Merken dat je een kledingstuk binnenstebuiten aan hebt is niet leuk. Vooral niet wanneer je daar bij thuiskomst fijntjes op gewezen wordt door manlief. Na de les welteverstaan. En dat het de tweede keer was. Bij dezelfde cursisten. En mens zou zich afvragen hoe het komt dat ik daar nog aan huis mag komen. Volgens mij hebben ze oftewel een bizar gevoel voor humor, oftewel een bizar gevoel voor mode. Of anders zijn ze blind, dat kan natuurlijk ook.
met werk, kinders, huishouden en alle andere dinges waar ik nu wegens een veel te moe en veel te warrig hoofd even niet kan op komen, maar die mij zonder twijfel binnenkort op een totaal ongepast moment in de nek zullen springen. Waaraan dat allemaal te wijten is? Grabbel lustig in de ton (en kies uit onze mooie prijzen: nieuw boek Mechelen - veertigtal lezingen Jeugdboekenweek - ziek kind - theaterstuk - kort verhaal voor Nederlands tijdschrift Boekieboekie - ziek kind - verbeteringen huiswerk - Schrijfdag - ziek kind - lessen DKO - script AVI-boek - zelf ziek - recensies - redactiewerk...). Pik eruit wat u aanstaat en smijt de rest terug. Die schone prijs mag u houden, gratis en voor niks. Want ik vertrek binnenkort. Uitgebreid verslag in woord én beeld volgt uiteraard. Tenzij ik het vergeet.
... want een week is het al lang niet meer. Begonnen net voor de krokusvakantie en uitlopers tot na de Paasvakantie. Maar hei, mij hoor je niet klagen. Ik doorkruis het Vlaamsche land van Lommel tot Bachten de Kupe en mag overal kindertjes gelukkig maken. Doe mij maar nog zo'n maand.
Ik had een nominatie en was daarmee absoluut in de wolken. Voor mij hing er weinig of geen spanning in de lucht. Want hoezeer een nominatie ook doet zweven, ik sta voldoende met beide voetjes op de grond om te weten dat het te vroeg is voor meer. Mijn kans komt heel misschien binnen een paar jaar. Toch was ik een beetje nerveus. Er waren namelijk nog een pak vrienden en bekenden in de running voor meer. En kijk: Do kreeg een verdiende welp en Peter ook. Els Beertens prijsbeest ben ik vorige week gaan halen in de bieb en ligt naar me te lonken. Sabine heeft met haar mieren een heel sterke prestatie neergezet en de jury zal het dan ook moeilijk hebben gehad met de verscheurende keuze tussen haar en Carll. Maar hij is dan weer geheel terecht kandidaat van IBBY voor de Hans Christian Andersen Award. Mijn absolute lievelingsboek van het voorbije jaar: Het geheim van de keel van de Nachtegaal werd dus dubbel bekroond, met een Pluim en een Welp. En is dat niet precies wat de winnaars van de Gouden Uil Jeugdliteratuur vorig jaar binnen haalden? En zo werd het dus toch nog een bijzonder gelukkige dag. Proficiat en dikke zoen aan alle laureaten. (foto: boek.be)
Hij is nauwelijks een uur het huis uit wanneer de telefoon klinkt.
Of ik hem wil depanneren. Dat hij de lichten van de wagen heeft aangelaten en die start niet meer.
Ik kijk naar buiten. Het is vier uur en een heldere dag. Waarom hij dan de lichten had aangedaan, vraag ik. Het blijft stil, maar ik voel de temperatuur door de hoorn stijgen.
Dat de startkabels in de kelder liggen, onder de trap. Ik ga kijken, maar daar liggen ze niet. Net zo min als op de drie andere plekken die hij suggereert. De temperatuur blijft stijgen, nu ook aan mijn kant van de lijn.
Wanneer ik eindelijk de ondingen heb gevonden, vraag ik waar hij staat. Op de parking van het koopcentrum waar heel ons verarmd maar desalniettemin kooplustig Vlaanderen zijn vrije zondagnamiddagen doorbrengt. Ik gooi net niet de telefoon op de haak. We hebben geen haak meer aan onze telefoon.
Vijf minuten later rij ik de parking van het koopcentrum op. Onderweg heb ik boze blikken getrotseerd van heel Vlaanderen en een stuk Noord-Frankrijk op zoek naar parkeerplaats. Kooplustige mensen op zoek naar een parkeerplaats zijn allesbehalve tolerant. Vertrokken monden en opgestoken middelvingers als je een centimeter te ver uitwijkt of een seconde te lang aarzelt tussen links en rechts. Waarom blijven ze komen, elke zondag opnieuw, vraag ik me af. In stilte uiteraard. Ik hou niet van blikschade en vermijd ook liever de benen van onder mijn gat gereden te worden.
