Over de
tetrade van bloed-manen die tijdens de jaren 2014 en 2015 vier maal gelijk
vielen met de Joodse feestdagen van Pesach en Sukkot, is in de jaren die daar
aan vooraf gingen, heel wat geschreven en gepubliceerd. Men verwees o.a. naar
de eerdere tetrade van de jaren 1949/1950 en van 1967/1968 in relatie tot de
nieuwe staat Israël. De indruk werd gewekt dat er in en rond Israël in 2014/2015
heel wat te gebeuren stond. Sommigen zagen de geprofeteerde Apocalyps in de Bijbel
een aanvang nemen. De profetie van Joël 2:31 stond te gebeuren.
Joël
2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat
leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen
dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op
de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen
geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis
en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En
het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal
worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE
gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen.
(NBG
1951 vertaling)
Het
citaat van de profeet Joël leert nochtans geen tetrade van
maansverduisteringen. Er staat geschreven: De zon zal veranderd worden in
duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt.
Een natuurlijke zonsverduistering valt per definitie samen met de nieuwe maan,
als de maan tussen de zon en de aarde staat. Een maansverduistering valt samen
met een volle maan, als de aarde tussen de zon en de maan staat.
De
profeet Joël spreekt echter over iets buitengewoons, iets dat niet 'natuurlijk'
is, iets 'bovennatuurlijks', een ingrijpen van God.
De
tetrade van 2014/2015 stond los van de eindtijdprofetie van de Joël. Op God s
tijd en op een dag die astronomisch niet te berekenen valt, zal deze profetie
pas uitkomen. Aan die Dag gaan trouwens heel wat dagen, tijden en tekenen
vooraf. Lees hierna een volgend relevant hoofdstuk van de profeet Joël:
Joël 3:1
Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer
Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar
het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake
van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid
hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen,
en een jongen gaven voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij
konden drinken. (NBG 1951 vertaling)
De
profeet Joël verwijst in geen een van de drie hoofdstukken van zijn Bijbelboek naar
een toen regerende koning in Israël of Juda, waarmee het optreden van de
profeet gedateerd zou kunnen worden. Heel opmerkelijk: de profeet Joël verwijst
ook nergens naar de grote mijlpalen in de Joodse geschiedenis: namelijk de
Babylonische ballingschap van 605 tot 535 v. Chr., noch naar de wereldwijde
ballingschap die volgde na het jaar 70 AD toen de Romeinen de stad Jeruzalem en
Tempel vernietigden, en de Joden in krijgsgevangenschap wegvoerden.
Het
onderwerp van het Bijbelboek Joël is uitsluitend: de dag des HEREN, of de
oordeelsdag. Het Boek is gericht aan het Juda van de eindtijd.
Joël 1:15
Wee die dag, want nabij is de dag des
HEREN; als een verwoesting komt hij van de Almachtige.
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem,
Het
hiervoor vermelde citaat uit Joël 3:1 werd niet vervuld in 1948 toen de
Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967 toen
Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar zal
pas vervuld worden in de tweede helft van een toekomstige zevenjarige eindtijdperiode, de zeventigste
jaarweek van de profeet Daniël.
In
november 1947 sprak de VN zich uit voor de deling van het Britse mandaatgebied
Palestina in een Joodse en een Arabische staat, en in het jaar daaropvolgend in
mei 1948 werd de staat Israël afgekondigd. De historische tetrade van
1949/1950 kwam hier te laat. Tenzij men bedenkt dat tussen de Joodse
feesten van Pesach en Sukkot in 1949 de VN-vredesconferentie te Lausanne
plaatsvond. De jonge staat Israël weigerde daar alle 700.000+ Arabische
vluchtelingen (vrouwen, kinderen, grijsaards) als gevolg van de
onafhankelijkheidsoorlog opnieuw binnen te laten. Het begin van veel miserie sindsdien
en een overtreding van de Thora (Exodus 22:21). Ik begrijp wel de
omstandigheden waar de jonge staat Israël zich in bevond, na het afslaan van de
binnenvallende Arabische legers tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van
1948/49. Het was een strijd op leven of dood geweest.
De
tetrade van 1967/1968 viel gedeeltelijk gelijk volgens profetische lijnen. In juni
1967 overwon Israël in zes dagen tijd een overweldigende Arabische coalitie en nam
alle Bijbelse gebieden in bezit met als hoofdprijs Oost-Jeruzalem en de
Tempelberg. De toenmalige regering van Israël had na de drie Arabische nee s
van Khartoem: geen erkenning geen onderhandelingen en - nooit vrede -, het verkregen gebied moeten
annexeren en de Arabische bevolking aldaar burgerrechten geven. De jonge staat
Israël koos een andere weg. Zes jaar later in 1973 volgde de Jom Kippoeroorlog.
Op hun heiligste feestdag, de grote verzoendag, een dag waarop ze veilig van
enige agressie hadden moeten zijn, werden ze door een gevaarlijke Egyptisch/Syrische
coalitie overvallen. Een offensief dat zij met veel moeite konden afslaan.
Men kan
stellen dat het vanaf 1967 definitief fout is gegaan en er sindsdien andere
wetmatigheden spelen die uiteindelijk zullen uitmonden in Jacob s benauwdheid,
de grote verdrukking, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.
Aan het
einde van de zevenjarige eindtijdperiode, de dag des Heren, gaat het vervolg
van Joël 3:1 pas in vervulling:
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in
het lot van Juda en van Jeruzalem,
2 zal
Ik alle volken verzamelen en
afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik
zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van
mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij
mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven
voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.
Dit
vers sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps dat een
Nieuwtestamentisch profetisch Boek is, en het sluitstuk van alle Oudtestamentische
profetieën wat het herstel van de Joden betreft, nationaal en geestelijk in het
oude land der vaderen: Israël. Het dal van Josafat bij de profeet Joël is in
het Boek Openbaring, het gebied van Harmageddon. En de vermelding alle
volken; dat zijn in deze tijd de Verenigde Naties die aldus eens in de
toekomst naar het land Israël getrokken zullen worden.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015 ga ik
uitvoerig in op de chronologie vanaf Genesis tot de komst van Jezus Christus. Voor
wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Wanneer
we de Masoretische tekst van de Bijbel volgen kan men berekenen dat het vanaf Genesis
tot de inhuldiging van de Tempel van Salomo in het jaar 996 v. Chr.,
drieduizend jaar waren. Het is aldus eenvoudig te berekenen dat wanneer Salomo
rond het jaar duizend voor Christus leefde, het in totaal ongeveer zesduizend
(plus) jaar zijn vanaf de Schepping tot op heden. Een dwaasheid voor velen, maar
niettemin een chronologie die vanuit de Bijbel (Masoretische tekst) aangetoond
kan worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, appendix 5, verbind ik de Anno Mundi jaartelling met de westerse
kalender.
Daarnaast
hebben we de Griekse Septuagintvertaling van het Oude Testament daterend van de
derde eeuw voor Christus, die echter hogere jaartallen hanteert. Zo heeft de
Septuagint-LXX een totaal van 2242 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed in plaats
van de 1656 jaar van de Masoretische tekst. En vanaf de zondvloed of grote
vloed tot de geboorte van Abram heeft de Septuagint een totaal van 1172 jaar in
plaats van 352 jaar volgens de jaartallen van de Masoretische tekst. Er bestaan
aldus vraagtekens.
