Voor verhalen over Gent, Gravensteen, Griekenland, Grijsloke, Gezondheid, Geneeskunde, Gehoor, G-plek, Genealogie, Gerard, Georges, Gekheid-op-een-stokje... zie: www.bloggen.be/kris
Wie stuurt een tekening bij één van de mythologische verhalen? Per e-mail a.u.b. (kris.vansteenbrugge@skynet.be) . De mooiste tekeningen worden gepubliceerd. Vergeet niet uw naam te vermelden + naam van de school en klas.
Voor verhalen over Gent, Gravensteen, Griekenland, Grijsloke, Gezondheid, Gravensteen, Geneeskunde, Gehoor, G-plek, Genealogie, Gerard, Georges, Gekheid-op-een-stokje... zie: www.bloggen.be/pierpont www.bloggen.be/kris
GRIEKSE MYTHOLOGIE
Boeiende verhalen uit het oude Hellas PICTAIKU's (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
08-07-2023
Amerika ----------------------------------------------------------------
Afgelopen maand werd deze blog zeer vaak bezocht in Amerika (meer dan België en Nederland samen!). Vermoedelijk door Nederlandstaligen? Beste lezers in Amerika: laat u mij even weten (via e-mail kvansteenbrugge@gmail.com of via "Reageer" rechts onder) hoe u deze blog ontdekt hebt en of het misschien wenselijk zou zijn dat ik het Druivelaar-verhaaltje iedere maand ook in het Engels breng?
Sedert het begin van de grote vakantie is deze blog nog goed voor amper een drietal lezers per dag (vóór de vakantie waren het er tientallen). Ik sloof mij dan ook niet verder uit en ik stop (voorlopig?) met het dagelijks verhaal. Met mijn verontschuldiging aan de enkele trouwe lezers. Laat mij a.u.b. weten of naar uw mening de vakantie hier voor iets tussen zit (kvansteenbrugge@gmail.com): misschien kan ik daarna de draad weer opnemen...
P.S. Het boek met alle verhalen kan nog steeds besteld worden.
Vrijwel alle Griekse goden hadden dít gemeen, dat ze op wraak belust waren wanneer hun onrecht was aangedaan of als ze zich beledigd voelden. Apollo maakte op die regel allerminst een uitzondering. De slang Python, die zijn moeder Leto het leven had zuur gemaakt, werd door Apollo genadeloos gedood. Hetzelfde lot ondergingen de kinderen van Niobe, alleen maar omdat hun moeder de spot had gedreven met Apollo en zijn afkomst. Ook de cyclopen, die hij mede verantwoordelijk achtte voor de dood van zijn zoon Asklepios, ontkwamen niet aan zijn dodelijke pijlen. Typisch voor de ´lichtgeraaktheid¡ van Apollo is het verhaal van koning Midas (zie nr. 48). Een gelijkaardig verhaal, maar met een veel gruwelijker afloop, is dat van de sater Marsyas. Het is een verhaal waar ´de wijze lichtgod¡ zich héél erg van zijn kleinste kant laat zien, en zich daarenboven ronduit belachelijk maakt…
Dit gruwelijk verhaal begint bij de godin Athena, die uit een lang hertebot een dubbelfluit had gemaakt en daar mooie melodieën op speelde. Maar Hera en Aphrodite vonden Athena bespottelijk met haar fluit en ze lachten haar uit. En toen Athena zichzelf later aanschouwde in het water van een rivier terwijl ze, met bolle wangen op de fluit speelde, vond ze het zelf ook géén gezicht en ze gooide het instrument weg en sprak er een vervloeking over uit. Marsyas vond het en maakte er verrukkelijke muziek mee. Overmoedig daagde hij Apollo uit zich met hem te komen meten in een muziekwedstrijd, met de Muzen als scheidsrechters. Apollo bespeelde de lier, Marsyas de fluit. Beiden bekoorden de Muzen evenzeer, zodat zij geen winnaar konden aanduiden. Apollo, wrevelig omdat de sater hem had durven uitdagen, kwam toen met een voorstel op de proppen dat wij als ´een god onwaardig¡ durven bestempelen: de deelnemers zouden nu hun instrument ondersteboven keren en alzo proberen dezelfde melodie ten gehore te brengen. Voor Apollo was dat met zijn snaarinstrument een koud kunstje, maar met een blaasinstrument lukt dat natuurlijk niet. En zo verloor Marsyas de wedstrijd. Hij werd door Apollo levend gevild! Zijn afgestroopte huid werd aan een boom gespijkerd.
Niet beter verging het Tityos, een reus, ontstaan uit het lichaam van Gaia en uit het bloed van Ouranos. Omdat hij Leto had willen verkrachten, troffen hem de dodelijke pijlen van haar zoon Apollo. In de onderwereld werd zijn reusachtig lichaam, negenhonderd voet lang, aan de grond genageld: het besloeg een oppervlakte van zesendertig are. Twee gieren vraten aan zijn lever, dewelke echter telkens weer aangroeide met het wassen van de maan. Zo ondergaat Tityos een eeuwigdurende kwelling, als één van de grote verdoemden in de Tartaros.
Zelden of nooit kenden ze een rimpelloos verloop, de liefdesverhalen van Apollo, de god van de schoonheid en het licht, de wetenschap en de voorspelling, de orde en de regelmaat. Tot zijn geliefkoosd jachtterrein behoorden de nimfen. Zoals we in het vorig verhaal reeds gezien hebben werden zijn avances niet steeds in gunstige zin beantwoord. Zo verging het hem ook bij Dryope. Teneinde haar te verschalken gebruikte hij een truc waartoe ook Zeus vaak zijn toevlucht nam: hij veranderde zich in een dier, in dit geval een schildpad. Toen Dryope de schildpad op haar schoot nam veranderde hij zich in een slang en zo nam hij bezit van haar. Hij verwekte bij de nimf een kind, Amfissos. Op een dag zag Dryope een lotusbloem. Ze plukte die bloem voor haar zoontje. Hoe kon zij vermoeden dat deze bloem zelf een nimf was, Lotis, die vluchtend voor de god Priapos, door de goden in deze plant was omgetoverd. Ze schrok niet weinig toen ze zag dat er uit de stengel van de plant overvloedig bloed stroomde. Daarop veranderden de goden ook haar in een lotusbloem
Ook op de mooie Trojaanse prinses Kassandra werd de god verliefd. Hij bood haar een mooi geschenk in de hoop dat ze met hem het bed zou willen delen. Dat geschenk was de gave van de profetie. Tot Apollos grote ontgoocheling weigerde Kassandra echter met hem gemeenschap te hebben. Hij was weliswaar niet in staat haar die gave te ontnemen doch hij zorgde ervoor dat niemand haar voorspellingen ooit zou geloven. Dat heeft haar later, zoals we nog zullen zien, lelijke parten gespeeld
Nog menig keer werd Apollo verliefd op sterfelijke of onsterfelijke vrouwen. Er zijn ook twee zeer bekende verhalen waarin Apollo verliefd werd op een mooie jongeling: de ene was Kyparissos, een jonge jager, de andere was de jonge prins Hyakinthos, zoon van koning Oibalos van Lakedaimonië.
Niet alleen Apollo was verliefd op Kyparissos, ook de zanger Thamyris. Thamyris had ooit eens verklaard dat hijzelf mooier kon zingen dan alle negen muzen tesamen. Teneinde zijn rivaal uit te schakelen ging Apollo dat overbrieven aan de Muzen. Dezen voelden zich zwaar beledigd en ze wreekten zich op Thamyris door hem te beroven van zijn stem, zijn gezicht en zijn geheugen. Maar meer dan tot Apollo voelde Kyparissos zich aangetrokken tot een hert. Toen de jonge jager op een kwade dag tijdens de jacht, geheel per ongeluk, zelf zijn lievelingsdier gedood had, overviel hem een onbeschrijflijke smart. Uit medelijden veranderde Apollo hem in een boom, een cypres. Dit is waarschijnlijk gebeurd aan de westkust van de Peloponnesos, waar nu het dorp Kyparissia ligt.
Ook in zijn verliefdheid op Hyakinthos had Apollo een rivaal: Zephyros, de Westenwind. Toen Apollo en Hyakinthos zich eens verlustigden in het spel met de discus, deed de jaloerse Zephyros een door Apollo geworpen discus van zijn koers afwijken en met kracht terecht komen tegen het hoofd van de geliefde prins. Deze viel dood ter aarde neer en wat Apollo ook beproefde, hij slaagde er niet in Hyakinthos levensgeesten weer op te wekken. Uit het bloed van de dode jongeling liet Apollo, door verdriet overmand, een bloem spruiten, de hyacinth, op wier bladeren hij schreef AI-AI, de weeklacht van de treurende god.