De kinderen vinden het fantastisch. Als hun held na amper dertig seconden de wagen aan de praat krijgt, zitten ze te juichen alsof hij net een wereldrecord heeft gevestigd.
Ik zeg niets. Ik snuif. Ik vertrek.
De volgende keer kan hij kooplustig Vlaanderen om hulp vragen.
Ze zitten aan de tafel en slurpen om het hardst. Openlijk en ongegeneerd. Zo gaat het al enkele dagen. Het maakt overigens totaal niet uit wat ze drinken, integendeel. Met hoe meer verschillende vloeibare vormen ze hun nieuwste spelletje kunnen uitproberen, hoe leuker het wordt. Het begon toen mijn oudste zoon een ontdekking deed. Dat hij zijn hete thee van een lepeltje kon slurpen zonder er met zijn lippen tegen te komen. Bewondering alom was zijn deel. Alleen mijn dochter vertoonde enige achterdocht. Dat dat niet kon. Want dat die thee dan tussen hem en zijn lepeltje moest vallen. Op zijn billen. En dat zou zeer doen, voegde ze er hoopvol aan toe. Waarop hij antwoordde: niet als je hard genoeg slurpt. En zie: dit is het resultaat. Ze hebben ondertussen proefondervindelijk vastgesteld dat het lukt met hete thee, warme en koude chocolademelk, water (maar dat is uiteraard niet half zo leuk), fruitsap en kippensoep. Ik hoop dat ze nooit op het idee komen om te testen of de truuk ook zou lukken met vast voedsel.
Ik had vanavond op twee plaatsen moeten zijn. In een school die mijn algehele sympathie wegdraagt, voor de jurering van een voordrachtwedstrijd en een kleine voordracht van mezelf, en in een stad die mijn algehele sympathie wegdraagt, voor de prijsuitreiking aan de nieuwe stadsdichter, die deze titel van mij overneemt. Ik zal er niet geraken. Gemene virusbeesten zitten in mijn lijf en in de weg. Als troost een stukje gedicht dat ik voor de kinderen zou voorgedragen hebben. Het gaat over big Boudewijn van de stal van boer Roger. Boudewijn vindt zichzelf een dichter.
Op een dag of acht of zeven was zijn meesterwerk geschreven: duizend prachtig mooie zinnen met een nooit gezien gemak over voer en stro en drek en kak. Oh de poëzie van modder bruinig slijk en vieze klodder. ...
En zo gaat het nog een tijdje door.
Het was vast leuk geworden. Zonder die gemene virusbeesten.
En het werd Ramsey Nasr. Op zijn verjaardag dan nog wel. Hoeraatje hoeraatje. Nasr was vier jaar geleden stadsdichter van Antwerpen en hij deed dat goed. We kunnen met een gerust gemoed gaan slapen.
Waarna het een klein half uur duurt voor het tot mij doordringt. Tot zijn registratiemail in mijn mailbox valt. Ja. Want nu heeft hij wel een eigen (oude) computer, maar de mail instellen was niet prioritair.
Ik spring half hysterisch uit mijn stoel, storm de trap op en begin een preek van heb ik me daar over de gevaren van het internet, de steeds uitbreidende wildgroei aan perverten die onze aardbol bevolken en nog wat gruwelijks meer. Zijn zelfbeheersing is enorm. Hij slaagt er in om niet één keer met zijn ogen te draaien, te zuchten of lachen en laat lekker mij uitrazen.
Weet ik toch wel.
Oh ja? sneer ik.
Tuurlijk mama. Geen adres invullen, geen telefoon en geen rare vragen beantwoorden. Of dacht je dat ze ons tegenwoordig helemaal niets meer leerden op school?
Oh, goed dan, piep ik.
En druip af naar mijn eigen computer. Maar als hij morgen op school is, ga ik toch stiekem dat ding even controleren. En zwijg mij van privacy, hij is nog geen twaalf. Eigenlijk mág hij helemaal nog niet op Netlog, want de uiterste geboortedatum die je daar kan invullen ligt in januari 1997. En toen was hij er nog niet.
Of ze heel zeker was dat ze niets hoefde mee te nemen, vroeg ik voor tigste keer.