Mijn werk
TIJD en TIJDEN heb ik
chronologisch opgebouwd rond het fundament van de sabbat- en jubeljaartelling zoals
William Whiston, een vriend en tijdgenoot van Isaac Newton, het al in de achttiende
eeuw van onze jaartelling uitbracht. William Whiston heeft verder vooral
bekendheid gekregen door zijn voortreffelijke vertaling naar de Engelse taal
van de werken van Flavius Josephus.
Het
bijzondere aan zijn sabbat- en jubeljaartelling was zijn vaststelling dat in
het oude Israël de sabbatjaarcyclus vanaf haar instelling in 1443 v. Chr. met
de inbezitneming van Kanaän door de Israëlieten, altijd in één cyclus ononderbroken
voortging. Het Jubeljaar, het vijftigste jaar in deze cyclus, betekende geen
onderbreking maar begon in de maand Tishri (september/oktober) van het negenenveertigste
jaar van de sabbatjaarcyclus, en liep verder tot september/oktober van het
nieuwe jaar, waarin intussen al een nieuw sabbatjaar cyclus van zeven maal
zeven jaar begonnen was.
William
Whiston geeft in zijn werk tien verwijzingen naar historische sabbat- en
jubeljaren die vanuit de Bijbel, de Makkabeeënboeken en de werken van Flavius
Josephus geduid kunnen worden. Tegelijkertijd bevestigen deze historische
verankeringen de juistheid van Whiston s bevinding. In mijn werk Genesis
versus Egyptologie, 2009 voegde ik nog een elfde chronologische verankering
toe, die ik ontdekt had bij het uittekenen van mijn chronologische constructie
op millimeter papier. Het jubeljaar namelijk van 562/561 v. Chr., het jaar wanneer
de Babylonische koning Evil Merodach in zijn eerste regeringsjaar, na de dood
van zijn vader Nebukadnezar, koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste
jaar van zijn gevangenneming en ballingschap, uit zijn gevangenis bevrijdde. Dit
kon geen toeval zijn.
Naar
mijn weten maken weinig of geen chronologen vandaag gebruik van de wijze van
tellen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston en komen als een
gevolg hiervan tot geheel andere jaartallen wat betreft bijvoorbeeld het jaar
van de Exodus, de splitsing van het Rijk van Salomo, de val van Samaria, de
belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib, enz.
En wat
zelfs nog extra verwarring geeft, is wanneer sommigen met de foutieve verkregen
jaartallen uit het verleden het begin van het zevende millennium Anno Mundi
trachten te berekenen.
Dat de
datering van de Bijbelse geschiedenis zo moeilijk lijkt komt vooral voort door
de druk die er bestaat van de zijde van de orthodoxe Egyptologie en
Assyriologie; twee wetenschappen die in hun tijdsconstructies geen rekening met
de Bijbels-historische chronologie houden. Met mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de gefabriceerde jaartallen van de
koningen van Assyrië en Egypte aan de Bijbelse chronologische gegevens
aangepast.
Wat betreft de link nu naar de huidige tijd zijn het
de jubeljaren van William Whiston die de brug vormen. Het dertigste jubeljaar
sinds de instelling ervan viel in het jaar 27/28 AD. De gebeurtenissen zoals
beschreven in het Lucas evangelie hoofdstuk 4 met de Heer Jezus die in de
synagoge de profetie van Jesaja 61 citeerde en het aangename jaar des HEEREN
uitriep, dienen hier op de tijdsbalk geplaatst. De verdere geschiedenis is
algemeen bekend. De Joden van toen hebben Jezus van Nazareth als Messias
afgewezen. Veertig jaar later in 70 AD gingen zij voor een tweede maal in
ballingschap en werd de tempel te Jeruzalem voor een tweede maal vernietigd.
Een onveranderde toestand sindsdien van bijna tweeduizend jaar. Sinds 1948
kennen we het nationale herstel van de staat Israël en is er sindsdien de
verwachting bij velen zowel in het christendom als in het Jodendom dat het door
de HERE God beloofde herstel van alle dingen nabijgekomen is. Aan dit beloofde
herstel zijn echter voorwaarden verbonden.
En zo
komen we tot de invulling van de link tussen de Bijbelse geschiedenis, die
afgesloten werd in de periode 30/70 AD, tot de huidige tijd. Het is weer de
jubeljaartelling volgens Whiston, die ons de weg wijst. Het zeventigste
jubeljaar viel, wanneer we de wijze van tellen van William Whiston naar de
toekomst toe hanteren, in 1987-okt./1988-sept.
Het daaropvolgende 71ste jubeljaar staat genoteerd voor het jaar oct2036/sept2037 AD.
De Heer
Jezus Christus verkondigde met het Jubeljaar van 27/28 AD aan de Joden in de
synagoge te Nazareth dat de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 nu voor hun oren
vervuld was. Het antwoord van de Joden ter plaatse kunnen we lezen in Lucas 4:29
Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van
de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten. 30 Maar
Hij ging midden tussen hen door en vertrok.
De Heer
Jezus werd afgewezen, of zoals het in het Johannesevangelie beschreven staat:
hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.
Het is
interessant om in dit beknopte artikel de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 volledig
te citeren aangezien de inhoud van de woorden van Jesaja aansluiten bij het
Jubeljaar zoals het beschreven staat in het Bijbelboek Leviticus.
Jesaja
61:1 De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij
heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te
verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en
voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN
(hier stopte de Heer Jezus met voorlezen en
sloot de boekrol een tijdskloof inmiddels van bijna 2000 jaar)
en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 om
over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En
men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN, tot
zijn verheerlijking. 4 Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het
verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin
liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht. 5 Vreemden zullen
gereed staan om voor u de kudden te weiden, vreemdelingen zullen uw akkerlieden
en uw wijngaardeniers zijn; 6 maar gij zult priesters des HEREN heten, dienaars
van onze God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken genieten en u op
hun heerlijkheid beroemen. 7 In plaats van uw schande gewordt u dubbele
vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen
zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun
geworden. 8 Want Ik, de HERE, heb het
recht lief. Ik haat onrechtmatige roof, Ik zal hun stipt hun loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten. 9
En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te
midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht
zijn, dat de HERE gezegend heeft. 10 Ik verblijd mij zeer in de HERE, mijn ziel
juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met
de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die
zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich
met haar versierselen tooit. 11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en
een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here HERE gerechtigheid en lof
doen uitspruiten voor het oog van alle volken. (NBG Vertaling 1951)
Het beloofde
herstel van Israël (en via hen de hele schepping) zoals beschreven in Jesaja
hoofdstuk 61 vanaf vers 2 laat nog op zich wachten maar is een wetmatigheid die
ooit vervuld zal worden. De sleutel is Israël. We stellen echter vast dat na
het uitroepen van de staat Israël in mei 1948 de beloofde zegeningen verbonden
aan de sabbat en jubeljaren uitbleven. De vroege en late regen, die maakten
dat het land Israël van de oudheid zo vruchtbaar was, kwam in 1948 en daarna niet
terug. Integendeel, water en vooral het tekort aan water is een blijvend
probleem in de nieuwe staat Israël. De Israëli s zijn uiterst vindingrijk en
hebben een ingenieus irrigatiesysteem ontworpen waarbij water helemaal van in
het noorden uit het meer van Galilea tot in het zuiden in de Negev-woestijn en
elders geleid wordt en druppelsgewijs gebruikt. Prachtig en om bewonderend naar
te kijken, maar het blijft echter mensenwerk.
