Interview
met kardinaal Cardijn uit 1967
23 mei 1967. Als oud-leerlingen uit
de retorica 1957 van het Klein Seminarie te Mechelen, werden wij door Jozef
Cardijn zeer hartelijk ontvangen in zijn woning in de Paleizenstraat 90 te
Schaarbeek. Het was helemaal geen paleis ; slechts enkele vertrekken op de
gelijkvloerse verdieping van een groot herenhuis, de zogenaamde
Kajotterscentrale. Boven de Brusselse binnenstad hingen nog de zwarte
rookwolken van de zware brand daags voordien in de Innovation, waarbij 325
mensen omkwamen.
Al na enkele minuten werden we
overdonderd door een niet te stuiten woordenvloed. Hij sprak opvallend luid en
stond regelmatig recht om zijn woorden kracht bij te zetten met zwierige
armbewegingen. Het was alsof hij op de Heizel achter een micro een toespraak
hield voor duizenden kajotters/kajotsters. Maar soms onderbrak hij zijn betoog,
wreef met zijn handen over zijn lichaam en zuchtte :
Dat doet hier allemaal vreselijk pijn. Zon twee maand later werd hij opgenomen
in de Heilig-Hartkliniek in de Leuvense Naamsestraat, waar hij op 25 juli aan
darmkanker overleed.
Het
werd een historisch interview, waarschijnlijk het laatste dat Cardijn had
toegestaan, omdat hij erin getuigt over zijn jeugdjaren, waarover in andere
bronnen maar weinig is te vinden.
Men
raadde hem af priester te worden. Hij werd kardinaal.
De
toen veertienjarige Jozef Cardijn uit Halle werd in 1897 als leerling-intern
van de vierde Grieks-Latijnse in het Klein Seminarie te Mechelen aangenomen.
Hoe en waarom kwam de jonge Hallenaar in Mechelen terecht ?
Dat heb ik in feite te danken aan de directeur van het
Onze-Lieve-Vrouwcollege van Halle. Hij zag in mij een goed student en wist dat
ik priester wilde worden. Maar ik was de oudste van veel kinderen en... mijn
ouders waren niet rijk, om niet te zeggen arm. Mijn vader was bovendien ziek,
en ik moest normaal werken gegaan zijn om voor de kost te zorgen. Mijn vader
was koetsier en conciërge bij rijke mensen. Mijn vader is terug gaan werken om mij te
kunnen laten verder studeren en zij het tegen verminderde prijs. In het Klein
Seminarie was het zo dat de meeste leerlingen van bemiddelde families waren,
hoewel daar niet werd over gesproken.
Reeds
voor hij in het Klein Seminarie aankwam, was de jonge Cardijn bezeten door zijn
levensideaal.
Het was mijn bedoeling priester te worden om de arme mensen te
helpen. Dat heeft vader mij doen inzien. In mijn tijd was het zo dat de
kinderen uit de arbeidersstand, eenmaal zij op tien jaar hun eerste communie
hadden gedaan, naar de fabriek moesten gaan werken. Die jonge arbeiders,
jongens en meisjes, in feite nog kinderen, werden in de fabriek zeer hard
onthaald. Men bespotte ze en lachte ze uit. De ouderen trachtten op alle
mogelijke manieren van hen misbruik te maken. Met die toestanden was mijn vader
verschrikkelijk begaan. Toen kwam in mij de gedachte op om voor die arme
jongens en meisjes iets te doen. Het was de tijd van de pauselijke encycliek
Rerum Novarum (1891). Ik was toen negen jaar. Eindelijk had de paus gesproken ! Eindelijk ging de Kerk
ook wat doen voor de arbeidersstand ! Priester Daens was een der eersten om de
pauselijke leer in werkelijkheid om te zetten en mijn vader en ik, klein maar
vinnig, gingen naar hem luisteren. Ik moest de woorden van de paus voorlezen
aan mijn vader die lezen noch schrijven kon. Het moest veranderen ! Er moest eerbied komen
voor de arme man ! Waarom mocht de arme
man niet heilig worden, omdat hij niet altijd de tijd had om naar de mis en te
communie te gaan ? Was dat alleen een
voorrecht van de rijken, omdat zij wel de tijd hadden ? Ik vroeg mijn vader om
priester te mogen worden. Met die gedachten kwam ik in het Klein Seminarie aan.