Ze draaide haar ogen alsof ze nauwelijks kon bevatten waar mijn onmetelijke domheid aan te wijten was. Nee, zei ze kordaat. Om daar enkele seconden later aan toe te voegen: behalve een paraplu, een boerenpet en een regenjasje.
Dat kan niet, zei ik.
En waarom niet?
Het was mijn beurt om met mijn ogen te draaien. Omdat we naar de instapviering gaan. Naar de mis. De kerk, weetjewel? Dus ik denk niet dat je daar boerenpetten en paraplus nodig hebt. Die zijn voor het schooloptreden, niet voor de instapviering.
Goed dan, zei ze dramatisch. Ze sloeg haar armen over elkaar, knarste met haar tanden en keek me dreigend van onder haar wenkbrauwen aan. Maar je zult zien dat ik de enige ben
Ik zwierde de deur van de auto dicht.
We kwamen net te laat, uiteraard. Ondanks haar protest manoeuvreerde ik mijn dochter handig door de mensenmassa tot net voor het altaar en duwde haar tussen haar klasgenootjes voor het inleidende gezang. Tot mijn verbazing herkende ik een tocht door het donker in een licht aangepaste versie. Mijn dochter trok zich van de gekerstende versie niets aan en zong luid en duidelijk luider en duidelijker helaas dan de klasgenootjes om haar heen de originele versie, zichzelf ritmisch met voet- en heupbewegingen begeleidend. Met blozende wangen vanwege het succes zat ze twee minuten later naast mij op de stoel. En vervolgens op mijn schoot, want anders kon ze de meneren vooraan niet zien. Om drie seconden later alle interesse in de meneren te verliezen en de hele tijd luidop opmerkingen te maken, terwijl ikzelf mij keihard concentreerde op het heiligenbeeld vooraan om geen lachstuipen of woedeaanval te krijgen. Een mens moet keuzes maken in het leven.
Nog een half uur later schoot het haar te binnen.
Oei, klonk het voor de halve kerk toen ze de andere kinderen ijverig in hun moeders handtas zag vissen. Ik moest toch iets meebrengen.
Wat dan? Ik siste zo stil en dreigend mogelijk.
Het oor van god!
Ik concentreerde me weer op het heiligenbeeld.
Het oor van god, ging ze nog wat luider. En dat moesten we kleuren. Want hij kent al onze namen, maar hij weet niet wat ze wil zeggen en dus moesten vragen aan mama en papa en dat erbij zetten op het papier.
Ondertussen stapten alle klasgenootjes fier met hun gekleurde oren van god naar het altaar, alwaar een van de meneren ze in ontvangst nam om ze vervolgens aan een wasdraad op te hangen. Waarop het hele kinderkoor weer losbarstte in een nieuwe versie van de tocht door het donker en mijn dochter zich naar voren wurmde om uitbundig mee te doen.
Er resten ons nog vier maanden tot het moment van de waarheid.
En dit was het resultaat van de online enquête...
Je bent sterk werkverslaafd en loopt risico op een burn-out. Ook je omgeving ondervindt negatieve gevolgen. "Workaholics die denken dat het werk niet meer zonder hen kan, daardoor geen verlof durven nemen en niet kunnen niksen, gaan naar mijn gevoel te ver," vindt professor Stefan Lievens, hoogleraar psychologie aan de Universiteit Gent. "Dat soort gedrag is niet zelden de voorbode van een burn-out. Als de elastiek constant gespannen staat, verliest hij na verloop van tijd zijn veerkracht. Zo iemand pleegt roofbouw op zijn eigen lichaam."
Hmm. Ik wil niet onnozel doen, maar mijn werk kán niet zonder mij. Als ik morgen geen les ga geven, dan zal er geen vervanging zijn. En de teksten voor toneel en websites zullen zichzelf niet schrijven, mijn kinderen zullen (vooralsnog) hun eigen potje niet koken en hun kleren niet strijken, de boeken zullen zichzelf niet recenseren. Maar geen paniek, ik kan mezelf nog redden, want op deze site geven ze zeven tips om niet in je werk te verdrinken of om je werk uit je gedachten te bannen op vrije dagen. Huh? Vrije dagen?