Over twee van Griekenlands grootste helden, Herakles en Theseus, zijn we nu uitverteld. Misschien tijd om het nog eens over een god te hebben: Apollo, over wie sprake was in het vorig verhaal. In verhaal nummer 10 hebben we gezien dat hij de zoon was van Zeus en Leto en de tweelingsbroer van de godin Artemis. We hebben toen ook gezien dat Apollo, nadat hij de slang Python had gedood, de Pythische Spelen stichtte, in de buurt van de daar bestaande orakelplaats van zijn overgrootmoeder Gaia. De jonge god maakte zich daarenboven meester van het orakel en hij verkondigde dat hij door middel van dit orakel te allen tijde de wil van zijn vader zou kenbaar maken. Hij behield de priesteres, de Pythia, die er in dienst van Gaia was geweest. Hij plaatste haar boven een rotsspleet, waaruit bedwelmende dampen opstegen. Hierdoor in een soort trance gebracht, stootte de Pythia onsamenhangende woorden en klanken uit, onbegrijpelijk voor de leek. Ze werd evenwel bijgestaan door verscheidene tempelpriesters die haar woorden in begrijpelijke, zij het dubbelzinnige taal omzetten. Vele eeuwen lang gold Delphi als de heiligste plaats ter wereld. Alle groten der aarde, maar ook gewone mensen trokken er heen om Zeus, via het orakel van zijn zoon Apollo, raad te vragen alvorens een gewichtige beslissing te nemen, alsook om de afloop van een belangrijke gebeurtenis te kennen of de verklaring voor een onheil dat hen kwam te treffen, of om redding te vinden uit een netelige situatie.
In verhaal 33 hebben we verteld over Apolloÿs liefdesrelatie met de Atheense prinses Kreousa, waaruit een zoon, Ion, is voortgesproten. Een andere relatie was die met de nimf Koronis, die hij tot moeder maakte van de god Asklepios (zie verhaal nr. 47). Edoch, het gebeurde meer dan eens – het moge verwondering wekken – dat Apollo afgewezen werd door een jonge vrouw op wie hij zijn oog had laten vallen. De nimf Daphne was één van hen. Zij was de dochter van de Aarde en van de stroomgod Peneios. Zij vluchtte voor de verliefde Apollo, die haar achternazat. Luidkeels aanriep ze haar moeder om toch maar niet ten prooi te vallen aan haar verliefde achtervolger. Gaia verhoorde de bede van haar dochter en veranderde haar in een laurierboom. Apollo, die Daphne nooit kon vergeten, heeft sindsdien steeds een bijzondere voorkeur getoond voor de laurierboom.
Met de takken van die altijd groene boom versierde hij de ingang van zijn tempel in Delphi. De lauriertak werd het attribuut van de Muzen en ook van de dichters en de zieners. De laurier, de enige door mensenhanden geplante boom die niet door de bliksem kan getroffen worden, maakte furore in de medische wereld als afweermiddel tegen vele ziekten: van de vruchten en de bladeren werden ontstekingswerende middelen gemaakt. De laurier, een heilsteken voor levenden, werd vanwege zijn afwerende kracht, ook gebruikt ten behoeve van de doden, namelijk als grafversiering. De Pythia, Apolloÿs priesteres in Delphi, kauwde laurierbladeren, hetgeen haar in een helderziende trance hielp brengen. Als zegeteken betekent de laurier: roem, eer, rust en vrede. De winnaars van de Pythische Spelen, zowel van de musische wedstrijden als van de atletiekkampen en de wagenrennen, verwierven een laurierkrans, naast het recht om ter plaatse een standbeeld van zichzelf op te richten.
Eén van de heldendaden van Herakles, die zeker niet onvermeld mag blijven, is zijn gevecht met Thanatos, de dood. Dit verhaal begint bij koning Admetos van Pherai in Thessalië. Deze koning had jarenlang onderdak verleend aan de god Apollo, toen deze laatste eens voor lange tijd naar de aarde verbannen was door zijn vader Zeus (zie verhaal nr. 48). Om hem te bedanken voor die gastvrijheid had Apollo hem een soort onsterfelijkheid verleend, ´t is te zeggen: als Thanatos hem zou komen halen, kon hij zijn dood uitstellen op voorwaarde dat iemand anders bereid zou zijn om in zijn plaats de dodengod te vergezellen. Maar toen Admetos´ uur gekomen was, vond hij niemand die in zijn plaats wilde sterven: zijn dienstkechten niet, zijn oude vader niet en evenmin zijn oude moeder Tot zijn nog jonge liefhebbende echtgenote Alkestis zich tenslotte toch bereid verklaarde. Vóór Admetos het goed besefte was Alkestis weggerukt door de dood. Groot was de droefheid aan het koninklijk hof, en niet het minst bij Admetos zelf! En toen betrad Herakles, geheel bij toeval, de woning van Admetos. Diep bewogen door het leed van zijn vriend, haastte de held zich naar de poorten van de onderwereld, waar hij de Dood nog net kon achterhalen. Na een wild gevecht slaagde hij erin Alkestis uit de klauwen van Thanatos te bevrijden en haar levend terug te brengen naar haar echtgenoot.
En dan bleven er voor Herakles nog een paar oude rekeningen te vereffenen. Eerst verpletterde hij met een aantal volgelingen, de ontrouwe Trojaanse koning Laomedon (zie verhaal nr. 71) en zijn rijk. Daarna belegerde hij Oichalia, de stad van koning Eurytos (zie verhaal nr. 70), die geheel werd verwoest en geplunderd. Tussen de buit bevond zich ook de mooie Iole, die Eurytos hem eertijds had geweigerd. Herakles voerde haar mee naar zijn woonplaats. Maar Heraklesÿ echtgenote, Deianeira, bang dat zijn genegenheid geheel naar Iole zou overslaan, en de raad van de kentaur Nessos indachtig, streek het kleed van haar man in met het bloed dat zij zorgvuldig had bewaard. Doch pas had Herakles het kleed aangetrokken of het verschroeide en verteerde zijn vlees. Hij kon het kleed onmogelijk van zijn lijf verwijderen en hij leed ondragelijke pijnen. Op zijn verzoek bracht zijn zoon Hyllos hem naar de top van een berg, de Oita, richtte er een brandstapel op en legde daarop zijn vaders lichaam. De jongen kon het echter niet gedaan krijgen het vuur aan te steken. Dat deed een toevallige voorbijganger, Philoktetes.
Alzo werd Herakles uit zijn lijden verlost. Zijn ziel steeg op naar de Olympos, alwaar hij onder de goden werd opgenomen en er een goddelijke bruid kreeg, Hebe, een dochter van Zeus en Hera. Degenen die hem uit zijn lijden hadden verlost, had Herakles hun beloning gegeven: Hyllos kreeg de mooie Iole, Philoktetes de fameuze boog met de pijlen zonder dewelke zo had het orakel voorspeld de stad Troje niet zou kunnen ingenomen worden (zie later).
Toen Herakles zich aanmeldde bij koning Oineus om dezes dochter Deianeira ten huwelijk te vragen, bleek dat zij reeds was toegezegd aan een ander, de stroomgod Acheloös. Er ontspon zich een fabelachtige tweestrijd om de hand van Deianeira, tussen Herakles en Acheloös. Deze laatste beschikte over de wonderbare eigenschap zichzelf in allerlei dieren te kunnen omtoveren. Toen Herakles hem in een wurgende greep had, veranderde Acheloös zich in een slang om alzo te ontglippen. Maar deze truc mislukte: was Herakles immers niet reeds van in zijn wieg gewend om slangen te bestrijden (zie verhaal nr. 42)? Dan veranderde de stroomgod zich in een wilde stier. Maar ook stieren bevechten was een kolfje naar Heraklesÿ hand: had hij niet de stier van Kreta bedwongen (zie verhaal nr. 57)? Met een krachtige heupworp smakte hij het woeste beest zo hard tegen de grond dat één van zijn horens afbrak. Herakles kreeg tenslotte zijn bruid en hij begaf zich op weg naar Trachis in Thessalië, alwaar hij zich met Deianeira wenste te vestigen.
Een eerste hindernis op hun tocht naar Thessalië was de brede Evvinos-rivier. Toen ze bij de oever van de rivier kwamen zagen ze daar de kentaur Nessos. Deze stelde voor Deianeira op zijn rug naar de overkant te dragen, opdat haar bruidskleed niet nat zou worden. Herakles aanvaardde dit aanbod. Hij gooide zijn boog en zijn knots naar de overkant en zwemmend begon hij zelf aan de overtocht. Nessos had nog maar enkele stappen in het water gezet, of hij maakte aanstalten om Deianeira te verkrachten. Toen Herakles, die ondertussen reeds de andere oever had bereikt, dit zag, greep hij zijn boog en schoot één van zijn giftige pijlen recht in de borst van de kentaur. Deze bezwoer Deianeira, vooraleer hij de geest gaf, een beetje van zijn bloed op te vangen en er Heraklesÿ kleed mee te bestrijken: het zou een krachtig wapen zijn tegen eventuele ontrouw van haar echtgenoot.
