Laatst afgelegd op 23-07-2015

De Gartner Alm is een kleine alm (eet- en drinkgelegenheid) in het Gartner Tal bij Lermoos, langs een van de routes naar de Wolfratshauser Hütte.  Wij zijn evenwel niet tot aan de hut geweest, maar hebben er een rondwandeling vanuit het dal langs de alm van gemaakt.  Voor de terugweg hebben we voor de karrenweg geopteerd, een geliefde mountainbikeroute want behoorlijk breed en over het algemeen niet bepaald steil, maar het paadje langs de heenweg is in het begin redelijk steil en niet overal even breed, wat op deze steile flank betekent dat een vaste stap mooi meegenomen is.

Je kunt vertrekken vanuit Lermoos zelf of vanuit een van de gehuchtjes aan het Gartner Tal (Untergarten en Obergarten).  Wij hebben echter een ietwat alternatief uitgangspunt genomen: een laatste parking langs de B179 van Reutte via Lermoos richting Fernpass, en meerbepaald de laatste voor de noordelijke afslag naar Lermoos (iets voorbij de afslag naar Obergarten op de rechterkant).  Vanaf hier heb je langs het paadje ongeveer een uur en een kwart nodig tot aan de alm, en een uurtje voor de terugweg langs de karrenweg.

Aan het eind van de parking vinden we een olifantenpaadje door het groen naar de vlak ernaast lopende wandel- en fietsweg die we richting Lermoos volgen.  Wat verderop houden we niet links aan richting B179, maar volgen we onze weg verder, rechts van een riviertje.  Wie wil, kan hier trouwens een klein ommetje maken langs de Maria-Schnee-Kapelle door even volledig rechts aan te houden (helaas was het kapelletje niet toegankelijk toen wij er waren).

Wij gaan dus gewoon verder langs het riviertje, tot er direct na een bruggetje over een zijriviertje een karrenweg naar rechts loopt (hier staat geen wegwijzer).  We volgen deze karrenweg langs het zijriviertje, eerst tamelijk vlak, maar bij een duidelijke bocht naar links wordt de weg plots wel behoorlijk steil.  Gelukkig is dit stuk niet al te lang: al gauw bereiken we een andere, vlakkere karrenweg die we naar rechts volgen, tot we een iets opener plek in het bos bereiken tot waar je via Obergarten ook met de auto kunt komen.

Op dit punt steken we het riviertje nog niet over, maar gaan we nog een stukje rechtdoor (wegwijzer).  Na zo’n 200 meter staat er een wegwijzer naar rechts, die ons een paadje wijst dat nu wel de rivier oversteekt (op oudere kaarten staat nog een karrenweg die van hieruit rechtdoor loopt naar de alm, maar die is niet meer begaanbaar).  Meteen na het oversteken van het riviertje beginnen we aan een aardige klim in het bos.  De weg loopt toch wel duidelijk omhoog, maar op zich niet moeilijk te begaan; hooguit is het bij vochtig weer een beetje uitkijken voor gladde boomwortels.

Na een tijdje wordt de weg wat vlakker en begint nu meer evenwijdig met de rivier, licht op en af lopend, dieper het Gartner Tal in te leiden.  Grote moeilijkheden zijn er ook op dit stuk niet, maar op een paar plaatsen is stapvastheid toch geen overbodige luxe.  De weg kruist immers een paar keer een bedding van een beekje met smeltwater dat naar beneden stroomt (in de zomer staan deze echter veelal droog).  Hier is de weg wat smaller, soms ook uit iets losser gesteente, en in deze beddingen staan geen bomen zodat hier extra duidelijk wordt hoe steil de flank waar we over lopen eigenlijk is.  Je hoeft zeker geen heksentoeren uit te halen om de beddingen over te steken, maar een vaste stap is zeker welkom.

Stilaan komen we dichter en dichter bij het riviertje door het Gartner Tal, en als we bijna op hoogte van het water zijn, wordt de weg plots merkelijk breder.  Dit is een overblijfsel van de oude karrenweg naar de alm, die we de eerste meters na de “parking” bij Obergarten gevolgd hebben (tot we rechtsaf het paadje opgingen) en die ongeveer hier de rivier overstak.  Ook een paadje dat de huidige met de oude karrenweg verbond en op sommige kaarten nog ingetekend staat, kwam hier uit maar is niet meer begaanbaar.

Vanaf hier is het eigenlijk simpel: we volgen deze oude karrenweg, die opnieuw duidelijker oploopt, tot de alm op onze rechterkant ligt.  Dat het om een oude karrenweg, die niet meer actief als dusdanig gebruikt wordt, gaat, merken we eraan dat hij niet overal over de volledige breedte nog begaanbaar is (deels door begroeiing, deels door resten van een steenslaglawine), maar er is altijd wel een goeie en goed begaanbare doorgang tot aan de alm.

Aan de alm gaan we naar links om over de nieuwere karrenweg terug af te dalen via Untergarten naar de parking.  Deze weg is qua hoogteprofiel min of meer het spiegelbeeld van het paadje van de heenweg: in het Gartner Tal zelf wordt er weinig of geen hoogteverschil overwonnen (zelfs nog minder dan op het paadje); pas naarmate we het einde van het dal bereiken, begint de weg in haarspeldbochten duidelijk aan hoogte te verliezen, maar zonder ooit echt steil te worden.

In Untergarten aangekomen gaan we, aan het kruispuntje waar ook wandelwegwijzers staan, niet rechtsaf richting Lermoos, maar rechtdoor om na een tiental meters linksaf te slaan (wie bij Obergarten geparkeerd heeft, gaat al bij de wegwijzers naar links).  Via een andere karrenweg bereiken we opnieuw de weg langs het riviertje naast de B179, waar we naar links terugwandelen naar de parking.

Letztbegehung durch den Verfasser am 23.7.2015

Die Gartner Alm ist eine kleine Alm (Einkehrmöglichkeit) im Gartner Tal bei Lermoos, entlang einer der Routen zur Wolfratshauser Hütte. Wir sind aber nicht bis zur Hütte gegangen, sondern haben eine Rundtour vom Tal aus über die Alm gemacht. Für den Rückweg haben wir für den Fahrweg optiert, eine beliebte Mountainbikeroute, weil ziemlich breit und im Allgemeinen nicht allzu steil, aber der Pfad der Anstiegsroute ist anfangs ziemlich steil und nicht überall gleich breit, sodass auf diesem steilen Hang etwas Trittsicherheit nicht schaden kann.

Als Ausgangspunkt bietet sich sowohl Lermoos selber als auch eines der Weiler am Gartner Tal (Untergarten und Obergarten) an. Wir haben allerdings einen etwas alternativen Ausgangspunkt ausgewählt: einen Parkplatz entlang der B179 von Reutte über Lermoos zum Fernpass, und zwar den letzten vor der nördlichen Einfahrt von Lermoos (kurz nach der Abzweigung nach Obergarte auf der rechten Seite). Ab hier braucht man dem Pfad entlang etwa eine Stunde und 15 Minuten zur Alm, und etwa eine Stunde für den Abstieg über den Fahrweg.

Am Ende des Parkplatzes gehen wir auf den direkt daneben verlaufenden Wander- und Radweg in Richtung Lermoos. Etwas weiter halten wir uns nicht links, auf die B179, sondern wir folgen unserem Weg weiter, rechts eines Bächleins. Wer will, kann hier übrigens einen kleinen Abstecher zur Maria-Schnee-Kapelle machen (dafür hält man sich ganz rechts; leider war die Kapelle nicht zugänglich, als wir dort waren).

Wir gehen also weiter dem Bach entlang, bis direkt nach einer Brücke über einen Nebenfluss ein Fahrweg nach rechts abzweigt (hier steht kein Wegweiser). Wir folgen diesem Fahrweg, dem Nebenfluss entlang, zunächst nahezu flach, aber bei einer deutlichen Linkskurve wird der Weg plötzlich recht steil. Zum Glück ist dieser Abschnitt nicht allzu lang: Schon bald erreichen wir einen anderen, flacheren Fahrweg, dem wir nach rechts folgen, bis wir eine Lichtung im Wald erreichen, die man auch mit dem Wagen über Obergarten anfahren kann.

Hier überqueren wir den Bach noch nicht, sondern wir gehen noch ein Stückchen geradeaus weiter (Wegweiser). Nach circa 200 Metern zeigt ein Wegweiser nach rechts uns einen Pfad, der den Fluss schon überquert (in älteren Karten ist noch ein Fahrweg eingezeichnet, der ab hier zur Alm weiterführt, aber dieser ist nicht mehr begehbar). Direkt nach dem Überqueren des Baches folgt ein ordentlicher Anstieg im Wald. Der Weg steigt stetig an, ist aber nicht schwierig; höchsten sollte man bei Nässe für glitschige Baumwurzeln aufpassen.

Nach einer Weile wird der Weg etwas flacher und führt jetzt, mehr oder weniger parallel zum Bach, in leichtem Auf und Ab talein. Größere Schwierigkeiten sind auf diesem Abschnitt nicht zu bewältigen, aber an einigen Stellen kann etwas Trittsicherheit doch nichts schaden, denn der Weg quert einige Schmelzwasserbette (die im Sommer allerdings meist kein Wasser führen). Hier ist der Weg etwas schmaler, manchmal auch aus etwas loserem Gestein, und in diesen Betten wachsen keine Bäume, sodass hier noch deutlicher ersichtlich ist, wie steil der Hang, auf dem wir uns befinden, wirklich ist. Man braucht keine Hexereien, um die Betten zu überqueren, aber etwas Trittsicherheit ist sicher von Nutzen.