Zoeken
naar bijzondere gebeurtenissen in jubeljaren volgend op het jubeljaar van 27/28
AD leveren geen resultaat op. Het is het tijds-dal waarin dat de HERE God Zijn
EKKLESIA, Zijn Gemeente, uitroept en Israël voor het grootste gedeelte van deze
tussentijd in de diaspora leeft.
Toch
zijn er raakpunten in de tijd te vinden. Zulk een scharnierjaar naar mijn mening, was het jaar 1517 AD. In oktober van dat jaar ging in
Europa namelijk de reformatie van start met een moedige hervormer Maarten
Luther die zijn 95 stellingen tegen de aflatenleer van de Roomse Kerk, tegen de
deur van de kerk te Wittenberg nagelde. Iets heel opmerkelijk nu, en minder
bekend in het Westen, in datzelfde jaar 1517 veroverden de Turken namelijk Jeruzalem
op de Arabieren, en begon de Turkse periode van heersen over het van Joden
ontvolkte gebied van Israël. Toeval? Ik meen van niet. Vanaf de exodus uit
Egypte in 1483 v. Chr. waren er in
1517 AD 2999/3000 jaar verlopen. Wat
een opmerkelijk profetisch jaartal is. De Ottomanen of Turken zouden tot het
jaar 1917 over Jeruzalem heersen en
het gebied in een soort profetische winterslaap houden. In december 1917 zouden
de Britten tijdens de eerste wereldoorlog de stad en het gebied op de Turken
veroveren. Dit is exact een tijdsperiode van 400 jaar dat overeenkomt met sommige getallenperiodes die in de
Bijbel gehanteerd worden. Maar er is meer aan de hand dat lijkt op sturing van
Gods wege. In november 1947 stemde
de VN bij meerderheid tot splitsing van het Britse mandaatgebied Palestina in
een Joodse staat en een Arabische. De Arabieren stemden tegen maar de Joden
accepteerden de deling en proclameerden enkele maanden later hun staat. Tussen
1517 en 1947 zitten er 430 jaar wat weer
een bijzondere Bijbelse tijdsperiode is, die er ten tijde van het Oude
Testament zat tussen het geven van de belofte aan Abraham van een land en een
volk en het geven van de wet aan Mozes. Er is dus meer onder de zon dan menig
iemand zou vermoeden (of willen zien). Nog een opmerkelijke Bijbelse
tijdsperiode van 50 jaar ditmaal,
zit er tussen het eerste Zionistische congres van 1897, alwaar gepleit werd voor de oprichting van een Joods
thuisland, en het jaar 1947. Van het
jaar 1947 met de deling van Palestina door de VN, tot 1987, het begin van het zeventigste jubeljaar, waren het veertig
jaar, wat weer een herkenbare Bijbelse tijdsperiode is. Denk aan de periode van
veertig jaar dat de Israëlieten na de exodus en het geven van de Wet, in de
woestijn doorbrachten, als een gevolg van hun weigering het Beloofde land
binnen te trekken.
Het
aangename jaar des HEEREN brak echter in 1987
niet door. Geen een van de beloften verbonden aan het Jubeljaar ging op 3 oktober 1987 met de Grote Verzoendag
of Jom Kippoer, in vervulling.
Integendeel, diezelfde maand vond op zwarte maandag 19 oktober in New York een
beurscrash plaats dat het begin van een wereldwijde financiële crisis inluidde
die tot op vandaag nazindert. En twee maanden later begon er een Arabische
volksopstand in Gaza, Judea en Samaria tegen het Israëlische militaire bestuur,
een opstand die manu militari door Israël de kop werd ingedrukt.
Men is
al eens in de verleiding om op basis van de eerder beschreven scharniermomenten
in de tijd berekeningen naar de toekomst toe te maken. Dit is een oefening die
menigeen al eens gemaakt heeft en in de media gelanceerd. De periode van de tetrade van bloed-manen van 2014/2015 ligt nu achter
ons en is een goed voorbeeld van zulke pogingen tot berekenen van het begin
van de Apocalyps.
Een
volgend opmerkelijk toekomstig jaartal is het jaar 2017. Op basis van de
telling van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston is het jaar van de
exodus te berekenen in 1483 v. Chr. We zagen eerder al dat het 3000 jaar waren
tot het jaar 1517 met de heerserswissel over Jeruzalem. In datzelfde jaar begon
in het christelijke Europa de Reformatie.
In 2017
zal het 500 jaar geleden zijn dat de Reformatie begon en is het 3500 geleden dat de Exodus plaatsvond.
Wat de berekening/optelling van de voor Christus-jaartallen betreft, moeten we
rekening houden dat het jaar nul niet bestaat, en we bij de optelling van 1483
plus 1517 één jaar moeten aftrekken. Het zal dus met Pesach anno 2018 pas zijn
dat het 3500 jaar terug tot de exodus is. In 2018 zal het nationaal herstelde
Israël ook zijn zeventigjarig bestaan vieren. Zal dit jaar iets bijzonders te
zien geven? Ik weet het niet. Wat de wederkomst van Christus in de tussen-tijd wederhoudt, zijn
wetmatigheden zoals de vrije wil van de mens in het aannemen of afwijzen van de
HERE God, het ingaan van de volheid der heidenen, en de maat der zonde.
Wat dit laatste betreft is er een
voorbeeld in het Oude Testament over een
uitstel van oordeel. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten
onder leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf
verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is
een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen
gedurende veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper
kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een
vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen
het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met
zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten het land in te nemen.
Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het land willen
binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien ongehoorzame
verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen
van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het
Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven zijn (Numeri
14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb, achtendertig jaar
later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.
Tegelijkertijd betekende de ongehoorzaamheid van de
Israëlieten een uitstel van oordeel over
de Amorieten en de andere bewoners van het land Kanaän. De maat van hun zonde
was nochtans vol.
Genesis 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet
voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en
zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch
Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij
uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij
zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de
ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. 17 En het
geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een
rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. 18 Ten zelfden
dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit
land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier
Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en
den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den
Girgaziet, en den Jebusiet.
De tijd was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering
uit het land, maar als een gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig jaar respijt, uitstel van
executie. Mozes behoorde tot het vierde geslacht. Hij ging terug tot op Levi,
een van de twaalf zonen van Jakob/Israël.