In den beginne was alles koek en ei tussen Herakles en Deianeira. Een rustig leven was evenwel aan Herakles niet besteed. Zo stelde hij zich tot taak in Klein-Azië, in de buurt van Troje, een koningsdochter te gaan bevrijden, die door haar vader Laomedon naakt aan een rots was gebonden, alwaar een zeemonster haar zou komen verslinden – de geschiedenis doet denken aan die van Andromeda (zie verhaal nr. 28). Dit offer was door de god Poseidon geëist van Laomedon, omdat de koning had geweigerd aan Poseidon zijn loon uit te betalen voor de verdedigingsmuren rondom de stad, dewelke hij samen met Apollo had opgetrokken. Apollo had de stad overigens al gestraft met de pest…
Na het zeemonster verslagen en de koningsdochter – Hesione was haar naam – bevrijd te hebben, richtte Herakles zijn schreden naar de streek Elis, alwaar hij nog een eitje te pellen had met Augias, die hem zijn loon had geweigerd voor het reinigen van de stallen (zie verhaal nr. 56). Hij verwoestte er het koninklijk paleis en brandde een groot deel van de streek plat. In Olympia, dat ook in Elis ligt, blies hij de Olympische Spelen, die er door Pelops ingesteld waren (zie verhaal nr. 21), nieuw leven in. Daarna trok hij naar Pylos, in het Zuid-Westen van de Peloponnesos. Ook daar verwoestte hij het koninklijk paleis en hij doodde alle zonen van koning Neleus, behalve één, Nestor, die later bekend zou worden in de Trojaanse oorlog als ´de oude wijze Nestor¡. Het ging hier weer om een wraakactie van Herakles, omdat de inwoners van Pylos die van Elis hadden bijgestaan. Om gelijkaardige redenen moest ook Sparta eraan geloven.
Het was Herakles opgevallen dat de godin Hera hem de laatste tijd niets meer in de weg had gelegd: het leek erop dat ze zich had verzoend met haar heldhaftige stiefzoon. Als dank bouwde hij voor haar een tempel in Sparta en hij bracht haar offers in de vorm van geiten. Sedertdien offerden de Spartanen niets dan geiten aan Herakles…
Hoe is het Herakles verder vergaan? Na het vervullen van zijn twaalf werken was hij dus eindelijk van zijn juk bevrijd. Hij keerde terug naar Thebe. Het echtelijk leven met Megara hernam hij evenwel niet meer. Toen hij hoorde dat koning Eurytos van Oichalia, een stad op het eiland Euboia (het huidige Evia), de hand van zijn mooie dochter Iole wenste te schenken aan diegene die hem en zijn zonen in het boogschieten kon overwinnen, ging hij daar gretig op in. En… Herakles won, maar de bruid werd hem geweigerd. Woedend en met wraakgevoelens bezield, begaf onze held zich naar Tiryns, samen met Eurytosÿ zoon Iphitos, die voor Herakles partij had gekozen. En toen overviel hem weer de waanzin: hij gooide Iphitos van de hoge muren van de burcht te pletter. In de dagen die daarop volgden voelde Herakles zich erg ziek en verzwakt en zijn geweten knaagde. Hij besloot het orakel van zijn goddelijke halfbroer Apollo te raadplegen. Omdat hij aanvankelijk geen duidelijk en bevredigend antwoord kreeg omtrent de oorzaak van zijn kwaal, ontstak de lichtgeraakte held in woede. Hij stal de heilige drievoet van het orakel, maar Apollo zelf trachtte hem dat te verhinderen en zo ontstond een gevecht in regel tussen de god van Delphi en de krachtpatsende halfgod: een geliefkoosd onderwerp voor schilders en dichters. Zeus zelf kwam uiteindelijk tussenbeide en scheidde zijn vechtende zoons. Apollo kreeg zijn drievoet terug en Herakles kreeg zijn antwoord van het orakel.
Het orakel gaf hem opdracht zich in dienst te stellen van Omphale, koningin van Lydië in Klein-Azië. Drie jaar lang – volgens andere bronnen één jaar – moest hij slaafs aan de grillen van de wulpse vorstin voldoen. Hij moest er om de koningin te behagen, rondlopen in vrouwenklederen, met een vrouwelijke haartooi en versierd met juwelen, terwijl zij zichzelf hulde in Heraklesÿ leeuwenhuid en zijn boog en knots hanteerde. Gedwee liet hij zijn handen en zijn haar verzorgen door Omphale en haar dienaressen. Gewillig onderging hij alle vernederingen. Gedurende zijn verblijf bij Omfale verloste hij Klein-Azië van vele bandieten die de streek teisterden… en hij verwekte drie kinderen bij de koningin. Toen zijn tijd om was, trok hij weer zijn leeuwenhuid aan en hij keerde terug naar Tiryns. Hij voelde zich weer helemaal ´de oude¡.
Herakles herinnerde zich zijn ontmoeting in de onderwereld met Meleager, de prins van Kalydon (zie verhaal nr. 62), aan wie hij beloofd had zijn zuster Deianeira tot vrouw te nemen. Hij achtte het ogenblik gekomen om zich een nieuwe bruid aan te schaffen. Hij begaf zich dan ook op weg, naar het koninklijk paleis van Kalydon…
Theseus werd opgevolgd door nog een half dozijn koningen ´van minder allooi¡. De eerste onder hen is zeker het vermelden waard: Theseusÿ zoon Demophon. Over Demophon gaat het dramatisch maar tegelijk wondermooi verhaal dat nu volgt…
Niemand is ooit meer verliefd geweest dan Phyllis, een prinses. Ze woonde in Daulis, een kleine stad, niet ver van Delphi. Haar geliefde was Demophon, de jonge koning van Athene. Dit verhaal speelt zich af kort na de oorlog van Troje, waar Demophon dapper had meegestreden – hij was één van de krijgers die zich in de buik van het Trojaanse paard hadden verschanst. Ongehavend was hij naar zijn vaderland teruggekeerd. Eerst begaf hij zich naar het orakel van Delphi om daarna verder te reizen naar Athene. Maar hij werd opgehouden in Daulis en hij leerde er de mooie prinses Phyllis kennen. Voor beiden was het liefde op ÿt eerste gezicht en vanaf de eerste dag al zwoeren ze elkaar eeuwige trouw en dat ze elkaar nooit zouden verlaten. En Demophon bleef in Daulis, dagen en weken achtereen. Het leek wel of hij Athene voorgoed vergeten was. Voor hem telde alleen nog Phyllis en voor Phyllis telde alleen nog Demophon…
Tot men op zekere dag in Daulis vernam dat er onrust was in Athene en dat daar relletjes waren uitgebroken. Demophon voelde zich geroepen om orde op zaken te gaan stellen in de stad waar hij per slot van rekening koning was. Hoe zwaar het hem ook viel, hij verliet zijn prinses, echter niet zonder de stellige belofte dat hij niet langer dan twee weken zou wegblijven. Bij zijn terugkeer zou hij met haar trouwen en haar daarna voorgoed als zijn vrouw meenemen naar Athene.
Phyllis bleef verdrietig achter. Het alleen-zijn zonder haar Demophon knaagde aan haar ziel en naarmate de dagen voorbij gingen, sloeg de angst haar om het hart, de angst dat hij niet zou terugkeren. En toen de twee weken verstreken waren en Demophon er nóg niet was, begon de gekwelde jonge vrouw als bezeten rond te dolen. Ze begaf zich naar een heuvel in de nabijheid van haar stad en ze beklom er een hoge rots, waar ze uitzicht had over de hele vlakte die Daulis omringde. Hier zou ze haar geliefde al van ver zien komen. Als hij nog kwám, tenminste…
Drie dagen stond ze daar al op de uitkijk. Drie dagen was hij dus al over tijd. Wanhoop kreeg haar in de greep en plots stond het voor haar vast dat hij haar ontrouw geworden was en nooit meer zou terugkeren. Het had nu geen zin meer nog verder op de uitkijk te staan, zoals het evenmin zin had nog verder te leven. Ze stortte zich van de rots te pletter. De goden, uit medelijden, veranderden haar dode lichaam in een amandelboom.