Allmählich nähern wir uns wieder dem Gartner Bach, und wenn wir ihn fast wieder erreicht haben, wird der weg plötzlich deutlich breiter. Dies ist ein Überbleibsel des alten Fahrweges zur Alm, dem wir die ersten Meter nach dem „Parkplatz“ bei Obergarten entlang gelaufen sind (bis wir rechts auf den Pfad abgebogen sind) und der ungefähr hier den Bach überquerte. Auch ein Pfad, der den heutigen mit dem alten Fahrweg verband und auf einigen Karten noch zu sehen ist, traf hier auf den alten Fahrweg aber ist nicht mehr begehbar.

Ab hier ist es eigentlich einfach: Wir folgen diesem alten Fahrweg, der wieder stärker ansteigt, bis wir die Alm erreichen. Dass es sich um einen alten Fahrweg handelt, der nicht mehr aktiv als solcher verwendet wird, merken wir auch daran, dass er nicht mehr überall in seiner ganzen Breite begehbar ist (zum Teil durch Pflanzen, zum Teil durch einen Felssturz), aber es gibt immer einen guten und gut begehbaren Durchgang bis zur Alm.

An der Alm wenden wir uns nach links um dem neueren Fahrweg entlang über Untergarten wieder zum Parkplatz abzusteigen. Dieser Weg ist, was das Höhenprofil angeht, mehr oder weniger das Spiegelbild des Anstiegspfades: Im Gartner Tal werden kaum Höhenmeter bewältigt (sogar noch weniger als auf dem Pfad); erst gen Ende des Tales hin verlieren wir in einigen Kehren deutlich an Höhe, allerdings ohne dass der Weg je wirklich steil wird.

In Untergarten wenden wir uns an der Kreuzung, an der auch einige Wanderwegweiser stehen, nicht nach rechts in Richtung Lermoos, sondern wir gehen geradeaus und biegen nach einem Dutzend Metern nach links ab (wer sein Auto bei Obergarten abgestellt hat, wendet sich bereits bei den Wegweisern nach links). Über einen anderen Fahrweg erreichen wir erneut den Weg am Fluss neben der B179 entlang, und uns weiter links haltend wandern wir zum Parkplatz zurück.

26-12-2015 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 31-07-2015

Vertrekpunt voor deze tocht is Lassida, het bergstation van de kabellift Lazidbahn bij Serfaus.  Hier zitten we al op 2346m, dus slechts een goeie 200 hoogtemeters onder de Hexenseehütte op 2580m.  Toch moet deze tocht niet onderschat worden: niet alleen vertrekken we al op grote hoogte, er moet ondanks het beperkte hoogteverschil wel een flinke afstand afgelegd worden.  Bovendien moeten we er ook rekening mee houden dat de laatste dalvaart van de Lazidbahn al om 16u30 is, zodat het zaak is om niet te laat te vertrekken als we niet de hele afdaling tot in Serfaus nog te voet willen doen, zeker niet als (zoals hier beschreven) op de terugweg ook nog de Pezidkopf wordt meegenomen.

Aan het bergstation Lazid staat er een bordje met de vermelding dat het over de Schmugglersteig (grotendeels smal pad met een aantal infoborden over de oude smokkelroutes in de regio) zo’n 2 uur is tot aan de hut voor wie er een aardig tempo op na houdt, en zo’n 3 uur voor wie het wat gemoedelijker doet.  Ikzelf heb er inderdaad ongeveer 2 uur over gedaan tot aan de hut, en nog eens goed 2 uur terug met omweg langs de Pezidkopf, maar ik moet er wel bij vermelden dat ik niet in mijn vertrouwde wandelgezelschap verkeerde; de minder getrainde “Flachlandtiroler” zal voor de Schmugglersteig inderdaad wel om en bij de 3 uur nodig hebben.  Als alternatief voor de Schmugglersteig kun je tot kort onder de hut ook een karrenweg volgen; die is qua afstand niet zo gek veel langer en net iets makkelijker te begaan, maar loopt wel meer op en af, zodat in totaal ongeveer 200 hoogtemeters meer te overwinnen zijn dan langs de Schmugglersteig.

Het eerste stukje van de tocht volgen we de karrenweg die vanaf het liftstation bergop loopt, min of meer in het verlengde van de kabellift.  Wat verderop kunnen we kiezen tussen een paadje over de bergrug (de Schmugglersteig) of de karrenweg, die rechts daarvan iets lager doorloopt.  Aan het skiliftstation Scheid komen beide weer samen.  Hier volgen we opnieuw een stukje de in eerste instantie licht aflopende karrenweg richting Arrez(joch) (dus niet het meest linkse karrenspoor), tot we aan een infobord van de Schmugglersteig opnieuw rechts aanhoudend dit paadje op kunnen.  In een grote boog voert ons dit pad over de flank van het dal, nu eens sterker oplopend, dan weer nagenoeg vlak en met hier en daar zelfs een paar meter tegendaling.  Er zijn een paar stenige passages over zogenaamd ‘Blockwerk’, waar stapvastheid alleen maar een voordeel kan zijn, maar over het algemeen is het pad wel goed te begaan.  Een stukje onder het Arrezjoch komen we dan opnieuw op de karrenweg uit (wie ervoor opteert om via de karrenweg te gaan, moet erop letten aan de splitsing nabij de skilift Pezidbahn rechts aan te houden om hier uit te komen).  Dit laatste stuk tot aan het Arrezjoch is het steilste stuk van de hele tocht en is best wel pittig, maar gelukkig niet al te lang.

Aan het Arrezjoch kiezen we voor de karrenweg die naar rechts loopt, om algauw linksaf opnieuw het paadje van de Schmugglersteig op te gaan.  Na een stukje tegendaling wacht ons nog een pittig (maar opnieuw niet al te lang) slotklimmetje tot aan de hut (eet- & drinkgelegenheid).  Wie liever tot kort onder de hut karrenweg heeft, gaat aan het Arrezjoch niet naar rechts, maar wel rechtdoor bergaf.  Aan de splitsing waar de linkse weg bergaf voert naar de in de zomer niet geopende Maßner-skihut, wordt voor de rechtse, oplopende karrenweg geopteerd.  Na het oversteken van een beekje leidt er dan op de rechterkant een paadje naar de Schmugglersteig, die ter hoogte van de net vermelde slotklim weer bereikt wordt (de karrenweg loopt dood en voert niet tot aan de hut).

Voor de terugweg langs de Pezidkopf gaan we eerst terug naar het Arrezjoch.  Hier nemen we evenwel niet links bergaf de weg van de heenroute, maar gaan we min of meer rechtdoor op de karrenweg die algauw links afdraait en met een aardige stijging naar het bergstation van de skilift Pezidbahn leidt.  Dit staat vlak onder de kruisgekroonde top van de Pezidkopf.  Op de zijgevel van het liftstation hangt ook een wegwijzer die langs het station naar de top leidt.  Deze weg is echter enkel voor echte durfals weggelegd: een echte weg is er zelfs niet eens, veeleer een onduidelijk spoor dat in tamelijk rechte lijn naar boven loopt over een steile steenslaghelling.  Veel makkelijker en veiliger is eigenlijk een oude, niet meer gemarkeerde maar nog tamelijk goed zichtbare weg over de westelijke graat.  Nog voor we het liftstation bereiken, ongeveer op het punt waar de karrenweg van de bergrug afdraait om rechts rond de top naar het liftstation te gaan, is er links een karrenspoortje, en daarop vertrekt een paadje dat over de graat verder loopt tot aan het kruis.

Voor de verdere terugweg zijn er drie mogelijkheden.  Wie zo min mogelijk over de route van de heenweg wil lopen, kan rechtstreeks afdalen naar het dalstation van de Pezidbahn, maar dit is verre van de gemakkelijkste weg en er zijn ruim 100 hoogtemeters extra terug te klimmen op opnieuw aan de Scheid te komen.  De gemakkelijkste route is langs de gekende weg terugkeren naar het Arrezjoch en van daaruit terugkeren langs de heenweg.  Wij hebben hier voor een ‘gulden middenweg’ geopteerd: terugkeren richting Arrezjoch tot er rechts een wegwijzer tussen twee lawineremmers een paadje naar beneden aanwijst.  In het begin is dit paadje zeker niet voor iedereen weggelegd: het is erg smal en loopt over een steile steenslaghelling.  Na enkele tientallen meters is het ergste leed gelukkig al geleden: het pad wordt wat breder en de ondergrond duidelijk stabieler.  Vanaf hier voert het pad, in eerste instantie duidelijk aflopend, later wat vlakker, terug naar het punt onder het Arrezjoch waar de Schmugglersteig uitkomt op de karrenweg, van waaruit we dan langs de vertrouwde route via Scheid terug naar Lassida komen.

Letztbegehung durch den Verfasser am 31.07.2015

Ausgangspunkt für diese Tour ist Lassida, die Bergstation der Lazidbahn in Serfaus. Hier befinden wir uns bereits auf 2346m, also nur gut 200 Höhenmeter unter der Hexenseehütte (2580m). Trotzdem soll diese Tour nicht unterschätzt werden: nicht nur legen wir bereits auf beachtlicher Höhe los, es ist trotz des geringen Höhenunterschieds immerhin eine beachtliche Distanz zu bewältigen. Außerdem sollten wir nicht aus dem Auge verlieren, dass die letzte Talfahrt der Lazidbahn bereits um 16.30Uhr ist, sodass man nicht allzu spät loswandern sollte, wenn man nicht zu Fuß bis ganz nach Serfaus absteigen möchte, und schon gar nicht, wenn man (wie hier beschrieben) auf dem Rückweg auch noch den Pezidkopf bezwingt.

