptures have called the creation of the world by a new and
peculiar name, terming it 'katabole,' which has been very improperly translated
into Latin by 'constitution for in Greek 'katabole' signifies rather 'dejicere,'
i.e.., to cast downwards,--a word which has been, as we have already remarked,
improperly translated into Latin by the phrase 'constitutio mundi.'...From this
it follows, that by the use of the word 'katabole,' a descent from a higher to
a lower condition, shared by all in common, would seem to be pointed out."
- Origen, De Principiis (Concerning The Principles), Book III,
Chapter V
[4] Zie ook Kolossenzen 1:15-20.
[5]Vers 14 ter
verduidelijking genomen uit de Petrus Canisiusvertaling.
[6] E. K. Simpson, Commentary on the Epistle to the Ephesians: the
English text with introduction, exposition and notes, 36.
[7]Ibid., 25.
[8] Murray J. Harris, 2 Corinthians, in The Expositors Bible Commentary: RomansGalatians (Revised
Edition), ed. Tremper Longman III & Garland, David E., vol. 11 (Grand
Rapids, MI: Zondervan, 2008), 475.
[9] James Hastings, John A. Selbie, and John C. Lambert, eds., A Dictionary of Christ and the Gospels:
AaronZion (Edinburgh; New York: T&T Clark; Charles Scribners Sons,
1906), 743.
[10] Gordon D. Fee, The First
Epistle to the Corinthians, revised ed., The New International Commentary
On the New Testament (Grand Rapids, Michigan: William B. Eerdmans Publishing
Company, 2014), 886, vtn. 381.
[11]Basil de Grote, Over de Heilige Geest, 21.52.
[12] Ambrosiaster, Commentaries on
Romans and 1-2 Corinthians, ed. Thomas C. Oden and Gerald L. Bray, trans.
Gerald L. Bray, Ancient Christian Texts (Downers Grove, IL: IVP Academic: An
Imprint of InterVarsity Press, 2009), 219.
[13] Paul Barnett, The Second
Epistle to the Corinthians (Grand Rapids, Mich.: W.B. Eerdmans Pub., 1997),
208-209.
[14] Tom Wright, Paul for
Everyone: 1 Corinthians (London: Society for Promoting Christian Knowledge,
2004), 224.
[15] Ambrosiaster, Commentaries on
Romans and 1-2 Corinthians, ed. Thomas C. Oden and Gerald L. Bray, trans.
Gerald L. Bray, Ancient Christian Texts (Downers Grove, IL: IVP Academic: An
Imprint of InterVarsity Press, 2009), 223. Commentaar op 2 Korinthe 5:1.
[16] F. F. Bruce, Commentary on the Epistle to the Colossians: the English
text with introduction, exposition and notes, 193.
[17]Ibid., vtn. 59.
[18] Ibid., 194. Zie bronnen aldaar.
[19] Philo, On the Making of the
World, 6. F. F. Bruce, Commentary on the Epistle to the Colossians: the
English text with introduction, exposition and notes, 273, vtn. 66.
[20] George T. Montague, First
Corinthians, Catholic Commentary on Sacred Scripture (Grand Rapids, MI:
Baker Academic, 2011), 281.
[21] Ignatius of Antioch, Corpus
Ignatianum: Latin Version, Middle Recension, trans. William Cureton (Berlin:
Asher and Co., 1849), 38.
[22] F. F. Bruce, Commentary on the Epistle to the Colossians: the
English text with introduction, exposition and notes, 273 en vtn. 68.
[23] Ambrosiaster, Commentaries On
Romans and 1-2 Corinthians, ed. and trans. Gerald Lewis Bray, Ancient
Christian Texts (Downers Grove, Ill.: InterVarsity Press, 2009), 200.
[24] F. F. Bruce, Commentary on the Epistle to the Colossians: the
English text with introduction, exposition and notes, 274.
[25]Vrij naar A.T. Robertson, Word Pictures
in the New Testament (Nashville, TN: Broadman Press, 1933), 2 Corinthians
4:6.
[26] Murray J. Harris, 2 Corinthians, in The Expositors Bible Commentary: RomansGalatians (Revised
Edition), ed. Tremper Longman III & Garland, David E., vol. 11 (Grand
Rapids, MI: Zondervan, 2008), 475.
[27] E. Smilde, Het Evangelie naar Lucas, in Bijbel in de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met
verklarende kanttekeningen (Baarn: Bosch & Keuning n.v., 1956?), 244.
[28] Paul Barnett, The Second
Epistle to the Corinthians (Grand Rapids, Mich.: W.B. Eerdmans Pub., 1997),
246.
[29] George Leo Haydock, Haydocks
Catholic Bible Commentary (New York: Edward Dunigan and Brother, 1859), 2
Co 4:17.
[30] Paul Barnett, The Second
Epistle to the Corinthians (Grand Rapids, Mich.: W.B. Eerdmans Pub., 1997),
269.
[31] Ambrosiaster, Commentaries on
Romans and 1-2 Corinthians, ed. Thomas C. Oden and Gerald L. Bray, trans.
Gerald L. Bray, Ancient Christian Texts (Downers Grove, IL: IVP Academic: An
Imprint of InterVarsity Press, 2009), 226. Commentaar op 2 Korinthe 5:16.
Categorie:Preken
18-10-2020
Geniet van het leven
X gaf vorige week
een steengoede en boeiende preek die me echt heeft geraakt. Op de preek van
X wil ik nog verder gaan en ik wil dit nog preciezer uitleggen en uitdiepen
vanuit het boek Prediker. Ze sprak vorige week onder andere over het feit dat
we het verleden achter mogen laten. En inderdaad, het verleden komt niet meer
terug. Alles van ons aardse leven zal worden vergeten dus kunnen we het
verleden relativeren en kunnen we in het heden genieten en leven voor de
eeuwigheid.
De prediker zegt het
als volgt in Prediker 1:11:
"Er is geen herinnering aan vroegere dingen; noch zal er enige
herinnering zijn aan dingen die zullen komen door degenen die daarna zullen
komen."
- Prediker 1:11 (KJV
naar het Nederlands gezet)
Dus niets zal toch
blijven van wat we gedaan hebben. KJV zegt dingen. Vele Nederlandstalige
vertalingen zeggen personen maar dingen is het algemeen gebruik in het
Hebreeuws. Binnen 200 jaar weet niemand meer wie je bent of of je gisteren ruzie
met je vrouw of kinderen had. De prediker zegt het als volgt:
"De levenden weten tenminste nog, dat zij eens zullen sterven, Maar
de doden weten helemaal niets. Voor hen bestaat er geen loon, Want hun
aandenken wordt vergeten; Ook hun liefde, haat en afgunst zijn reeds lang
voorbij. Zij hebben voor eeuwig geen deel meer, Aan al wat er onder de zon
geschiedt.
- Prediker 9:5-6
(Canisius)
Maak het dus vandaag
weer goed met bijvoorbeeld je vrouw en geniet van het leven met de vrouw, die
ge liefhebt (Prediker 9:9a). Maar over 200 jaar of, laat ons stellen, 1000
jaar zijn we toch door die latere generaties vergeten, zelfs wie we waren, en
of we goed of slecht waren, wordt vergeten door de mensen. Zo staat er in
Prediker 2:16:
"Want de wijze blijft evenmin in herinnering als de dwaas; Op de
duur raakt in de toekomst alles vergeten. Moet immers de wijze niet sterven
juist als de dwaas?"
- Prediker 2:16 (Canisius)
Dit aardse leven is zo
voorbij en dan laten we leegte, ons niet-bestaan op deze aardbodem, achter:
Wanneer een mens lang leeft, laat hij dan van elke dag genieten en
bedenken dat de dagen van de duisternis ontelbaar zullen zijn. De toekomst is
niets dan leegte.
- Prediker 11:8 (NBV)
In dit leven kunnen we
enkel in het heden genieten van het leven en van het werk dat we verrichten.
"Nooit heb ik mijn ogen geweigerd, wat zij verlangden; Ik ontzegde
mijn hart geen enkele vreugd. Mijn hart kon genieten van al mijn zwoegen; Maar
dat was ook àl, wat ik had van mijn werken."
- Prediker 2:10
(Canisius)
Dit wil zeggen dat er
enkel plezier is in het werk zelf, en zelfs niet in de beloning ervan.
Alleszins lijkt het me zo dat we snel beu worden wat we hebben bereikt. We
kunnen zelfs niet genieten van wat er na ons leven komt:
"Zo heb ik ingezien, dat er niets beters is dan dat de mens zich
verheugt in zijn werken, want dat is zijn deel: wie zal hem ertoe brengen zich
te verlustigen in wat na hem zijn zal?"
- Prediker 3:22
(NBG51)
Zelfs onze werken zelf
zullen worden vergeten, zo schrijft een zekere Jezus de kleinzoon van Sirach in
de tweede eeuw voor Christus in dezelfde trant:
Mijn zoon, zo ge wat
hebt, doe uzelf dan te goed, En geniet ervan naar vermogen; Denk er aan, dat de
dood niet draalt, Dat de tijd, die u rest, u niet wordt gemeld. Voordat ge
sterft, doe wel aan uw naaste, Geef hem, zoveel ge maar kunt; Maar ontzeg ook
uzelf geen gelukkige dag, Laat uw deel van het genot u niet ontsnappen [/ zorg,
dat uw deel van het geluk u niet voorbijgaat (WB78)]. Moet ge niet uw bezit aan
anderen achterlaten; Zullen zij uw vermogen niet verdelen door het lot? Geef
dus uw naaste, en vertroetel uzelf, Want in het dodenrijk is geen vreugde meer
te vinden; Alle vlees wordt oud als een kleed, Want van ouds luidt de wet: Het
moet sterven! Zoals de bloesem ontspruit aan de groene boom, En het ene
verwelkt, als het andere ontluikt, Zo ook het geslacht van vlees en bloed: Het
ene sterft uit, het andere komt op; Al zijn werken zullen vergaan, Want het
werk van zijn handen komt achter hem aan.
- Ecclesiasticus / Wijsheid van Jezus Sirach 14:11-19 (Canisius).
Met andere woorden,
niet alleen zullen de mensen vergaan, maar zelfs hun werken zullen na hun
levens vergaan en worden vergeten.
In prediker las ik
daarnet al:
"De levenden weten tenminste nog, dat zij eens zullen sterven, Maar
de doden weten helemaal niets. Voor hen bestaat er geen loon, Want hun
aandenken wordt vergeten; Ook hun liefde, haat en afgunst zijn reeds lang
voorbij. Zij hebben voor eeuwig geen deel meer, Aan al wat er onder de zon
geschiedt.
- Prediker 9:5-6 (Canisius)
Wat behoren we dan te
doen nu we weten dat wij en onze werken ten einde gaan komen en vergeten zullen
worden? De prediker vertelt het ons:
Eet daarom je brood met vreugde en drink je wijn met een opgewekt hart.
Dat heeft bij voorbaat Gods zegen.
- Prediker 9:7 (WB93)
De prediker leert ons
dus dat we mogen genieten van en ècht leven in het heden. Daar is niets mis
mee. Dit zijn gaven van God. We mogen dus leven vanuit dit diepe besef dat God
ons liefheeft en we mogen beseffen dat we in dit kortstondige aardse leven
mogen genieten.
Zo schrijft hij weer
op een andere plaats:
"Het is daarom, zo heb ik ingezien, goed en weldadig voor een mens
wanneer hij zich aan eten en drinken te goed doet, en geniet van alles wat hij
heeft verworven. Daar zwoegt hij voor onder de zon gedurende het luttel aantal
levensdagen dat hij van God gekregen heeft; dat is wat hem is toebedeeld.
Wanneer een mens geniet van rijkdom en bezit, wanneer hem dat door God wordt
toegestaan als zijn rechtmatig deel en hij zich verheugt in alles wat hij
moeizaam heeft verworven, is dat een geschenk van God. Dan piekert hij
tenminste niet zo veel over het luttel aantal dagen van zijn leven, maar gaat
hij van ganser harte op in de vreugde die God hem toebedeelt."
