In Ahaziah s second year Elijah was hidden and will not be seen again until King Messiah
will come, then he will be seen, then
hidden a second time until Gog and Magog come. SEDER OLAM
De naam
Elia (of in het Hebreeuws: Elijahoe), betekent Mijn God is de HERE. Zijn
bediening als profeet begon ten tijde van de regering van koning Achab van
Israël (909/888 v. Chr.) en eindigde in het tweede jaar van Ahazia, de zoon van
Achab, in het jaar 887 v. Chr. Met dit artikel wil ik de voorspelde tweede en
de derde komst van Elia belichten. De profeet Elia werd namelijk levend met
vurige wagens in 887 v. Chr. naar de hemel van God in een storm weggerukt. Maar
de laatste profeet van het Oude Testament Maleachi, voorspelt de terugkeer van
Elia, voorafgaande aan de Dag des HEREN met de komst van de Messias.
Maleachi 4:5 Zie,
Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt.
6 Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der
kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban.
(NBG Vertaling 1951)
Over de
profeet Elia schreef ik eerder een artikel betreffende een schijnbaar chronologisch
probleem in de Bijbel: 2 Kronieken 21:12
Toen kwam er een schrijven tot hem (Joram) van de profeet Elia,
(15-02-2014) http://bloggen.be/robertdetelder/
Het citaat uit de Seder Olam bovenaan het artikel, leert
dat de Joodse verwachting was/is dat de profeet Elia opnieuw gezien zal worden
bij de komst van Messias(1), maar daarna opnieuw verborgen zal worden(2), tot
het opkomen van Gog en Magog(3). Deze verwachting past in hetgeen we in de
tussen-tijd historisch kunnen reconstrueren en profetisch naar de toekomst
toe, mogen verwachten.
Aan de eerste komst van Jezus Christus als de lijdende
knecht des HEREN, ging de bediening van Johannes de Doper vooraf. En van
Johannes de Doper weten we dat hij in de geest en de kracht van Elia in het
jaar 25 AD aan zijn bediening begon. Zie ook het artikel van 02-06-2014: De
Joodse jaartelling Anno Mundi 5774, http://bloggen.be/robertdetelder/
Matteüs 3:1 In die dagen trad Johannes de Doper op en hij predikte in de woestijn van Judea, 2 en
zeide: Bekeert u, want het Koninkrijk
der hemelen is nabijgekomen. 3 Hij toch is het, van wie door de profeet
Jesaja gesproken werd, toen hij zeide: De
stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt recht
zijn paden. 4 Hij nu, Johannes, droeg een kleed van kameelhaar en een
lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en
wilde honing. 5 Toen liep Jeruzalem en heel Judea en de gehele Jordaanstreek
tot hem uit, 6 en zij lieten zich in de rivier, de Jordaan, door hem dopen,
onder belijdenis van hun zonden. (NBG Vertaling 1951)
De
vraag toen van de Joden aan Johannes de Doper was dan ook (terecht) of hij Elia
was?
Johannes
1: 19
En dit was het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters
en Levieten tot hem zonden om hem te vragen: Wie zijt gij? 20 En hij beleed en
ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. 21 En zij vroegen
hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij
zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. 22 Zij
zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch antwoord geven aan hen, die
ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf? 23 Hij zeide: Ik ben de stem
van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de
profeet Jesaja gesproken heeft. 24 En er waren sommigen afgezonden uit de
Farizeeën. 25 En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan,
indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? 26 Johannes
antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij, van wie
gij niet weet, 27 Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben
los te maken. 28 Dit geschiedde te Betanië over de Jordaan, waar Johannes
doopte.
29 De
volgende dag zag hij Jezus tot zich
komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat
de zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt
een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. 31 En zelf wist ik
niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik
dopen met water.
32 En
Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een
duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die
mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de
Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest
doopt. 34 En ik heb gezien en getuigd, dat
deze de Zoon van God is. (NBG Vertaling 1951)
Op de
vraag van de Joden naar wie hij was en of hij nu de Christus was of Elia of de
profeet die komen zou, antwoordde Johannes de Doper alleen met de profetie van
de profeet Jesaja: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht
de weg des Heren. Met dit citaat maakte Johannes de Doper duidelijk dat hij de
slechts de voorloper was van degene die de Joden verwachtten.