An der Bergstation Lazid heißt es auf einer Tafel, dass man über den Schmugglersteig (zum größten Teil ein schmaler Pfad mit einigen Informationstafeln zu den alten Schmuggelrouten in der Gegend) als flotter Geher etwa 2 Stunden brauche bis zur Hütte; wenn man die Tour etwas gemütlicher angehe, brauche man etwa 3 Stunden. Ich habe tatsächlich ungefähr 2 Stunden gebraucht bis zur Hütte, und nochmal gut 2 Stunden für den Rückweg über den Pezidkopf, war allerdings nicht mit meinen üblichen Wanderfreunden unterwegs; weniger trainierte „Flachlandtiroler“ werden für den Schmugglersteig wohl tatsächlich etwa 3 Stunden brauchen. Als Alternative für den Schmugglersteig bietet sich bis kurz unterhalb der Hütte ein Fahrweg an, der an sich nicht viel länger ist und auch etwas leichter zu begehen, aber mehr auf und ab geht, sodass insgesamt ungefähr 200 Höhenmeter mehr zu bewältigen sind bis zur Hütte als über den Schmugglersteig.

Am Anfang folgen wir dem Fahrweg, der ab der Bergstation bergan weiterführt (mehr oder weniger geradeaus, wenn man die Station verlässt). Etwas weiter haben wir die Wahl zwischen einem Pfad über den Bergrücken (dem Schmugglersteig) und dem Fahrweg, der rechts etwas unterhalb des Pfades weiterläuft. An der Schiliftstation Scheid treffen die beiden Wege wieder aufeinander. Hier folgen wir erneut kurz dem zunächst leicht abfallenden Fahrweg in Richtung Arrez(joch) (also nicht der linken Fahrspur), bis wir an einer Infotafel des Schmugglersteigs erneut rechts diesen Pfad nehmen können. In einem großen Bogen führt uns der Pfad über die Talflanke, mal stärker ansteigend, mal etwas flacher, und stellenweise sogar leicht abfallend. Es gibt ein paar steinige Passagen über sogenanntes Blockwerk, sodass etwas Trittsicherheit gewiss nicht schaden kann, aber im Allgemeinen ist der Pfad gut zu begehen. Etwas unterhalb des Arrezjochs erreichen wir erneut den Fahrweg (wer dafür optiert, dem Fahrweg entlang zu gehen, sollte darauf achten, sich an der Weggabelung nahe der Liftstation der Pezidbahn rechts zu halten, um hierher zu gelangen). Dieses letzte Stück bis zum Arrezjoch ist der steilste Abschnitt der ganzen Tour und ist schon nicht ohne, aber zum Glück auch nicht allzu lang.

Am Arrezjoch optieren wir für den Fahrweg, der nach rechts führt, um schon bald wieder links auf den Pfad des Schmugglersteigs abzubiegen. Nach einem Gegenabstieg erwartet uns noch ein schneidiger (aber erneut nicht allzu langer) Schlussanstieg bis zur Hütte (Einkehrmöglichkeit). Wer lieber bis kurz unterhalb der Hütte dem Fahrweg folgt, biegt am Arrezjoch nicht rechts ab, sondern geht geradeaus bergab. An der Weggabelung, an der der linke Weg zur im Sommer nicht bewirtschafteten Maßner-Schihütte bergabführt, wird für den rechten, ansteigenden Fahrweg optiert. Nach dem Überqueren eines kleinen Baches führt rechts ein Pfad zum Schmugglersteig, der in Höhe des gerade erwähnten Schlussanstiegs erreicht wird (der Fahrweg ist eine Sackgasse und führt nicht zur Hütte hinauf).

Für den Retourweg über den Pezidkopf kehren wir zunächst zum Arrezjoch zurück. Hier gehen wir aber nicht links den Hinweg hinunter, sondern wir nehmen mehr oder weniger geradeaus den Fahrweg, der sich schon bald nach links wendet und zur Bergstation des Schiliftes namens Pezidbahn hinaufführt. Diese befindet sich direkt unterhalb des kreuzgekrönten Pezidkopfgipfels. An der Seite der Station hängt auch ein Wegweiser, der neben der Station zum Gipfel führt. Dieser Weg ist jedoch nur für Wagemutigere zu empfehlen: Es gibt nicht mal einen richtigen Weg, sondern vielmehr eine undeutliche Spur, die ziemlich gradlinig über einen steilen Schotterhang hinaufführt. Wesentlich einfacher und sicherer ist eigentlich ein älterer, nicht mehr markierter aber noch ziemlich gut sichtbarer Weg über den Westgrat. Kurz bevor wir die Schiliftstation erreichen, ungefähr an der Stelle, an der der Fahrweg den Rücken verlässt um rechts um den Gipfel herum zur Station zu gelangen, gibt es links eine Fahrspur, und auf dieser fängt ein Pfad an, der über den Grat zum Kreuz führt.

Für den weiteren Rückweg gibt es drei Möglichkeiten. Wer möglichst wenig vom Hinweg zur Hütte wieder gehen will, kann direkt zur Talstation der Pezidbahn absteigen, aber dies ist bei Weitem nicht der einfachste Weg und es sind gut 100 Höhenmeter wieder im Anstieg zu bewältigen, um zurück zur Scheid zu gelangen. Die einfachste Route ist die Rückkehr zum Arrezjoch über den bekannten Weg und ab dort weiter über den Hinweg abzusteigen. Wir haben für einen ‚goldenen Mittelweg‘ optiert: zurück in Richtung Arrezjoch, bis rechts ein Wegweiser zwischen zwei Lawinenverbauungen einen absteigenden Pfad anzeigt. Am Anfang ist dieser Pfad gewiss nicht jedermanns Sache: Er ist sehr schmal und führt über einen steilen Schotterhang. Nach ein paar Dutzend Metern hat man das Schlimmste jedoch schon hinter sich gebracht: Der Pfad wird etwas breiter und der Boden deutlich stabiler. Ab hier führt der Pfad, zunächst deutlich abfallend, später etwas flacher, zurück zum Punkt unter dem Arrezjoch, an dem der Schmugglersteig auf den Fahrweg trifft, und so wandern wir dann dem vertrauten Weg entlang über die Scheid zurück zur Lassida.

06-12-2015 om 18:57 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 26-07-2015

De eerste tocht op Italiaanse bodem op deze blog is de route vanuit Melag (in het Italiaans Melago) naar de Weißkugelhütte (in het Italiaans Rifugio Pio XI alla Pala Bianca).  Wij hebben ervoor geopteerd om via de Melager Alm te gaan, op de heenweg langs de rechtstreekse weg van de alm naar de hut en op de terugweg via de route van het gletsjerleerpad.

Het vertrekpunt is de grote (gratis) parking in Melag (met bushalte), waar de straat doorheen het dal van de Langtaufers eindigt.  We lopen vanaf de parking verder dalinwaarts.  Nog tussen de huizen van Melag stopt het asfalt en lopen we verder op een karrenweg.  Aan de splitsing nabij de kapel houden we rechts aan (op de linkerkant hangen er houten wegwijzertjes).  De weg slingert zich doorheen de velden, in eerste instantie vooral licht aflopend, dalinwaarts.  Na een tiental minuten, net na een weideafsluiting, hebben we de keuze: rechtdoor dezelfde karrenweg blijven volgen, of rechtsaf een bruggetje over en aan de andere kant van het dal naar de alm verderwandelen.  Voor de heenweg hebben we voor de tweede optie gekozen: het bruggetje over en dan links de karrenweg volgen naar de alm.  De weg tot aan de alm is breed en zonder weinig hoogteverschil, en is ook met een voor het terrein geschikte kinderwagen goed te doen (enkel de laatste meters zijn wat steiler).  Na een half uurtje stappen vanuit Melag is de alm (eet- en drinkgelegenheid) bereikt.

Van hieruit is het nog een kleine twee uur langs de rechtstreekse weg naar de Weißkugelhütte.  Hiervoor gaan we eerst nog een klein stukje verder dalinwaarts over de karrenweg achter de alm, maar al gauw wijst een schildering op een grote steen ons op een paadje naar links. Dit paadje draait meteen weer naar rechts en wat verderop opnieuw naar links om over een bruggetje terug de andere kant van het dal te bereiken.  Daarna gaan we weer naar rechts (als we aan de eerste splitsing rechtdoor waren gegaan, waren we hier van links gekomen). Wat verderop, bij een wegwijzer vlak na het oversteken van een bergriviertje, draait de weg naar links en begint het echte klimwerk.  Het paadje loopt vanaf hier duidelijk op, zonder echt steil te worden, en is altijd goed te begaan.  In een aantal haarspeldbochten gaan we over de flank naar boven, steeds in de buurt van de materiaallift naar de hut.  Na een tijdje wordt de weg wat minder steil en gaat hij meer in rechte lijn (d.w.z. zonder haarspeldbochten) over de flank verder dalinwaarts lopen.  We komen aan een bordje voorbij dat ons zegt dat we nog zo’n 25 minuten te gaan hebben tot aan de hut.  Dit is wel erg optimistisch, in elk geval voor de doorsnee ‘Flachlandtiroler’ (de indicatie ’20 minuten’ op de houten wegwijzer aan een splitsing verderop is daarentegen wel tamelijk realistisch).  Naar het einde toe wordt de weg weer wat steiler, maar nog altijd zonder grote moeilijkheden bereiken we de hut (eet- en drinkgelegenheid).