Misschien kunnen we in het licht van deze geschiedenis
de lijn doortrekken naar het moderne Israël en de Arabische buurlanden. Wel
moet ik opmerken dat de Arabieren vandaag, geen Amorieten of Amalekieten zijn,
maar ook Semieten die in de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong
terugvinden. Op hen rusten uiteindelijk ook beloften van herstel in het komende
Messiaanse Vrederijk. Zie o.a. het artikel van 18-06-2015 op dit blog i.v.m. Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2731643
Zij zijn wel sinds de dagen van Ismaël tegenstanders
van Israël en betwisten het recht op het Beloofde Land. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De
Assyriërs en Abraham, blz. 47-58.
Bij het
prille begin van de Ekklesia in het jaar 30 AD vroegen de discipelen naar de
tijd van het herstel van alle dingen en het antwoord van de Heiland was het
volgende:
Handelingen
1: 6
Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd (30 AD)
het koningschap voor Israël? 7 Hij
zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten,
waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult
kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn
getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste
der aarde.
Het was
niet de zaak van de EKKLESIA om de tijden of gelegenheden te berekenen
wanneer God zijn oud-verbondsvolk Israël geestelijk en nationaal in het oude
land der vaderen zal herstellen.
En
later zal de apostel Paulus in zijn twee Thessalonicenzenbrieven in dezelfde
zin waarschuwen:
2
Thessalonicenzen 2:1 Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de
komst van [onze] Here Jezus Christus en
onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in
onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking,
hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren
(reeds) aanbrak. (NBG Vertaling)
Aan de
wederkomst van de Heer Jezus Christus gaan zoals bij de geboorte van een kind
weeën vooraf (Matteüs 24:8). De tijd voor de geboorte van een kind kan men
vanaf de bevruchting schatten op ongeveer negen maanden. Gaat men voorbij negen
maanden spreekt men in mensentaal van een ezels-dracht. Zo zal het naar mijn
mening ook zijn met de periode die vooraf gaat aan de tweede komst van
Christus. De weeën zijn alleen een indicator, dat het nabij tot zeer nabij is.
En sommige hevige weeën die er op lijken te wijzen dat het nu snel te gebeuren
staat, kunnen daarna ook weer een uitstel kennen.
Het
zevende millennium sinds de Schepping zijn we binnengegaan in oktober 2005 AD
en dit wanneer we aannemen dat de Masoretische tekst van onze Bijbel met haar
jaartallen, de correcte is en we de jubeljaartelling volgens William Whiston
volgen. Een wijze van sabbat- en jubeljaartelling die via elf historische
verankeringen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus op de tijdsbalk
verankerd is en aldus bewezen. Het antwoord op de vraag waarom het vrederijk
met de komst van de Messias niet is doorgebroken in 1987 ligt bij de
wetmatigheden die de Bijbelse toekomstprofetieën inhouden. Het aanbod, de
uitkomst, werd Israël in de periode 1947/1967 aangeboden en het was aan hen om
hier naar te handelen. Na 1967 is het definitief fout gelopen en als een gevolg
van diezelfde wetmatigheden die we in het profetische woord vinden wordt nu een
andere piste die naar het herstel aller dingen (zie Handelingen 3:12-21),
gevolgd. Daarom meen ik dat we opnieuw in een bijzondere profetische tijdskloof
terecht gekomen zijn, en het rekenen met bepaalde tijdsperioden geen concrete
data opleveren.
Hierna
een citaat van de profeet Hosea dat in een notendop God s weg met hen
schildert, hoe Hij met zijn oude Verbondsvolk uiteindelijk tot Zijn doel zal
komen.
Hosea
5: 14
Want Ik ben als een leeuw voor Efraïm, en als een jonge leeuw voor het huis van
Juda. Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; 15 Ik zal wegnemen, zonder dat iemand
redden kan. Ik zal heengaan (30 AD Hemelvaart Messias), Ik
wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en
mijn aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij
verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want
Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons
verbinden. 2 Hij zal ons na twee
dagen doen herleven (20?? AD), ten
derden dage (het Messiaanse Vrederijk) zal Hij ons oprichten,
en wij zullen leven voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen,
ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt
Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land besproeit.
Wanneer
we één dag als een periode van duizend jaar willen herkennen dan leert dit
Schriftgedeelte dat na een periode
van tweeduizend jaar van verdrukking, Israël opnieuw hersteld zal worden. De
derde dag is dan de periode van duizend jaar die we in het boek Openbaring
vinden wanneer we dit boek in zijn geheel als profetie willen herkennen. Het is
de periode van het Messiaanse Vrederijk waar de profeten uit het Oude Testament
over gesproken hebben. Daarna pas volgt het volledige herstel van alle dingen
en begint de eeuwigheid.
Het
voorgaande moet duidelijk maken dat men geen berekeningen kan maken naar het
uur, dag, maand en/of jaar van de wederkomt van Christus. Dat is uitsluitend in
God s hand. Hij is soeverein. Ieder kind van God mag wel van één ding
overtuigd zijn: God heeft alles onder controle.
Ik hoop
dat ik met mijn bijdrage niet toevoeg aan de verwarring die er over dit thema
bestaat, maar dat het een aanvulling mag zijn. Ik studeer en schrijf alleen
maar naar de mate van de genade die mij gegeven is (Efeze 4:7).
want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkerenâ¦
Het
feit dat we stoffelijk zijn en uiteindelijk over een leeftijdsspan heen, tot
stof wederkeren, maakt dat we ook een mensenleven van de geboorte tot het
sterven chronologisch op een tijdsbalk kunnen uittekenen. De Bijbel geeft de
mens in Psalm 90, een leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, afhankelijk
of we zeer sterk zijn of niet. We weten allen dat hierop uitzonderingen
mogelijk zijn. Boeiend het dat Mozes de auteur van Psalm 90 is, en aldus deze
psalm ongeveer 3500 jaar oud is. Maar vooral verbazend vanwege de opgegeven
leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, een levensspan die in het Westen pas
in de twintigste eeuw als een gemiddelde, bereikt werd. De voedings- en
reinigings-wetten van Mozes zullen zeker in het oude Israël ook hun rol
gespeeld hebben.
Psalm
90:1 Een gebed van Mozes, den man Gods. HEERE! Gij zijt ons geweest een Toevlucht van
geslacht tot geslacht. 2 Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de
wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. 3 Gij doet den mens wederkeren tot
verbrijzeling, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen! 4 Want duizend
jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als
een nachtwaak. 5 Gij overstroomt hen; zij zijn gelijk een slaap; in den
morgenstond zijn zij gelijk het gras, dat verandert; 6 In den morgenstond
bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort.
7 Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt.
8 Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht
Uws aanschijns. 9 Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid; wij
brengen onze jaren door als een gedachte.
10 Aangaande de dagen
onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig
jaren; en het uitnemendste van die is moeite
en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen.
