Is dat erg,
een moeder die schrijft? Soms valt het mee. Dan vertelt ze massas zelf
uitgevonden verhalen, liefst met tien verschillende rare stemmetjes en
bijhorende gestes. Of ze leest stukjes voor uit een nieuw boek en vraagt je wat
je er van vindt. Dan wordt je proefkonijn, of beter proeflezer en dat is best
fijn. Of ze vindt ter plekke rijmpjes uit die de pijn doen vergeten wanneer je
op je knie bent gevallen of je elleboog hebt opengehaald aan de bramen.
Maar soms
is het minder. Dan zit ze de hele dag met een rode kop aan de computer, zelfs
als het vakantie is en je op reis bent en net die hele mooie hagedis wou tonen
die over het muurtje voorbij rende. Dan komt ze pas s avonds uit haar
geïmproviseerde hokje, wanneer de zon al te laag staat om nog in het zwembad te
gaan en elkaar lekker nat te spatten en kopje onder te duwen. Dan gaat ze op de
vreemdste plekken en onmogelijkste uren op zoek naar een bibliotheek of een
internetcafé, want de laatste hoofdstukken moeten geprint en de uitgever
gemaild en de weblog geüpdated.
Is het dan
beter wanneer ze niet schrijft?
Neen.
Want dan
loopt ze stilletjes over. Van woorden die er uit moeten en een blad of scherm
missen. Dan bijt ze haar nagels kapot en gaat ze fanatiek baantjes trekken of
kilometerslange wandelingen doen en iedereen moet mee. Dan kijkt ze een beetje
vreemd uit haar ogen, zoals de ijsbeer in het warme water van de dierentuin.
Best zielig eigenlijk.
Dan gaan we
stilletjes ergens anders spelen, zodat ze nog een stukje kan schrijven, die
arme moeder van ons. Ze kan het ook niet helpen.
De voorbije
dagen stonden we op een laag pitje. Angina, ooronsteking en de bijhorende hoge
koorst leken niet bijzonder compatibel met de zuiderse temperaturen. Het hele
vakantiegebeuren ging dan ook grotendeels aan mij voorbij.
Wanneer de
zon te laag gaat staan om te zwemmen, te lezen of in de boomhut te zitten,
loopt de dag op zijn einde. Dan is het tijd om af te sluiten. We ruimen op,
wassen de vuile snoeten en smeren kindervelletjes in met aftersun. Dan is het
ook tijd voor een laatste spel.
Enkele
dagen geleden kwam ik op het grandioze idee om mijn kinderen een spel uit mijn
eigen kindertijd te leren: zwarte bollen.
Het is heel
eenvoudig. Je neemt een kurk liefst een brede, eentje van een champagnefles
of zo en houdt die enkele seconden in de vlam van een kaars. Iedereen zit in
een cirkel. Dan moet je aan de hand van een vaste formule jezelf voorstellen,
zeggen hoeveel bollen je hebt en iemand anders aanduiden. Het lijkt bijzonder
simpel, maar de minste verspreking in de vaste formule leidt uiteraard tot
bestraffing: een zwarte bol.
Als het
tegenzit, is iedereen zo fris en monter dat er weinig spectaculairs gebeurt.
Maar als het enigszins meezit, krijg je na pakweg een kwartier een gezelschap
dat of op zwarte piet, of op de builenpest gaat lijken. En drie totaal
hysterische kinderen er bovenop.
Het was,
kortom, weer eens een uitstekend staaltje van mijn pedagogisch kunnen om een
dergelijk spel s avonds op het programma te zetten. s Nachts horen we af en
toe gemompel in de kamer van de kinderen. Ik ben er zeker van dat ze alvast
liggen te oefenen voor morgen.
We zitten
aan tafel onder een parasol. Terwijl we ons tegoed doen aan het barbecuevlees,
overlopen de kinderen de hoogtepunten van de dag. Dat zijn er heel wat:
zwempartij nummer een, twee en drie, het dessert, het aperitief en een grandioos
partijtje grasworstelen. Daarbij overlopen ze in detail wie welke gemene trucs
heeft uitgehaald, en hoe fantastisch die wel waren.
Zoon twee
werd gewurgd door zoon één, die daar bijzonder trots op lijkt te zijn. Zoon
twee nam dan revanche door zoon één drie keer na elkaar een bal tegen het hoofd
te keilen en hem onder water te duwen. Dochter werd zonder bandjes en zonder
pardon door beide zonen in het water gezwierd. Zoon één werd op zijn beurt in
de pan gehakt door mijn dochter, die daarvoor over bijzondere technieken beschikt:
de Kattenklauw. Omdat ik mijn wenkbrauwen optrek, krijg ik een demonstratie.
Luid schreeuwend vliegt ze op mijn rug, slaat haar korte armpjes rond mijn nek
en spant aan. Ik krijg nog net genoeg adem om de hele buurt bij elkaar te
krijsen.
En zo heb
ik broer gewurgd, besluit ze met een stralende glimlach. En daarna ben ik
verdronken.
Ja,
lachen de broers, dat was cool.
Bijna zo
cool als toen ik verdronk, vult mijn jongste aan.
Of als
toen we papa overmeesterden, lacht de oudste, met de notenkraker.
Ik schud
mijn hoofd. Ik ben niet helemaal zeker of ik het wel wil horen.
Ja, gilt
mijn dochter. Maar dat was niet alleen door de notenkraker. Ook door mijn
nepen.
Jouw
nepen? Ik piep.
Mijn zonen
glunderen. Ze genieten duidelijk nog na van het hele gebeuren.
Ja, zegt
ze doodserieus. Want ik kan de beste nepen geven. Die het meeste pijn doen. Zo
van die hele kleine en dan draaien. Ze staat weer recht om een demonstratie te
geven. Dit keer loopt ze wijselijk in een boogje om me heen.
De eerste
dag gaan we zoals steeds op verkenning. We komen hier al jaren, maar toch
blijft het telkens weer een ontdekkingstocht. Onze nieuwsgierigheid wordt
beloond: we vinden een schommel zonder touwen, stukjes bergkristal van hun
zelfgemaakte winkeltje waar ze vorige zomer steentjes voor snoep verkochten, en
een slangenvel.
Het beest
dat uit dit vel kroop blijkt na enig nader onderzoek anderhalve meter lang te
zijn. De kinderen zijn door het dolle heen. Wat een prachtstuk voor hun
collectie rariteiten. Ik ben iets minder enthousiast, en ze krijgen dan ook
strikte instructies: niet meer op blote voeten in het gras en luid zingend van
het zwembad naar het terras. Ik kan mij niet meer meteen voor de geest halen
waar ik het gelezen heb, maar slangen zouden bang zijn van lawaai. Nu moet
zoiets met mijn kroost in de buurt niet meteen een probleem vormen, maar toch
lijken extra veiligheidsmaatregelen bij reptielen geen overbodige luxe.
In de
vooravond merk ik het resultaat van mijn bezorgdheid: mijn dochter besluit haar
pop te halen in de woonkamer. Ze stapt in haar blootje uit het zwembad, doet
haar sandalen aan en stapt dan onbevreesd door het droge gras. Zodra ze in de
buurt komt van de plek waar we het slangenvel vonden, begint ze met haar billen
te draaien, heft haar armen in de lucht en onder begeleiding van een wel
bijzonder gracieus dansje zingt ze MegaMindy-gewijs alle slangen een paar
kilometer uit de buurt weg.