Voor de terugweg langs het gletsjerleerpad volgen we achter de weg een paadje langs het kapelletje, waar een paar handgeschreven witte wegwijzers ons onder meer de weg naar de gletsjer tonen.  In eerste instantie daalt dit paadje licht af en al na een paar meters passeren we ook de eerste infoborden van het leerpad.  Na een tijdje begint de weg weer licht op te lopen, tot we rechts door een inham in een morene gaan.  Wat verderop moesten we echter vaststellen dat de weg weg was.  Door een aardverschuiving na een hevig onweer was een stuk van de bergflank weggespoeld.  Opvallend was wel dat er nergens (noch aan de hut, noch aan de alm – de twee eindpunten van het leerpad) ergens een waarschuwing hierover te vinden was.  Al wat er nog was, was een steile helling in vooral losse steenslag waarover we naar beneden moesten, niet meteen voor iedereen weggelegd (zeker niet met kleinere kinderen) wegens niet zo gemakkelijk en ook niet ongevaarlijk.  Met een spuitbus roze verf had men wel een paar markeringen aangebracht om de juiste richting te kunnen vinden, maar die waren overduidelijk vooral gericht op wie de route naar boven aflegt, want van bovenaf was het soms nagenoeg onmogelijk om de volgende markering te zien.  Na een goed uur hadden we slechts een goeie honderd hoogtemeters afgelegd – we daalden met andere woorden trager dan dat we klommen, om maar te zeggen hoe moeizaam het ging.  In totaal hebben we ruim drie uur nodig gehad om weer aan de alm te komen, wat meer is dan wat men opgeeft voor de klim langs het leerpad.

Gelukkig was de weg niet helemaal tot aan de alm onbegaanbaar.  Na een tijdje kwamen we terug op een spoor van de eigenlijke weg uit, nabij een (‘normale’, rood-witte) markering.  Uiteraard moesten we hier voor de verdere afdaling rechts houden, ook al was hier de weg ook niet altijd duidelijk meer te herkennen.  Ook hier had de aardverschuiving immers haar sporen achtergelaten en kon er niet meer altijd van een echte weg sprake zijn, maar in elk geval moesten we niet meer steil door losse steenslag naar beneden en konden we ons opnieuw oriënteren aan de gewone markeringen (al was het zonder echte weg soms ook wel een beetje uitkijken om de juiste richting voor de volgende te vinden).  Pas vanaf een houten brug waarna de weg weer licht opliep naar de bovenkant van een morenerug konden we opnieuw van een goed pad spreken.  Het stuk op de morenerug is misschien ook niks voor mensen met panische hoogtevrees, maar dat heeft er meer mee te maken dat we er over een rug lopen en niet zozeer met de aardverschuiving.  Eens bovenop de rug begint de weg duidelijk te dalen, maar hier is hij dus wel weer goed te begaan.  Later wordt de weg weer wat vlakker (en ook wat drassiger) en zo komen we zonder grote verdere moeilijkheden weer aan de alm.

We hebben ervoor geopteerd om vanaf de alm aan de overkant van de rivier terug te wandelen naar Melag (dus niet de kant van de heenweg).  Hiervoor hebben we niet het bruggetje net dalinwaarts van de alm genomen (waar we op de heenweg de pijl naar de hut gevolgd zijn), maar wel de bredere brug iets onder de alm.  Eens de brug over lopen er eigenlijk drie wegen naar links richting Melag, die alle drie behoorlijk vlak en goed begaanbaar zijn en iets verderop ook weer samenkomen.  Omwille van steenslaggevaar is het wel aan te raden niet de bovenste van de drie te nemen (ook al staat deze waarschuwing er alleen langs de andere kant).  Zo komen we terug aan de splitsing waar we op de heenweg het riviertje zijn overgestoken, en vanaf hier gaat het weer lichtjes bergop terug naar Melag, dat we in een klein half uur vanaf de alm weer bereiken.

Letztbegehung durch den Verfasser am 26.7.2015

Die erste italienische Tour auf diesem Blog ist die Route von Melag (auf Italienisch Melago) zur Weißkugelhütte (auf Italienisch Rifugio Pio XI alla Pala Bianca). Wir haben für eine Kombination der Routen über die Melager Alm optiert – im Anstieg den direkten Weg von der Alm zur Hütte, im Abstieg die Route des Gletscherlehrpfades.

Der Ausgangspunkt ist der große (kostenlose) Parkplatz in Melag (auch Bushaltestelle), wo die Straße durch das Langtauferer Tal endet. Ab dem Parkplatz geht’s weiter taleinwärts. Noch zwischen den Häusern von Melag endet der Asphaltweg und wir gehen auf einem Fahrweg weiter. An der Weggabelung bei der Kapelle halten wir uns rechts (auf der linken Seite hängen hölzerne Wegweiser). Der Weg schlängelt sich durchs Gefilde, zunächst leicht abfallend, taleinwärts. Nach etwa zehn Minuten, direkt hinter einem Weidezaun, haben wir die Wahl: geradeaus weiter demselben Fahrweg entlang oder rechts abbiegen, eine Brücke überqueren und auf der anderen Talseite zur Alm weiterwandern. Für den Hinweg haben wir uns für die zweite Option entschieden: über die Brücke und dann links dem Fahrweg entlang bis zur Alm. Der Weg bis zur Alm ist breit und weist keinen großen Höhenunterschied auf, und ist sogar mit einem für das Gelände geeigneten Kinderwagen machbar (nur die letzten Meter sind etwas steiler). Nach etwa einer halben Stunde ist die Alm (Einkehrmöglichkeit) erreicht.

Ab hier braucht man noch knapp zwei Stunden für den direkten Anstieg zur Weißkugelhütte. Dafür geht’s zunächst noch ein kleines Stückchen weiter taleinwärts, dem Fahrweg hinter der Alm entlang, aber schon bald zeigt uns eine Markierung auf einem großen Felsen einen links abbiegenden Pfad. Dieser Pfad wendet sich gleich wieder nach rechts und etwas weiter wieder nach links, um dann über eine Brücke wieder zur anderen Talseite zu führen (wenn wir an der ersten Weggabelung geradeaus gegangen wären, wären wir hier von links gekommen). Etwas weiter, bei einem Wegweiser direkt nach einem kleinen Bach, wendet sich der Weg wieder nach links und fängt der eigentliche Anstieg an. Der Pfad führt ab hier deutlich bergan, allerdings ohne je wirklich steil zu werden, und ist immer gut zu begehen. In einigen Kehren gehen wir den Hang hinauf, immer in der Nähe der Materialseilbahn zur Hütte. Nach einer Weile wird der Weg weniger steil und führt gradliniger (d.h. ohne Kehren) über den Hang talein. Wir passieren auch einem Schild, das uns sagt, dass noch etwa 25 Minuten Gehzeit bis zur Hütte bliebe, was allerdings für die meisten ‚Flachlandtiroler‘ sehr optimistisch sein dürfte (die Anzeige ‚20 Minuten‘ auf einem Holzwegweiser an einer Weggabelung etwas weiter ist dagegen ziemlich realistisch). Zum Ende hin wird der Weg wieder etwas steiler, aber ohne große Schwierigkeiten erreichen wir die Hütte (Einkehrmöglichkeit).

Für den Rückweg über das Gletscherlehrpfad folgen wir hinter der Hütte einem Pfad entlang der kleinen Kapelle, wo ein paar handgeschriebene weiße Wegweiser uns u.a. den Weg zum Gletscher zeigen. Zunächst fällt dieser Weg leicht ab und schon nach wenigen Metern kommen wir auch an der ersten Tafel des Lehrpfades vorbei. Später fängt der Weg wieder leicht anzusteigen an, bis wir rechts durch eine Schneise eine Moräne durchqueren. Etwas weiter stellten wir jedoch fest, dass der Weg weg war. Durch einen Erdrutsch nach einem heftigen Gewitter war ein Stück des Hanges abgespült. Auffälligerweise war nirgends (weder an der Hütte noch an der Alm – den beiden Endpunkten des Lehrpfades) eine Warnung diesbezüglich zu finden. Es gab nur noch einen steilen Hang in vor allem losen Geröll, über den wir absteigen mussten, nicht gleich jedermanns Sache (gewiss nicht mit kleineren Kindern), weil nicht so einfach und auch nicht ungefährlich. Mit rosa Farbe hatte man zwar zur Orientierung einige Markierungen gesetzt, aber diese waren offenkundig insbesondere für diejenigen gedacht, die die Route im Anstieg zurücklegen, denn von oben war es manchmal nahezu unmöglich, die nächste Markierung zu sehen. Nach gut einer Stunde waren wir lediglich gut 100 Höhenmeter abgestiegen – wir stiegen also langsamer ab, als wir angestiegen waren, was zeigt, wie mühsam es ging. Insgesamt haben wir bis zur Alm gut drei Stunden gebraucht, was mehr ist als die angezeigte Gehzeit für den Anstieg über das Lehrpfad.

Zum Glück war der Weg nicht ganz bis zur Alm unbegehbar. Nach einer Weile erreichten wir wieder eine Spur des eigentlichen Weges, nahe einer (‚normalen‘, rot-weißen) Markierung. Hier hatten wir uns für den weiteren Abstieg rechts zu halten, auch wenn der Weg auch hier nicht immer deutlich einzusehen war. Tatsächlich wurde auch dieser Wegabschnitt durch den Erdrutsch in Mitleidenschaft gezogen und konnte nicht immer als richtigen Weg bezeichnet werden, aber auf jeden Fall ging es nicht mehr weiter über steiles Geröll abwärts und wir konnten uns wieder an die üblichen Markierungen orientieren (auch wenn man ohne richtigen Weg gelegentlich einen guten Riecher brauchte, um die gute Richtung für die nächste Markierung zu finden). Erst ab einer Holzbrücke, nach der der Weg wieder im leichten Anstieg auf einen Moränerücken führte, konnte wieder von einem guten Pfad die Rede sein. Der Wegabschnitt auf dem Moränerücken ist übrigens auch nichts für Leute mit panischem Höhenangst, was allerdings eher darauf zurückzuführen ist, dass wir uns auf einem Rücken befinden, und nicht dem Erdrutsch geschuldet ist. Auf dem Moränerücken fängt der Weg wieder deutlich abzufallen an und ist wieder gut zu begehen. Später wird der Weg wieder etwas flacher (und auch etwas sumpfiger) und so erreichen wir ohne weitere größere Schwierigkeiten wieder die Alm.