11 Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat
Gij te vrezen zijt? 12 Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart
bekomen. 13 Keer weder, HEERE! tot
hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten. 14 Verzadig ons in den
morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in
al onze dagen. 15 Verblijd ons naar de dagen, in dewelke Gij ons gedrukt hebt,
naar de jaren, in dewelke wij het kwaad gezien hebben. 16 Laat Uw werk aan Uw
knechten gezien worden, en Uw heerlijkheid over hun kinderen. 17 En de
liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods; zij over ons; en bevestig Gij het werk
onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat. (Statenvertaling)
De
vermelde zeventig tot tachtig jaar als leeftijdsspan kan ook volgens de Bijbel
verder in belangrijke ontwikkelingsfasen ingedeeld worden. Ook op geestelijk
gebied:
1
Johannes 2:12 Ik schrijf u, kinderkens,
want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. 13 Ik schrijf u, vaders! want gij hebt Hem gekend, Die
van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen,
want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den
Vader gekend. (Statenvertaling)
We beginnen
(zowel geestelijk als lichamelijk) als kind, vervolgens groeien we naar
jongeling toe en daarna het ouderschap. Het getal zeven valt in deze fase van
ontwikkeling op. In het Oude Testament werd men voor zijn daden
verantwoordelijk gesteld vanaf het eenentwintigste levensjaar (20-plus). Dat
merken we in de Exodusgeschiedenis waar alle van het Israëlitische geslacht, van
ouder dan twintig jaar, die weigerden het Beloofde Land binnen te trekken,
veroordeeld werden tot veertig jaar in de wildernis en daar ook aan hun einde
kwamen.
De
beschreven leeftijdsspan van de mens, die overigens getekend is door moeite en
verdriet, eindigt volgens Psalm 90:3 in de verbrijzeling van het lichaam.
De dood
is over de mens en de schepping gaan heersen vanaf Genesis 3:17 zo zij het
aardrijk om uwentwil vervloekt; en met
smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. 18 Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en
gij zult het kruid des velds eten. 19 In
het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde
wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult
tot stof wederkeren.
Dit
alles als een gevolg van het oordeel over de rebellie van de eerste mensen. Een
oordeel dat van generatie op generatie aanhoudt (Romeinen 5:12).
Doornen
en distels brengt de vervloekte aarde sindsdien voort (Genesis 3:17:19), en het
sterven heerst over alles. De Schepping is dienstbaar aan de vergankelijkheid
geworden, en kreunt zoals in een barensnood, in al haar delen (Romeinen
8:20-23).
Het
Bijbelboek Prediker hoofdstuk twaalf beschrijft in detail het aftakelingsproces
dat zich al heel vroeg in een mensenleven inzet met uiteindelijk in vers zeven,
de beschreven dood. Wat de mens onderscheidt van de dieren en de rest van de
schepping, is dat bij zijn of haar dood, zijn/haar levensadem wederkeert tot
God, die hem geschonken heeft.
Prediker
12:7 en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest
wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.
Prediker
3:19 Want het lot der mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja,
eenzelfde lot treft hen: gelijk dezen sterven, zo sterven genen, en allen
hebben enerlei adem, waarbij de mens niets voor heeft boven de dieren; want alles is ijdelheid, 20 alles gaat naar
één plaats, alles is geworden uit stof,
en alles keert weder tot stof. 21 Wie bemerkt, dat de adem der
mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem der dieren neerdaalt naar
beneden in de aarde? (NBG Vertaling 1951)
Hierna
het Bijbelgedeelte uit het boek Prediker dat in detail het aftakelingsproces
beschrijft. Ik heb tussen haakjes de Bijbelse beeldspraak verduidelijkt.
Prediker
12:1 Gedenk
dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gij zegt: Ik heb
daarin geen behagen; 2 voordat
de zon verduisterd wordt evenals het licht en de maan en de sterren en de
wolken na de regen wederkeren; 3 op de dag, dat de wachters (de
armen) van het huis (het lichaam) beven en de sterke mannen (de benen)
zich krommen, en de maalsters (de tanden) ophouden, omdat haar aantal
gering geworden is, en zij, die uit de vensters (de ogen) zien, hun
glans verliezen (staar), 4 en de deuren (de oren) naar de straat
gesloten worden; als het geluid van de molen verzwakt, en de stem hoog wordt
als die van een vogel en alle tonen gedempt worden; 5 op de dag, dat men
ook vreest voor de hoogte, en er verschrikkingen op de weg zijn (insomnia), de
amandelboom (witte haren) bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de
kapperbes niet meer helpt (seks) want de mens gaat naar zijn eeuwig huis
en de rouwklagers gaan rond op de straat ; 6 voordat het zilveren
koord (ruggengraat) losgemaakt en de gouden lamp (de schedel)
verbroken wordt; voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het
scheprad in de put verbroken wordt (falen van het hart), 7 en het stof wederkeert tot de aarde,
zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken
heeft.
Dit
beschreven dienstbaar zijn aan de vergankelijkheid is voor alle mensen van alle
generaties van zowel verleden als heden gelijk. Dit zowel voor gelovigen als
voor niet-gelovigen, andersgelovigen, binnen het verbond, buiten het verbond,
enzoverder, allen worden getroffen en er is geen uitzondering.
De
aarde is sinds de eerste rebellie van de mens door de Schepper aan de
vruchteloosheid onderworpen (Romeinen 8:20), leert Paulus in het Nieuwe
Testament.
Paulus
ondervond in zijn eigen lichaam de eerdere beschrijving van het verval van de
mens. In zijn brief aan de Galaten lezen we in hoofdstuk 4 vers twaalf, dat hij
ziek geworden was. Het was vermoedelijk een oogkwaal, zoals we kunnen opmaken
uit Galaten 4:15 en Galaten 6:11:
Galaten 4:12 Weest zoals ik, bid ik u, broeders, omdat
ook ik ben zoals gij. Gij hebt mij in geen enkel opzicht verongelijkt.
13 Ja, gij weet, dat ik aan u de eerste maal, omdat ik ziek geworden was, het evangelie verkondigd heb,
14 en toch hebt gij de verzoeking,
die er voor u in mijn lichamelijke toestand gelegen was, niet als iets
verachtelijks beschouwd of ertegen gespuwd, maar gij hebt mij ontvangen als een
bode Gods, (ja), als Christus Jezus. 15 Gij hebt u toen gelukkig geprezen;
wat is daarvan over? Want ik kan van u getuigen, dat gij, ware het mogelijk
geweest, uw ogen uitgerukt en ze mij
gegeven zoudt hebben.
Aan de Korintiërs schreef Paulus
(2 Korintiërs 12:7-10) dat hem een doorn in het vlees gegeven was, een angel
die hem lichamelijk zwak maakte,waar hij onder gebukt ging.
Driemaal had hij God gebeden die angel weg te nemen, maar vergeefs. Mijn
genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid,
was het antwoord van God op Paulus gebed om genezing.
Ook andere kon Paulus niet altijd helpen. Aan Timoteüs,
zijn vriend en mede-evangelist, die aan gedurige maagongesteldheden leed
schreef Paulus (1 Timoteüs 5:23) als recept voor zijn maag, dat hij niet alleen
water zou drinken, maar ook een beetje wijn.
In de tweede brief aan Timoteüs (2 Tim. 4:20) schrijft
Paulus dat hij een medewerker met de naam Trofimus te Milete, ziek zijnde had
moeten achterlaten.
Aan de
Filippenzen schrijft Paulus in zijn brief aan hen over Epafroditus, een
medestrijder en afgevaardigde van Paulus, dat deze doodziek was geweest, maar
dat God Zich over hem ontfermd had.