- Prediker 5:17-19
(NBV)
En nogmaals:
"Daarom prijs ik de vreugde, want er is onder de zon niets beters
voor de mens dan dat hij zich aan eten en drinken te goed doet en geniet. De
vreugde is zijn metgezel wanneer hij zwoegt op elke levensdag onder de zon die
God hem heeft gegeven."
- Prediker 8:15 (NBV)
En nogmaals:
"Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de
eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een mens het werk, dat God gemaakt heeft,
kan uitvinden, van het begin tot het einde toe. Ik heb gemerkt, dat er
niets beters voor henlieden is, dan zich te verblijden, en goed te doen in zijn
leven. Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al
zijn arbeid, Dit is een gave Gods. Ik weet, dat al wat God doet, dat zal
in der eeuwigheid zijn, en er is niet toe te doen, noch is er af te doen; en
God doet dat, opdat men vreze voor Zijn aangezicht. Hetgeen geweest is,
dat is nu, en wat wezen zal, dat is alrede geweest; en God zoekt het
weggedrevene;"
- Prediker 3:11-15 (SV)
En hoe zoekt God het
weggedrevene? Als volgt:
Toen zag ik een grote witte troon en hem die daarop zat. De aarde en de
hemel vluchtten van hem weg en verdwenen in het niets. Ik zag de doden, jong en
oud, voor de troon staan. Er werden boeken geopend. Toen werd er nog een
geopend: het boek van het leven. De doden werden op grond van wat in de boeken
stond geoordeeld naar hun daden. De zee stond de doden die ze in zich had af,
en ook de dood en het dodenrijk stonden hun doden af. En iedereen werd
geoordeeld naar zijn daden.
- Openbaring 20:11-13
(NBV)
God roept dus de
mensen tot het oordeel. Zo zal Hij het weggedrevene zoeken en de weggedrevenen zullen
worden geoordeeld door God al naargelang hun daden in dit leven onder de zon
zoals dezen opgetekend staan in de hemelse boeken.
Dit zei ook de
prediker al als we verder lezen:
"Nog iets anders zag ik onder de zon: op de plaats van het recht
heerst onrecht, op de stoel van de rechter zit de schuldige. Ik zei tegen
mezelf: God oordeelt over goeden en slechten, want elk ding, elk werk heeft
zijn tijd."
- Prediker 3:16-17 (WB95
herz. ed.)
De prediker zag dus in
dat we niet constant hoeven te piekeren over het leven na de dood, maar Hij zag
ook in dat in dit leven zich soms kromme, onrechtvaardige situaties voordoen.
Daarom zal God rechtvaardig oordelen in het hiernamaals. De prediker kijkt dus
verder dan dit leven, naar het leven na de dood. Hij leert ons hetzelfde te
doen:
"Een goede naam is beter dan goed parfum, een sterfdag is beter dan
een geboortedag. Je kunt beter gaan naar een huis waar gerouwd wordt dan naar
een feest. Want de begrafenis is het einde van ieder mens en de levenden doen
er goed aan dat te bedenken."
- Prediker 7:1-2 (WB95
herz. ed.)
We behoren het goede
nu te doen. Het verleden kunnen we niet veranderen maar hiervoor zal er wel
rekenschap van ons gevraagd worden, alsook van onze toekomstige slechte daden. Zoals
ik al zei, kunnen we het verleden niet veranderen maar behoren we nu het goede
te doen. Daarom behoren we niet alleen te focussen op het heden maar ook
behoren we te focussen op de toekomstige eeuwigheid en God voor ogen te houden.
Dan kunnen we ècht genieten van het leven en heeft ons werk eeuwigheidswaarde.
| Laten we ter onderbouwing van deze feiten eerst enkele andere Bijbelse
personen aan het woord komen, te beginnen met de apostel Paulus:
Daarom stellen wij er een eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde,
Hem [God] welgevallig te zijn. Want wij moeten allen voor de rechterstoel van
Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam
verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.
- 2 Korintiërs 5:9-11
(NBG51)
Nog een citaat van de
apostel Paulus:
Maar Gode zij dank,
die ons de overwinning geeft door onzen Here Jezus Christus. Daarom, mijn
geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig
in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in den Here.
- 1 Korintiërs 15:57-58 (NBG51)
Onze Heere Jezus:
<<Iemand uit de
menigte zei tegen hem: Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met
mij moet delen! Maar Jezus antwoordde: Wie heeft mij als rechter of
bemiddelaar over jullie aangesteld? Hij zei tegen hen: Pas op, hoed je voor
iedere vorm van hebzucht, want iemands leven hangt niet af van zijn
bezittingen, zelfs niet wanneer hij die in overvloed heeft. En hij vertelde
hun de volgende gelijkenis: Het landgoed van een rijke man had veel
opgebracht, en daarom vroeg hij zich af: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte
om mijn voorraden op te slaan. Toen zei hij bij zichzelf: Wat ik zal doen is
dit: ik breek mijn schuren af en bouw grotere, waar ik al mijn graan en
goederen kan opslaan, en dan zal ik tegen mezelf zeggen: Je hebt veel goederen
in voorraad, genoeg voor vele jaren! Neem rust, eet, drink en vermaak je. Maar
God zei tegen hem: Dwaas, nog deze nacht zal je leven van je worden
teruggevorderd. Voor wie zijn dan de schatten die je hebt opgeslagen? Zo
vergaat het iemand die schatten verzamelt voor zichzelf, maar niet rijk is bij
God.>>
- Lucas 12:13-21 (NBV) |
Volgens Prediker zijn
uw levensdagen en de vreugde die u krijgt in uw werken en in het samen zijn met
uw vrouw die u liefhebt gaven van God. Prediker leert ons dus dat we mogen
genieten van het heden. Daar is niets mis mee. Dit zijn gaven van God. We mogen
dus leven vanuit dit diepe besef dat God ons liefheeft en we mogen beseffen dat
we in dit kortstondige aardse leven mogen genieten.
Wanneer een mens lang leeft, laat hij dan van elke dag genieten en
bedenken dat de dagen van de duisternis ontelbaar zullen zijn. De toekomst is
niets dan leegte.
- Prediker 11:8 (NBV)
Wel leert Hij ons ook dat,
hoewel we alle morele of zelfs immorele keuzes in onze jeugd mogen maken,
aangezien de vrije wil ook een gave van God is, we de gevolgen van onze daden
en het oordeel van God hierover zullen dragen en dat we dit voor ogen behoren
te houden:
Geniet dus, beste vriend, van je jonge jaren, haal je hart op aan de
dagen van je jeugd. Volg de wegen die je hart wil gaan, gun je ogen wat ze
wensen. En [of maar] onthoud bij alles wat je doet dat God je aan zijn oordeel
onderwerpt.
- Prediker 11:10-11
(NBV)
Zoals Paulus ook al
zei:
Indien er geen doden worden opgewekt, laten wij eten en drinken, want
morgen sterven wij. Misleidt uzelf niet; slechte omgang bederft goede zeden.
Komt tot de rechte nuchterheid en zondigt niet langer, want sommigen hebben
geen besef van God. Tot uw beschaming moet ik dit zeggen.
- 1 Korintiërs
15:32b-34 (NBG51)
Daarom stellen wij er een eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde,
Hem [God] welgevallig te zijn. Want wij moeten allen voor de rechterstoel van
Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam
verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.
- 2 Korintiërs 5:9-11
(NBG51)
De prediker besluit
zijn boek en ook zijn boodschap door te stellen:
"Alles wat je hebt gehoord komt hierop neer: heb ontzag voor God [ook
in alles wat je doet] en leef zijn geboden na. Dat geldt voor ieder mens [dus
niet alleen voor de jeugd], want God oordeelt over elke daad, ook over de
verborgen daden, zowel over de goede als de slechte."
- Prediker 12:13-14
(NBV)
Categorie:Preken
20-09-2020
De boze wijngaardeniers
Mattheüs 21:33-46 [Marcus 12:1-12; Lucas 20:9-19]
33 Luistert naar een andere gelijkenis: Er was een huisvader, die een wijngaard plantte; hij omringde hem met een muur, groef er een wijnpers in, en bouwde er een toren op. Daarna verpachtte hij hem aan landbouwers, en vertrok naar het buitenland. 34 Toen nu de tijd van de oogst was gekomen, zond hij zijn dienaars naar de landbouwers, om de hem verschuldigde vruchten in ontvangst te nemen. 35 Maar de landbouwers grepen zijn dienaars vast; den een sloegen ze, een ander doodden, een derde stenigden ze. 36 Weer zond hij andere dienaars, talrijker nog dan de vorige; en ze behandelden hen op dezelfde wijze. 37 Ten laatste zond hij zijn zoon tot hen; want hij sprak: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. 38 Maar toen de landbouwers den zoon zagen komen; zeiden ze onder elkaar: Dat is de erfgenaam; komt, laat ons hem doden; dan zullen wij zijn erfenis krijgen. 39 Ze grepen hem vast, wierpen hem buiten de wijngaard, en doodden hem. 40 Wanneer nu de heer van de wijngaard terugkomt, wat zal hij dan met die landbouwers doen? 41 Ze zeiden: Hij zal de booswichten een schrikkelijke dood doen sterven, en zijn wijngaard aan andere landbouwers verpachten, die hem te rechter tijd de vruchten brengen. 42 Jesus sprak tot hen: Hebt gij niet in de Schriften gelezen: De steen, die de bouwlieden hebben verworpen, Is de hoeksteen geworden; De Heer heeft het gedaan: Een wonder is het in onze ogen. 43 Daarom zeg Ik u: Het rijk Gods zal u ontnomen worden, en aan een volk worden gegeven, dat er de vruchten van opbrengt. 44 En wie valt op deze steen, zal worden verbrijzeld; en op wien hij valt, dien zal hij verpletteren. 45 Toen de opperpriesters en de farizeën zijn gelijkenissen hoorden, begrepen ze, dat Hij hèn had bedoeld. 46 Ze zochten zich van Hem meester te maken, maar waren bang voor het volk; want men hield Hem voor een profeet.
Deze parabel kan samengevat worden met de woorden van de gereformeerde predikant Dr. Smilde: Jezus tekent hier Israëls houding in verleden en heden tegenover de eis Gods om in het verbond zijn eer te ontvangen. Israël verwierp die eis en vervolgde de profeten. Straks zullen de leiders des volks tot de hoogste openbaring der zonde komen door Hem te doden, die Zoon Gods en Heer aller dingen is. Als straf zal het verbond van Israel op de heidenen overgaan. Jezus zelf zal naar Ps. 118 in de opstanding eerherstel ontvangen van God en die Hem verwierpen zullen Gods oordeel ondergaan. Ook deze laatste waarschuwing van Jezus werd door de leiders in de wind geslagen. Zij wilden Hem doden.[1]
We gaan deze parabel verder ontleden, vooral aan de hand van wat andere theologen hebben gevonden. Dan kunnen jullie hun stemmen ook horen. Dat vind ik belangrijk. Om tijd te winnen, ga ik hen niet altijd vernoemen, maar als je een digitale versie van deze preek wilt met bronnen, dan kom je na de dienst maar naar mij.
vers 33: Bij de aanleg van deze wijngaard was aan alles gedacht.[2] De wijngaardeniers staan symbool voor de Joodse leiders aan wie de zorg voor het volk was toevertrouwd.[3] En vertrok naar een ver land. God was geduldig met hen. Hij hield niet steeds een nauwkeurig verslag van al hun zonden. De betekenis van naar een ver land trekken is Gods groot geduld,[4] leert Johannes Chrysostomos ons.
vers 34: De dienaars die gezonden waren om de hem verschuldigde vruchten in ontvangst te nemen representeren de verscheidene profeten en andere boodschappers van God in de tijd van het Oude Testament die van tijd tot tijd naar het Joodse volk werden gestuurd en die maar al te vaak slecht behandeld en afgewezen werden door de Joodse leiders.[5] De oogsttijd is een Bijbels symbool voor de dag des oordeels waarop er rekenschap zal gevraagd worden van onze vruchten. De gedachte is hier dat God recht heeft op onze dienst.[6]
vers 35: den een sloegen ze, een ander doodden, een derde stenigden ze In het kort gezegd: hun geweten was door hen getriggerd in de wetenschap dat ze God goede vruchten schuldig waren en ze wilden koste wat het kost dat stemmetje doen zwijgen. Zo was ik eens met Tim die jullie enkele weken geleden hebben horen preken, op een bepaalde christelijke plaats waar hij zei dat iedereen de kans kreeg om zich te bekeren van hun zonden. Later hebben ze vooral hem onrechtvaardig behandeld. Op een ander moment zei ik tegen iemand die nog niet zo lang christen was geworden dat hij ècht vrij kan zijn van zonden. Hij werd zo boos dat hij een bord tegen de muur wierp. Hij was getriggerd.
