Hij is nauwelijks een uur het huis uit wanneer de telefoon klinkt.
Of ik hem wil depanneren. Dat hij de lichten van de wagen heeft aangelaten en die start niet meer.
Ik kijk naar buiten. Het is vier uur en een heldere dag. Waarom hij dan de lichten had aangedaan, vraag ik. Het blijft stil, maar ik voel de temperatuur door de hoorn stijgen.
Dat de startkabels in de kelder liggen, onder de trap. Ik ga kijken, maar daar liggen ze niet. Net zo min als op de drie andere plekken die hij suggereert. De temperatuur blijft stijgen, nu ook aan mijn kant van de lijn.
Wanneer ik eindelijk de ondingen heb gevonden, vraag ik waar hij staat. Op de parking van het koopcentrum waar heel ons verarmd maar desalniettemin kooplustig Vlaanderen zijn vrije zondagnamiddagen doorbrengt. Ik gooi net niet de telefoon op de haak. We hebben geen haak meer aan onze telefoon.
Vijf minuten later rij ik de parking van het koopcentrum op. Onderweg heb ik boze blikken getrotseerd van heel Vlaanderen en een stuk Noord-Frankrijk op zoek naar parkeerplaats. Kooplustige mensen op zoek naar een parkeerplaats zijn allesbehalve tolerant. Vertrokken monden en opgestoken middelvingers als je een centimeter te ver uitwijkt of een seconde te lang aarzelt tussen links en rechts. Waarom blijven ze komen, elke zondag opnieuw, vraag ik me af. In stilte uiteraard. Ik hou niet van blikschade en vermijd ook liever de benen van onder mijn gat gereden te worden.
De kinderen vinden het fantastisch. Als hun held na amper dertig seconden de wagen aan de praat krijgt, zitten ze te juichen alsof hij net een wereldrecord heeft gevestigd.
Ik zeg niets. Ik snuif. Ik vertrek.
De volgende keer kan hij kooplustig Vlaanderen om hulp vragen.
08-02-2009 om 16:32
geschreven door Tine 
|