Filippenzen
2:25 Maar ik achtte het noodzakelijk, Epafroditus
tot u te zenden, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, die uw
afgevaardigde was om mij te helpen in hetgeen ik nodig had. 26 Immers, hij was
vol verlangen naar u allen en ook in zorg, omdat gij gehoord hadt, dat hij ziek was. 27 Hij is ook ziek geweest, de dood nabij,
maar God heeft Zich over hem ontfermd, en niet alleen over hem, maar ook
over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben. 28 Ik zend hem dan
met te meer spoed, opdat gij, als gij hem ziet, u weer verblijden moogt en ik
minder zorg moge hebben.
Vers 27
geeft vandaag hoop aangezien we mogen weten dat God in deze tijd, de huidige
bedeling van de genade, zich wil ontfermen.
Alhoewel
er toch een groot onderscheid is met de toestand tijdens de bedeling onder de
Wet. Aan het oude Israël dat als natie met de Exodus in 1483 v. Chr. uit
Egypte getrokken was, was de belofte gegeven dat zij vrij van ziekten
zouden zijn, indien zij de Wet zouden onderhouden.
Exodus
15:26 En (Mozes) zeide: Is het, dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult,
en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt
al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen van
de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de
HEERE, uw Heelmeester!
De
troost die Paulus, de apostel der heidenen, aan de Romeinen onder de huidige
bedeling, doorgeeft is de volgende:
Romeinen
8:18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd
niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. 19
Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.
Het
openbaar worden van de zonen Gods, gebeurt bij de (tweede) komst van Jezus
Christus. Het is de in de Bijbel beloofde opstanding. Een opstanding die in
chronologische etappes gebeuren zal. Eerst de Christus, vervolgens de Ekklesia (1
Korintiërs 15:20-28), vervolgens Israël en de volken (Daniël 12:2, 3 en 13).
Het is
de troost van de tweede komst van Christus, en de daarmee gepaard gaande
opstanding van de Ekklesia, die Paulus aan de Thessalonicenzen doorgaf, wanneer
zij geliefden aan de dood, aan de verbrijzeling, moesten afgeven.
1
Thessalonicenzen 4:14 Want indien wij geloven, dat
Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem. 15
Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend
overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen,
die ontslapen zijn. 16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des
archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen
eerst opstaan; 17 Daarna wij,
die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en
alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. 18 Zo dan, vertroost elkander met
deze woorden. (NBG Vertaling 1951)
Het
begrijpen van de Romeinenbrief hoofdstuk 8 kan ook vandaag als een troost en
berusting werken wanneer men zelf (of geliefden) getroffen wordt door de eerder
in Psalm 90 beschreven moeite en verdriet eindigend in de verbrijzeling van het
lichaam.
De
Romeinenbrief heeft het over het lijden van de tegenwoordige tijd. Dit lijden
is gelijk voor gelovigen en niet-gelovigen. Alle zijn aan de dienstbaarheid aan
de vergankelijkheid onderworpen. De schepping zucht en is als in barensnood.
Romeinen
8:20 Want de
schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om
(de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in hope echter, omdat
ook de schepping zelf van de
dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid
van de heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat tot nu toe de
ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. 23 En niet alleen
zij, maar ook wij zelf, [wij,] die
de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten
bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons
lichaam.
De
enige hoop voor de van ouds rebellerende mens is het aannemen van Jezus
Christus als Heer en Heiland, en de verwachting van Zijn (weder)komst als de
Losser die alles hersteld.
Filippenzen
3:20 Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen,
waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, 21 die ons vernederd lichaam veranderen zal,
zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht,
waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen
Romeinen
8:24 Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen
hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25 Indien wij echter hopen op
hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. 26 En evenzo komt de
Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar
behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.
27 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij
namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit. 28 Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen,
die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. 29 Want die
Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot
gelijkvormigheid aan het beeld zijns
Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij
tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft,
dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen
heeft Hij ook verheerlijkt. 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als
God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen
Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet
alle dingen schenken? 33 Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het,
die rechtvaardigt; 34 wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat
meer is, de opgewekte, die ter
rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. 35 Wie zal ons scheiden van de
liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of
naaktheid, of gevaar, of het zwaard? 36 Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil
worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen.
37 Maar
in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad.
38 Want ik ben verzekerd, dat noch
dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch
krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen
scheiden van de liefde Gods, welke
is in Christus Jezus, onze Here. (NBG Vertaling 1951)
In de
vierde eeuw na Christus tijdens de regeerperiode van Keizer Constantijn werd in
het zuiden van de hedendaagse Sinaïwoestijn op de plaats waar men meende dat
Mozes de Tien Geboden in ontvangst nam, een klooster gebouwd. Tot in de
twintigste eeuw zou men zonder meer aannemen dat deze plaats en berg ook de
berg Gods was, zoals in de Bijbel beschreven. Een beetje Bijbelstudie maakt
echter al snel duidelijk dat men voorbarig voor deze locatie gekozen heeft.
Galaten
4: 21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de
wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de
slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees
verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een
diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is
Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent
de berg Sinaï in Arabië. Het staat
op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in
slavernij.(NBG Vertaling 1951)
De
apostel Paulus plaatst de berg Sinaï duidelijk en gezaghebbend in Arabië en wijst
zelfs de locatie van de berg aan: namelijk Hagar. Een naam die Sinaï betekent.
Hij doet dit bij het doorgeven van een geestelijke les via het wijzen op twee
bedelingen in de Heilsgeschiedenis, de bedeling van de Wet namelijk, die
voorafging aan de huidige bedeling van de genade (Gal. 5:5). Maar laat ons bij
Sinaï blijven.
In mijn
werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk:
de ligging van de berg Gods in Arabië, blz. 113-120, wees ik op een studie van Howard Blum (The Gold of Exodus, The Discovery
of The Most Sacred Place on Earth, 1998). Deze onderzoeker identificeert overtuigend
de berg Jabal al Lawz in Saoedi Arabië met de Bijbelse Sinaï.
Wanneer
men een Bijbelse encyclopedie openslaat en men zoekt het woord Sinaï op, dan
blijkt dat meerdere locaties in aanmerking komen en eerlijkheidshalve vermeldt
men er telkens bij dat een en ander nog niet duidelijk is. Hetzelfde commentaar
kan men lezen bij het opzoeken van andere relevante plaatsnamen in verband met
de exodusroute zoals Teman, Paran, Seïr, Hazeroth, Etham, Shur, Horeb en Sinaï.
Dit betekent echter wel dat de weg voor verder onderzoek, openligt.
Ik laat
me leiden door wat Paulus leert betreffende de locatie van de berg Gods en de
bedoeling van dit artikel is om een en ander vanuit de andere Bijbelboeken zoals
Numeri, Deuteronomium, Habakuk, 1 Koningen en Galaten te laten bevestigen.