Vers 36: God werd ontgoocheld. Hij bouwde hen als het ware een kasteel met een muur en een uitkijktoren. Dit wil dus zeggen dat ze toevertrouwd werden met deze wijngaard maar dat ze hun Baas verraden en hun positie totaal misbruikten. God gaf aan de Joden, die geen stad hadden, een stad en Hij was als de muur voor hen. Hij beschermde deze stad. Toch doodden ze Zijn boodschappers; de profeten.
Vers 37: Nochtans was Hij zo genadig en geduldig met hen dat Hij zijn eigen, unieke, geliefde Zoon stuurde. Hij verwachtte dat ze uiteindelijk respect zouden hebben voor Zijn Zoon maar ook dit was zelfs niet het geval! Ze doodden Zijn Zoon buiten de stad om de stad voor henzelf te claimen (eisen). De gelijkenis maakt duidelijk dat God vandaag, van dag tot dag, geloof en gehoorzaamheid vraagt.[7] God heeft ons ook waarschuwende profeten gegeven. Luisteren we naar hen of zijn ze als dood voor ons? God heeft ons Zijn Zoon gegeven. Doen we alsof Hij dood is of gehoorzamen we Hem? Denken we dat we op de aarde, de stad van ons allen, kunnen leven alsof Gods Zoon niet bestaat of gehoorzamen wij Hem? Met welke relaties zijn wij toevertrouwd? Gebruiken we deze relaties ten goede of ten slechte? Doen we in onze relaties alsof God niet bestaat of hebben we en leven we vanuit ontzag voor God in onze relaties? God heeft mij bijvoorbeeld onlangs toevertrouwd met een vrouw. Hoe behandel ik haar? Wat heb ik gedaan met mijn wijngaard; met mijn relaties? Hoe heb ik gewerkt voor God?
Het is niet dat de wijngaardeniers enkel niets doen. Ze doen ook slecht. Het kan maar één zijn. Of doornen of goede vruchten. Of we brengen doornen voort of we brengen goede vruchten voort. We moeten nadenken over hoe we in onze relaties met andere mensen omgaan. Theophanus de kluizenaar, een Russisch Orthodoxe christen die leefde in de 19de eeuw, zei: God zorgt er voor dat we bepaalde andere mensen ontmoeten zo dat we het goede dat God ons heeft gegeven aan hen kunnen doorgeven en elkanders zielen verrijken. De duivel wil er alles aan doen opdat deze ontmoetingen nutteloos en zelfs schadelijk worden. Hou dit voor ogen! Er zit veel wijsheid in deze bekende uitspraak van hem. Denk goed na over je relaties in het licht van deze wijsheid!
vers 38: dit is de erfgenaam: De huurders waren zich dus wel terdege bewust dat zij thans de zoon voor zich hadden.[8] dan krijgen wij de erfenis: Het is de bedoeling van Jezus om aandacht te trekken naar de dwaasheid van het gedrag van de Joodse leiders jegens Hem door als voorbeeld de dwaze redeneringen van de wijngaardeniers te gebruiken. Ze beelden zich in dat ze maar moeten afrekenen met Jezus, en dat dan hun geestelijke tirannie over het volk permanent zal gevestigd zijn (Van Leeuwen, over Markus xii. 7). Ze letten enkel op de gezondene maar ze letten niet op Hem die Hem gezonden heeft.[9] Gods Koninkrijk is niet het onze. Dat vergaten de leiders.[10]
vers 41: Efrem de Syriër zegt dat Jezus zijn aanhoorders er toe bracht zichzelf te oordelen door te vragen: Wat verdienen die landbouwers? Zij oordeelden zichzelf door te zeggen Laat hem de booswichten verdelgen door het kwaad tegen hen te gebruiken.[11] Of zoals de NBV Studiebijbelhet verwoordt: In hun reactie op de gelijkenis aan het einde ontmaskeren de religieuze verantwoordelijken zichzelf als de moordenaars.[12] De NBV volgt hier de Griekse woordspeling: De onmensen! Laat hij ze op een mensonwaardige manier ombrengen .[13] Ook de NBG doet dit: Een kwaden dood zal hij die kwaden doen sterven . Lukas herinnert zich dit verhaal ietsjes anders. In de versie van Lukas zegt Jezus zelf en niet de farizeeën en de schriftgeleerden Hij zal die landbouwers komen verdelgen, en de wijngaard aan anderen geven. Toen de schriftgeleerden en farizeeën dit hoorden, zeiden ze: Dat nooit! De Joodse leiders willen de altijd uitverkorenen zijn maar God blijft niet werkeloos tegenover de zonde. Het Koninkrijk wordt gegeven aan de heidenen, die in Israëls plaats delen in de weldaden van Gods heilverbond.[14] Hoe dit ook zij, voor ons geldt dat als wij niet luisteren naar de Bijbel, de voorgangers en profeten van God die ons waarschuwen en als we de talenten en relaties die wij hebben ten slechte gebruiken, zal God ook niet meer naar ons luisteren en zal Hij deze relaties niet zegenen en zal Hij ons ook straffen in het hiernamaals.
vers 42: De Zoon is die steen. Zoals een voetnoot in de Canisius vertaling zo mooi zegt: Die zich tegen Christus, de hoeksteen der Kerk, verzet, zal ten laatste ondergaan. Zijn schuld zal op zijn eigen hoofd terugvallen.[15] Of zoals de NBV Studiebijbel dit zegt: De psalmverzen moeten illustreren dat God zelf zich mengt in de strijd en dat de tegenstanders van Jezus zullen verliezen. Dit komt ook naar voren in 21:44. Waar het beeld van de steen opnieuw wordt gebruikt.[16]
vers 43: Hierover zegt Robert Mounce: Jezus citeert de passage over de steen die verworpen is door de bouwlieden en de hoeksteen is geworden uit Psalm 118 en concludeert dat het koninkrijk van God van hen weg zal worden genomen en zal gegeven worden aan mensen die haar vruchten zullen voortbrengen. Dit is het hoofdpunt van de parabel. Door de boodschap van de profeten en uiteindelijk de Zoon te verwerpen, heeft Israël getoond dat het niet capabel is om het soort gedrag en leven dat geschikt is in Gods koninkrijk voort te brengen. Het koninkrijk is afgenomen van Israël en gegeven aan de heidenen.[17] Herinner je de versie van Lukas: Hij zal die landbouwers komen verdelgen, en de wijngaard aan anderen geven. Toen ze dit hoorden, zeiden ze: Dat nooit! De Joodse leiders wilden de altijd uitverkorenen zijn maar het koninkrijk is van hen afgenomen en gegeven aan de heidenen. Dus we moeten goed oppassen dat met ons niet hetzelfde zal gebeuren. Jezus werd vermoord maar dat Jezus de hoeksteen is betekent dat Hij nu Hoofd en Heer is geworden over het ware Israël, het eeuwige rijk, aangezien Hij de dood overwonnen heeft en door de vader is verheven.[18] Zo zou de opstanding een wending brengen in Jezus lot, wegens de eer Hem door God gegeven.[19] Of wij een deel zullen blijven van dit koninkrijk, hangt van ons af. De wijngaard, het koninkrijk van God is ontnomen van het Joodse volk en gegeven aan de heidenen in die zin dat het zeker ontnomen is van de Joodse religieuze leiders die Jezus niet gehoorzaam werden en gegeven aan het deel van het volk en zelfs aan de heidenen die Jezus wel gehoorzaam werden. Zo zegt bijvoorbeeld de Egyptenaar Cyrillus van Alexandrië: De wijngaard was dus geschonken aan andere wijngaardeniers. Wie zijn deze wijngaardeniers? Ik antwoord dat het de heilige apostelen, de predikers van de geboden van het goede nieuws, de dienstknechten van het nieuwe verbond zijn. Het waren de leraars van een geestelijke dienst, en ze wisten hoe de mensen juist en onberispelijk te onderrichten en hen uitstekend te leiden naar alles dat God behaagt. ( ) De God van allen openbaart duidelijk dat de wijngaard gegeven is ( ) niet alleen aan de heilige apostelen maar ook aan diegenen die na hen komen, hoewel ze niet van Joodse afkomst zijn. Door de stem van Jesaja zegt God tegen de kerk van de heidenen en tegen het overblijfsel van Israël: Vreemden zullen uw kudden weiden, Buitenlanders uw akker en wijngaard bewerken (Jesaja 61:5). Velen van de heidenen werden geroepen, en uit hen werden heilige mensen leraren en onderwijzers. Zelfs tot op heden ten dage, bekleden mensen van heidense komaf hoge posities in de kerken. Ze zaaien zaden van vroomheid tot Christus in de harten van gelovigen en ze maken van landen die hun toevertrouwd zijn mooie wijngaarden in het oog van God.[20] De Zuid-Afrikaanse Nederlands Hervormde predikant, voorganger en theoloog Norval Geldenhuys zegt in diezelfde trend: De Joodse leiders (en met hen het ongelovige deel van het volk) zullen bezocht worden door de oordelen van God en zullen niet langer het voorrecht hebben om als de geestelijke leiders van Gods volk te handelen. Gelovigen in Jezus (van eender welk land) zullen het nieuwe, ware Israël; Gods wijngaard zijn, en andere leiders zullen de arbeiders in zijn wijngaard zijn namelijk, de apostelen, en na hen allen die geroepen zijn om geestelijk Zijn kerk op deze aarde de dienen (dit strekt zich uiteindelijk uit tot elke gewone gelovige).[21] Voorgangers, oudsten, en gelovigen, laten we de wijngaard, het koninkrijk dat we in bruikleen hebben gekregen dus goed gebruiken. Dat we een volk zullen zijn dat er de vruchten van opbrengt en niet een volk waar het rijk Gods zal ontnomen van worden.[22] Voor alle duidelijkheid, God is niet klaar met het Joodse volk en door Zijn koninkrijk aan de heidenen te geven wil Hij hen jaloers maken, zoals Paulus schrijft: De volgende vraag is: hebben zij zich dan zo gestoten, dat zij ten val zijn gekomen? Volstrekt niet, maar als gevolg van hun misstap werden de heidenen gered, om hen jaloers te maken. Als hun misstap de wereld verrijkt heeft en hun falen voor de heidenen rijkdom betekent, wat mogen wij dan niet verwachten, als zij hun tekort zullen aanvullen! (Romeinen 11:11-12, Willibrordvertaling 1995, Herziene Editie). Ook is het zo dat het rijk Gods zal u ontnomen worden, en aan een volk worden gegeven, dat er de vruchten van opbrengt ook slaat op de kerk als volk Gods, waarvoor het oordeel over Israël een waarschuwend teken is.[23]
Vers 44: En wie valt op deze steen zal worden verbrijzeld Eén uitleg is: Want zij die vallen op deze steen (Jezus), zullen in hun vernedering misschien hun zonden en nood voor vergiffenis zien. Ze zullen zich dan bekeren.[24] Een andere uitleg is: Zoals een blinde die struikelt en valt over een steen en zichzelf hieraan kwetst, zo zullen diegenen die door hun ongeloof en valsheid van hart geestelijk blind zijn Jezus, als het ware, ervaren als een struikelblok op hun pad en dus in geestelijke zin zullen ze vallen en in moeilijkheden geraken. Zelfs in de normale levensloop zal dit gebeuren met diegenen die niet geloven in Jezus. Maar zij die zullen blijven volharden in deze staat van ongeloof totdat de tijd van genade voorbij is zullen compleet vermorzeld worden door het oordeel van God, uitgevoerd door de Zoon en zij zullen verpulverd worden als iemand waarop een reusachtige rots valt.
