Ze hebben vandaag een vrije dag.
Zij wil spelen. Verstoppertje, schooltje of met de poppenwagen. Hij trekt zijn neus op. Hij wil iets coolers doen. Ze loopt de hele tijd achter hem aan, achtervolgt hem door het huis en jengelt.
Hij is te groot om te spelen, zegt hij.
Nietes, zegt ze. Hij heeft gisteren nog gespeeld, ze heeft het zelf gezien.
Nietes.
Welles, toen de babysit er was. Haar vinger gaat dreigend omhoog.
Dat was niet gisteren, dat was twee weken geleden, Dumbo. En het was niet spelen, het was voetballen.
Voetballen is ook spelen, zegt zij.
Nietes.
Welles.
Zullen we dan voetballen? Wat is hij leep.
Neen, voetballen is stom. Hier komt de pruillip. Het is lopen en weer lopen en schoppen en babbelen en dan weer lopen.
Hij staat even met zijn mond vol tanden.
Voetballen is niet stom. Meisjes zijn stom. En ze kunnen niet voetballen. Hij is tevreden met zichzelf. Een pracht van een tegenargument.
En dan doet zij waar ze goed in is: haar onderlip trilt, haar ogen worden groot en lopen vol.
En hij?
Hij loopt naar de muur, leunt voorover met zijn arm voor zijn ogen en begint te tellen
08-10-2007 om 14:36
geschreven door Tine 
|