Een paar dagen later kwam Demophon aan in Daulis. In Athene was hij langer opgehouden dan hij verwacht had. Nu kwam hij zijn geliefde halen. Maar ze was er niet meer. Er stond alleen een prachtige amandelboom, helemaal in bloei. Het was alsof Phyllis haar mooiste kleed had aangetrokken om hem te verwelkomen. Op ieder bloempje hing een dauwdruppel: de tranen van de geliefde prinses.
Na zijn ontluisterende onderwereld-historie had Theseus veel van zijn prestige verloren. Hij was zijn beste vriend kwijt en zijn moeder Aithra en Helena waren spoorloos verdwenen uit de burcht van Aphidnai. Daar kwam nog bij dat zijn echtgenote Antiope, voor wie zijn gevoelens weliswaar fel bekoeld waren, hem kort daarna werd ontrukt. De Amazonen waren namelijk naar Athene overgekomen om Antiope weer mee te nemen naar hun land. Er ontstond een hevig gevecht waarin Antiope zelf strijd leverde aan de zijde van de Atheners, tegen haar eigen zusters. Een fatale pijl ontnam haar het leven…
Theseus voelde zich vereenzaamd. Met weemoed dacht hij terug aan Ariadne, zijn eerste liefde. Het was hem bekend dat Ariadnes jongere zuster Phaidra nog ongehuwd leefde aan het hof van koning Minos op Kreta. Phaidra leek qua uiterlijk veel op haar zuster. Ze was evenwel veel wispelturiger en minder trouwhartig dan Ariadne. Theseus trok naar Kreta. Met zijn nog knap figuur viel hij bij Phaidra in de smaak en ze werd zijn vrouw. Toen Phaidra later in Athene een zoon baarde, Demophon, bracht Theseus zijn eerste zoon Hippolytos, uit zijn huwelijk met Antiope, naar zijn overgrootvader Pittheus in Troizen; hij wenste namelijk niet dat er onder zijn beide opgroeiende zonen ruzie zou ontstaan omtrent de troonopvolging.
Aan het hof van zijn overgrootvader groeide Hippolytos op in eer en deugd. Hij wijdde zich geheel aan de studie en de jacht. Hij bracht offers aan de godin-maagd Artemis. Aphrodite, de godin van de liefde, was daarover zeer ontstemd, vooral omdat Hippolytos nooit aan háár offerde. De liefde voor een vrouw kwam nooit in zijn hart op en alle onreinheid was hem vreemd. Toen hij eens een bezoek bracht aan zijn vader en diens echtgenote in Athene, zag de jaloerse Aphrodite haar kans op wraak schoon en ze liet in het hart van Phaidra een zondige liefde ontstaan voor haar stiefzoon. Phaidraÿs toenaderingspogingen lieten de jongeman echter geheel onbewogen. Toen Hippolytos evenwel terug was in Troizen, dreef Phaidraÿs hartstocht haar naar hem toe. In de schaduw van een myrteboom begluurde ze haar geliefde stiefzoon terwijl hij met zijn lichaamsoefeningen bezig was. Maar Hippolytos bleef haar afwijzen en dat maakte haar wanhopig. Waanzinnig door liefdesverdriet en gedreven door de angst dat Hippolytos haar gedrag aan zijn vader zou bekendmaken, vatte ze het plan op zich van het leven te beroven. Maar terzelfdertijd wenste zij zich te wreken op haar stiefzoon om zijn harteloosheid. Ze liet een brief achter waarin ze Hippolytos zondige gevoelens toeschreef jegens haar en waarin ze verklaarde de dood te zoeken om van die ondraaglijke toestand verlost te zijn. Daarna verhing ze zich. Diezelfde dag arriveerde Theseus, die zijn vrouw achterna gereisd was, in Troizen. Wie beschrijft zijn afschuw en zijn verontwaardiging! Hij twijfelde geen ogenblik aan de oprechtheid van de brief en, Poseidon aanroepend, verbande hij zijn zoon en verwenste hem met de dood. Hippolytos vluchtte in zijn door paarden getrokken wagen. Even buiten de stad, waar de weg over een steile rotskust loopt, liet Poseidon een geweldige storm ontstaan. Uit de hoge golven steeg een vervaarlijk zeemonster op, dat de paarden aan het schrikken bracht zodat ze op hol sloegen. Hippolytos werd uit de wagen geslingerd tegen de rotsen en vond de dood. Te laat kwam Theseus achter de waarheid en te laat kwam zijn spijt over zijn onbesuisd optreden…
Allengs werd Theseus in Athene niet langer op handen gedragen. Zijn onverantwoorde daden hadden de Atheners een afkeer doen krijgen voor hun vorst en dat staken ze niet onder stoelen of banken. Het kwam zover dat Theseus zijn volk vervloekte, zijn stad verliet en in vrijwillige ballingschap trok naar het eiland Skiros, bij zijn vriend, koning Lykomedes. Maar de oude Theseus viel er de dochtertjes van zijn gastheer – kleine meisjes nog – lastig. En toen de kinderen dit aan hun vader gingen melden, besloot deze zich van de ´oude geilaard¡ te ontdoen. Onder voorwendsel dat hij Theseus een mooi panorama van het eiland wilde laten aanschouwen, nam hij hem mee naar de top van een hoge rots. Eén duwtje volstond: zo kwam een roemloos einde aan het leven van Athenes grootste held en koning.
Theseus volgde nu zijn vader op als koning van Athene. Hij regeerde met veel wijsheid. Onder zijn bewind werden verscheidene omringende steden met Athene samengevoegd en onder één centraal gezag geplaatst. Hij was een onversaagd strijder tegen de belagers van zijn stad en tegen het onrecht. Hij bekampte met succes zijn vijftig neven, de Pallantiden – zonen van Aigeusÿ broer Pallas – die het op zijn troon gemunt hadden, hij doodde de stier van Marathon (zie verhaal nr. 57), hij nam deel aan de tocht der Argonauten en aan de jacht op het Kalydonisch everzwijn. Net als Herakles trok hij ten strijde tegen de Amazonen. Hij werd verliefd op Antiope, de zuster van de Amazonenkoningin Hippolyte (zie nr. 59), en hij slaagde erin haar te schaken en mee te nemen naar Athene alwaar ze zijn bruid werd.
Boezemvriend van Theseus werd de Thessalische koning Perithoös. Deze was een zoon van Ixion en dus een achterkleinzoon van de god Ares (zie nr. 46). Hij had zijn vermaledijde vader opgevolgd als koning van de Lapithen. Perithoös had gehoord over de heldhaftige koning Theseus en hij verlangde ernaar zijn krachten met hem te meten. Met de bedoeling een tweestrijd uit te lokken trok Perithoös naar Athene en stal ÿs konings vee. Toen beide mannen echter met getrokken zwaard tegenover elkaar kwamen te staan, werden zij plots bevangen door een wederzijdse bewondering voor elkaar, dat zij in elkanders armen vielen en vriendschap zwoeren voor het leven. Enige tijd later trad Perithoös in het huwelijk met Hippodameia (niet te verwarren met de gelijknamige vrouw van Pelops), dochter van de Argivische koning Adrastos. Niettegenstaande het feit dat de Lapithen in voortdurende onmin leefden met hun buren de Kentauren, de paardmensen, waren deze laatsten toch uitgenodigd op het trouwfeest. Maar, zoals kon gevreesd worden, er kwamen vodden van. Toen een dronken Kentaur de bruid lastig viel en aanstalten maakte haar te ontvoeren werd hij door Theseus neergeslagen met een wijnbeker. Het feest ontaardde in één grote vechtpartij. Uiteindelijk moesten de Kentauren de aftocht blazen. De vriendschap tussen de jonge koningen werd door dit voorval zo mogelijk nog hechter.