Toen de vreselijke oordelen van God de Joodse leiders en het ongelovige deel van de mensen in Palestina tijdens de Romeins-Joodse oorlog bezochten, kwamen de woorden van Jezus in Lukas 20:17-18 uit. Maar slechts aan Zijn tweede komst zal hun uiteindelijke vervulling plaatsvinden en dat voor iedereen (van welke ras of stand hij ook moge zijn) die hem geen geloof en gehoorzaamheid als Zoon van God geschonken heeft.[25]
Vers 46: De opperpriesters en de farizeeën wisten dat het volk ook wist dat Jezus over hen een waarschuwende profetie aan het uitspreken was. Waarschuwend in de zin dat een profetie meestal niet gaat over een vaste toekomst maar over de te vermijden toekomst. Toch bleven de Joodse religieuze leiders koppig. Spijtig genoeg vreesden ze het volk en niet God. Anders hadden zij hun ondergang kunnen vermijden. Of, in de woorden van Hiëronymus: Hoewel de opperpriesters en de farizeeën verharde harten hadden en vanwege hun ongeloof en slechtheid afgestompt waren in hun begrip ten overstaande van de Zoon van God, nochtans konden ze de rechtdoorzee statements van Jezus niet ontkennen en begrepen ze dat al de oordelen van de Heer op hen gericht waren. Dus hadden ze het henzelf voorgenomen om Jezus te vermoorden maar ze vreesden het volk; want men hield Hem voor een profeet.[26] Ze sloegen de waarschuwing van Jezus dus gewoon puur in de wind.[27] Nochtans beantwoordt deze parabel volgens Geldenhuys duidelijk de vraag van de farizeeën Zeg ons, met wat recht doet Gij dit alles; of wie heeft U dit recht gegeven? (Lukas 20:2). Het antwoord is dat Jezus alles doet vanuit de autoriteit van de Vader die Hem gezonden heeft.[28] Ze zouden zijn waarschuwing dus beter niet in de wind slaan. Op dezelfde manier behoren wij God en Zijn Woord te vrezen in al onze relaties en zo te handelen.
Behalve indien anders aangegeven zijn de bijbelteksten genomen uit de Petrus Canisius vertaling (Brussel: het Spectrum, 1948).
[1] E. Smilde, Het Evangelie naar Lucas, in Bijbel in de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen(Baarn: Bosch & Keuning n.v., 1956?), 252.
[2] W. Lodder en J. H. Semmelink, Het Evangelie naar Marcus, in ibid., 148, vtn. 3.
[3] Norval Geldenhuys, Commentary on the Gospel of Luke (Grand Rapids, Michigan: Wm. B. Eerdmans Publishing Company, 1951; repr. 1960), 498.
[4] Johannes Chrysostomos, Het Evangelie van Mattheus, Homilie 68.1.
[5] Geldenhuys, Luke, 498.
[6] E. Smilde, Het Evangelie naar Lucas, 252, vtn. 4.
[7] W. S. van Leeuwen, Het Evangelie naar Mattheüs, in ibid., 71.
[8] W. Lodder en J. H. Semmelink, Het Evangelie naar Marcus, 148, vtn. 12.
[9] Geldenhuys, Luke, 500, ftn. 5.
[10] E. Smilde, Het Evangelie naar Lucas, 252, vtn. 9.
[11] Efrem de Syriër, Commentaar op de Diatessaron van Tatian, 16.20.
[12] NBV Studiebijbel, Het evangelie volgens Marcus, 1837, vtn. bij vers 1.
[13] NBV Studiebijbel, Het evangelie volgens Matteüs, 1799, vtn. bij vers 41.
[14] E. Smilde, Het Evangelie naar Lucas, 252, vtn. 12.
[15] Vertaling Petrus Canisius, Het evangelie van Jesus Christus volgens Matteus, 32, vtn. 10.
[16] NBV Studiebijbel, Het evangelie volgens Matteüs, 1799, vtn. bij vers 42.
[17] Robert H. Mounce, Matthew (Peabody, Massachusetts: Hendrickson Publishers, 1991), 201.
[18] Naar Geldenhuys, Luke, 498-499.
[19] E. Smilde, Het Evangelie naar Lucas, 252, vtn. 16.
[20] Cyrillus van Alexandrië, Commentaar op Lukas, Homilie 134.
[21] Geldenhuys, Luke, 498.
[22] Dit is volgens Hiëronymus ook de betekenis van de voorgaande parabel over de twee zoons. Hiëronymus, Commentaar op Mattheus 3.21.27.
[23] W. S. van Leeuwen, Het Evangelie naar Mattheüs, in Bijbel in de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen, 72, vtn. 12.
[24] The Complete Jewish Study Bible, The Good News of Yeshua the Messiah, as reported by Luke, 1507.
[25] Geldenhuys, Luke, 499.
[26] Hiëronymus, Commentaar op Mattheus, 3.21.46.
[27] Naar E. Smilde, Het Evangelie naar Lucas, 252, vtn. 19.
[28] Geldenhuys, Luke, 497.
Categorie:Preken
02-02-2020
Psalm 25:1-11
Vandaag sta
ik even met u stil bij de eerste helft van Psalm 25.[1]
Hopelijk zitten hier voor uw persoonlijke levennuttige waarheden in waaraan u zich kan vastklampen en van waaruit u kan
en zal leven.
Vers 1: Van
David. Tot U, HERE, hef ik mijn ziel op;
Tot U, HERE,
hef ik mijn ziel op. Drie andere psalmen leren ons dat onze ziel, ons hele
wezen, zich stil kan keren tot God (Psalm 62:6) en kan dorsten naar God (Psalm
63:2) en door God kan worden verkwikt (Psalm 23:3). Maar, vanuit onze Psalm 25
vers 1 leren we dat we onze nefesh, onze ziel, ons hele wezen kunnen opheffen
tot God. Zeker nu we vrijmoedig mogen naderen tot de troon van God waartoe
Christus vrijmoedig de hemelen is doorgegaan ( ) opdat wij barmhartigheid
ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd (Hebreeën
4:14-16). Omdat we onze ziel mogen verheffen tot God, als dienaren van de Heer,
kan en mag onze ziel zich ook verheugen (Psalm 86:4). We mogen niet alleen
dorsten naar God, onze ziel verheffen tot God, maar we mogen zelfs met de
Psalmist zeggen: mijn ziel is aan U verkleefd (Psalm 63:9a). Dit gaat om
verbond met Jahweh onze Heer en God want de Psalm gaat verder: uw rechterhand
houdt mij vast (Psalm 63:9b).
Bemerk ook dat de Psalm begint met Van David.
David is niet beschaamd om te bekennen dat hij
zijn ziel opheft tot de HERE. Hoe zit het met ons? Zijn wij beschaamd dat wij
onze ziel opheffen tot onze HERE, dat wij onze hoop in Hem stellen? Weten
mensen dit van ons? Verkondigen wij dit?
Vers 2: mijn
God, op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden, laten mijn vijanden niet
over mij juichen.
Mijn God, op
U vertrouw ik. Dit is een goede positie. Want, ik citeer vanuit een andere
Psalm: HERE der heerscharen, welzalig de mens die op U vertrouwt (Psalm
84:13). Inderdaad, als je de HEER als jouw Herder hebt, dan ontbreekt je niets
en dan zullen heil en goedertierenheid je volgen (Psalmen 23:1,6). Heil
(Engels: Health) kan je als de Germaanse equivalent van het Hebreeuwse shaloom
begrijpen. Dit is heelheid, redding, volledigheid, geen gebrek. Dit kan een
innerlijke staat van zijn zijn maar het kan ook zo zijn dat we bijvoorbeeld
door kanker of zelfs moord overmand worden. Dus laat mij niet beschaamd
worden, laat mijn vijanden niet over mij juichen, in de lange termijn is dit
het geval, want wanneer we sterven zullen we de paradijselijke heelheid
bereiken als Jahweh hier op aarde onze Verbondsgod gebleven is door onze
persoonlijke keuze en standvastigheid doorheen dit leven.
Vers 3: Ja,
allen die U verwachten, worden niet beschaamd, beschaamd worden wie trouweloos
handelen zonder oorzaak.
Er is hier
dus een tegenstelling tussen diegenen die trouw zijn aan het verbond met de
Heer, die hun voorbereiden voor het huwelijk (Openbaring 19:7-9), die hun
olielampen vol hebben (Matteüs 25:7) en zij die trouweloos zijn, dus diegenen
die niet trouw zijn aan hun verbond met God, en die dus niet wachten omdat ze
spotten zo van waar blijft de Heer nu? (2 Petrus 3:3-6) en omdat ze er maar
op los leven zonder te luisteren naar de knechten van de Baas (Matteüs
21:33-41). Ze trokken hun juiste kleren niet aan (Matteüs 22:11-13). Ze vullen
hun olielampen niet (Matteüs 25: 8-13).
Verzen 4-5: HERE,
maak mij uw wegen bekend, leer mij uw paden, leid mij in uw waarheid en leer
mij, want gij zijt de God mijns heils, U verwacht ik de ganse dag.
HERE, maak
mij uw wegen bekend, leer mij uw paden,
Natuurlijk
mogen we God voor leiding vragen voor specifieke situaties maar Zijn wegen zijn
meestal niet een specifieke roeping of een letterlijke weg maar eerder een
manier van leven, een morele karaktereigenschap zoals God en uw naasten
beminnen (Matteüs 22:34-40), gerechtigheid (In de zin van een rechtvaardig
oordeel van keuzes, rechtvaardig oordelen tussen goed en kwaad, tussen
rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid), genade, en trouw (Matteüs 23:23). Of
zoals de profeet Micha het zo mooi
schreef onder leiding van de Heilige Geest: Hij heeft u bekendgemaakt, o mens,
wat goed is en wat de HERE van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid
lief te hebben, en ootmoedig [nederig] te wandelen met uw God (Micha 6:8).
leid mij in
uw waarheid en leer mij, want gij zijt de God mijns heils, U verwacht ik de
ganse dag.
Leid mij in
uw waarheid en leer mij
Dit is een
goede ingesteldheid. Leid mij in uw waarheid en leer mij. Dit gaat dus om van
de Heer te willen leren hoe we nu juist het bovenstaande behoren te volbrengen.
Hoe precies rechtvaardige keuzes maken, rechtvaardig oordelen, nederig te zijn,
trouw te zijn, God en onze naasten lief te hebben, We behoren in de waarheid
te wandelen (3 Johannes 1:3-4). Dit alles wordt samengevat in de woorden van de
apostel Paulus: Want gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht
in de HERE; wandelt als kinderen des lichts, - want de vrucht des lichts
bestaat in louter goedheid en gerechtigheid en waarheid en toetst wat de HERE
welbehaaglijk is (Efeziërs 5:8-10).