Wir haben uns dafür entschieden, ab der Alm am gegenüberliegenden Ufer nach Melag zurückzuwandern. Dafür haben wir nicht die Brücke taleinwärts der Alm genommen (wo wir beim Anstieg dem Pfeil zur Hütte gefolgt sind), sondern die etwas breitere Brücke kurz unterhalb der Alm. Ab hier führen eigentlich drei Wege nach links in Richtung Melag, die allesamt ziemlich flach und gut zu begehen sind und etwas weiter wieder zusammenkommen. Wegen Steinschlaggefahr empfiehlt es sich allerdings, nicht den obersten der drei Wege zu nehmen (auch wenn die Warnung dafür nur in der Gegenrichtung angezeigt wird). So erreichen wir wieder die Weggabelung, an der wir beim Anstieg den Bach überquert haben, und ab hier geht es im leichten Anstieg zurück nach Melag, das wir von der Alm aus in einer kleinen halben Stunde wieder erreichen.

07-09-2015 om 22:54 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 28-07-2014

Farst is een gehuchtje boven Umhausen, met een paar hoven en een ‘Jausenstation’ (eet- en drinkgelegenheid).  Te bereiken is het via een deels geasfalteerde karrenweg, die over de steile rotswand naar boven loopt.  Moeilijk is de klim dus allerminst, maar het feit dat je zo’n 500 hoogtemeters tamelijk steil naar boven gaat tegen een zuidgerichte rotsflank maakt dat je hier toch aardig kunt beginnen zweten (je krijgt trouwens al vroeg een mooi zicht op de flank en Farst, zodat je enigszins kunt inschatten wat er je wacht).

Vanuit het centrum van Umhausen kan je Farst in ongeveer anderhalf uur bereiken.  Minstens even lonend is het echter om vanaf de bushalte van Östen, een gehuchtje vlakbij Umhausen (richting Ötz) te vertrekken.  Van hieruit loop je ongeveer even lang en moet je weliswaar een paar hoogtemeters meer overbruggen, maar je hebt wat meer schaduw en wat minder asfalt, wat zeker op warme, zonnige dagen aan te raden valt.  Als je met de wagen komt, kan je die kwijtgeraken langs de grote baan vlakbij de brug over de Rennebach, een tiental meter daluitwaarts (richting Ötz) van de bushalte, of indien er geen wedstrijd is bij het voetbalpleintje tussen de bushalte en de rivier Ötztaler Ache.

Als we met onze rug naar de Ötztaler Ache staan, gaan we links van de bushalte een geasfalteerd straatje in weg van de Ache (hier staan wegwijzers).  Al gauw komen we aan een splitsing, waar we naar links gaan, even kort omhoog, en meteen daarna gaan we aan een volgende splitsing naar rechts (ook aan deze splitsingen staan wegwijzers).  Nog wat verderop (we hebben intussen het asfalt verlaten) bereiken we een splitsing zonder wegwijzers.  Hier houden we links aan, min of meer rechtdoor langs de rand van de bomenpartij (de rechtse weg loopt door de velden).  Deze weg, die continu licht oploopt, volgen we tot hij op een asfaltbaantje uitkomt.  Dit is de weg die we zouden genomen hebben als we vanuit Umhausen waren vertrokken.

Op dit punt gaan we naar links en volgen we de asfaltweg over een bruggetje.  Meteen daarna draait de weg weer licht naar rechts, en hier zie je geregeld auto’s staan van mensen die een stukje van de klim willen afsnijden.  Echte navigatiekunsten heb je tijdens de rest van de klim niet nodig: om Farst te bereiken, moeten we vanaf hier gewoon altijd dezelfde weg blijven volgen.  Net voor de weg weer naar links draait en het eigenlijke rijverbod begint, zou er volgens onze wandelkaart links een paadje moeten vertrekken langs waar je een stuk van de asfaltweg kunt vermijden; hier is inderdaad een karrenspoor, maar geen wegwijzers of markeringen.  Aangezien we het pad ook nergens opnieuw op de karrenweg hebben zien uitkomen, gaan we ervan uit dat dit pad niet meer bestaat – spijtig, want dat asfalt is nu ook niet bepaald de aangenaamste ondergrond om op te lopen.  Gelukkig zijn er stukken waar je in de berm naast het asfalt kunt gaan, en de weg is ook niet tot boven geasfalteerd: ongeveer halfweg gaat het asfaltbaantje over in een grindweg, die ongeveer even breed en even steil blijft doorlopen tot aan het ‘Jausenstation’.  Voor de terugweg langs dezelfde route moet je ongeveer een uur uittrekken.

Letztbegehung durch den Verfasser am 28.07.2014

Farst ist ein Weiler oberhalb von Umhausen, mit einigen Höfen und einer Jausenstation. Erreichen lässt sich Farst über einen teilweise geteerten Fahrweg, der über die steile Felswand hinaufführt. Schwierig ist der Anstieg also nicht, aber die Tatsache, dass man immerhin knapp 500 Höhenmeter ziemlich steil ansteigt auf der südlich orientierten Felswand, sorgt dafür, dass man hier doch ordentlich ins Schwitzen geraten kann (man bekommt übrigens schon früh einen schönen Blick auf die Felswand und Farst, sodass man einigermaßen einschätzen kann, was auf einen wartet).

Ab der Ortsmitte von Umhausen lässt sich Farst in etwa anderthalb Stunden erwandern. Nicht weniger lohnend ist allerdings, an der Bushaltestelle von Östen – einem Weiler bei Umhausen (Richtung Ötz) – loszuwandern. Ab hier braucht man in etwa gleich lang. Es sind zwar einige zusätzliche Höhenmeter zu bewältigen, aber dieser Weg bietet etwas mehr Schatten und der geteerte Abschnitt ist etwas kürzer, was besonders an warmen, sonnigen Tagen empfehlenswert ist. Wer mit dem Wagen anreist, kann diesen neben der Bundesstraße nahe der Brücke über den Rennebach (gut 10m talauswärts der Bushaltestelle, d.h. Richtung Ötz) abstellen, oder – falls kein Spiel stattfindet – am Fußballplatz zwischen der Haltestelle und der Ötztaler Ache.

Wenden wir der Ache den Rücken zu, so gehen wir links der Haltestelle ein geteertes Sträßchen hinauf, das von der Ache wegführt (hier stehen Wegweiser). Schon bald erreichen wir eine Weggabelung, an der wir links abbiegen, kurz deutlich ansteigend, und gleich danach an einer weiteren Weggabelung gehen wir nach rechts (auch hier stehen Wegweiser). Noch etwas weiter (wir haben mittlerweile den Asphalt verlassen) treffen wir auf eine neue Weggabelung ohne Wegweiser. Hier halten wir uns links, mehr oder weniger geradeaus am Waldrand entlang (der rechte Weg führt durchs Gefilde). Diesem Weg, der dauernd leicht ansteigt, folgen wir, bis wir auf einen geteerten Weg treffen; diesen Weg hätten wir genommen, wenn wir in Umhausen losgegangen wären.

An diesem Punkt gehen wir nach links und folgen dem Asphaltweg über eine Brücke. Danach wendet sich der Weg nach rechts, und hier sieht man gelegentlich Autos von Leuten, die ein Stückchen des Anstiegs abschneiden wollen. Richtige Navigationserfahrung braucht man für den Weiterweg nicht: Um Farst zu erreichen, braucht man ab hier einfach immer demselben Weg zu folgen. Kurz bevor sich der Weg wieder nach links wendet und der Fahrverbot anfängt, sollte unserer Wanderkarte zufolge links ein Steig abbiegen, über den man ein Stück des Asphaltweges umgehen könnte; hier gibt es tatsächlich eine Fahrspur, aber weder Wegweiser noch Markierungen. Da wir den Steig auch nirgendwo wieder auf den Fahrweg haben treffen sehen, gehen wir davon aus, dass er nicht mehr besteht – schade, denn der Asphalt ist nun auch nicht gerade der angenehmste Untergrund beim Wandern. Zum Glück kann man stellenweise auf der Bankette neben dem Asphalt wandern, und der Weg ist auch nicht bis ganz oben geteert: Auf etwa halbem Wege geht der Asphaltweg in einen Schotterweg über, der ungefähr gleich breit und gleich steil bis zur Jausenstation weiterführt. Für den Rückweg entlang derselben Route sollte man ungefähr eine Stunde einplanen.

01-09-2014 om 22:49 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 23-07-2014

Het vertrekpunt voor deze route is het centrum van Nauders.  Wie hier niet logeert, kan best met de bus komen, want Nauders is blijkbaar niet echt gesteld op dagtoeristen.  Zoeken naar een niet-private parking waar je langer dan drie uur mag staan, doe je hier immers tevergeefs (tenzij je je wagen in de Alte Straße net na de laatste horeca-aangelegenheid in de berm zet – waarbij niet helemaal duidelijk is in hoeverre dat opportuun is), en drie uur volstaat alleen voor echt geoefende wandelaars om tot aan de Labaunalm en terug te geraken.  Een uitwijkmogelijkheid vind je op de parking van de Bergkastelseilbahn, iets ten Zuiden van Nauders (richting Reschenpass), maar dan moet je wel eerst een goeie 2km terug naar Nauders wandelen op het asfaltweggetje dat onder de kabellift doorloopt (niet langs de grote straat!), en bovendien loopt dit weggetje licht af, zodat je dan op de terugweg op het eind nog wat terug moet klimmen.