Maar allengs ging hun vriendschap over in losbandige overmoed. Ze waanden zichzelf onovertrefbaar. Ze achtten zichzelf niet de mindere van Herakles, zelfs niet van de goden. Samen trokken ze door heel Griekenland en ze pochten over hun goddelijke afkomst: Theseus als afstammeling van Poseidon, Perithoös als afstammeling van de oppergod zelf – want niet Ixion, maar Zeus had hem verwekt bij zijn moeder Dia, zo dacht Perithoös. Ze haalden zich in het hoofd dat ze recht hadden op een goddelijke bruid. In Sparta viel hun oog op de piepjonge Helena, dochter van koning Tyndareos, maar in feite gesproten uit het zaad van Zeus (zoals we later zullen zien in het verhaal ´Leda en de Zwaan¡). Ze schaakten de toen reeds wondermooie Helena en brachten haar onder in de burcht van Aphidnai, niet ver van Athene. Er werd geloot aan wie van beiden ze zou mogen toebehoren: het lot viel op Theseus. Maar geen nood, ook voor Perithoös zou een goddelijke bruid gevonden worden. Omdat de opdracht niet moeilijk genoeg kon zijn, zo vonden ze in hun overmoed, besloten ze maar ineens naar de onderwereld te trekken en daar de mooie godin Persephone weg te halen van Hades, haar gemaal. Vooraleer deze onmogelijke taak aan te vangen, haalde Theseus eerst nog zijn moeder Aithra uit Troizen en bracht haar over naar Aphidnai om er te waken over Helena. Maar het avontuur liep slecht af. Perithoös werd gedood door Kerberos, de hellehond. Theseus werd door de god van de onderwereld uitgenodigd te gaan zitten en een slok te drinken. Dat zou hem fataal geworden zijn – hij leek wel vastgekluisterd aan zijn zitplaats – ware het niet geweest dat daar bij wonderlijk toeval Herakles voorbijkwam ter gelegenheid van het laatste van zijn twaalf werken (zie nr. 62): met een geweldige ruk trok hij Theseus los! Een stuk van Theseusÿ zitvlak scheurde evenwel af en is in de onderwereld gebleven. Dat is dan ook de reden waarom de Atheense mannen, die afstammelingen zijn van Theseus, zulke smalle achterwerken hebben. Althans, dat beweren ze in Athene…
In Athene was bekendgeraakt dat een jonge held op komst was: Theseus. Koning Aigeus had zich ondertussen ontfermd over de nog steeds bekoorlijke tovenares Medeia die uit Korinthe gevlucht was (zoals verteld in nr. 55). Medeia was bang dat Theseus zich meester ging maken van de troon en dat haar dagen aan het koninklijk hof zouden geteld zijn. Ze smeedde een plan en ze slaagde erin Aigeus voor dat plan te winnen: in de welkomstdrank voor Theseus zou gif gemengd worden. Toen Theseus echter oog in oog kwam te staan met zijn vader en de gifbeker reeds in de hand had, herkende Aigeus zijn zoon aan het zwaard en de sandalen. Aigeus was dolgelukkig met de komst van zijn zoon. Hij omhelsde hem langdurig en fier stelde hij hem voor aan de volksvergadering als de toekomstige koning van Athene. Medeia werd uit het land verbannen.
Theseus wilde niets liever dan zich ten dienste te stellen van zijn stad. De woeste stier die Herakles uit Kreta gehaald had (zie verhaal nr, 57) en weer had losgelaten in Attika, in de streek van Athene, werd door Theseus definitief onschadelijk gemaakt. Maar de stad ging gebukt onder een nog veel zwaarder juk: jaarlijks moesten zeven meisjes en zeven jonge mannen naar Kreta gestuurd worden om er door het monster Minotauros (zie verhaal nr. 57) te worden verslonden. Die zware tol moesten de Atheners betalen vanwege de moord op Androgenos, een zoon van de Kretenzische koning Minos. Uit pure jaloezie hadden ze Androgenos vermoord omdat deze eens, tijdens de Spelen van Athene, alle wedstrijden had gewonnen. Minos had daarop de stad Athene belegerd en hij had bijzonder zware vredesvoorwaarden opgelegd: ieder jaar zeven jongens en zeven meisjes… Minos zag hierin tevens de oplossing voor het grootste probleem waarvoor Minotauros hem stelde: deze wilde zich enkel voeden met het vlees van levende jonge mensen. Korte tijd na Theseusÿ aankomst in Athene was het weer zovér: veertien jongelui moesten naar Kreta afreizen… Theseus gaf zich op als vrijwilliger om voor Minotauros geworpen te worden. Het was evenwel zijn bedoeling Minotauros te doden en alzo zijn stad voorgoed van deze straf te bevrijden. Aigeus, die tevergeefs gepoogd had hem van zijn voornemen af te brengen, wuifde zijn zoon uit, staande hoog op de rots van Athene, en hij bleef daar, turend in de richting van Kreta, angstig wachtend tot hij Theseusÿ schip weer zou zien opdagen. Theseus had hem beloofd de zwarte zeilen van zijn schip bij zijn terugkeer door witte te vervangen, ten teken dat hij de onderneming tot een goed einde had gebracht.
Toen Theseus voet aan wal zette op Kreta, viel het oog van koning Minosÿ dochter op de knappe forsgebouwde jongeling, ze voelde liefde voor hem en ze besloot hem te helpen dit avontuur te overleven. Ze gaf hem een gewijd zwaard dat alle kracht van het monster zou breken, alsook een kluwen garen dat Theseus diende vast te maken bij de ingang van het labyrint en dat hem moest toelaten de weg terug te vinden nadat hij Minotauros zou verslagen hebben. De goden waren met Theseus: zijn strijderstalent en het gewijd zwaard volstonden om het monster voorgoed uit te schakelen. Dank zij het kluwen vond hij de uitgang van het labyrint. Met Ariadne, die zijn hart veroverd had, en zijn dertien gezellen voer hij terug naar Athene, niet zonder eerst de schepen van koning Minos te hebben lek geslagen, zodat deze de achtervolging niet kon inzetten. Op het eiland Naxos werd aan wal gegaan. In zijn slaap werd Theseus er door een ellendige droom overvallen: de god Dionysos stond vóór hem en beval hem Ariadne op het eiland achter te laten. Dit bracht Theseus in de grootste vertwijfeling, maar omdat hij de goden meer dan wat ook vreesde, deed hij zoals de god bevolen had en zonder Ariadne voer hij verder naar Athene. Helaas voor Ariadne overleefde zij haar eerste nacht met Dionysos niet: tegen het liefdesgeweld van de vurige god bleek zij niet bestand te zijn.
Door de smart om het verlies van zijn geliefde vergat Theseus de zwarte zeilen van zijn schip door witte te vervangen. Aigeus, die steeds op de uitkijk stond, zag aan de einder het schip met de zwarte zeilen. Zwarte zeilen, dat betekent dat mijn zoon dood is, dacht de wanhopige vader. Radeloos stortte hij zich van de rots te pletter in de zee, die sindsdien naar hem Egeïsche Zee wordt genoemd. Zo kwam de voorspelling uit die eens aan Aigeus was gedaan: zijn zoon had hem, zij het onvrijwillig en tot diens eigen groot verdriet, de dood aangedaan…
Voorbij de landengte van Korinthe, in de wouden van Kromuon, kwam Theseus oog in oog te staan met Phaia, een mensenetende zeug, die daarenboven de akkers in de streek verwoestte. Voor één keer was de zeug niet aan de winnende hand: Theseus wurgde haar.
Niet ver van de stad Megara liep zijn pad over een steile rots, die hoog boven de zeespiegel uitstak. Bovenop de rots huisde de bandiet Skiron. Hij eiste van de voorbijgangers dat ze zijn voeten wasten. Amper zat de reiziger dan neergeknield voor Skiron of hij kreeg zon geweldige trap dat hij van de rots tuimelde in de zee, alwaar hij door een reuzenschildpad werd opgegeten. Maar Theseus, reeds door ervaring geleerd, was op zijn hoede voor allerlei valstrikken en gevaren. Terwijl Skiron de ene voet vooruitschoof om die te laten wassen, hield Theseus nauwlettend de andere voet in t oog. Opeens zag hij die voet op zich afkomen. Maar Theseus was sneller: hij ontweek de stamp en eer Skiron goed en wel besefte wat er gebeurde, voelde hij de voet van Theseus in zijn maagstreek en het volgend ogenblik duikelde hij van de rots. Theseus keek naar beneden: op de plaats waar de booswicht in de zee was terecht gekomen, onstond een klein krabvormig eilandje. Onder die gedaante zou Skiron voortaan rusten aan de voet van de rots die naar hem Skironische rots wordt genoemd.
Theseus trok nu verder naar Eleusis, waar hij zinnens was te overnachten. Even vóór deze laatste stad diende hij nog de reus Kerkyon te bekampen, die iedere voorbijganger uitdaagde tot een worstelpartij, waarbij de overwinnaar de overwonnene doodde. Telkenmale was Kerkyon als overwinnaar uit de strijd gekomen, maar u raadt het al, tegen onze held liep het anders!
In Eleusis, aan de oever van de Kephisos-rivier, trok Theseus een kleine herberg binnen en vroeg er onderkomen voor de nacht.