Vooreerst is het belangrijk om te zien welk gebied Paulus bedoelde wanneer hij
het over Arabië heeft. Het Arabië van Paulus tijd was het koninkrijk der
Nabateeërs. Een koninkrijk dat zich uitstrekte over de huidige landen: Jordanië
en het noordwesten van Saoedi-Arabië. De huidige plaats Hegra zou mogelijk in
verband met het Bijbelse Hagar kunnen verbonden worden? Het Arabische Hegra is
dan hetzelfde als het Griekse Hagar, de taal waarin Paulus zijn brieven
schreef.
Maar
ook andere Bijbelboeken wijzen de weg naar Arabië, waar de berg Gods gezocht
moet worden.
Habakuk 3:1 Het gebed van
Habakuk, de profeet. Op Sigjonot. 2 HERE, ik heb de tijding aangaande U
vernomen, ik ben, HERE, met vreze voor uw werk vervuld; roep het in het leven
in de loop der jaren, maak het openbaar in de loop der jaren; gedenk in de
toorn aan ontfermen! 3 God komt van
Teman en de Heilige van het gebergte Paran. Sela Zijn majesteit bedekt de
hemelen, en de aarde is vol van zijn lof. 4 Er is een glans als van zonlicht,
lichtstralen heeft Hij aan zijn zijde en daar is het omhulsel zijner kracht. 5
Voor Hem uit gaat de pest en koortsgloed volgt Hem op de voet. 6 Hij staat en
doet de aarde schudden; Hij ziet rond en doet de volken van schrik opspringen,
de aloude bergen liggen verpletterd, de eeuwige heuvelen zinken ineen; de
eeuwenoude wegen zijn zijne.
God komt van Teman en de Heilige van het
gebergte Paran, was al geschiedenis in de dagen van de profeet
Habakuk en verwijst naar het optreden van de HERE God bij de verlossing van
Zijn volk uit Egypte. Het hierna volgende Bijbelcitaat bevestigt dit:
Deuteronomium 33:1 Dit
is de zegen, waarmede Mozes, de man Gods, de Israëlieten vóór zijn sterven
gezegend heeft. 2 Hij zeide: De HERE is
gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit Seïr; Hij is in lichtglans
verschenen van het gebergte Paran en gekomen uit het midden van heilige
tienduizenden; aan zijn rechterzijde zagen zij een brandend vuur.
Wanneer
we Deuteronomium hoofdstuk 33 als gids gebruiken vanaf de berg Sinaï in Arabië
en de weg terug naar Egypte nemen, komen we eerst in Seïr en daarna over het
gebergte Paran aan de Egyptische grens. Seïr bevond zich in het dal van het
Seïr-gebergte, op een hedendaagse kaart wordt dit nu Shera in Jordanië genoemd.
Shera is tegenwoordig vooral bekend vanwege de Nabateese oudheidstad Petra die
daar uit de roze gekleurde zandstenen rotsen is gehouwen.
De berg
Jabal al Lawz is de meest logische keuze voor de hierboven beschreven route. Dit
is één manier ter uitstippeling van de genomen reisroute door de Israëlieten.
In het
Bijbelboek Numeri vinden we alle stopplaatsen of pleisterplaatsen van de
Israëlieten vanaf hun vertrek in Egypte tot aan Sinaï en veertig jaar later hun
reis naar het Beloofde Land. Ik heb in de Bijbeltekst bij de pleisterplaatsen
de getallen van één tot twaalf tussen ronde haakjes aangebracht.
Numeri
33:1 Dit zijn de pleisterplaatsen der Israëlieten, die uit het land Egypte
uitgetrokken waren naar hun legerscharen onder leiding van Mozes en Aäron; 2
Mozes namelijk beschreef hun tochten van pleisterplaats tot pleisterplaats naar
het bevel des HEREN; en dit zijn hun pleisterplaatsen op hun tochten. 3 Zij
braken op van Rameses in de eerste maand, op de vijftiende dag der eerste
maand; daags na het Pascha trokken de Israëlieten uit door een opgeheven hand,
voor de ogen van alle Egyptenaren, 4 terwijl de Egyptenaren bezig waren degenen
te begraven, die de HERE onder hen geslagen had, alle eerstgeborenen; de HERE
toch had aan hun goden strafgerichten geoefend. 5 De Israëlieten dan braken op
van Rameses (1) en legerden zich te Sukkot (2). 6 Zij braken op van Sukkot
en legerden zich te Etam (3), dat
aan de rand der woestijn ligt. 7 Zij braken op van Etam en keerden weder naar Pi-Hachirot (4), dat tegenover
Baäl-Sefon ligt, en zij legerden zich tegenover Migdol. 8 Zij braken op van
Pi-Hachirot en gingen midden door de zee naar de woestijn, en zij gingen drie
dagreizen ver door de woestijn van Etam en legerden zich te Mara (5). 9 Zij braken op van Mara en
kwamen te Elim (6); te Elim nu waren
twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen; daar legerden zij zich. 10 Zij
braken op van Elim en legerden zich aan de
Schelfzee(7). 11 Zij braken op
van de Schelfzee en legerden zich in de
woestijn Sin(8). 12 Zij braken
op van de woestijn Sin en legerden zich te Dofka
(9). 13 Zij braken op van Dofka en legerden zich te Alus (10). 14 Zij braken op van Alus en legerden zich te Refidim (11), waar voor het volk geen
water was om te drinken. 15 Zij braken op van Refidim en legerden zich in de
woestijn Sinai (12).
Herinner
nu dat een degelijke Bijbelse encyclopedie bij alle hierboven vernoemde
plaatsen een vraagteken plaatst. Zelfs over de ligging van vertrekplaats in
Egypte de plaats Rameses of Raämses, wordt gediscuteerd. Meerdere onderzoekers
identificeren namelijk de Bijbelse stad Rameses met het hedendaagse Qantir, en
dit als een gevolg van hun voor waarheid houden van de gehanteerde Sothis-kalender
door de orthodoxe Egyptologie, met als resultaat farao Ramses II van de negentiende
dynastie als de farao van de Exodus.
De
Bijbel plaatst het vertrekpunt van de Exodus bij de plaats Rameses nabij Zoan, het Egyptische Tanis van de
oudheid. Zie Psalm 74:12 Ten
aanschouwen van hun vaderen deed Hij wonderen in het land Egypte, het veld van
Zoan; .
De tweede
stopplaats was te Sukkot, een plaats
halverwege de huidige Sinaïwoestijn, in. De volgende stopplaats van de
Israëlieten was Etham aan het
noorden van de golf van Akaba. Het is in deze regio dat het Egyptische leger
zijn einde vond wanneer zij de Israëlieten achtervolgden. Het is vanaf Etam dat
de reis naar Arabië begon. De eerste woestijn waar de Israëlieten door moesten
gaven ze de naam: de woestijn van Shur en/of Etham. Het is dezelfde regio waar
koning Saul met zijn leger vijfhonderd jaar later langs trok in zijn strijd
tegen Amalek. Saul trok toen vanuit Telaïm nabij Jericho de Jordaan over en
vervolgens langs de zogenaamde koninklijke weg naar het zuiden, in de richting
van Petra waar in de nabijheid de stad van Amalek lag. De woestijn van Shur is
te plaatsen aan de beide zijden van de hedendaagse golf van Akaba. De naam Shur
staat voor muur wat verwijst naar de bergketen aan beide zijden van de golf. De
volgende pleisterplaats is Mara dat een Hebreeuws woord is en de betekenis van
bitter heeft vanwege de kwaliteit van het water aldaar. De Israëlieten
bereikten deze plaats na een mars van drie dagen door de woestijn en klaagden
over het bittere water. Het Hebreeuwse Mara wordt algemeen geïdentificeerd met de
hedendaagse plaats al-Bad in Saoedi Arabië. De onderzoeker Howard Blum (The
Gold of Exodus the discovery of the most sacred place on earth 1998) laat
vanaf deze plaats de Israëlieten richting berg Jabal al Lawz trekken, de berg
Gods of Sinaï.