Maar
idealisten en hervormers worden niet altijd gewaardeerd. Zo is het niet te
verwonderen dat men ook hier de jonge bruisende Cardijn wantrouwde.
Toen ik in de retorica te kennen gaf dat ik priester wilde
worden, werd ik bij de superior, kanunnik De Coster, ontboden : ... en gij zijt nogal
zelfstandig, en waarom wilt gij absoluut priester worden. Anderzijds, gij zijt
een goed student, er is wel n middel om de onkosten te dekken... Ik heb hem geantwoord
dat ik priester, een gewone priester wilde worden. Daarmee uit ! Nadien werd ik in het
Groot Seminarie door de president aangeduid om aan de Leuvense Universiteit
Romaanse Letteren te gaan studeren. Ik naar kardinaal Mercier om te zeggen dat
ik dat niet wenste te doen. Gij moogt sociologie studeren antwoordde mij de
kardinaal en de president natuurlijk kwaad ! Maar ik bekwam mijn wens.
Over
de intermenselijke relaties in de school van die tijd weet Zijne Eminentie ook
zijn woordje mee te praten. De priester-leraars waren heren, liefst met een
zeer grote H. Torenhoog boven de leerlingen stonden zij verheven. Ex cathedra
doceerden zij. Ongenaakbaar boven de massa. Zij zagen hun stof. En verder zagen
zij niets. Van de persoonlijke en directe stuwkracht die van een goed leraar,
tenminste op enkele leerlingen zou moeten uitgaan gaven de meesten in die tijd
geen getuigenis. Veilig was het in ieder geval, en gemakkelijk ook. Toch waren
er ook in die periode reeds andere leraars op het Sem.
Eén leraar herinner ik mij
bijzonder goed. Professor Desmedt van de poësis. Hij was afkomstig uit Sint-Amands, de gemeente van Emile
Verhaeren. Terwijl bij de anderen de leerstof stipt werd aangeleerd, zonder dat
men u vroeg waarom dit of waarom dat of wat denkt u daarvan, ging hij vaak
buiten de stof. Van hem kreeg ik boeken te lezen van Verhaeren, Victor Hugo
enz. Als ik in plaats van mijn huiswerk te maken al eens een boek las, begreep
hij dat. Nadien volgde daar een bespreking over. Zeer interessant ! Bij hem heb ik zeer
veel geleerd.
Ieder heeft zijn karakter. Ik kon het
mijne niet verbergen.
De
schooljeugd anno 1968 zou waarschijnlijk aardig opkijken als ze nog eens, al
was het maar voor een paar dagen, zou moeten leven in de school anno 1898. In
volgende getuigenis komt iets van de Brabantse keikoppigheid en de eigen
persoonlijkheid van Cardijn tot uiting, zelfs reeds op jonge leeftijd.
Eenmaal per trimester mochten wij naar huis, 'sortie'. Dat was
een affaire ! Oh la la ! En dan mocht je geen
slechte noten gekregen hebben ! Ik ben wel enkele keren moeten blijven. Maar wij lachten daar
toch mee. Wij namen dat niet erg op. Evenmin 'de signe'. In die tijd was het
Frans de voertaal in de school. Als men toch eens Nederlands durfde praten
mocht een leerling die 'signe' aan u doorgeven. Maar dat was allemaal niet zo
erg. Wij waren, enkele Brusselaars buiten beschouwing gelaten, allen
Vlaamsgezind. Het was de tijd van de Vlaamse studentenbeweging. En, hoewel het
niet mocht, staken wij op de feestdag van de Heilige Lutgardis ons
leeuwenspeldje op ! Dan zat het er tegen bij de overheid ! Maar ieder heeft zijn
karakter, en ik kon het mijne niet verbergen. Ik ben steeds uitgekomen voor mijn
mening. In 1906, toen Mercier aartsbisschop werd, kwam er verandering. Voordien
onder kardinaal Goossens was het veel strenger geweest.