Dus waarom
behoren wij zo te wandelen in datgene wat de HERE welbehaaglijk is? Vanuit het
volgende grote besef:
want gij
zijt de God mijns heils, U verwacht ik de ganse dag. Soms lijkt een situatie
hopeloos en dan lijkt het alsof God niet antwoord. Dan kunnen de woorden van
Maleachi énorm bemoedigen: Dan spreken zij die de HERE vrezen, onder elkander,
ieder tot zijn naaste: De HERE bemerkte het toch en hoorde het en er werd een
gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven, ten goede van hen die de HERE
vrezen en zijn naam in ere houden. Zij zullen Mij ten eigendom zijn, zegt de
HERE der heerscharen, op de dag die Ik bereiden zal. En ik zal hen sparen, zoals
iemand zijn zoon spaart, die hem dient. Dan zult gij tot inkeer komen en het
onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de goddeloze; tussen wie God dient,
en wie Hem niet dient (Maleachi 3:16-18). Ook al lijkt de situatie duister,
onduidelijk of verwarrend, verlies de hoop niet. God zal een duidelijk onderscheid
maken tussen diegenen die trouwe zonen en dochters zijn en diegenen die
hypocrieten zijn. Hier komen we later nog op terug. Op een dag begon het te
regenen (Genesis 6:5-24, 2 Petrus 2:5) en op een andere dag begon het zwavel en
vuur te regenen (Genesis 19:24-29, Judas 1:7, 2 Petrus 2:6-9). [Ik verwijs hier
dus naar de zondvloed en naar Sodom en Gomorra.] Maar God zal, net zoals toen,
zijn getrouwen zeker niet vergeten. maar de rechtvaardige Lot, die zwaar te
lijden had onder de losbandige wandel dier zedelozen, heeft [God] behouden
want deze rechtvaardige heeft, onder hen wonende, dag aan dag zijn
rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun tegen alle wet
ingaande werken dan weet de HERE de godvruchtigen uit de verzoeking te
verlossen en de onrechtvaardigen te bewaren om hen op de dag des oordeels te
straffen (2 Petrus 2:7-9). Uw hand zal verheven zijn boven uw tegenstanders,
en al uw vijanden zullen worden uitgeroeid (Micha 5:8). Maar plotseling treft
God hen met een pijl; daar zijn nu hun wonden. Hun tong doet hen over zichzelf
struikelen; al wie naar hen ziet, schudt het hoofd. Dan vrezen alle mensen en
verkondigen Gods daad, en slaan acht op zijn werk. De rechtvaardige zal zich in
de HERE verheugen en bij Hem schuilen, alle oprechten van hart zullen zich
beroemen (Psalm 64:8-11). De Psalmist zegt ook over hoe onze ingesteldheid als
gemeente behoort te zijn: Waarlijk, mijn ziel, keer u stil tot God, want van
Hem is mijn verwachting; waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn burcht,
ik zal niet wankelen. Op God rust mijn heil en mijn eer, mijn sterke rots, mijn
schuilplaats is in God. Vertrouwt op Hem te allen tijde, o volk, story uw hart
uit voor zijn aangezicht; God is ons een schuilplaats (Psalm 62:6-9). Dit
mogen we zeker geloven, belijden, en proclameren als kerk, als volk van God.
Vers 6-7: Gedenk
uw barmhartigheid, HERE, en uw gunstbewijzen, want die zijn van eeuwigheid; gedenk
niet de zonden van mijn jeugd, noch mijn overtredingen, gedenk mijner naar uw
goedertierenheid, om uwer goedheid wil, HERE.
Denk niet aan
mijn zonden. Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijentwil en Ik
gedenk uw zonden niet (Jesaja 43:25). Want ik zal genadig zijn over hun
ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken (Hebreeën 8:12). Hij
zal dit ook doen volgens Psalm 103. Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt
ons niet naar onze ongerechtigheden; maar zo hoog de hemel is boven de aarde,
zo machtig is zijn goedertierenheid over wie Hem vrezen. Zover het oosten is
van het westen, zover doet Hij onze overtredingen van ons; gelijk zich een
vader ontfermt over zijn kinderen, ontfermt Zich de HERE over wie Hem vrezen
(Psalm 103:10-13). Het is zoals een liefdevolle vader die altijd zijn kinderen
zal vergeven wanneer zij tot hem komen met ware spijt en bekering. Ik wil
horen wat God, de HERE, spreekt; want Hij zal van vrede spreken tot zijn volk
en tot zijn gunstgenoten; maar laten zij niet terugkeren tot dwaasheid (Psalm
85:9). Net zoals een aardse vader is God de Vader niet iemand die naïef is en
met zich laat rammelen als de zoon of dochter zich voordoet als spijt hebbend
of zich bekerend. We hoorden daarnet al dat Jahweh zich ontfermt over wie Hem
vrezen. Dit zijn dus diegenen die niet willen terugkeren tot dwaasheid, die
niet willen terugkeren tot hun zonden. Voorts staat er geschreven in Psalm 103
dat diegenen die Hem vrezen diegenen zijn die Zijn verbond onderhouden, denken
aan Zijn bevelen, en ze ook uitvoeren: Maar de goedertierenheid des HEREN is
van eeuwigheid tot eeuwigheid over wie Hem vrezen, en zijn gerechtigheid over
kindskinderen, over hen die zijn verbond onderhouden, en aan zijn bevelen
denken om die te doen (Psalm 103:17-18). Dus niet enkel verbond met de lippen
maar ook met de daden, zoals we vorige keer zagen met Rachab die niet enkel zei
dat ze een verbond met Jahweh aanging maar ook er naar handelde door van
hoererij naar rechtvaardige daden over te schakelen. Of Ruth die alles
achterliet om te wandelen naar en met Jahweh de Verbondsgod.
Vers 8-9:
Goed en waarachtig is de HERE; daarom onderwijst Hij de zondaars aangaande de
weg. Ootmoedigen [nederigen] doet Hij wandelen in het recht, en Hij leert
ootmoedigen [nederigen] zijn weg.
John Piper
citeerde verzen 8 tot 9 en zei dat deze Psalm geweldige beloften van leiding
bevatten.[2]
Vers 8 leert
daarom onderwijst Hij de zondaars aangaande de weg. Maar vers 12 leert: Wie
is de man die de HERE vreest? Hij onderwijst hem aangaande de weg die hij moet
kiezen. Is hier sprake van een tegenstelling? Ik denk van niet. Vers 8 spreekt
over zondaars, vers 9 spreekt over nederigen en verzen 12 en 14 spreken over
diegenen die de HEER vrezen. God houdt van zondaars en wil dat ze zich in alle
nederigheid bekeren tot de vreze des HEEREN. Het feit dat er hier over zondaars
wordt gesproken vormt dus geen tegenstelling. De zondaar kan God in alle
nederigheid komen te vrezen en dan zal God antwoorden. Let wel, God zal niet
antwoorden als er geen bekering van zonde is. De weg die hij moet kiezen is naar
Gods wil leven. Dit is de weg van de rechtvaardigheid. Met God is er altijd een
weg voorwaarts wanneer er iemand zich waarlijk bekeert.
Want iedereen
is welkom tot het Verbond met Jahweh: Vers 10: Alle paden des HEREN zijn
goedertierenheid en trouw voor wie zijn verbond en zijn getuigenissen bewaren.
Vers 11: Om
uws naams wil, HERE, vergeef mij mijn ongerechtigheid, want die is groot.
Misschien
denk je dat je vele en grote zonden hebt begaan maar God kan er nog iets van
maken voor zijn eer. Maar deins niet terug of denk niet dat de Heer je toch
niet kan vergeven of toch niets van jou kan maken, want er staat geschreven:
Want Gij, o Here, zijt goed en gaarne vergevend, rijk in goedertierenheid voor
allen die U aanroepen (Psalm 86:5). De King James Version zegt niet gaarne
vergevend maar klaar om te vergeven. God staat letterlijk klaar om diegenen
te vergeven die Hem aanroepen met oprechte bekering en spijt en daar moet je
niet aan twijfelen. God wil namelijk niet dat sommigen verloren gaan maar Hij
wil dat allen tot bekering komen (2 Petrus 3:9b). En dit is de vrijmoedigheid,
die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil,
ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden,
weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden
(1 Johannes 5:14-15). Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven
om zijn naams wil (1 Johannes 2:12). Indien wij onze zonden belijden, Hij is
getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle
ongerechtigheid (1 Johannes 1:9). Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat
gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een
voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een
verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der
gehele wereld (1 Johannes 2:1-2). Hij heeft al tweemaal kinderkens gezegd.
Dit is voor nieuwe gelovigen, kinderen, opdat ze dit feit mogen vatten dat hun
vergiffenis een feit is. God wordt omschreven als Diegene die al uw
ongerechtigheden vergeeft (Psalm 103:3a) en als Diegene die uw leven verlost
van de groeve (Psalm 103:4a) Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood,
maar de genade, die God schenkt is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze
Here (Romeinen 6:23). God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat
Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. Veel meer zullen
wij derhalve, thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden
van de toorn. Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door
de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden
worden, doordat Hij leeft; en dát niet alleen, maar wij roemen zelfs in God
door onze Here Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening ontvangen hebben
(Romeinen 5:8-12). Opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe.
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven
heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven
hebbe. Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld
veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. [Dit is zijn wil.] Wie
in Hem gelooft; wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld,
omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God
(Johannes 3:15-18). Er zijn er hier velen onder u, waaronder ikzelf, die de tel
zijt kwijtgeraakt van het aantal zonden die zij vroeger bedreven hadden. Wij
hadden er een zooitje van gemaakt maar de Heer maakte toch iets moois van ons
en van onze levens vanwege zijn genade en goedheid (Psalm 25:7, KJV) en ter
wille van Zijn Naam (Psalm 25:11), Ik, Ik ben het, die uw overtredingen
uitdelg om Mijentwil en Ik gedenk uw zonden niet (Jesaja 43:25) en Hij leidt
mij in de rechte sporen om zijns naams wil (Psalm 23:3) dus tot zijn
propaganda, promotie, reclame,... Hij kan ons getuigenis en onze vernieuwde
interacties met onze medemensen vanuit ons nieuwe leven gebruiken. Want
vroeger waren ook wij verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan velerlei
begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander
hatende. Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland en God
verscheen, heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan
hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad van wedergeboorte [een
herschepping, het scheppen van een nieuw leven toegewijd aan God, het herstel
naar zijn oorspronkelijke, ongerepte, zuivere staat] en der vernieuwing [of
verandering voor het beste] door de heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons
heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland, opdat wij, gerechtvaardigd
door zijn genade, erfgenamen zouden worden overeenkomstig de hope des eeuwigen
levens. Dit is een getrouw woord en ik wil, dat gij op dit punt een
krachtig getuigenis geeft, opdat zij, die hun vertrouwen [, we kunnen
zeggen: verbondsvertrouwen,] op God gebouwd hebben, ervoor zorgen vooraan te
staan in goede werken. Die zijn schoon en voor de mensen nuttig (Titus 3:3-8).
Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels
verbreken zou (1 Johannes 3:8b). Dus van slechte werken naar goede werken. En
zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun
getuigenis (Openbaring 12:11a). Als we ons oprecht bekeren van het slechte pad
en oprecht vergiffenis vragen, dan worden we vergeven en dan worden we op het
goede pad geplaatst. Laten we dus alle zonden, alle slechte werken afleggen en
ons toeleggen op goede werken waaronder ook de verkondiging van het goede nieuws
van Jezus Christus waardoor wij vanuit onze zondige levens tot God zijn
verzoend tot levens van goede werken.
[1] Ik baseer me op de KJV en de NBG1951 omdat ze
hier dicht bij elkaar aanleunen.
[2] If I Could Start All Over: Six Lessons for Your Twenties John
Piper (Audio) https://www.youtube.com/watch?v=mLRDqUfXeng.