Het
christendom plaatst sinds de vierde eeuw na Christus al de vernoemde plaatsen (met
vraagtekens erbij) van Numeri 33:1-15 in de hedendaagse Sinaïwoestijn. Bij het
opstellen van landkaarten schroomt men zich niet om hier en daar een vraagteken
weg te laten alsof een en ander vast zou staan, wat niet het geval is.
Een
voorbeeld is Midian waar Mozes veertig jaar eerder naar toe gevlucht was, en
waar de berg Gods gelegen was. Op menige kaart zal men de naam MIDIAN en/of
Midianieten ook gedeeltelijk over de hedendaagse Sinaïwoestijn plaatsen, wat
niet eerlijk is. Flavius Josephus maakte in zijn historisch werk (Joodse
Oudheden, Boek 2, xi.1) duidelijk dat Midian aan de Rode Zee ligt en hij noemt
de plaats waar Mozes na een tocht door de woestijn terecht kwam: Madiane. Deze
plaats kan men heden op een landkaart van het Arabische schiereiland nog altijd
terugvinden onder de naam Modiana. In hetzelfde gebied zou Mozes gedurende
veertig jaar de schapen van zijn gastheer Jethro weidden. In datzelfde gebied,
leert Josephus, lag de berg Gods of Sinaï en vond het wonder van de brandende
maar niet verterende braamstruik plaats, en kreeg Mozes van God het bevel om
Zijn volk uit Egypte te leiden.
De
ligging van de berg Jabal al Lawz als eindpunt van de exodustrek past binnen
het Bijbelse verhaal:
1.
Mozes die vanuit Midian op weg naar Egypte trekt
komt onderweg zijn broer Aaron tegen die hem op een woord van God tegemoet ging.
De ontmoeting vond plaats nabij de berg Horeb. (Exodus 4: 27 En
de HERE zeide tot Aäron: Ga Mozes in de woestijn tegemoet. Hij ging en
ontmoette hem bij de berg Gods en kuste hem.) Dit Schriftgedeelte plaatst de
berg Gods noordelijk van Al Bad (Midian) de woonplaats van de schoonvader van
Mozes.
2.
En volgens het Bijbelboek Deuteronomium 1:2 zijn
het elf dagreizen vanaf Horeb tot Kades-Barnea wat alleen mogelijk is indien de
berg Gods de Jabal al Lawz is.
CHRONOLOGIE:
In mijn
werk TIJD en TIJDEN, 2015,
verankerde ik het jaar van de Exodus met het jaartal 1483 v. Chr., op de
tijdsbalk. Dit jaartal was het resultaat van het chronologisch hanteren van de
opgave van Jubeljaren door William Whiston. In totaal waren er volgens Whiston dertig
jubeljaren van 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het
aangename jaar des HEREN of Jubeljaar uitriep en zich als Messias
bekendmaakte. Van het eerste Jubeljaar van sept/1395 tot okt/1394 v. Chr. zijn
het zeven maal zeven jaar terug (sabbatjaren van maart/tot april tot
maart/april) tot het begin van de inname van het Beloofde Land in 1443 v. Chr. Mozes
was kort daarvoor in de leeftijd van 120 jaar gestorven. Veertig jaar daarvoor
plaatsen we chronologisch de Exodus in 1483 v. Chr. (Voor wie het boek wil
aanschaffen: zie link http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Tot
hier wat het historische aspect betreft van de berg Gods. In de (verre) toekomst
zal een overblijfsel van Israël tijdens de Apocalyps naar dezelfde woestijn
uitgeleid worden ter bewaring van de koning van het Noorden (Daniël 11:40-41),
die het land Israël, het Sieraadland dan overrompeld heeft.
Hosea
2:13 Daarom,
ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar
voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken. 14 En Ik zal haar
geven haar wijngaarden van daar af, en het dal Achor, tot een deur der hoop; en
aldaar zal zij zingen, als in de dagen
harer jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland. 15 En het zal te dien dage geschieden,
spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man; en Mij niet meer noemen
zult: Mijn Baäl! 16 En Ik zal de namen der Baäls van haar mond wegdoen; zij
zullen niet meer bij hun namen gedacht worden. 17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild
gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte
des aardbodems; en Ik zal den boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde
verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. 18 En Ik zal u Mij
ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en
in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. 19 (En Ik zal u Mij
ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen. 20 (En het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, spreekt de
HEERE; Ik zal den hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren. 21 En de aarde
zal het koren verhoren, mitsgaders den most en de olie; en die zullen Jizreël
verhoren. 22 En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over
Lo-ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal
zeggen: O, mijn God! (Statenvertaling)
De Bijbel
leert een derde herstel van de Joden in het oude land der vaderen, geestelijke
en nationaal. Een groot deel van het christendom, vooral de gevestigde kerken,
leert daarentegen de vervangingsleer, een leer die zegt dat het christendom
door God in de plaats van Israël is gesteld en de Joden verworpen. Er zijn
nochtans heel wat Bijbelgedeelten die een herstel van Israël leren en moeilijk
van toepassing op de kerk zijn. Een voorbeeld is de profetie waar het
Bijbelboek Amos mee afsluit, en duidelijk betrekking heeft op de periode na 70
AD met de wegvoering in ballingschap van de Joden door de Romeinen.
Amos 9:11
Te dien dage zal Ik de vervallen hut van
David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is
ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, 12
opdat zij beërven de rest van Edom
en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de
HERE, die dit doet. 13 Zie, de dagen
komen, luidt het woord des HEREN, dat de ploeger zich aansluit bij de
maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen
druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn
volk Israël: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden
zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen
en de vrucht daarvan eten. 15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt
uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de HERE, uw God. (NBG Vertaling
1951)
De
profetie van Amos wordt pas werkelijkheid nadat de koning van het noorden van
de profeet Daniël door het land geraasd heeft. Op het hoogtepunt van deze
verdrukking wordt een overblijfsel van Israël naar de Over-Jordaanse woestijn
geleidt.
Jeremia
31:1 Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot
een God zijn; en zij zullen Mij tot een volk zijn. 2 Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard
heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om
hem tot rust te brengen. 3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik
heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met
goedertierenheid. (Statenvertaling)
De berg
Gods zien we opnieuw vermeldt worden in het laatste Bijbelboek Openbaring.
Openbaring
14:1 En ik zag en zie, het Lam stond op
de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden
zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden.
Het is
van daar uit dat het herstel van Israël in het komende Messiaanse Vrederijk een
aanvang zal nemen.