Als ontspanning speelden wij op de speelplaats
met een lederen kaatsballetje tegen de muur. In de vensters was een ijzeren
zeef geplaatst. Aan toneel deden wij bijzonder veel. Ik geloof niet dat er één stuk gespeeld is waar
ik geen rol in had. Soms zelfs twee. Bezoek kreeg ik niet. Vader is mij nooit
komen bezoeken. In Halle was ik tevens secretaris van de studentenbeweging. Wij
speelden vaak toneel om de opbrengst te besteden aan arme mensen, zo in het
Pajottenland en omstreken. Eens ben ik, samen met Jules Van Nuffel, de latere
directeur van het Lemmensinstituut, en met Jan Stas, later onderpastoor in
Ukkel en deken in Halle en nog enkele anderen, per fiets tijdens de vakantie in
Hoogstraten naar een opvoering van 'Athalie' gaan kijken.
Ook
op latere leeftijd bleef Cardijn een man die zijn ideeën wist
door te drijven en pseudo-bezwaren kon wegwimpelen. Bij de eerste Romereis van
de K.A.J. in 1929 is kardinaal Van Roey meegegaan.
De
Romereis in 1929. Definitieve doorbraak van de K.A.J.
1929 : onze eerste Romereis. En de kardinaal ging mee ! Hij had schrik, grote
schrik, om met die eenvoudige jongens en meisjes samen op reis te gaan met de
trein. En ze gaan misschien
brutaal zijn, en onbeleefd enz... zegde hij mij. Eminentie, antwoordde ik
zelfzeker, ik verzeker u dat de trein properder zal zijn als we toekomen in
Rome, dan wanneer wij er in Brussel mee vertrokken zijn ! En inderdaad, reeds
tijdens de reis kon de kardinaal zijn ogen niet geloven, toen hij zag hoe fijn
en net die jongens en meisjes zich gedroegen ! Het was een overwinning voor ons ! De kardinaal steunde
ons nadien zoveel hij kon. Wij werden ontvangen, ik een eenvoudige
onderpastoor, door paus Pius XI. Eén uur lang ! Geweldig ! En bekommerd dat de paus was om ons, om de arbeiders. Hij
zuchtte : Wij moeten de
arbeidersstand redden, en dat is goed en dat is goed en doe zo voort .... Hij is onze grote
steun geweest.
Er
staat nog zoveel op ons historisch geluidsbandje. Over Cardijns contacten met
paus Johannes XXIII, de onvergetelijke paus die de encycliek Pacem in terris
voor de ganse wereld heeft afgekondigd. Over zijn omgang met mensen van alle
standen en alle rassen. Over het Daensisme en de christelijke sociale beweging.
Over de wantoestanden tijdens de liberale 19de eeuw.
Alleen
nog deze boodschap van kardinaal Jozef Cardijn aan de mensen van nu.
Ik zegde het al, wij staan in een tijd van dialoog, zoals de paus
dat zegt. Wij moeten omgaan met mensen die bv. niet naar de mis gaan, met
boeddhisten en anderen. Met hen spreken, ongegeneerd. Uw mening hebben, er voor
uitkomen en ernaar leven. Wij moeten beseffen dat wij een taak hebben in het leven.
Hoe nederig deze ook zij. De paus zegde het vaak : Ik kan geen werkman vervangen in de fabriek. De jonge mensen moeten wij trachten te doen inzien dat zij nodig
zijn. Niemand kan uw plaats innemen ! Als ge dat aanneemt, dan zijt ge een echte
christen. Zij die s zondags alleen maar eens naar de mis gaan, en al eens te
communie, dat zijn geen christenen.
Wij beschouwen dit vraaggesprek als
een weerspiegeling van zijn leven, dat getuigde van dienstbaarheid,
openhartigheid en strijdvaardigheid.
Interview
en bindteksten : Michel Geerts. Foto en bandopname : Louis De Troij.
Gepubliceerd in april 1968 in De Torenblazer, kwartaaltijdschrift van de
oud-leerlingenbond van het Klein Seminarie Mechelen. Geluidsband overgebracht
op cassette en cd-rom. De tekst en de geluidsband van dit interview werden door
Marc Walckiers gebruikt voor zijn doctoraatsthesis aan de Université Catholique
de Louvain in 1981, gepubliceerd onder de titel Joseph Cardyn jusquavant
la fondation de la J.O.C.
|