Na de
verwerping van Jezus als de Messias door Zijn tijdgenoten (okt28 AD) verkondigt
Jezus echter dat Johannes de Doper Elia is.
Matteüs
11:12 Sinds de dagen van Johannes de
Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en
geweldenaars grijpen ernaar. 13 Want al de profeten en de wet hebben
geprofeteerd tot Johannes toe; 14 en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou. 15 Wie oren
heeft, die hore! (NBG Vertaling 1951)
Het
volgende jaar in de zomer van 29 AD plaatsen we de verheerlijking van Jezus op
de berg (vermoedelijk de Hermonberg) met de profeet Elia aldaar present, waar
het hierna volgende citaat over gaat:
Matteüs
17:1 En zes dagen later nam Jezus Petrus en Jakobus en zijn broeder Johannes
mede en Hij leidde hen een hoge berg
op, in de eenzaamheid. 2 En zijn gedaante veranderde voor hun ogen en zijn
gelaat straalde gelijk de zon en zijn klederen werden wit als het licht. 3 En
zie, hun verschenen Mozes en Elia,
die met Hem spraken. 4 Petrus antwoordde en zeide tot Jezus: Here, het is goed,
dat wij hier zijn; indien Gij het wilt, zal ik hier drie tenten opslaan, voor U
een, en voor Mozes een, en voor Elia een. 5 Terwijl hij nog sprak, zie, daar
overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie, een stem uit de wolk zeide: Deze
is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem! 6
Toen de discipelen dit hoorden, wierpen zij zich op hun aangezicht ter aarde en
werden zeer bevreesd. 7 En Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zeide: Staat
op en weest niet bevreesd. 8 Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan
Jezus alleen. 9 En terwijl zij van de berg afdaalden, gebood Jezus hun,
zeggende: Vertelt niemand dit gezicht, voordat de Zoon des mensen uit de doden
is opgewekt. 10 En de discipelen vroegen Hem en zeiden: Hoe kunnen dan de
Schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet komen? 11 Hij antwoordde en
zeide: 12 Elia zal wel komen en alles
herstellen, maar Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is en zij hebben hem
niet erkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden. Zó zal ook de Zoon des
mensen door hen moeten lijden. 13 Toen begrepen de discipelen, dat Hij over
Johannes de Doper tot hen gesproken had. (NBG Vertaling 1951)
Bij de
verheerlijking van Jezus Christus op een hoge berg lezen we bij de evangelist
Matteüs, dat Elia en Mozes vanuit die andere dimensie verschijnen en in gesprek
met Jezus gaan. Johannes de Doper was echter in de winter van 28/29 AD door
Herodes gedood en chronologisch gezien plaatsen we de gebeurtenissen van
Matteüs 17 in de zomer van 29 AD, wanneer Johannes al terechtgesteld was. (Betreffende
het chronologische openbaar optreden van Jezus Christus in de evangeliën
schreef ik op 05-05-14 een artikel) zie link: http://bloggen.be/robertdetelder/
De
discipelen die met Jezus op de berg waren stelden hierop terecht de vraag:
Hoe
kunnen dan de Schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet komen? 11 Hij
antwoordde en zeide: 12 Elia zal wel
komen en alles herstellen, maar Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is en
zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden. Zó zal
ook de Zoon des mensen door hen moeten lijden. 13 Toen begrepen de discipelen,
dat Hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had. (NBG
Vertaling 1951)
Voor
het juist verstaan van dit Bijbelgedeelte moeten we oog hebben voor de
geprofeteerde twee komsten van de Messias, over een tijds-dal heen. (over de
tijdskloof schreef ik een artikel 29-06-2014: De profeet Micha) Een eerste
komst als de lijdende knecht en een tweede (nog toekomstige) komst in
heerlijkheid. Bij de eerste komst was het aanbod van de Messias en Zijn koninkrijk
aan de Joden nochtans reëel. En aldus was ook de profeet Elia present in de
persoon van Johannes de Doper.