- Helaas, zei de waard, die groot en sterk was en met een valse glimlach op de lippen, er is maar één bed vrij en ik vrees dat het bed wat te klein is voor u, maar daar valt wel een mouw aan te passen
De waard was niemand minder dan Prokroustes, die erom bekend stond dat hij zijn gasten als ze groot waren in een klein bedje lokte en er daarna een mouw aan paste door hen de benen af te hakken zodat ze doodbloedden, en als ze klein waren naar een groot bed bracht en vervolgens hun ledematen uitrekte om het geheel passend te maken, eveneens met de dood tot gevolg. Theseus had gehoord over die Prokroustes, de ledenrekker, en weer was hij op zijn hoede. Schijnbaar gewillig liet hij zich naar het kleine bed leiden. Onverhoeds echter greep hij Prokroustes bij de arm, zwierde hem met een judogreep in het bed en hakte hem de benen af. Terwijl zijn slachtoffer doodbloedde, vond Theseus het grote bed en vleide zich neer.
Hij sliep een onrustige slaap: het gebied rond de Saronische Golf had hij gezuiverd van monsters en boosdoeners, doch zijn gemoed was bezwaard vanwege het vele bloed dat aan zijn handen kleefde. s Anderendaags trok hij de Kephisos-rivier over. In de nabijheid van een altaar voor de oppergod Zeus zag hij een meertje; hij waste er zijn handen in. Hierna voelde hij zich bevrijd en opgelucht en met snelle stap vatte hij de laatste kilometers aan die hem nog scheidden van Athene.
De eerste dagen van de reis verliepen voorspoedig. Overdag stapte Theseus flink door over meestal verlaten en moeilijk begaanbare wegen. ÿs Nachts vond hij onderdak bij de landelijke bevolking, die de knappe jongeling goedgezind was. Hij sprak over zijn voornemen om te voet naar Athene te reizen via de landengte van Korinthe. Maar iedereen raadde hem dat af vanwege de grote gevaren die hem zouden bedreigen in de buurt van Korinthe en verderop. Nog vóór de landengte was er Periphetes, de knotsenzwaaier, een wrede booswicht met een gedrochtelijke gestalte. De mensen vertelden dat Periphetes een zoon was van de god Hephaistos. Met geweld had de god een vrouw uit de streek genomen en zwanger gemaakt. Toen later een kind werd geboren bleek het aartslelijk te zijn. Het zou opgroeien tot een misdadig wezen met kreupele onderste ledematen, doch met gespierde armen, waarmee hij een zware met ijzer beslagen knots zwaaide en daarmee alle voorbijgangers die naar Korinthe trokken, aanviel en doodknuppelde. Er werd gezegd dat Periphetes zich aldus wilde wreken op de mensen vanwege zijn mismaaktheid.
Theseus liet zich evenwel niet afschrikken door de verhalen over de knotsenzwaaier. Hij zou niettemin met Periphetes kennis maken. Op een eenzame weg sprong de booswicht plots van achter een rots te voorschijn, zwaaiend met zijn vervaarlijke knots naar Theseus. Maar deze was niet alleen sterk doch ook buitengewoon lenig. Hij ontweek de knots. Periphetes raakte daardoor uit zijn evenwicht en stuikte op de grond. Theseus rukte hem de knots uit de handen en sloeg hem met één slag de hersenpan in. Argolis was van een groot gevaar verlost: voortaan zou een tocht naar Korinthe voor de mensen uit de streek geen gevaarlijke onderneming meer zijn. En onze held trok verder, gewapend met de knots van Periphetes. Het zwaard van Aigeus bengelde nog ongebruikt aan zijn zijde.
In Isthmia, op de landengte in de buurt van Korinthe, bereidde men zich voor op de Spelen die er om de twee jaar gehouden werden ter nagedachtenis van Melikertes (zie verhaal nr 15). Men had Theseus verteld dat zich daar een boosaardige reus schuilhield tussen de dennenbomen langs de weg. Sinis was zijn naam. Al wie daar voorbijkwam en met de reus kennismaakte, bracht het er niet levend van af. Sinis had de gewoonte een dennenboom naar omlaag te buigen en de argeloze voorbijganger te vragen of hij zo vriendelijk wilde zijn hem even te helpen de boom vast te houden. Als de ongelukkige dan op het verzoek was ingegaan, liet de reus plots de boom los, dewelke rechtveerde, waardoor het slachtoffer met zoÿn kracht tegen een naburige rots werd geslingerd dat hij op slag dood was. Werd op Sinisÿ verzoek niet ingegaan, dan werd de reiziger door de wreedaardige reus in de wurggreep genomen tot hij het bewustzijn verloor. Vervolgens boog Sinis dan niet één maar twee dennen naar omlaag, bond er de bewusteloze aan vast en liet vervolgens de bomen rechtzwiepen. Men kan zich het afschuwelijk schouwspel voorstellen dat daarop volgde: het lichaam van de ongelukkige werd letterlijk in tweeën gereten Theseus had zich voorgenomen zich niet door de dennenbuiger te laten beetnemen. Hij smeekte de god Poseidon hem te helpen om Sinis uit te schakelen. De zeegod, die Theseus als zijn zoon beschouwde, beloofde dat hij drie wensen in vervulling zou doen gaan: dít zou dan de eerste zijn.
Bij Isthmia was de reus net bezig een den om te buigen. Theseus deed eerst of hij bereid was de den te helpen vasthouden. Hij gebaarde dat hij eerst zijn knuppel wilde neerleggen aan de kant van de weg, maar sloeg dan onverwachts toe op het hoofd van de reus. Deze wankelde, wilde Theseus grijpen, doch een tweede slag velde hem neer. Zelf boog Theseus nu twee dennen naar omlaag, bond er de bewusteloze Sinis aan vast en liet de dennen los. En ziet: daar bengelden de twee helften van de booswicht, hoog in de toppen van de twee bomen.
Theseus daalde af naar het dorp Isthmia, waar de Spelen een aanvang gingen nemen. Hij verkondigde daar dat hij, met de hulp van Poseidon, de wrede Sinis had overwonnen. De menigte juichte hem toe en eerde hem als de bevrijder van de Isthmos. Er werd besloten dat de Isthmische Spelen voortaan ter ere van Theseus en Poseidon zouden worden gehouden en dat ze in het teken zouden staan van Theseusÿ overwinning op Sinis.
Maar Theseusÿ tocht was nog lang niet ten einde. Hij zou nog heel wat gevaren moeten trotseren vooraleer Athene te bereiken.
(De twaalf werken van Herakles zijn vervuld. Er is bijlange nog geen einde gekomen aan de roemrijke daden van Griekenlands grootste held. We komen daar zeker op terug. Maar eerst gaan we weer een kijkje nemen bij de koningen van Athene)
In verhaal nummer 35 hebben we gezien hoe Erechtheus, koning van Athene, zich de wraak van Poseidon op de hals had gehaald en door toedoen van de god door de aarde werd verzwolgen. Erechtheus werd opgevolgd door zijn zoon Kekrops de tweede en later door zijn kleinzoon Pandion de tweede. Dezes zoon Aigeus werd de volgende koning van Athene.
Aigeusÿ regering was begonnen onder een ongelukkig gesternte. Het orakel had hem namelijk voorspeld dat, zo hij een mannelijke nakomeling zou verwekken, deze hem de dood zou aandoen. Daarom had Aigeus zich voorgenomen af te zien van het huwelijk… en van het verwekken van kinderen.
Een vriend van Aigeus was de koning van Troizen, een stad in Argolis. Deze koning heette Pittheus. Hij was een zoon van Pelops en vader van een lieve dochter Aithra. Op een goede dag voer Aigeus met zijn schip over de Saronische Golf naar Troizen, alwaar hij door Pittheus zeer gastvrij werd ontvangen. Aigeus kwam er in de ban van de mooie Aithra en langer dan aanvankelijk zijn bedoeling was geweest, bleef hij in het paleis van Pittheus. Hij maakte Aithra het hof en had betrekking met haar. Het was Aithraÿs eerste liefdeservaring en het greep haar zo aan dat ze daarna angstig wegvluchtte naar de tempel van Poseidon. De god wachtte haar op in zijn tempel en van haar verwarring maakte hij misbruik om op zijn beurt bezit van haar te nemen. Toen Aigeus zijn terugkeer naar Athene echt niet langer kon uitstellen, bleek dat Aithra zwanger was. Dat verheugde Aigeus, maar evenzeer bevreesde het hem, want hij dacht aan de voorspelling van het orakel.
- Ik verlaat je nu, liefste, sprak Aigeus. Voed het kind op in eer en deugd, zeker als het een jongen blijkt te zijn. Als hij later groot en sterk zal zijn, leid hem dan naar de plaats die ik je nu tonen zal. Mijn zwaard en mijn sandalen zal ik er begraven onder een zwaar rotsblok. Als de jongen in staat zal zijn dat blok op te tillen, zal ik hem als mijn zoon en opvolger erkennen. Laat hem dan naar Athene komen en vraag hem de sandalen aan te trekken en het zwaard te hanteren, opdat ik hem bij zijn aankomst zou herkennen.