Het onderwerp van vandaag is “Hoe God de vrouw eer geeft”. We beginnen vanuit het begin van de Bijbel[1]. De Bijbel begint al direct met het huwelijk voor te stellen als het ideaalbeeld voor de mens. God zegent zowel de man als de vrouw. De tekst zegt het als volgt: “En God zei: ‘Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend; hij zal heersen over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt.’ En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. God zegende hen, en God sprak tot hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, en over al het gedierte dat over de grond kruipt’” (Genesis 1:26-28). Merk op dat de man en de vrouw hier als getrouwd worden beschreven. Dit huwelijksbeeld is dus het ideaal voor de mens. Dit wordt beschreven als “heel goed” (Genesis 1:31). In hoofdstuk 2 wordt dit expliciet een huwelijk genoemd: “Daarom zal een mens [of een man] zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één zijn. Ze waren beiden naakt, de mens [de man] en zijn vrouw, maar ze voelden geen schaamte voor elkaar” (Genesis 2:24-25). Merk op dat eerst man en vrouw als getrouwd worden beschreven in hoofdstuk 1:26-28, dat dit als zeer goed wordt beschreven, dat dan pas de man als alleen wordt beschreven en dat dit niet goed is: “De HEER God sprak: ‘Het is niet goed dat de mens [de man] alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past’” (Genesis 2:18), en dat dan de reden voor het huwelijk wordt beschreven: “Daarom zal een mens [of een man] zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één zijn. Ze waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze voelden geen schaamte voor elkaar” (Genesis 2:24-25). “En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen” (Genesis 1:27). “God bekeek alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het heel goed was” (Genesis 1:31a). Het huwelijk is dus Gods ideaal voor de mens. Zowel de man als de vrouw zijn geschapen naar het beeld van God en beiden zijn bedoeld om naar het beeld van God verbonden te zijn in het huwelijk (Genesis 1:27) voor het leven. Hier kunnen zij veilig naakt en onbeschaamd zijn, seksuele betrekkingen hebben, en vruchtbaar zijn (Genesis 1:27, Genesis 2:24-25). Met andere woorden, alles wat hiervan afdwaalt zoals bijvoorbeeld seks voor het huwelijk of overspel is zonde, is een duivelse leugen, en is niet Gods ideaal. Mensen die die wegen verkiezen boven Gods weg zullen niet Gods paradijselijk ideaal en paradijselijke rust bereiken: “Weet u niet dat zij die onrecht plegen, geen deel zullen hebben aan het koninkrijk van God? Maak uzelf niets wijs! Hoerenlopers, afgodendienaren, echtbrekers, schandknapen, knapenschenders, dieven, uitbuiters, dronkaards, lasteraars, oplichters, zij zullen geen deel hebben aan het koninkrijk van God” (1 Korintiërs 6:9-10). “(…) hun deel is in de poel die brandt van vuur en zwavel” (Openbaring 21:8b). Om dit verder concreet te maken gaan we later in deze preek enkele Bijbelse verhalen bekijken waarin mensen dit soort zonden hadden begaan maar zich bekeerd hadden tot Gods ideaal. Of zoals Paulus het zo mooi zei: “Sommigen van u zijn dat wel geweest, maar nu bent u schoongewassen: u bent geheiligd, u bent gerechtvaardigd in de naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God” (1 Korintiërs 6:11). Paulus gaf als advies tegen seks voor het huwelijk: “Vlucht weg van ontucht” (1 Korintiërs 6:18a). “Ja, maar met het oog op de gevallen van ontucht is het beter dat iedere man zijn eigen vrouw heeft en iedere vrouw haar eigen man” (1 Korintiërs 7:2). “Tegen de ongehuwden en weduwen zeg ik: het is goed voor hen als zij blijven zoals ik. Maar als zij zich niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen. Het is beter te trouwen dan te branden” (1 Korintiërs 7:8-9). “Als iemand meent dat hij zich onbetamelijk jegens zijn meisje gedraagt, omdat zijn verlangen te heftig wordt en de dingen hun loop moeten hebben, laat hem dan doen wat hij wil: laten zij trouwen, daar steekt geen kwaad in” (1 Korintiërs 7:36). Keer op keer wijst Paulus dus de mensen weg van ontucht naar het ideaal van het huwelijk, waarin geldt: “Een vrouw is aan haar man gebonden zolang hij leeft” (1 Korintiërs 7:39a). Het huwelijk is dus voor het leven.
In Gods Wet zit een geniaal systeem om mensen naar dit ideaal van het huwelijk te leiden en om seksuele immoraliteit in te perken. We lezen namelijk in Exodus: “Wanneer iemand een nog niet verloofd meisje verleidt en omgang met haar heeft, dan moet hij haar huwen en de bruidsprijs betalen. Weigert de vader haar aan hem af te staan, dan moet hij toch een bedrag betalen gelijk aan de bruidsprijs voor maagden” (Exodus 22:15-16). Er zijn dus in Gods Wet geen “goedkope” meisjes. Ze zijn allemaal stuk voor stuk kostbaar, ook de meisjes die naïef zijn geweest. Waar Gods Wet gold, kon een man niet eens rap profiteren van een meisje laat staan meerdere meisjes. Hij moest haar trouwen, moest voor het leven met haar samenblijven; mocht haar dus niet verstoten (Deuteronomium 22:29), en moest de bruidsprijs betalen. Indien het huwelijk niet werd toegestaan door haar vader moest hij toch de bruidsprijs betalen. Deze wet gold ter bescherming van de waarde van een meisje. Als, in de ogen van haar vader, een slechte man het meisje verleidde, mocht die man niet met het meisje trouwen maar moest hij toch de bruidsprijs betalen. Een goede man die haar dan toch vergevingsgezind was en haar liefhad en met haar wilde trouwen, werd vergoed en bevoordeeld aangezien hij geen bruidsprijs meer zou moeten betalen. Met andere woorden: zijn goedheid werd in Gods Wet beloond. We zien hier dus dat Gods Wet leidt tot de eer van het huwelijk, ook voor het meisje dat een fout heeft begaan. Ofwel met die oorspronkelijke jongen ofwel met een andere jongen indien die eerste zijn plicht niet nakomt of indien haar vader hem niet goed genoeg voor zijn kostbare dochter vindt en niet wil dat hij met haar trouwt maar naar het huwelijk zou zij idealiter geleid worden. Het huwelijk was waar het meisje zich veilig en geborgen zou voelen.
“Liefde en trouw mogen u nimmer verlaten, Hang ze om uw hals, schrijf ze op de tafel van uw hart; Dan zult ge goed en verstandig zijn, in de ogen van God en de mensen. Vertrouw op Jahweh met heel uw hart, Verlaat u niet op eigen inzicht; Denk aan Hem op al uw wegen, Dan zal Hij uw paden effenen” (Spreuken 3:3-6, Canisiusvertaling). God wil niet dat de man zijn vrouw wegzend. Hij wil verbondstrouw. Hij wil huwelijkstrouw: “Vraagt u waarom? Omdat de HEER getuige is geweest tussen u en de vrouw van uw jeugd, de vrouw, aan wie u ontrouw bent geworden, terwijl ze uw gezellin is en de vrouw van uw verbond. Heeft Hij haar niet voor hem gemaakt als zijn vlees en leven? En wat wil Hij anders dan kinderen van God? Draag dus zorg voor uw leven en wees niet ontrouw aan de vrouw van uw jeugd. Want als een man zijn vrouw uit haat wegzendt – zegt de HEER, de God van Israël – bedekt hij geweld met zijn kleed, zegt de HEER van de machten. Draag dus zorg voor uw leven en wees niet ontrouw” (Maleachi 2:14-16).
De Heere Jezus zei dit ook en hij verwees ook naar het begin van Genesis: “(‘…) Maar vanaf het begin van de schepping heeft Hij hen mannelijk en vrouwelijk gemaakt. Daarom zal een mens [een man] zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één zijn. Ze zijn dus niet meer twee, maar één. Dus: Wat God heeft verbonden, moet de mens niet scheiden.’ Thuisgekomen vroegen de leerlingen Hem opnieuw hierover. Hij zei hun: ‘Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt echtbreuk tegenover haar, en als zij haar man verstoot en met een ander trouwt, pleegt zij echtbreuk” (Marcus 10:6-12). Jezus verwijst dus naar het oorspronkelijke “zeer goede” huwelijksbeeld waarin man en vrouw als getrouwd door het leven gaan. Beiden moeten zich houden aan het huwelijksverbond dat zij gesloten hebben voor God. Zowel man als vrouw kunnen zich veilig en geborgen voelen in het verbond van het huwelijk.
Een tijdje geleden preekte ik over Ruth. Toen leerden we dat Boaz Ruth eer gaf door met haar te trouwen. God geeft eer aan de vrouw door de man vanwege haar te zegenen: “Wie een vrouw vindt, vindt het geluk en krijgt de gunst van de HEER” (Spreuken 18:22). Boaz werd dus door God gezegend omdat hij met Ruth trouwde. Ruth was een Moabietische vrouw. Moab stond bekend als een zeer goddeloos volk van afgodenoffers en seksuele ontucht. Wie weet wat Ruth allemaal al op haar kerfstok had. Toch wist Boaz dat Gods ideaal voor de vrouw niet seksuele losbandigheid was maar het huwelijk waarin de vrouw veilig en geborgen bij één man is voor het leven. Van wie zou hij dit geleerd hebben? Wie was de vader en moeder van Boaz? Weet iemand dit? “Salmon was de vader van Boaz en Rachab was zijn moeder. Boaz was de vader van Obed en Ruth was zijn moeder” (Matteüs 1:5, zie ook 1 Kronieken 2:11-12, Ruth 4:20-21, Lukas 3:32). De vader van Boaz was dus een zekere Salmon en zijn moeder was Rachab. Rachab was een hoer die zich bekeerde van haar hoererij tot verbondstrouw met Jahweh onze God. Zij vluchtte uit de stad Jericho en verbleef bij de Israëlieten in het land Israël (Jozua 6:16-25). Zij wordt beschreven als een vrouw in verbond met [of geloof in] Jahweh, in tegenstelling tot diegenen die geen verbond hadden met [of geloof hadden in] Jahweh (Hebreeën 11:31). Zij behoort dus tot de geloofshelden of de verbondshelden van Hebreeën hoofdstuk 11. Het verbond dat zij beleed was geen lege praat maar het werd omgezet in goede daden waardoor zij gerechtvaardigd werd (Jakobus 2:25). Of zoals Jakobus het zo duidelijk stelde: “Het is duidelijk dat een mens door daden wordt gerechtvaardigd en niet alleen door geloof [dit is: het verbond zonder daden]. Werd ook de hoer Rachab niet gerechtvaardigd vanwege haar daden, omdat zij de spionnen in haar huis opnam en langs een andere weg liet vertrekken?” (Jakobus 2:24-25). Rachab was onrechtvaardig maar zij werd gerechtvaardigd door haar verbond met Jahweh en door haar goede daden die overeenkwamen met haar bekering en haar verbond. Als mannen en vrouwen moeten onze daden overeenkomen met een ware bekering van onze zondige levensstijlen naar het houden van onze huwelijksgeloften.
Natuurlijk vormde de maagdelijke zwangerschap van Maria de uitzondering maar ook in dit verhaal kunnen wij zeggen dat God het opneemt voor het zwangere tienermeisje en haar beschermt door aan Jozef in een droom een engel te laten verschijnen die hem waarschuwt om haar niet te verstoten en hem toestaat met haar te trouwen (Matteüs 1:20-21). Door de maagdelijke zwangerschap krijgt de vrouw eer. Door de geboorte van Jezus krijgen de vrouwen in de geslachtsregister die tot Hem leiden eer. We zien hier: Tamar die zich voordeed als een hoer en zo haar schoonvader verleidde (vers 2, Genesis 38), Rachab de hoer (vers 5), Ruth de Moabietische weduwe (vers 5) en Batsheba de vrouw van Uria (vers 6). Over deze laatste kunnen we zeggen dat zij een onkuise relatie had met koning David en haar echtgenoot werd door David ter dood gebracht waarna zij de vrouw van David werd. God herstelde haar in ere door haar de koningin-moeder te maken van koning Salomo (2 Samuel 11-13).
Ook de overspelige vrouw werd door Jezus in eer hersteld nadat Hij de zelfrechtvaardige schriftgeleerden en farizeeërs ten schande had gemaakt: “Jezus keek op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze gebleven, vrouw? Heeft niemand u veroordeeld?’ ‘Nee Heer, niemand’, antwoordde ze. Waarop Jezus zei: ‘Ik veroordeel u ook niet. Ga nu maar, en zondig voortaan niet meer’” (Johannes 8:10-11). Wel werd zij dus streng terechtgewezen. Zij werd gewezen van haar zonde; of van haar overspel tot Gods huwelijksideaal.