In het centrum van Nauders vinden we alleen pijltjes met de nummers van de wandelwegen; de hier beschreven route is een variant op weg 14, dus volgen we die door de Kreuzgasse naar de Parditschweg (voorbij de kerk links door de Pfarrer-Kathrein-Gasse en dan rechtsop).  Vanaf hier moet je rekenen op een kleine twee uur tot aan de alm.  We volgen de Parditschweg, de geasfalteerde karrenweg naar gasthuis Parditsch, tot er rechts een grindweg afbuigt die op de wegwijzers als de oude almweg staat aangeduid.  In principe kunnen we ook de asfaltweg blijven volgen en eventueel een pauze inlassen op het Parditschhof (eet- en drinkgelegenheid) – kort voorbij Parditsch komt de oude weg immers opnieuw op deze weg uit – maar wij hebben toch voor de oude weg geopteerd om een stuk asfalt te ontwijken.

De oude weg is feitelijk een oud karrenspoor en daardoor breed (zij het smaller dan de nieuwere asfaltweg) en goed te begaan.  Deze weg stijgt continu maar is nergens echt steil.  Een eindje voorbij een haarspeldbocht naar links (de enige haarspeld op dit stuk) komen we aan een weideafsluiting.  Hier nemen we niet het pad dat links van de afsluiting loopt, maar we gaan rechtdoor, door een poort in de afsluiting, tot we op een andere karrenweg uitkomen.  Van hieruit kunnen we links in een paar minuten het Parditschhof bereiken, terwijl de afslag naar rechts naar het Gamortal leidt.  Wij gaan evenwel rechtdoor een smaller paadje op dat in een paar minuten en zonder al te veel problemen rechtstreeks naar de karrenweg van Parditsch naar de Labaunalm leidt.

Deze karrenweg is dezelfde als de asfaltweg waarop we Nauders hebben verlaten, al is het vanaf Parditsch wel een grindweg, en dus aangenamer te begaan.  Het verdere verloop van de route is eigenlijk tamelijk kort samen te vatten: we blijven deze weg in wisselende stijging (met qua hellingsgraad nog wat venijn in de staart) volgen tot we de Labaunalm (eet- en drinkgelegenheid) bereiken.  Een alternatief voor een groot stuk van de weg vanaf Parditsch is ook hier de oude weg, die grotendeels parallel loopt met onze route; voor deze weg moet je ofwel het kleine ommetje langs het Parditschhof maken, ofwel  bij een bewegwijzerde splitsing kort nadat we terug op de karrenweg gekomen zijn (al staat de Labaunalm niet bij op de wegwijzer) naar links gaan tot je weinig later op de oude weg uitkomt.  Nadat de oude en de nieuwe weg weer zijn samengekomen, moet je aan twee splitsingen (de tweede vlakbij de alm) rechts aanhouden, maar de bewegwijzering is hier wel duidelijk.

Voor de terugweg, die tot Nauders ongeveer anderhalf uur duurt, hebben we grotendeels voor dezelfde route geopteerd, en wel tot aan de haarspeldbocht op het stuk van de oude weg onder Parditsch. Hier staat een wegwijzer die ons rechtdoor een paadje naar Nauders aanwijst.  Nu, op sommige plaatsen is het eigenlijk meer een stijgspoor dan een echt pad, maar over het algemeen is het wel goed te vinden.  Enkel naar het einde toe, kort nadat we niet ver van een weideafsluiting op de rechterkant gepasseerd zijn, is het spoor naar Nauders minder duidelijk, terwijl er bij de bomenpartij die we voor ons hebben wel duidelijke markeringen te zien zijn.  We kunnen ons daarnaartoe begeven en dan voor de bomengroep afdalen, maar eigenlijk moeten we meer naar rechts houden en in een schuine lijn afdalen tot we, bij een rots waarop een splitsing gemarkeerd is, op de weg langs de bomenpartij uitkomen.  Hier gaan we verder naar rechts naar beneden en over tamelijk stenig terrein bereiken we aan de rand van Nauders opnieuw de bekende Parditschweg.

Letztbegehung durch den Verfasser am 23.07.2014

Der Ausgangspunkt dieser Tour ist der Ortskern von Nauders. Wer hier nicht wohnt, kann am besten per Bus anreisen, denn in Nauders scheint man Tagesgäste nicht allzu sehr zu mögen: Die Suche nach einem nicht-privaten Parkplatz, wo man das Fahrzeug länger als drei Stunden abstellen darf, ist hier vergebens (es sei denn, man stellt das Fahrzeug in der Alten Straße am Straßenrand kurz nach dem letzten Lokal ab – es ist allerdings nicht klar, inwiefern dies einwandfrei möglich ist), und drei Stunden genügen nur für richtig geübte Wanderer, um die Tour zur Labaunalm und zurück zu schaffen. Eine Ausweichmöglichkeit bietet der Parkplatz der Bergkastelseilbahn, etwas südlich von Nauders (in Richtung Reschenpass), aber dann muss man zunächst gut 2km nach Nauders zurückwandern (am kleinen Asphaltweg, der unter der Seilbahn hindurchführt; nicht entlang der Bundesstraße!), und zudem fällt dieser Weg leicht ab, sodass dann am Rückweg noch ein paar Höhenmeter im Anstieg zu bewältigen sind.

In Nauders findet man nur Wegweiser mit den Nummern der Wanderwege; die hier beschriebene Route ist eine Variante zu Weg 14, also folgen wir dieser Nummer durch die Kreuzgasse zum Parditschweg (an der Kirche vorbei links durch die Pfarrer-Kathrein-Gasse und dann rechts hoch). Ab hier sollte man knapp zwei Stunden zur Alm einplanen. Wir folgen dem Parditschweg, dem geteerten Fahrweg zum Gasthof Parditsch, bis rechts ein Schotterweg abzweigt, der auf den Wegweisern als der alte Almweg angedeutet ist. Im Prinzip können wir auch dem Asphaltweg weiter folgen und gegebenenfalls am Parditschhof (Einkehrmöglichkeit) eine kurze Pause einlassen – wenig oberhalb von Parditsch trifft der alte Weg wieder auf diesen Weg – aber wir haben immerhin den alten Weg gewählt, um ein Stück Asphalt zu vermeiden.

Der alte Weg ist im Grunde genommen ein alter Fahrweg und daher breit (wenngleich schmaler als der neuere Asphaltweg) und gut zu begehen. Dieser Weg steigt dauernd an, ist jedoch nirgends richtig steil. Nach einer Linkskehre (die einzige Kehre in diesem Abschnitt) erreichen wir einen Weidezaun. Hier nehmen wir nicht den Pfad links des Zaunes, sondern gehen geradeaus weiter, durch ein Tor im Zaun, bis wir auf einen anderen Fahrweg treffen. Von hier aus können wir nach links in ein paar Minuten den Parditschhof erreichen, während der Weg nach rechts ins Gamortal führt. Wir gehen aber geradeaus weiter, über einen schmaleren Pfad, der in nur wenigen Minuten und ohne größere Schwierigkeiten direkt zum Fahrweg von Parditsch zur Labaunalm führt.

Dieser Fahrweg ist der Asphaltweg, auf dem wir Nauders verlassen haben – allerdings ist es ab Parditsch ein Schotterweg, und dadurch angenehmer zu begehen. Der weitere Verlauf der Route ist ziemlich kurz zu beschreiben: Wir folgen diesem Weg in wechselnder Steigung (mit am Ende noch einen deutlich steileren Abschnitt) zur Labaunalm (Einkehrmöglichkeit). Eine Variante für den Großteil der Wegstrecke ab Parditsch ist auch hier der alte Weg, der meist parallel zu unserer Route verläuft; dafür muss man entweder den kleinen Umweg über den Parditschhof machen oder an einer Weggabelung (mit Wegweisern) kurz nachdem wir wieder auf den Fahrweg getroffen sind links abbiegen (die Labaunalm steht hier jedoch nicht auf dem Wegweiser), bis nur wenig später der alte Weg erreicht wird. Nachdem der alte und der neue Weg wieder zusammengekommen sind, muss man sich an zwei Weggabelungen (letztere kurz unterhalb der Alm) rechts halten, aber hier zeigen einem die Wegweisern durchaus den richtigen Weg.

Für den Rückweg, der bis Nauders etwa anderthalb Stunden dauert, haben wir hauptsächlich für dieselbe Route optiert. An der Kehre auf dem alten Weg unterm Parditschhof gehen wir jedoch bei einem Wegweiser geradeaus weiter auf einem Pfad nach Nauders. Stellenweise handelt es sich eigentlich eher um eine Steigspur als um einen richtigen Pfad, aber im Allgemeinen ist der Weg gut einsehbar. Nur zum Ende hin, kurz nachdem wir näher an einem Weidezaun auf der rechten Seite vorbeigekommen sind, ist die Spur nach Nauders weniger deutlich, während nahe der Baumgruppe vor uns deutlichere Markierungen zu sehen sind. Wir können dorthin wandern und vor der Baumgruppe absteigen, aber eigentlich sollten wir uns deutlicher rechts halten und in einer schrägen Linie absteigen, bis wir bei einem Fels, auf dem eine Weggabelung eingezeichnet ist, auf den Weg entlang der Baumgruppe treffen. Hier gehen wir weiter nach rechts hinunter und über ziemlich steiniges Gelände erreichen wir am Ortsrand von Nauders wieder den bereits bekannten Parditschweg.