Dat er
twee komsten zijn wordt ook duidelijk in het voorlezen van de Jesaja-rol door
Jezus in de synagoge te Nazareth toen hij zich als de Gezalfde daar
bekendmaakte (Lucas 4:14-30): De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij
Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; 19 en Hij heeft Mij
gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht,
om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename
jaar des Heren.
Wanneer
we het Bijbelboek Jesaja openslaan bij hoofdstuk 61 kunnen we vaststellen dat
daar waar Jezus stopte met voorlezen geen punt of komma staat, maar de tekst
gewoon verder gaat:
.en een dag der wrake van onze God; om
alle treurenden te troosten, 3 om over de treurenden van Sion te beschikken,
dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw,
een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen:
Terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN, tot zijn verheerlijking.
4 Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd
doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin liggen, die verwoest hebben
gelegen van geslacht op geslacht. (NBG Vertaling 1951)
Het
aangename jaar des HEREN dat Jezus inluidde was het dertigste Jubeljaar dat in
oktober van het jaar 27 AD van start ging. Gedurende het ganse jubeljaar
okt27/sep28 AD zou het aanbod van de Messias en Zijn Koninkrijk aan de Joden
aangeboden worden. De Bergrede, in de Bijbel volgend op dit aanbod, was in
wezen de grondwet van dit aangeboden Koninkrijk. En met buitengewone tekenen
maakte Jezus duidelijk dat Hij de Messias was. Een meerderheid van zijn
tijdgenoten verwierp Hem echter en vanaf het najaar van het jaar 28 AD sprak Jezus
alleen nog in gelijkenissen tot de Joden en was Zijn blik al op Jeruzalem
gericht waar Hij zich met Pesach 30 AD als het Lam van God ter kruisiging zou
overgeven. Drie dagen later zou Hij echter zelf Zijn leven weer opnemen en
opstaan uit de dood met veertig dagen later Zijn Hemelvaart. Bij Zijn
Hemelvaart vanaf de Olijfberg naar die andere dimensie toe, boven de wolken, is
er onmiddellijk de belofte aan de discipelen van een tweede komst en dit op
dezelfde wijze als Zijn Hemelvaart. Dit sluit aan bij de geprofeteerde komst
van de Here HERE, zoals de profeet Zacharia het neergeschreven heeft:
Zacharia
14:1 Zie, er komt een dag voor de HERE, waarop de buit, op u behaald, binnen uw
muren verdeeld zal worden. 2 Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde
vergaderen; de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en
de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap,
maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden. 3 Dan zal de
HERE uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten
dage van de krijg; 4 zijn voeten zullen
te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde;
dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een
zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere
helft zuidwaarts; 5 en gij zult de vlucht nemen in het dal mijner bergen, want
het dal der bergen zal reiken tot Asel; ja, gij zult de vlucht nemen, zoals gij
de vlucht genomen hebt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van
Juda. En de HERE, mijn God, zal komen,
alle heiligen met Hem. 6 En op die dag zal er geen kostelijk licht zijn, noch
verstijving; 7 ja, het zal één dag zijn die is bij de HERE bekend geen dag
en geen nacht; maar ten tijde van de avond zal er licht wezen. (NBG
Vertaling 1951)
Deze
bijzondere komst door de profeten voorspelt, verkondigde Jezus in de nacht voor
Zijn dood aan de leiders van Israël tijdens zijn verhoor na zijn
gevangenneming.