Ik weet niet zeker wat ik had gehoopt. Een mens gaat niet elke dag onder verdoving. En voor die ene keer dat het dan toch gebeurde wou ik er iets memorabels van maken. Een heuglijke gebeurtenis als het ware, met een lange, donkere tunnel misschien, en een schoon wit lichtje aan het einde, waar ik naartoe zou fladderen tot de zachte stem van de mooie dokter mij terug naar dit aardsche bestaan bracht en ik - omringd door man en kinderen - met betraande ogen een zucht van verlichting zou slaken. Zoiets. Maar dat was blijkbaar teveel gevraagd. In plaats daarvan kreeg ik een droomloze slaap en werd ik hardhandig gewekt door de harde stem van een niet zo mooie verpleegster. Nog een geluk dat ik sowieso wakker werd. Het ware een roemloos einde geweest.
Af en toe bekruipt mij de goesting om in mijn kinders te bijten. Dan pak ik ze stevig vast en ik moet mij - echtig waar - bedwingen om er niet eens goed mijn tanden in te zetten. Vooral buik en billen, en in mindere mate bovenarmen en enkels, zijn geliefde doelwitten. Nu zijn mijn kinderen natuurlijk absoluut aanbiddelijk schoon en heeltegans om op te eten, maar toch. Als ik er weer een keer eentje grommend op mijn schoot getrokken heb en gekriebeld tot ze om genade smeken, denk ik wel eens dat er iets aan mij scheelt. Een of andere bizarre afwijking, misschien. Een onvermoede neiging tot kannibalisme, een onverwerkt jeugdtrauma na een beet van de hond, een obsessief teveel aan moederliefde. Of gewoon een tekort aan proteïnen. Toch was het een opluchting toen ik enkele maanden geleden (vraag me begot niet wanneer of in welke krant, ik zou het niet meer weten en ik doe geen moeite om het op te zoeken!) in een interview met Anne Provoost las dat ze fysiek helemaal zot was op haar kinderen. Of wanneer ik zie dat Gerda Dendooven in haar prentenboek 'Mijn mama' het gelijknamige hoofdpersonage haar kind op een bedje sla zie leggen. Dan denk ik dat het allemaal nog zo erg niet zal zijn. Dat mijn kinderen mij en mijn vreemde gewoonten ongetwijfeld zullen overleven zonder er jeugdtrauma's aan over te houden. En dat een beet op tijd en stond precies ook geen kwaad kan.
Mijn kinderen worden groot en ik oud. Dat confronterende besef groeit helaas niet langzaam. Op een kwaaie dag springt het onverhoeds in je nek en slaat ongenadig in je gezicht. Na het winkelen bijvoorbeeld. Wanneer je - moe van het trotseren van de winkelende medemens en muzak - bij thuiskomst tassen vol spullen neerploft en trots aankondigt wat je hebt gekocht. Jurkjes voor dochter, broeken voor zoons, en ondergoed. Dan gaan de ogen rollen. 'Geen slips mag ik hopen,' zegt hij laconiek. Ik kijk voor de zekerheid nog eens in de tas. 'Neen,' zeg ik opgelucht. 'Shorts.' Ik ben goed. 'Dan is het in orde. Want met die slips ga ik dus echt niet meer naar school. Mijn vrienden lachen zich ziek.' Hij is bijna twaalf. Volgend jaar wil hij vast zijn eerst tattoo.
We zijn op terugweg. Van school en tekenschool en andere naschoolse dingen. Mijn dochter zit vol overtuiging en overgave luidkeels te zingen in de wagen. 'Er kwamen twee paar heren, paar heren, paar heren. Er kwamen twee heren op mijnen egel staan. En toen kwam een klein nonneke, klein nonneke, klein nonneke. En toen kwam een klein nonneke op mijnen egel staan.' 'Op mijnen egel?' vraag ik. 'Euheu.' Ze knikt overtuigd en zwijgt even. 'Of misschien ook niet.' We zijn een dag later en ik heb mijn huiswerk gemaakt. Het was een drempel.
Al een viertal jaar ben ik aan het schrijven. Dat leverde tot nu toe een paar boeken op, vertalingen en een nominatietje (dit is een zéér vreemd woord!) af en toe. Het loopt dus wel vlot. Zodanig zelfs, dat in mijn directe kennissen- en vriendenkring verkeerdelijk de indruk ontstond dat ik een beetje bekend werd. Misschien heeft mijn klein gebrek aan bescheidenheid daar ook enigszins toe bijgedragen, maar soit. Feit is dat geen kat mij kent. Behalve u dus, de licht dementerende oude dame aan de overkant van de straat en de dorpsbakker. En nog een paar verdoolde zielen. Maar daar komt thans verandering in! Want nu sta ik hier. En dat zal nogal een keer vuurwerk gaan geven.