16-08-2014 om 16:38 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 24-07-2014

De route naar de Innere Rendlalm (of ook wel kortweg Rendlalm) die hier beschreven staat, voert langs de zogenaamde Alpenrosenweg, met vertrekpunt aan het bergstation van de Rendlbahn bij Sankt Anton am Arlberg.  Het dalstation van deze gondelbaan ligt op slechts een paar honderd meter lopen van het treinstation van Sankt Anton en er is een bushalte vlakbij, zodat wie hier niet logeert vlot met het openbaar vervoer aan deze tocht kan beginnen.  Wie toch met de wagen komt, kan die ook parkeren vlakbij het dalstation, of zoniet op de parking “Rendl” bij het voormalige dalstation van de Rendlbahn, iets verderop aan de overkant van de straat.  Van hieruit bereik je het dalstation vlot langs de grindweg vlak naast de inrit van de parking (wegwijzer ‘Sankt Anton’) onder de grote baan door.  Hou bij het plannen van deze tocht wel rekening met de verkeerstijden van de Rendlbahn (in de zomer van 2014 alleen op woensdag en donderdag).

Hoewel de Rendlalm op 1789m duidelijk lager ligt dan het bergstation op 2030m, beginnen we de wandeling met een lichte klim.  Bij het verlaten van het bergstation gaan we links rond het station tot een wegwijzer ons rechts een karrenspoor opwijst naar boven richting een garage voor pistevoertuigen.  We blijven deze weg nog een stukje bergopwaarts volgen, tot er kort voor een lawinestopper links een paadje begint dat door een wegwijzer als de Alpenrosenweg wordt aangeduid.  Het pad loopt in eerste instantie tamelijk vlak terug naar de kant van het dal, waarna het meer naar het oosten draait en meer begint te golven.  Geleidelijk aan wordt het pad ook wat steniger maar blijft altijd goed te begaan en biedt de hele tijd een mooi uitzicht op de zuidelijke Lechtaler Alpen.

Na een tijdje, kort nadat we aan een paar zit- en ligbanken voor zonnekloppers gepasseerd zijn, begint het pad bij een nieuwe reeks lawinestoppers duidelijker af te lopen, en zowat een uur nadat we uit de lift gestapt zijn, komen we net voor we de Stockibach oversteken bij een zitbank uit op de karrenweg die we al een tijdje onder ons zagen lopen.  Die volgen we naar rechts, in eerste instantie weer licht bergopwaarts, later vlakker en uiteindelijk weer licht dalend naar een weideafsluiting waar een wegwijzer ons links door de weiden het vervolg van de Alpenrosenweg naar de Rendlalm wijst.   Dit pad loopt vooral in het begin tamelijk steil naar beneden; wie liever wat gemoedelijker afdaalt, kan ook gewoon de karrenweg volgen en in één langgerekte haarspeldbocht tot aan de alm komen, al is dit wel een wat langere optie.  Bovendien is ook voor dit pad, hoewel het tamelijk steil begint en op een paar plaatsen (waaronder ook in het begin) een beetje kapotgelopen is door de koeien, geen echte bergervaring vereist.  Op een wat vlakker stukje tussendoor kan wat oriënteringszin misschien wel helpen, want hier is het spoor even wat minder duidelijk.  Op dit punt gaan we naar de linkerkant van het groepje bomen dat we voor ons hebben, en meerbepaald vinden we terug een duidelijker pad in de ‘opening’ tussen het groepje en de ene boom die er een beetje links van staat.  Dit pad brengt ons rechtstreeks naar de Innere Rendlalm (eet- en drinkgelegenheid, maandag rustdag), die we een kleine twee uur na het uitstappen uit de lift bereiken.

Om terug naar Sankt Anton te geraken, zijn er verschillende mogelijkheden over paden en karrenwegen.  Wij hebben voor de karrenweg geopteerd die in goed anderhalf uur rechtstreeks terugleidt naar het dalstation van de Rendlbahn.  Hiervoor volgen we vanaf de alm de karrenweg een stukje dalwaarts.  In de vierde haarspeldbocht vanaf de alm (de splitsing vlak aan de alm niet meegeteld) houden we links aan (rechts is richting Sankt Jakob), en na een duidelijk aflopende passage waarin de haarspeldbochten elkaar snel opvolgen, bereiken we opnieuw een splitsing waar een wegwijzer ons naar links wijst (naar rechts gaat het opnieuw naar Sankt Jakob; dit is zo’n 20 minuten na het verlaten van de alm).

De weg wordt nu duidelijk vlakker en voert zonder grote hoogteverschillen, nu eens licht dalend, dan weer licht stijgend, terug richting westen.  Nadat we onder de Rendlbahn doorgelopen zijn, begint de weg opnieuw duidelijker te dalen, en niet veel later komen we uit op de karrenweg richting Rossfallalm en Darmstädter Hütte.  Hier gaan we naar rechts, en nog steeds met een aardige hellingsgraad dalen we verder af richting Sankt Anton.  Bij het verlaten van het bos komen we op een asfaltweg die we verder naar beneden volgen.  De asfaltweg komt direct uit op de parking “Rendl”, maar wie liever rechtstreeks terug naar het dalstation gaat, kan kort daarvoor rechtsaf over een skiërsbrug het riviertje de Rosanna oversteken, om dan via een voetgangersbrug over de straat terug aan het dalstation uit te komen.

Letztbegehung durch den Verfasser am 24.07.2014

Die hier beschriebenen Route zur Inneren Rendlalm (kurz Rendlalm) führt über den sogenannten Alpenrosenweg, mit Ausgangspunkt an der Bergstation der Rendlbahn bei Sankt Anton am Arlberg.  Die Talstation dieser Seilbahn ist nur ein paar hundert Meter vom Bahnhof entfernt und liegt direkt an einer Bushaltestelle, sodass eine Anreise mit den öffentlichen Verkehrsmitteln durchaus möglich ist. Wer trotzdem mit dem Wagen anreist, kann diesen auch bei der Talstation abstellen, oder ansonsten am Parkplatz „Rendl“ bei der ehemaligen Talstation der Seilbahn, etwas weiter auf der anderen Straßenseite. Ab hier erreicht man die Talstation ohne Probleme über den Schotterweg neben der Einfahrt des Parkplatzes (Wegweiser ‚Sankt Anton‘), unter der Straße hindurch. Beim Planen dieser Tour sollte man auf jeden Fall die Betriebszeiten der Rendlbahn beachten (im Sommer 2014 nur mittwochs und donnerstags).

Obwohl die Rendalm in 1789m Höhe deutlich unter der Bergstation (2030m) liegt, fangen wir mit einem leichten Anstieg an. Beim Verlassen der Bergstation gehen wir nach links um das Gebäude herum, bis ein Wegweiser uns nach rechts auf einen Fahrweg zeigt, hinauf zu einem Abstellgebäude für Pistenfahrzeuge. Diesem Weg folgen wir noch etwas weiter bergauf, bis kurz vor einer Lawinenverbauung links ein Pfad beginnt, der auf einem Wegweiser als Alpenrosensteig markiert ist. Der Pfad führt zunächst ziemlich eben zurück zur Talseite, wendet sich dann Richtung Osten und geht ab hier auf und ab. Allmählich wird der Pfad auch etwas steiniger, bleibt aber immer gut zu begehen und bietet dauernd eine schöne Aussicht auf die südlichen Lechtaler Alpen.

Nach einer Weile kommen wir an ein paar Sitz- und Liegebänken vorbei, und kurz danach fängt der Pfad bei einer neuen Reihe von Lawinenverbauungen an, deutlich an Höhe zu verlieren. So erreichen wir etwa eine Stunde, nachdem wir an der Bergstation losgewandert sind, und kurz bevor wir den Stockibach überqueren, bei einer Bank den geschotterten Fahrweg, den wir schon geraume Zeit unter uns sehen konnten. Diesem Fahrweg folgen wir nach rechts, zunächst wieder leicht ansteigend, später flacher und schließlich wieder leicht abfallend zu einem Weidezaun, an dem ein Wegweiser nach links durch die Wiese den weiteren Verlauf des Alpenrosenwegs zur Rendlalm anzeigt. Dieser Pfad führt vor allem anfangs ziemlich steil hinunter; wer lieber etwas gemächlicher absteigt, kann auch einfach den Fahrweg weitergehen und in einer langgezogenen Kehre zur Alm gelangen, auch wenn dies die etwas längere Variante ist. Außerdem erfordert auch dieser Pfad keine richtige Bergerfahrung, obwohl er am Anfang ziemlich steil ist und stellenweise (darunter auch am Anfang) durch das Getrampel des Weideviehs etwas matschig geworden ist. An einer flacheren Stelle zwischendurch kann etwas Orientierungssinn vielleicht nicht schaden, da die Spur hier kurz etwas weniger deutlich ist. An dieser Stelle wenden wir uns zur linken Seite der Baumgruppe, die wir vor uns haben, und zwar finden wir wieder einen deutlicheren Steig in der ‚Lücke‘ zwischen der Baumgruppen und dem einen Baum, der etwas links davon steht. Dieser Pfad führt uns direkt zur Inneren Rendlalm (Einkehrmöglichkeit, Montag Ruhetag), die wir knapp zwei Stunden nach dem Verlassen der Bergstation erreichen.

Ab der Alm gibt es verschiedene Steige und Fahrwege, über die man nach Sankt Anton zurückgelangt. Wir haben uns für den Fahrweg entschieden, der in gut anderthalb Stunden direkt zur Talstation der Rendlbahn zurückführt. Dafür folgen wir ab der Alm dem Fahrweg zunächst ein Stückchen bergab. In der vierten Kehre ab der Alm (die Weggabelung direkt an der Alm zählen wir nicht mit) halten wir uns links (rechts geht es nach Sankt Jakob), und nach einem deutlich abfallenden Abschnitt, in dem die Kehren kurz aufeinander folgen, erreichen wir eine weitere Weggabelung, an der ein Wegweiser uns den linken Weg anzeigt (der rechte Weg führt erneut nach Sankt Jakob; ab der Alm braucht man etwa 20 Gehminuten bis zu dieser Weggabelung).