Markus
14:53 En zij leidden Jezus weg naar de hogepriester, en al de over-priesters en
oudsten en Schriftgeleerden kwamen bijeen. 54 En Petrus volgde Hem van verre
tot binnen de hof van de hogepriester en hij zat daar tussen de dienaars, zich
warmende bij het vuur. 55 De over-priesters nu en de gehele Raad trachtten een
getuigenverklaring tegen Jezus te vinden om Hem ter dood te kunnen brengen;
maar zij vonden er geen. 56 Want velen legden een vals getuigenis tegen Hem af,
maar hun getuigenissen stemden niet overeen. 57 En er stonden enigen op, die
een vals getuigenis tegen Hem aflegden, 58 zeggende: Wij hebben Hem horen
zeggen: Ik zal deze tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en binnen drie
dagen een andere, niet met handen gemaakt, bouwen. 59 Maar ook zó stemde hun
getuigenis niet overeen. 60 En de hogepriester stond op en hij trad naar voren
en ondervroeg Jezus en zeide: Geeft Gij niets ten antwoord? Wat getuigen dezen
tegen U? 61 Maar Hij bleef zwijgen en gaf niets ten antwoord. Wederom
ondervroeg de hogepriester Hem en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende? 62 En Jezus
zeide: Ik ben het, en gij zult de Zoon
des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende met de wolken
des hemels. 63
De hogepriester scheurde zijn klederen en zeide: Waartoe hebben wij nog
getuigen nodig? 64 Gij hebt de godslastering gehoord: wat is uw oordeel? En zij
allen veroordeelden Hem als des doods schuldig. 65 En sommigen begonnen Hem te
bespuwen en zijn gelaat te bedekken en Hem met vuisten te slaan en tot Hem te
zeggen: Profeteer nu! En de dienaars sloegen Hem in het gelaat. (NBG
Vertaling 1951)
Nadat
Jezus geen antwoord gaf op alle beschuldigen naar voor gebracht door valse
getuigen, wordt hij direct door de hogepriester aangesproken en gevraagd: Zijt
Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende?. Het Nieuwe Testament werd in de
Griekse taal neergeschreven en daarom staat er hier in het Nederlands
Christus wat in het Hebreeuws Messias betekent. Zijt gij de Messias, de
Zoon van de Gezegende?, was de vraag van Kajafas, de hogepriester. De
Joden spraken de Naam van God niet uit en daarom verwijst Kajafas naar Hem als
de Gezegende. Het antwoord van Jezus is bevestigend: Hij is de Messias. Men
moet nu trachten dit verhoor voor de geest te halen. De Heer Jezus Christus
staat daar voor de hogepriester van Israël, in een vernederde en lijdende
toestand. En tegelijkertijd verkondigt Hij aan de leiders van Israël zijn
tweede komst: Ik ben het en zonder op een reactie van Kajafas te wachten
vervolgt Jezus met: en gij zult de Zoon des mensen zien, gezeten aan de
rechterhand der Macht en komende met de wolken des hemels. Jezus haalt voor
leiders van Israël de profetie van Daniël 7:13 aan en voegt er nog een citaat
uit Psalm 110 bij. Duidelijker kan het niet en het resultaat is dat Kajafas
woedend zijn klederen scheurt en de doodstraf over Jezus uitspreekt.
Van
Kajafas werd in 1990 door archeologen in Jeruzalem zijn familiegraf
blootgelegd. Een van de ontdekte en onderzochte ossuaria bevatte de botten van
de overleden dochter van Kajafas: Mirjam. (Wie bent u Jezus?, hoofdstuk 3,
Carsten Peter Thiede, 2002, uitgeverij Merweboek)
Verrassend
was dat men in de schedel van de dochter van Kajafas een geldstuk vond. Dit
geldstuk is een munt van Herodes Agrippa I die van het jaar 41 tot 43/44 AD in
Jeruzalem regeerde maar al vanaf 36 AD door de Romeinse keizer tot koning
aangesteld was. De munt is door een inscriptie gedateerd op het zesde jaar van
de regering van Herodes Agrippa I in het jaar 42/43 AD. Het is aldus mogelijk
de dood van de dochter van Kajafas ongeveer op de tijdsbalk te plaatsen. Op de
tijdsbalk zijn we in 42 AD slechts twaalf jaar verwijderd sinds het eerder
beschreven verhoor van Jezus door de leiders van Israël, met Kajafas op kop en
zijn veroordeling door hen tot de dood.
Het
gevonden muntstuk in de schedel van de overleden dochter van Kajafas werd daar
geplaatst als symbolisch betaalmiddel voor de veerman Charon, een figuur uit de
Griekse mythologie. Wanneer men stierf geloofden de oude Grieken dat de god
Hermes de dode begeleidde tot aan de oever van de doodsrivier. Hier moest men
een muntstuk aan de veerman Charon betalen die de dode over de rivier van de
onderwereld de Styx zette. Aan de overkant van de Styx-rivier kwam de dode
drie rechters tegen. Zij beslisten over het lot van de dode op basis van zijn
aardse werken. Wie goed geleefd had, ging naar de Elyseese Velden. Wie slecht
geleefd had ging naar de Tartarus waar men gestraft werd. Wie niet bijzonder
goed of slecht geleefd had ging naar de Asphodel-velden, een grote vlakte waar
men eeuwig rondzwierf.