Aigeus begroef zijn zwaard en zijn sandalen onder een reusachtige steen en nam met zwaar gemoed afscheid van Aithra. Deze beloofde te zullen handelen geheel overeenkomstig zijn verlangens.
Het kind werd geboren: een flinke zoon, die Theseus werd genoemd. Aan het hof van koning Pittheus kreeg de jongen een goede opvoeding. Aithra vertelde hem over zijn vader, die koning was in Athene. Toen Theseus tot een volwassen jongeling was opgegroeid, leidde ze hem naar het rotsblok waaronder het zwaard en de sandalen verborgen lagen. De jonge man was bijzonder goed uit de kluiten gewassen en bleek over een buitengewone kracht te beschikken. Hij wentelde het rotsblok weg alsof het kinderspel was.
- Neem het zwaard en trek de sandalen aan en reis naar het land van je vader, sprak Aithra. Het is immers zijn wens.
- Zo geschiede naar mijn vaders wil, zei Theseus. Vandaag nog begeef ik mij op pad naar Athene.
- Maar je wil toch niet te voet gaan, over het land? Die weg is lang en moeilijk en vol gevaren! Monsters en booswichten zullen je naar het leven staan. Neem liever de korte en veilige weg over zee.
- Mijn vader wil ongetwijfeld dat ik de reis over land maak, wedervoer Theseus. Door mij zijn sandalen en zijn zwaard na te laten, heeft hij dat duidelijk willen maken. Mijn besluit staat vast, lieve moeder, ik neem de moeilijke weg over land. Geen gevaar mag mij te groot zijn, voor niets of niemand wil ik zwichten. Ik wil bewijzen dat ik waard ben eenmaal mijn vader op te volgen als koning van Athene.
- Mogen de goden je bijstaan, mijn zoon, en hou vooral Poseidon in ere, zei Aithra nog…
Wie weet, was de machtige zeegod zélf niet de vader van Theseus?...
Aithra had geen hoop haar kind ooit nog terug te zien. Ze omhelsden elkander tot afscheid en de moeder stortte overvloedig tranen toen haar fiere zoon van haar wegging.
De ultieme opdracht die Herakles te vervullen kreeg bestond erin zich naar de Hades, het dodenrijk, te begeven, en terug te keren met de hellehond Kerberos. In principe een onmogelijke taak. Het was géén sterveling toegestaan het rijk der doden te betreden, laat staan het weer levend te verlaten en dan nog mét de vreselijke driekoppige hond Kerberos!
Vol goede moed begaf Herakles zich naar de ingang van de onderwereld, bij Kaap Kanairon, in het zuiden van de Peloponnesos. Hij kon daarbij rekenen op de steun van de godin Athena en van de god Hermes, die hem op zijn tocht daarheen begeleidden. Toen Herakles bij de dodenrivier kwam en aan Charon, de veerman vroeg hem over te zetten naar het rijk der doden, werd zijn verzoek ingewilligd. Zo bevreesd was Charon voor de sterke en vastberaden held. Hij bracht hem tot binnen de Hellepoort. Daar zag hij de schim van Meleager, de jong gestorven zoon van koning Oineus van Kalydon (zie verhaal nr. 30). Meleager was vervuld van gevoelens van opperste bewondering voor Herakles en zijn stoutmoedige intrede in de onderwereld. Hij vertelde over zijn droevig wedervaren op aarde en over zijn familie, in ‘t bijzonder over zijn jongere zuster Deianeira, die nu ongetwijfeld een aantrekkelijke jonge vrouw moest zijn. Herakles was ontroerd door Meleagers woorden en vol medelijden met de beklagenswaardige dode, beloofde hij hem Deianeira tot vrouw te zullen nemen van zodra dit laatste avontuur achter de rug zou zijn.
Tot zijn verbazing zag Herakles daar ook nog de held Theseus, koning van Athene, die even stoutmoedig als hijzelf, samen met zijn vriend Perithoös, de onderwereld was binnengedrongen (over de motieven van deze twee zullen we het hebben in verhaal 67). Hij zat daar al enige tijd, als vastgekleefd op een bank, die in een rotswand was uitgehouwen. Met geen mogelijkheid om hier nog weg te geraken. Herakles beloofde dat hij zijn best zou doen om hem uit die benarde toestand te bevrijden. Maar eerst wenste hij zich naar Hades, de baas van de onderwereld te begeven en hem de toelating te vragen om de hellehond mee te nemen. Hades maakte geen bezwaar doch hij bezwoer Herakles geen wapenen en dus alleen zijn handen te gebruiken om Kerberos te bedwingen. De strijd met Kerberos was slopend. Herakles had de handen vol met de drie koppen die wild om zich heen knauwden, terwijl de staart, die vol weerhaken zat, steeds weer ongenadig te keer ging. Heraklesÿ leeuwenhuid gaf hem evewel een redelijke bescherming. Uiteindelijk slaagde hij erin alle drie de halzen met één van zijn handen te omklemmen zodat de hond half bewusteloos de strijd staakte. Hij sleepte daarna het dier tot aan de uitgang van de onderwereld. En passant bevrijdde hij Theseus met een krachtige ruk van zijn vrije hand…
Herakles hield nu de schuimbekkende Kerberos in een vaste greep en sleepte hem voort doorheen de Peloponnesos, in de richting van Mykene. Overal waar het kwijl uit Kerberosÿ muil op de grond terecht kwam, schoot een giftige plant op, de akoniet. Toen Eurystheus nog maar hoorde dat Herakles met zijn buit op weg was naar Mykene, kroop hij reeds in zijn urne. Hij erkende dat Herakles zijn taken naar behoren had volbracht en smeekte hem nu de hellehond onmiddellijk terug te brengen naar Hades. Wat Herakles ook deed…
Heraklesÿ elfde opdracht luidde: haal de gouden appels uit de tuin van de Hesperiden en breng ze naar Mykene. Die tuin bevond zich in het noorden van Afrika, op de hellingen van het Atlasgebergte. Zoals verteld in nummer 27 bewaarden de Hesperiden, dochters van Atlas, de appelboom van Hera. De boom droeg gouden vruchten en dat ooit eens iemand zou pogen die appels te stelen was niet denkbeeldig. Daarom had Hera de draak Ladon aangesteld als bewaker van de kostbare appelen. Ladon was een monsterachtige slang met honderd koppen. Hij was de zoon van Phorkys en Keto (zie verhaal nr 27) en dus een broeder van Medusa en de twee andere Gorgonen. Er wordt beweerd dat Ladon kon spreken, wel honderd talen: één voor iedere kop.
Herakles wist niet waar de tuin der Hesperiden zich bevond. Daarom ging hij eerst te rade bij een oude zeegod, Nereus. Deze laatste is vooral bekend als de vader van de Nereïden, vijftig zeenimfen, verwekt bij Doris, dochter van de titanen Okeanos en Tethys. De twee meest bekende Nereïden zijn Amphitrite, echtgenote van de god Poseidon, en Thetis, moeder van de held Achilles. Nereus toonde Herakles de weg die hij diende te volgen. Hij gaf hem daarenboven de raad de appels niet zelf te plukken, doch zich eerst naar Atlas te begeven en aan hem die klus over te laten.
Toen Herakles zich met dat verzoek bij Atlas aanmeldde, verklaarde de reus zich onmiddellijk bereid de appels te gaan halen. Hij wist precies hoe zijn dochters, de Hesperiden, konden verschalkt worden. Er waren echter twee problemen. Ten eerste: Atlas was bang van het monster Ladon en daarom moest deze eerst onschadelijk gemaakt worden. En ten tweede: Atlas torste het hemelgewelf op zijn schouders – dat was zijn straf omdat hij met de Titanen meegestreden had tegen Zeus – en die last zou Herakles dus van hem moeten overnemen, voor even maar…
Eerst zou Herakles zich met het monster Ladon bemoeien. Atlas wees hem de weg naar de tuin der Hesperiden, waarrond een beschermende muur was gebouwd. Gezwind beklom Herakles de muur. Hij zag de draak die zijn lijf rond de gouden appelboom gekronkeld had. Uitstekend schutter als hij was, had hij aan één pijl genoeg, om het machtig lijf te doorboren, dwars doorheen het hart. De draak was nu dood en Herakles ging het melden aan Atlas. Met het hemelgewelf op zijn schouders, zou Atlas er echter nooit in slagen over de tuinmuur te klimmen. Dus moest Herakles even die onnoemelijk zware last overnemen. Van dat enorme gewicht verlost te zijn gaf Atlas een zalig gevoel, een gevoel dat best wat langer mocht duren. Hij kwam al snel aandraven met de gouden appelen – er waren er drie – echter niet om ze direct aan Herakles te geven… Ik draag de appels zelf wel naar Eurystheus, terwijl gij nog even het hemelgewelf verder torst, zo sprak de reus. Herakles was bang – misschien niet onterecht – dat Atlas nooit meer zou terugkeren en hem die zware last van het hemelgewelf voor altijd zou overlaten. Hij verzon een list. Hij liet blijken dat hij met het voorstel akkoord ging doch verzocht Atlas het nog een ogenblik van hem over te nemen, teneinde hem toe te laten een kussentje op zijn schouders te leggen, op de plaats waar het gewicht een knagende pijn veroorzaakte. Maar pas had Atlas de last weer op zijn schouders of Herakles riste de appels uit zijn handen en spoedde zich, zo snel als zijn benen hem dragen konden, op weg naar Mykene. Daar gaf hij de appels aan zijn opdrachtgever, maar deze gaf ze onmiddellijk terug, bang als hij was voor de wraak van Hera, de rechtmatige eigenares. Herakles bracht de appels nu naar Athena die hem tijdens de hele onderneming met raad en daad had bijgestaan en via de wijze godin belandden ze uiteindelijk weer in de tuin der Hesperiden, waar zij per slot van rekening thuishoorden.