Lukas 7:36-50 beschrijft het verhaal van de zondige vrouw die Jezus kwam zalven. Zij was waarschijnlijk een hoer. De Heere Jezus gaf haar eer en maakte de zelfrechtvaardige farizeeër ten schande: “Daarop keerde Hij zich om naar de vrouw en zei tegen Simon: ‘Ziet u deze vrouw? Ik kwam uw huis binnen. Water voor mijn voeten hebt u Me niet gegeven, maar zij heeft met tranen mijn voeten nat gemaakt en ze met haar haren afgedroogd. Een kus hebt u Me niet gegeven, maar zij heeft sinds Ik hier binnenkwam onophoudelijk mijn voeten gekust. Mijn hoofd hebt u niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met balsem. Daarom zeg Ik u dat haar vele zonden vergeven zijn, getuige haar grote liefde. Maar wie weinig wordt vergeven, heeft weinig liefde. Tegen haar zei Hij: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’ De andere gasten zeiden toen onder elkaar: ‘Wie is deze man, die zelfs zonden vergeeft?’ Tegen de vrouw zei Hij: ‘Uw vertrouwen is uw redding. Ga in vrede’” (vers 44-50). Haar zonden werden haar vergeven vanwege haar verbondstrouw aan en liefde voor Jezus. Haar liefde en trouw jegens Jezus zijn een voorbeeld voor ons allen. Jezus voegde nog iets toe aan de eer die Hij haar gaf: “Ik verzeker jullie, waar ook ter wereld deze goede boodschap verkondigd wordt, daar zal ook ter herinnering aan haar verteld worden wat zij gedaan heeft” (Matteüs 26:13), zoals ik vandaag aan het doen ben. Jezus zei verder: “Voorwaar, Ik zeg u: de tollenaars en de hoeren gaan u voor in het koninkrijk van God. Want Johannes is tot u gekomen in de weg van de gerechtigheid en u hebt hem niet geloofd; de tollenaars en de hoeren echter hebben hem geloofd; hoewel u dit echter hebt gezien, hebt u later ook geen berouw gehad om hem te geloven” (Matteüs 21:31b-32, Telos-vertaling). Ook verscheen Jezus als eerste aan Maria van Magdala. Zij was misschien wel deze zondige vrouw of hoer met de balsem maar we weten wel zeker dat zij een voormalig bezetene vrouw was die Jezus financieel onderhield en met Hem en de twaalf meereisde (Lukas 8:1-3). We lezen uit het evangelie van Johannes hoofdstuk 20: “Op de eerste dag van de week ging Maria van Magdala, in alle vroegte, terwijl het nog donker was, naar het graf en zag dat de steen voor de opening van het graf was weggehaald. (…) [We slaan enkele verzen over en lezen verder vanaf vers 11:] Maria echter stond buiten bij het graf te huilen. En terwijl ze zo huilde, wierp ze een blik in het graf en zag daar twee in het wit geklede engelen zitten, de een aan het hoofdeinde, de ander aan het voeteneinde van de plaats waar Jezus had gelegen. Ze spraken haar aan: ‘Waarom huilt u zo?’ Ze antwoordde: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd!’ Na deze klacht keerde ze zich om en zag Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. Jezus vroeg: ‘Waarom huilt u zo? Zoekt u iemand?’ In de mening dat het de tuinman was zei ze: ‘Heer, als u het bent die Hem hebt weggenomen, zeg me dan waar u Hem hebt neergelegd; dan kan ik Hem laten halen.’ Jezus zei: ‘Maria!’ Ze keerde zich nu naar Hem toe en zei: ‘Rabboeni!’ (Dat is het Hebreeuws voor: meester.) ‘Houd Me niet vast’, zei Jezus. ‘Ik moet nog opstijgen naar de Vader. Ga liever naar mijn broeders en zeg hun: “Ik stijg op naar mijn Vader die ook jullie Vader is, naar mijn God die ook jullie God is.”’ Daarop ging Maria van Magdala aan de leerlingen verkondigen: ‘Ik heb de Heer gezien’, en ze vertelde hun wat Hij tegen haar gezegd had” (Johannes 20:1, 11-18). Zij kreeg dus de grote eer om als eerste getuige te zijn van de opgestane Christus, hierdoor krijgt zij in de latere kerkgeschiedenis de titel “apostel van de apostelen”. Vrouwen kregen de eer om als eerste van Jezus’ opstanding te getuigen (Matteüs 28:1-10). In het kort: Jezus gaf een grote, onverdiende eer aan een voormalig zondige of bezetene vrouw en ook deed Hij het oude Joodse idee dat de getuigenis van een vrouw niets waard was teniet.
De vrouw krijgt zelfs de eer een beeld van de universele Kerk te zijn in Efeziërs 5:32 en in Openbaringen 19:7-8. Hoewel de universele Kerk vele zonden op haar kerfstok heeft, trouwt Christus toch met haar. Zij gaat dus van een staat van zonden naar een staat van het huwelijk waarin zij als zuiver wordt beschouwd: “(‘…) Laat ons verheugd zijn en juichen en Hem eer bewijzen: de tijd is gekomen voor de bruiloft van het lam, zijn bruid heeft zich al klaargemaakt.’ Haar is het vergund zich te kleden in linnen, wit en smetteloos, want het linnen symboliseert de goede daden van de heiligen” (Openbaring 19:7-8). Zoals bij Rachab zien we hier dus weer: verbondstrouw, huwelijkstrouw, goede daden. De duivelse leugen van seks buiten het huwelijk wordt vervangen door het paradijselijke ideaal van huwelijkstrouw.
Hoe zien wij naar onze vrouwen? Hoe zien wij naar andere vrouwen? Hoe behandelen wij onze vrouwen? Hoe behandelen wij andere vrouwen? Daten wij met als doel huwelijk of gebruiken wij eigenlijk meisjes maar voor ons eigen plezier? Behandelen wij vrouwen als geschapen naar het beeld van God (Genesis 1:27)? Hebben wij onze vrouwen lief (Efeziërs 5:25, 33a) of zijn wij bitter jegens hen (Kolossenzen 3:19) en schamen wij ons voor hen (Genesis 2:25)? Paulus beveelt ons: “Mannen, heb uw vrouw lief, zoals ook Christus de kerk heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd om haar heilig en rein te maken, door het waterbad en het woord, om haar tot zich te voeren in haar luister, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar heilig en onbesmet. Zo moeten ook de mannen hun vrouwen liefhebben, als waren die hun eigen lichaam. Wie zijn vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. Want niemand heeft ooit zijn eigen lichaam gehaat, integendeel: hij voedt en koestert het, zoals Christus de kerk, omdat wij ledematen zijn van zijn lichaam. Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één zijn. Dit geheim is groot. Ikzelf betrek het op Christus en de kerk. Hoe dit ook zij, ieder van u moet zijn vrouw liefhebben als zichzelf” (Efeziërs 5:25-33a). Laat ons allen tot inkeer komen indien dit nodig is en onze vrouwen liefhebben als onszelf, hun tranen wissen en al het oude voorbij laten zijn (Openbaring 21:4), en vrouwen met respect behandelen en hen eer geven zoals God wil dat wij hen eer geven. Zoals Johannes Chrysostomos het zo mooi zei: “Dus laten we niet vrezen en beven. Laten we tot inkeer komen nu we de kans nog hebben. Laat ons opstaan uit onze zonden. Dit is mogelijk dankzij Gods genade, indien we gewillig zijn” (Johannes Chrysostomos, Het Evangelie van Matteüs, Homilie 90.2.). Of zoals Paulus het ook zo mooi zei: “Ik ijver voor u met de ijver van God, want ik heb u met één man verloofd, met Christus, om u als een zuivere maagd naar Hem te voeren” (2 Korintiërs 11:2).
[1] Behalve indien anders aangegeven zijn voor deze preek de bijbelteksten gekopieerd uit de Willibrordvertaling, editie 2012.
Categorie:Preken
29-12-2019
Wie bepaalt jouw agenda?
Voordienst: Lukas 4:23-27.
Deze maand was ik het evangelie van Lukas aan het bestuderen en wat mij enorm opviel was het verschil tussen de tactiek van de duivel of andere mensen en de tactiek van God. De duivel of anderen willen je agenda bepalen door middel van valse logica. De duivel zegt dikwijls INDIEN je die of die bent, doe dan dit of dat om dit te bewijzen. Zo probeert hij je te manipuleren of je naar zijn hand te zetten om je weg te leiden van Gods plan. Ik zal dit aantonen met enkele voorbeelden uit het evangelie van Lukas[1]:
· “Jezus nu, vol van de Heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de woestijn, veertig dagen verzocht door de duivel. En Hij at helemaal niets in die dagen, en toen zij waren geëindigd had Hij honger. De duivel nu zei tot Hem: Als U Gods Zoon bent, zeg dan tot deze steen dat hij brood moet worden” (Lukas 4:1-3). De logica lijkt goed: Jezus had honger, als Hij de Zoon van God was, waarom zou Hij dan niet nu direct kunnen en mogen eten in plaats van op Gods hulp te wachten (Markus 1:13)? Zo probeerde de duivel Jezus naar zijn hand te zetten.
· Van deze binnenweg probeerde de duivel ook Jezus te overtuigen met een groter resultaat of beloning in Lukas 4:5-7: “En hij voerde Hem omhoog en toonde Hem alle koninkrijken van het aardrijk in een ogenblik tijds. En de duivel zei tot Hem: U zal ik al deze macht en hun heerlijkheid geven, want zij is mij overgegeven en aan wie ik wil geef ik ze; als U dan voor mij geknield zult aanbidden, zal zij geheel van U zijn”. Maar we weten dat Jezus na zijn lijden en opstaan echt alle glorie kreeg nadat Hij God had gehoorzaamd doorheen het lijden (Hebreeën 12:2, Lukas 24:4).
· “Hij nu voerde Hem naar Jeruzalem en liet Hem op de dakrand van de tempel staan en zei tot Hem: Als U Gods Zoon bent, werp Uzelf dan van hier naar beneden; want er staat geschreven: ‘Zijn engelen zal Hij bevel geven aangaande u om u te bewaren, en zij zullen u op de handen dragen, opdat u niet misschien uw voet aan een steen stoot’” (Lukas 4:9-11). De duivel gebruikt zelfs de Bijbel en de idee van Gods bescherming om Jezus naar zijn hand proberen te zetten.
Ook werkt de duivel soms door de gedachten van mensen heen met dezelfde tactiek:
· “Eén van de farizeeën nu vroeg Hem bij zich te eten; en Hij ging in het huis van de farizeeër en lag aan. En zie, een vrouw die in de stad een zondares was en die merkte dat Hij in het huis van de farizeeër aanlag, bracht een albasten fles met balsem, ging wenend achter Hem staan, bij zijn voeten, en begon zijn voeten met haar tranen nat te maken en droogde ze af met de haren van haar hoofd, en zij kuste zijn voeten innig en zalfde ze met de balsem. Toen nu de farizeeër die Hem had genodigd dit zag, zei hij bij zichzelf: Als Deze een profeet was, zou Hij wel weten wie en wat voor een vrouw het is die Hem aanraakt, want zij is een zondares” (Lukas 7:36-39). We zien hier dus dat de duivel de gedachten van mensen beïnvloed.