En met
dit geloof hield Kajafas blijkbaar rekening. De man, de geestelijke leider van
Israël die Jezus veroordeelde en overleverde om gedood te worden, vertrouwde
niet de op de HERE God maar meende integendeel dat het niet slecht was om
veilig te spelen en toch maar een muntstuk in de mond van zijn overleden
dochter te plaatsen. De Babylonische mythologie moest ook eens waar zijn? Terecht
noemde Jezus de Schriftgeleerden van zijn tijd: huichelaars.
Het was
vanuit de Babylonische ballingschap al dat een rest van de Joden met dit soort
geloof was teruggekeerd. En wanneer de Grieken de oude wereld onder de voet
liepen begon ook voor het herstelde Juda de hellenisering. En ook het Griekse
religieuze geloof vond zijn ingang. Een geloof dat haaks staat op wat de Thora
betreffende dood leert. Men merkt dit bijgeloof ook in de gelijkenis van de
bedelaar Lazarus en de rijke man die beide sterven en door engelen naar hun
bestemming gevoerd worden.
Lucas
16:19 En er was een rijk man, die gekleed ging in purper en fijn linnen en elke
dag schitterend feest hield. 20 En er was een bedelaar, Lazarus genaamd, vol
zweren, 21 nedergelegd bij zijn voorportaal, die verlangde zijn honger te
stillen met wat van de tafel van de rijke afviel; zelfs kwamen de honden zijn
zweren likken. 22 Het geschiedde, dat de arme stierf en door de engelen
gedragen werd in Abrahams schoot. 23 Ook de rijke stierf en hij werd
begraven. En toen hij in het dodenrijk
(Grieks: Hades) zijn ogen opsloeg
onder de pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot. 24
En hij riep en zeide: Vader Abraham, heb medelijden met mij en zend Lazarus,
opdat hij de top van zijn vinger in water dope en mijn tong verkoele, want ik
lijd pijn in deze vlam. 25 Maar Abraham zeide: Kind, herinner u, hoe gij het
goede tijdens uw leven hebt ontvangen en insgelijks Lazarus het kwade; nu wordt
hij hier vertroost en gij lijdt pijn. 26 En bij dit alles, er is tussen ons en
u een onoverkomelijke kloof, opdat zij, die vanhier tot u zouden willen gaan,
dit niet zouden kunnen, en zij vandaar niet aan onze kant zouden kunnen komen.
27 Doch hij zeide: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn
vader zendt, want ik heb vijf broeders. 28 Laat hij hen dan ernstig
waarschuwen, dat ook zij niet in deze plaats der pijniging komen. 29 Maar
Abraham zeide: Zij hebben Mozes en de profeten, naar hen moeten zij luisteren.
30 Doch hij zeide: Neen, vader Abraham, maar indien iemand van de doden tot hen
komt, zullen zij zich bekeren. 31 Doch
hij zeide tot hem: Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen
zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen.
In de
schoot van Abraham waar de beschreven bedelaar Lazarus vertroost wordt zie ik
een beeld, een variant, van de Elyseese velden. En de plaats van pijniging, waar
de rijke in terecht komt, staat voor Tartarus. En het criteria voor naar welke
plaats men gaat zijn de goede of slechte daden.
De
bedoeling en de betekenis van de gelijkenis staat in vers 31 uitgelegd: Doch
hij zeide tot hem: Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen
zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen.
De Heer
Jezus Christus verkondigde hier zijn aanstaande dood en opstanding uit de dood en
vooral het feit dat de leiders van Israël Hem dan ook niet zouden aannemen. Dat
de evangelist Lucas het woord gelijkenis aan dit verhaal niet toevoegde heeft
te maken met het feit dat dit verhaal alom bekend was.