Geryones was een ontzaglijk grote reus, met drie hoofden, zes armen en drie bovenlichamen, die rond het bekken met elkaar vergroeid waren. Hij was de zoon van één van Okeanosÿ dochters, Kallirrhoë, en van de reus Chrysaor die, zoals verteld in verhaal nummer 27, ontsproten was uit de hals van de onthoofde Medusa. Deze Geryones was koning van Tartessos, een stad in het zuidoosten van Spanje, waar de Guadalquivir-rivier uitmondt in de Atlantische Oceaan. Tegenover de stad Tartessos lag het eiland Erytheia, waar zich nu de stad Cadiz bevindt. Geryones bezat een grote kudde prachtige roodkleurige runderen die graasden op de rijke weilanden van het eiland. Het vee werd bewaakt door de herder Eurytion, een zoon van de god Ares. Eurytion werd hierin bijgestaan door de reusachtige hond Orthros. De tiende opdracht die Herakles te verwerken kreeg bestond erin de runderen van Geryones te stelen en ze naar Mykene te brengen.
Per schip begaf Herakles zich naar het uiterste westen van de Middellandse Zee. Deze was toen nog niet verbonden met de Oceaan: Afrika en Europa zaten nog aan elkander vast met een smalle landengte. Men zegt dat Herakles toen de beide werelddelen van elkaar gescheiden heeft door de Straat van Gibraltar uit te graven. Aan beide zijden van deze zeestraat plaatste hij een berg: de berg Abyle in Afrika, de berg Kalpe in Spanje. We noemen die bergen ook ´zuilen van Herakles¡. Eens hier voorbij bereikte Herakles al gauw het eiland Erytheia en de kudde prachtige roodpurperen runderen. De herder Eurytion en de hond Orthros waren geen onoverkomelijke hinderpaal voor onze held: beiden sloeg hij dood met zijn geweldige knots. Hierna dreef hij het vee voor zich uit in de richting van de kust. De zeegod Poseidon kwam nu Herakles ter hulp: hij liet het peil van de zee dermate zakken dat de dieren zonder te moeten zwemmen het Spaanse vasteland konden bereiken. Nu kwam echter Geryones zelf aangestormd. Koelbloedig en met drie welgemikte pijlen doorboorde Herakles de drie harten van Geryones. Door sommigen wordt beweerd dat Herakles slechts één pijl nodig had: met die ene pijl zou hij de drie harten van Geryones tegelijk doorboord hebben. De reus stuikte dood ter aarde en uit zijn bloed sproot een boom, een kerselaar die vruchtjes droeg zonder pit…
De hele veestapel van Geryones voor zich uit drijvend, begon Herakles aan een slopende tocht doorheen Europa. Van Spanje trok hij alover de Pyreneeën en het Zuiden van Gallië naar Italië. Daar raakte hij de weg een beetje kwijt en een lange tijd doolde hij er rond. Hij verwekte in dat land vele nakomelingen en stichtte er verscheidene steden. Zo zouden de historische steden Pompeï en Herculaneum door Herakles gesticht zijn. Uiteindelijk bereikte hij Istrië en via de westkust van het Balkanschiereiland kwam hij in Griekenlands noordwestelijke provincie Epiros terecht. Er dient gezegd dat zijn kudde op dat ogenblik al met vele eenheden was uitgedund. In zuidoostelijke richting begaf hij zich naar de andere kant van het Grieks vasteland, hij stak de isthmos van Korinthe over en met wat er nog overbleef van de kudde runderen bood hij zich aan in Mykene. Eurystheus, die zeer onder de indruk was, offerde de dieren aan de goden.
59. De paarden van Diomedes (W8) en de gordel van Hippolyte (W9).
Voor zijn achtste opdracht moest Herakles zich naar het noorden van Griekenland begeven. Hij moest er de paarden van Diomedes halen en ze naar Eurystheus brengen. Diomedes was een zoon van de oorlogsgod Ares en koning van Thracië. Hij beschikte over vier wilde merries, die zo driest waren dat ze met dikke stalen kettingen aan hun voederbakken dienden vastgebonden te worden. Het waren daarenboven vleesetende paarden en Diomedes voederde hen met mensenvlees. Menigeen die bij de koning te gast kwam, werd in opdracht van de koning door zijn dienstknechten voor de merries geworpen en door de dieren verscheurd en opgegeten: een zware overtreding van de voor de Grieken zó heilige wet van de gastvrijheid. Maar Herakles was een gewaarschuwd man. Gewapend met een knots begaf hij zich tot bij koning Diomedes en vroeg hem de paarden af te staan. Toen Diomedes weigerde gaf Herakles hem met de knots zoÿn dreun op het hoofd dat hij bewusteloos neerzeeg. Herakles wierp hem daarna vóór zijn eigen paarden. Ze verscheurden hun meester terstond en meteen werden ze tam. Het kostte Herakles nu nog weinig moeite om de paarden naar Mykene te brengen en ze aan zijn opdrachtgever te overhandigen.
Het negende werk bestond erin de gordel van Hippolyte te bemachtigen, de koningin van de Amazonen. De Amazonen waren krijgshaftige vrouwen die leefden aan de kusten van de Zwarte Zee. Ze stamden eveneens af van de god Ares. Terwijl zíj te paard gingen jagen of gevechten leverden tegen naburige volkeren, knapten hun echtgenoten de huishoudelijke taken op. De mannen waren er immers zwak en onderdanig: de traditie wilde dat alle jongetjes bij de geboorte armen en benen gebroken werden. Van de vrouwen zegt men dat ze hun rechter borst amputeerden teneinde vlotter pijl en boog te kunnen hanteren. Ze gingen wel eens op bezoek in naburige landen en met gretigheid ontvingen zij de mannen van Lemnos (zie verhaal nummer 39) met als doel een sterk nageslacht in stand te houden. De gordel die hun koningin Hippolyte droeg was er een die versierd was met goud en edelstenen en van een onschatbare waarde. Eurystheus begeerde die gordel voor zijn dochter.
Voor de tocht naar de Amazonen had Herakles een aantal dappere mannen verzameld om met hem mee op te trekken. De bekendsten onder hen waren de Atheense koning Theseus en Peleus, de vader van Achilles, die we zullen leren kennen als de dapperste Griekse strijder in de Trojaanse oorlog. Het leek er eerst op dat de opdracht zonder slag of stoot tot een goed einde zou gebracht worden. Bij de aanblik van de stoere held die Herakles was, werd Hippolyte terstond verliefd en ze verklaarde zich bereid hem de gordel als liefdesgeschenk te overhandigen. Maar dat was zonder Hera gerekend. Als Amazone vermomd verspreidde zij onder de andere Amazonen het gerucht dat Herakles gekomen was om hun koningin te doden. Hierop kwamen de gewapende vrouwen te paard van overal aanstormen en ze zouden ongetwijfeld het hoopje Griekse krijgers in de pan gehakt hebben, zo Herakles niet zijn goddelijke krachten had tentoon gespreid. Te voet strijdend en alleen gewapend met een knots doodde hij vele van de strijdende vrouwen. Anderen dreef hij terug. Hippolyte zelf was onder de slachtoffers. Hij ontdeed haar dode lichaam van de gordel en bracht hem naar Eurystheus
Wie stuurt een tekening? i.v.m. één van deze mythologische verhalen... ... naar kris.vansteenbrugge@skynet.be De mooiste worden gepubliceerd. Vermeld je naam en die van je school+klas.