Hij beïnvloedde misschien zelfs de innige familieleden van Jezus die Zijn waarlijke identiteit kenden:
· “Kind, waarom heb Je ons dit aangedaan? Zie, je vader en ik hebben Je met smart gezocht” (Lukas 2:48b). Deze uitspraak van Maria bevat misschien wel onbewust emotionele manipulatie, een vals schuldgevoel, en het is een leugen. Jozef was niet de vader van Jezus. God is Zijn Vader. Dit is ook het antwoord dat Jezus hen geeft: “Waarom hebt u Mij gezocht? Wist u niet dat Ik in de dingen van mijn Vader moet zijn? En zij beseften het woord niet dat Hij tot hen sprak” (Lukas 2:49b-50). Jezus moest bezig zijn met de dingen van God Zijn Vader. Dezelfde leugen werd ook gebruikt in Lukas 8:20: “Uw moeder en uw broers staan buiten en willen U zien.” Maar Jezus reageert: “Mijn moeder en mijn broers zijn dezen die het woord van God horen en doen” (Lukas 8:21). Het gaat dus om Gods wil en niet de wil van zijn aardse ouders boven de wil van God. Een subtielere variant: “Het gebeurde nu, toen Hij dit zei, dat een vrouw uit de menigte haar stem verhief en tot Hem zei: Gelukkig de schoot die U heeft gedragen en de borsten die U hebt gezogen. Hij echter zei: “Jawel, maar veeleer gelukkig zij die het woord van God horen en bewaren” (Lukas 11:27-28). Het gaat dus om Gods wil doen.
Vooral naar het kruis toe werden de geestelijke aanvallen zeer intens en volgden ze zeer kort opeen:
· “Als U de Christus bent, zeg het ons” (Lukas 22:67b).
· “Bent U de koning der Joden?” (Lukas 23:3b).
· “Anderen heeft Hij verlost, laat Hij Zichzelf verlossen als Deze de Christus van God is, de Uitverkorene” (Lukas 23:35b).
· “Als U de koning der Joden bent, verlos Uzelf!” (Lukas 23:37b).
· “Bent U niet de Christus? Verlos Uzelf en ons” (Lukas 23:39b).
Dit zijn allemaal voorbeelden van hoe mensen de Zoon van God naar hun hand willen zetten. Indien u de Zoon van God bent, toon dan dit of doe dan dat. Jezus had dit al voorspeld. Hij sprak namelijk de woorden die u al in de voordienst hebt gehoord: “Zeker zult u deze vergelijking tot Mij zeggen: Dokter, genees Uzelf; alles wat wij hebben gehoord dat in Kapernaüm is gebeurd, doe dat ook hier in uw vaderstad” (Lukas 4:23b).
Achter al deze menselijke of duivelse logica, dit bewijzen wie je bent, steekt het duivelse plan van je ongehoorzaam te maken jegens God. Gods systeem, alleszins in dit evangelie, werkt anders. God begint vanuit “JE BENT, doe daarom dit of dat vanuit die identiteit.” Dit zal ik ook bewijzen aan de hand van enkele voorbeelden uit de Bijbel. Als we naar het vorige voorbeeld kijken: “Zeker zult u deze vergelijking tot Mij zeggen: Dokter, genees Uzelf; alles wat wij hebben gehoord dat in Kapernaüm is gebeurd, doe dat ook hier in uw vaderstad” (Lukas 4:23b), dan hoorden we al in de voordienst dat Jezus helemaal anders reageert: “Hij nu zei: Voorwaar, Ik zeg u, dat geen enkele profeet aangenaam is in zijn vaderstad. Ik zeg u echter naar waarheid: er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood was over het hele land, en tot niemand van hen werd Elia gezonden maar wel naar Sarepta bij Sidon, tot een vrouw, een weduwe, En er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van de profeet Elisa, en niemand van hen werd gereinigd, maar wel Naäman de Syriër” (Lukas 4:24-27). Zijn voorbeelden tonen aan dat, net zoals de profeten, Jezus dus niet doet wat de mensen willen maar dat Hij Gods leiding volgt. Dan worden de mensen zo woedend dat ze Hem willen vermoorden (Lukas 4:28-29). Tja, dat heb je soms. Jezus trok er zich niets van aan. Hij was koppig. Hij volgde Gods plan; “Hij echter ging midden tussen hen door en vertrok” (Lukas 4:30). Ook toen Hij zeer populair werd, koos Hij toch om Gods wil te doen, in plaats van te rusten op populariteit: “Toen het nu dag werd, ging Hij naar buiten en ging weg naar een woeste plaats; en de menigten zochten Hem op en kwamen naar Hem toe, en zij hielden Hem tegen, opdat Hij niet van hen zou weggaan. Hij zei echter tot hen: Ook aan de andere steden moet Ik het evangelie van het koninkrijk van God verkondigen, want daartoe ben Ik uitgezonden” (Lukas 4:42-43). Een ander voorbeeld: “Het woord over Hem verbreidde zich echter des te meer; en vele menigten kwamen samen om Hem te horen en van hun ziekten genezen te worden. Hij trok Zich echter terug in de woestijnen en bad” (Lukas 5:15-16). Er zijn zo vele voorbeelden in het evangelie van Lukas van deze goddelijke koppigheid. Van waar kwam die koppigheid? Van een besef van Zijn identiteit en van Zijn taak. De Vader had namelijk gezegd: “U bent mijn geliefde Zoon, in U heb Ik welbehagen gevonden” (Lukas 3:22b). Dat dit echt zo was, had de Vader aangetoond door Christus' doop van gehoorzaamheid te beantwoorden met de Heilige Geest op Hem neer te doen dalen (Lukas 3:21-22). Van hieruit kon Jezus zeggen: “De Geest van de Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd…” (Lukas 4:18a) en Hij kon zichzelf de geliefde Zoon (Lukas 20:13), de Zoon van God (22:70), de Mensenzoon (Lukas 21:27; 22:22,48,69; 24:7) die Heer is van de Sabbat (Lukas 6:5), de Zoon van de Vader (Lukas 10:22) enzovoort noemen. Zijn identiteit wordt nog verder bevestigd door God: 1) via omstandigheden waar Hij doorheen werkt: “Nu was er ook een opschrift boven Hem: Deze is de koning der Joden.” (Lukas 23:38) en 2) door mensen door wie God heen werkt: “Hij nu zei tot hen: U echter, Wie zegt u dat ik ben? Petrus nu antwoordde en zei: De Christus van God” (Lukas 9:20).
Mijn vraag aan jou is dus: wie bepaalt jouw identiteit? En wie bepaalt jouw agenda? God of de mensen? Besef je dat jouw identiteit zoon of dochter van God de Vader is en dat je daarom uiteindelijk aan Hem verantwoordelijkheid hebt af te leggen, en niet aan mensen die willen dat je hun agenda of hun plan volgt in plaats van Gods plan met jou? Wie zal je in dit nieuwe school- of werkjaar volgen? Mensen? Of God? Laten we allemaal God volgen ongeacht de subtiele aanvallen van mensen of van de duivel door die mensen heen. Laten we allen Gods plan volgen. In Hem moeten we onze identiteit, onze wortel, onze eigenwaarde, onze eer hebben en Zijn plan behoren we te volgen. Zijn wil geschiede. Ik wens jullie allemaal een gezegend nieuwe school- of werkjaar toe! Amen!
Oorspronkelijk gepreekt op 29 december 2019. Herwerkt en opnieuw gepreekt op 10 september 2023 in Evangelische gemeente Pniël (Balen). De bovenstaande uitgeschreven tekst is de nieuwe versie.
[1] Ditmaal gebruiken we de TELOS-vertaling (Rhenen: Grace Publishing House, 2018).
Categorie:Preken
28-12-2019
Een Vreugdevol Nieuwjaar
Maakt
dan mijn vreugde volkomen door eensgezind te zijn, de onderlinge liefde te
bewaren, en eenstemmig hetzelfde na te streven; door niets uit partijzucht of ijdele
glorie te doen, maar ootmoedig een ander hoger te achten dan uzelf; door niet
alleen op uw eigen belang te letten, maar ook op dat van anderen bedacht te
zijn. Filippenzen 2:3-4 (Vertaling Petrus Canisius)
De apostel Paulus rijkt ons hier een aantal principes
aan voor onze gemeente. Willen we vreugde ervaren, dan behoren we het volgende
te doen: 1. We moeten eensgezind zijn. Dit betekent dat we ons niet beter
mogen voelen dan de ander, en dat we ook niet hoogdravend onze eigen mening mogen
opleggen. Maar we moeten gefocust zijn op onderlinge eenheid. 2. We moeten de
onderlinge liefde bewaren. Dit is de agapé-liefde.
In de Latijnse Vulgaat verwijst dit naar het woord charitas vanwaar het Engelse woord charity komt. Dit is liefdadigheid, liefde-dadigheid, liefde geuit
in daden, liefde in actie, liefde voor de ander, voor het welzijn van de ander,
zonder aan jezelf te denken. Deze liefde is een vereiste naar elkaar toe. 3. Eenstemmig
hetzelfde na te streven: we moeten hetzelfde doel hebben. Persoonlijke doelen
of denkpatronen moeten zich niet boven de nederigheid verheffen, maar we moeten
altijd onze gemeenschappelijke doelen voor ogen houden. 4. We mogen niets uit partijzucht doen. Dit
woord partijzucht heeft te maken met het proberen grijpen naar macht, het
zichzelf naar voor schuiven zonder het gebruiken van lage praktijken zoals
omkoping, corruptie, afpersing, manipulatie, bedreigingen, etc. te schuwen. Dit
was in die tijd in de politiek het geval. De kerk is geen politiek systeem van
heersen over en machtspelletjes, samenzweringen en intriges maar in het
koninkrijk van God geldt een ander systeem: wie de ander dient is de grootste
en wie zelfs zijn leven geeft voor de ander is de allergrootste (Mattheus 20:25-28). Het Griekse woord dat
voor partijzucht wordt gebruikt is eritheia.
Hiervan krijgen wij het Nederlandse woord irritatie. Hoe snel vinden we wel dat
er ons iets of iemand irriteert, en proberen we vervolgens onszelf boven
datgene of diegene die ons (dikwijls zogezegd) irriteert te verheffen? Als we ons
focussen op onze irritaties, dan zijn we egoïsten. We zijn dan niet bezig met
de ander lief te hebben en dan zijn we zeker niet gefocust op onze
gemeenschappelijke doelen. Dit heeft niets te maken met de geest van Christus,
een geest van nederigheid, liefde en zelfverloochening. 5. We mogen ook niets
doen uit ijdele glorie. Dit heeft te maken met een hoge eigendunk, pronkzucht,
ijdelheid, blufferigheid, opgeblazenheid. Het is het zoeken naar eigen glorie vanwege
een verdraaid zelfbeeld dat meer op dat van lucifer die zichzelf ook
probeerde te verheffen boven iedereen lijkt dan dat het op Christus die
Zichzelf vrijwillig vernederde onder de criminelen, de zondaars, het tuig of
het uitschot om hen te redden lijkt. 6. In tegenstelling tot het zoeken naar
eigen glorie vanwege een verdraaid zelfbeeld, reikt Paulus ons twee goede
ingesteldheden aan: het eerste is ootmoed. In het modern Nederlands is dit
nederigheid. 7. Het tweede is een ander hoger achten dan jezelf. Vanuit de
nederigheid kijken we op naar de ander zijn of haar goede kwaliteiten en eigenschappen
in plaats van ons boven hem of haar te verheffen. 8. Door niet alleen op uw
eigen belang te letten. We mogen wel soms op ons eigen belang letten. In de
psychologie spreekt men van zorgen voor jezelf. Dit is een vereiste wil men
onzelfzuchtige liefde (agapé-liefde)
blijven geven aan de ander. Zorg dus goed voor jezelf en verwaarloos jezelf
niet. Maar de focus is: 9. Maar ook op dat van anderen bedacht te zijn.
Liefde voor de ander. Liefde is gericht naar de ander, het is niet gericht naar
jezelf.
We krijgen hier dus een aantal handvaten aangereikt
van eensgezindheid en van onzelfzuchtige liefde voor de ander. Laat dit ons kenmerken in het nieuwe jaar. Laten
wij focussen op onze gemeenschappelijke doelen. Laten wij elke vorm van
eigenwilligheid, ongezeglijkheid, egoïsme, irritaties, en rebellie afleggen.