Wanneer
Paulus de christenen te Thessaloníki met zijn eerste brief wil troosten in
verband met het verlies van geliefden van hen aan de dood, dan verwijst Paulus
niet naar de schoot van Abraham waar hun zielen door engelen naar toe geleid
zouden zijn, maar hij schrijft het volgende:
1
Thessalonicenzen 4:13 Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat
gij niet bedroefd zijt, zoals de andere (mensen), die geen hoop hebben. 14 Want
indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zó hen,
die ontslapen zijn, door Jezus weder-brengen met Hem. 15 Want dit zeggen wij u
met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des
Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, 16 want de Here zelf zal
op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin
Gods, nederdalen van de hemel, en zij,
die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; 17 daarna zullen
wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk
weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de
Here wezen. 18 Vermaant elkander dus met deze woorden. (NBG Vertaling 1951)
Paulus
troost de christenen met de belofte van de wederkomst van Jezus Christus en de
opstanding dan, van de gelovigen uit de dood. Samen met de eindtijdgeneratie
van gelovigen worden zij op dat moment naar de Heer Jezus toe weggevoerd.
Maar nu
verder met het onderwerp van dit artikel: de twee komsten van Elia en de twee
komsten de Messias. De eerste komst in 30 AD ligt inmiddels al 1984 jaar achter
ons en opnieuw is er al geruime tijd een verwachting naar de tweede komst van
de Messias, zowel door christenen als Joden. Alhoewel de wederkomst voor beide
groepen afzonderlijk staat te gebeuren. Aan de wederkomst voor de Ekklesia gaat
geen komst van Elia vooraf. Aan de tweede komst van de Messias voor Israël gaat
wel de komst van de profeet Elia vooraf.
Ik kom
nu terug op het citaat uit de Seder Olam:
In Ahaziah s second year Elijah was hidden and will not
be seen again until King Messiah will come, then he will be seen, then hidden a
second time until Gog and Magog come.
Gog en
Magog kennen we vanuit de profeet Ezechiël hoofdstuk 38 en vanuit het laatste
Bijbelboek: Apocalyps hoofdstuk 20:8. Bij de profeet Ezechiël gaat de oorlog
van Gog en Magog tegen het teruggekeerde Israël vooraf aan het Messiaanse
vrederijk. In het boek Openbaring of Apocalyps zien we Gog en Magog vermeldt na
het Messiaanse vrederijk, na een periode van duizend jaar, dat satan gebonden
was. Gog en Magog staan in Openbaring model voor alle volken die nogmaals in
opstand komen en van de vier hoeken der aarde oprukken. Dit terwijl bij de
profeet Ezechiël Gog en Magog alleen uit het verre noorden naar het land Israël
optrekt. Er worden in de Bijbel aldus twee oorlogen met Gog en Magog beschreven
met een interval van minstens duizend jaar. Het moet echter duidelijk zijn dat
de Seder Olam naar de Gog en Magog van de profeet Ezechiël verwijst.
De
Seder Olam lijkt twee komsten van Elia te beschrijven en dit na zijn opname
door vurige wagens in 887 v. Chr.: een eerste komst in wat we nu terugkijkend herkennen
in de persoon en de bediening van Johannes de Doper en een tweede maal dat nog
toekomst is, maar ook ooit geschiedenis wordt, wanneer Gog en Magog naar het
land Israël getrokken zullen worden. Een land dat dan pas voorspoed en vrede
kent.
Ezechiël
38:8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in toekomende jaren zult gij
optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat
uit het gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot
een blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid;
allen wonen zij in gerustheid.
De
hiervoor beschreven toestand van gerustheid is nog geen realiteit voor het
sinds 1948 nationaal herstelde Israël maar kunnen we op basis van het
Profetisch Woord van de Bijbel verwachten. En dit geldt ook voor de buurlanden
van Israël die ook geen vrede kennen. Het is momenteel nog wachten op een
algemene vrederegeling voor het Midden-Oosten. Op basis van wat de profetische
boeken van de Bijbel voorzeggen zal er nochtans in de toekomst een algemene
(schijn)vredesregeling komen. De huidige burgeroorlog in Syrië zal eens ophouden
en tot een oplossing komen. En ook met de Arabische Palestijnen zal het eens
tot een vredesregeling komen waarbij heel het gebied zijn vruchten van zal
plukken. Het is wachten op een nieuwe Yitzhak Rabin in Israël en op Arabische
leiders die tot compromissen bereid zijn. Het zal echter een schijnvrede zijn
en een periode van grote misleiding. (zie het artikel van 07-04-2014: Wat
gebeurde er nu werkelijk met de ark van het Verbond?) Het is in deze tijd dat
de profeet Elia opnieuw zal optreden.
Zoals
ik al schreef plaatst het Bijbelboek Openbaring twee getuigen in het Jeruzalem
van de eindtijdperiode en niet één. Er zijn heel wat christen-onderzoekers die
in de twee getuigen van het Bijbelboek Openbaring 11 alvast één getuige
herkennen: de profeet Elia namelijk. En dit is goed mogelijk. Naar de
identiteit van de andere getuige is het moeilijker gissen. Indien het Mozes is,
zal deze voor een tweede maal moeten sterven. De twee getuigen van God te
Jeruzalem in de eerste helft van de zevenjarige eindtijdperiode worden namelijk
door het Beest (Openbaring 13) gedood. In het geval van de profeet Elia en
indien hij een van de twee getuigen is, wordt dan het volgende Schriftwoord
vervuld:
Hebreeën
9:27 En zoals het de mensen beschikt is, éénmaal te sterven en daarna het
oordeel, 28 zo zal ook Christus, nadat Hij Zich éénmaal geofferd heeft om veler
zonden op Zich te nemen, ten tweeden
male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten.
De
profeet Elia heeft tijdens zijn periode op aarde de dood niet moeten ondergaan
en zou dan volgens het Schriftwoord van Paulus aan de Hebreeën ook eenmaal moeten
sterven.
Er is
in de Bijbel nog één mens vermeldt die niet heeft moeten sterven maar die net
zoals Elia vele duizenden jaren later, naar de hemel van God opgenomen werd:
Henoch.
Genesis
5:18 Toen Jered honderd tweeënzestig jaar geleefd had, verwekte hij Henoch. 19 En Jered leefde, nadat hij
Henoch verwekt had, achthonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 20 Zo
waren al de dagen van Jered negenhonderd tweeënzestig jaar; en hij stierf. 21
Toen Henoch vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Metuselach. 22 En Henoch wandelde met God, nadat hij
Metuselach verwekt had, driehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.
23 Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar. 24 En Henoch wandelde met God, en hij was niet
meer, want God had hem opgenomen.
Het
Bijbelboek Genesis hoofdstuk 5 geeft de volledige geslachtslijst van de
zogenaamde oudvaders vanaf Adam tot aan de Grote Vloed met Noach en zijn drie
zonen. Heel summier staat er dan in de verzen 18 tot 24 dat Henoch met God
wandelde en er op een gegeven moment niet meer was, want God had hem opgenomen.
In de Hebreeënbrief wordt Henoch in de lijst van geloofshelden vermeldt:
Hebreeën
11:5 Door het geloof is Henoch weggenomen
zodat hij de dood niet zag, en hij
werd niet meer gevonden, want God had hem weggenomen. Want vóórdat hij werd
weggenomen, is van hem getuigd, dat hij Gode welgevallig was geweest; 6 maar
zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God
komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig
zoeken.
En als
laatste verwijst ook Judas, de broeder van Jakobus, in zijn Nieuwtestamentische
brief (1:14) kort naar Henoch.
Indien
Hebreeën 9:27 hier rechtsgeldigheid heeft dan is Henoch een mogelijke kandidaat
voor één van de twee getuigen? Maar Henoch behoorde tot een heel andere
bedeling. De periode namelijk voor de Grote Vloed. De bedeling van het geweten
die volgde na de uitdrijving uit het Paradijs, de hof van Eden. Een bedeling
die eindigde in het oordeel van de ramp van de Zondvloed of Grote Vloed.
Het
blijft moeilijk om historische namen aan de twee getuigen van het Bijbelboek
Openbaring 11 te geven. En dan vooral omdat de namen ons niet geopenbaard
werden. Waarom? Ik weet het niet.
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
|