Der Weg wird jetzt deutlich flacher und führt ohne größere Höhenunterschiede in leichtem Auf und Ab zurück Richtung Westen. Wir unterqueren die Rendlbahn und ab hier verlieren wir wieder deutlich an Höhe. Kurz danach treffen wir auf den Fahrweg zur Rossfallalm und zur Darmstädter Hütte. Hier halten wir uns rechts und steigen weiter nach Sankt Anton ab. Am Waldrand erreichen wir einen Asphaltweg, dem wir weiter talwärts folgen. Dieser Asphaltweg führt direkt zum Parkplatz „Rendl“; wer allerdings zurück zur Talstation möchte, kann kurz vor dem Erreichen des Parkplatzes rechts über eine Schifahrerbrücke den Rosannabach überqueren und etwas weiter über eine Fußgängerbrücke zur Talstation zurückgelangen.

12-08-2014 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 31-03-2013

Deze wandeling in het Moezelland, die ongeveer 3.5 tot 4 uur duurt, voert continu over brede wegen en vertoont geen al te steile klimmen of afdalingen.  Als je de hellingen erbij neemt, is ze zelfs met een kinderwagen te doen.  Ze wordt hier beschreven met vertrekpunt Longuich, maar het is ook mogelijk om vanuit Mehring te vertrekken; in beide dorpen is er beperkte parkeermogelijkheid en aansluiting op het busnet.  Ook Riol ligt vlak langs de route en kan eventueel als vertrekpunt dienen.

Wij vertrekken vanuit Longuich, aan de Moezelbrug, die we meteen oversteken (van het dorp weg).  Aan de overkant steken we de grote baan over en nemen we de weg recht voor ons de wijngaarden in.  Bij de eerste splitsing houden we rechts aan, maar bij de tweede (aan een overdekte tafel met zitbankjes) draaien we scherp naar links.  De weg blijft constant oplopen.  De twee eerste afslagen naar rechts (aan de tweede staat een Mariabeeld in de muur) gaan we voorbij, en aan de volgende splitsing (in een bocht naar rechts) kiezen we voor de rechtse, verder oplopende tak.   We lopen nu een stukje tussen de bomen in plaats van de wijngaarden en komen aan een kruising waar we min of meer rechtdoor gaan, de oplopende weg rechts voor ons (iets smaller, met vangrail), waar ook een wandelmarkering hangt, op.   Iets verderop draait deze weg naar links en verlaat weer de bomen voor de wijngaarden, en nog wat verder komen we aan een nieuwe splitsing.  Hier gaan we naar links en de weg wordt wat vlakker (en loopt plaatselijk zelfs licht af).  Deze adempauze in het klimmen is maar van korte duur, want nadat de weg een grote rechtsbocht beschreven heeft, komen we aan een nieuwe splitsing, waar we rechts aanhouden en opnieuw beginnen te klimmen.  Ook aan de volgende splitsing kiezen we voor de rechtse, oplopende weg.

Zo bereiken we de bosrand boven de wijngaarden.  Op dit punt gaan we naar rechts, een opnieuw iets vlakkere weg op (wegwijzer met markering ‘M’ richting Klüsserath).  Aan een volgende splitsing houden we links aan en verlaten we het asfalt voor een grindweg.  Die brengt ons langs een grilhut naar een kruising, waar we rechts aanhouden (nog steeds richting Klüsserath).  De weg verloopt nu zonder al te grote hoogteverschillen eerst een stuk langs het bos, waarna we volledig het bos ingaan.

In het bos draait de weg licht naar links en dan haaks rechtsom, waarna hij licht kronkelend opnieuw naar de rand van het bos voert. Meteen bij het verlaten van het bos bereiken we een kruising met een bank die een mooi uitzicht op het Moezeldal biedt.  We blijven dezelfde weg naar links volgen (wegwijzer naar Longen), langs de rand van het bos (en nemen dus niet de duidelijk oplopende afslag naar links in de richting van het Landwehrkreuz).  Over het algemeen licht aflopend voert de weg (nog steeds een brede grindweg) langs de bosrand, met mooie uitzichten op het Moezeldal naar een geasfalteerde karrenweg, die we in een haarspeldbocht bereiken.  We houden hier rechts aan (verder licht dalend), tot we een beetje verder aan de volgende haarspeldbocht opnieuw rechtdoor een brede grindweg op kunnen.

Eigenlijk vertrekken hier twee grindwegen; we nemen de rechtse, lagere, waarvan de ondergrond een ietwat rode schijn heeft.  Iets verderop, aan een stukje wijngaard tussen twee bomenpartijtjes, loopt de wandelwegmarkering naar rechts, dalwaarts richting Longen.  Wij gaan echter nog even rechtdoor, in eerste instantie terug licht oplopend maar al gauw (na een rechtsbocht) wordt de weg weer vlakker en begint hij terug licht af te lopen.  Aan de volgende splitsing draait deze weg naar links.  We kunnen hem volgen en aan de volgende kruising de naar rechts lopende asfaltweg nemen.  Maar omdat asfalt niet altijd de aangenaamste ondergrond is voor langere wandelingen, gaan we toch nog even rechtdoor, een iets minder duidelijke maar even goed begaanbare en brede aardeweg tussen de wijngaarden.  Aan de volgende kruising blijven we rechtdoor gaan (linksaf gaat naar de eerder vermelde asfaltweg), en pas aan de volgende splitsing, waar we niet meer rechtdoor kunnen, slaan we linksaf om op de asfaltweg uit te komen, die we rechtsaf dalwaarts volgen.  In principe kunnen we deze weg blijven volgen tot in Mehring, maar om nog wat meer asfalt te vermijden kunnen we ook een onverharde karrenweg tussen de wijngaarden nemen.  Daarvoor volgen we een stukje de asfaltweg en nemen we de vierde grindweg rechts (kort na een paal van een hoogspanningsleiding op de rechterkant).  Deze weg, die meteen ook weer naar links draait, wordt in eerste instantie wat vlakker, maar begint dan toch terug af te lopen naar Mehring, en we blijven deze weg volgen tot we daar uitkomen.

In Mehring nemen we aan een pleintje met een boom in het midden rechtsaf de aflopende Kapellenweg, en we volgen die (aan het volgende pleintje links houdend) tot we aan de Bachstraße niet meer rechtdoor kunnen.  Die volgen we naar links, en aan haar einde nemen we schuin rechts voor ons de Neustraße, die we eveneens ten einde gaan.  Aan het eind van de Neustraße gaan we nog een kort stukje min of meer rechtdoor, tot we rechtsaf de Moezel over kunnen.

Na het oversteken van de brug kunnen we meteen linksaf naar de Moselradweg afdalen.  Wie nog wat tijd en energie overheeft, moet echter niet nalaten om langs de ‘Villa urbana’, een (gedeeltelijke) reconstructie van een Romeinse villa, om te lopen (overigens: ook bij Longuich, op ongeveer 1km van onze route verwijderd, is er een Romeinse villa deels gereconstrueerd; daar gaat het om een ‘Villa rustica’).  Daarvoor kunnen we gewoon bergop de straat volgen en na de grote rechtsbocht linksaf door de straat ‘In der Kirchheck’ recht naar de villa lopen.  Iets aangenamer voor wie het ziet zitten om nog trappen te doen, is het om vlak over de brug de houten trap recht voor ons te nemen.  Aan het eind van de trap draaien we rechtsop, en nadat dit weggetje iets vlakker geworden is, gaan we linksaf tussen tennis- en voetbalvelden door terug naar de straat.  Die steken we over en min of meer recht voor ons nemen we de aflopende straat ‘Am Sportplatz’, waar we de eerste linkse nemen (eveneens ‘In der Kirchheck’ genaamd) om zo aan de villa uit te komen.

Onder de villa nemen we, aan het naar haar genoemde gasthof, de bergaflopende straat ‘Am Hostert’, en aan haar einde gaan we op de Wiesenflurweg even naar links, om meteen daarna rechtsaf naar de Moselradweg te komen.  Die blijven we naar links volgen, onder de brug door, langsheen een speeltuintje met zogenoemde ‘Flüstersteine’, vakantiepark Triolago en het dorpje Riol terug naar Longuich.  Dit laatste stuk moeten we niet onderschatten: het is toch nog een kleine 5 kilometer (ongeveer een uur) terug naar Longuich, maar anderzijds is het wel aangenaam lopen zo langs de Moezel op de goed begaanbare Moselradweg.

Letztbegehung durch den Verfasser am 31.03.2013

Diese Wanderung im Moselland, die etwa 3.5 bis 4 Stunden dauert, führt ständig über breite Wege und enthält keine allzu steilen An- oder Abstiege. Wenn man die Hänge in Kauf nimmt, ist sie sogar mit einem Kinderwagen machbar. Sie wird hier mit Longuich als Ausgangspunkt beschrieben, aber man kann auch in Mehring loswandern; in beiden Orten gibt es beschränkte Parkmöglichkeit und Busverbindungen. Auch Riol liegt direkt neben der Route und kann gegebenenfalls als Ausgangspunkt genommen werden.

Wir wandern in Longuich los, und zwar an der Moselbrücke, die wir gleich überqueren (vom Ort weg). Auf dem anderen Moselufer überqueren wir die Straße und nehmen wir den Weg direkt vor uns in die Weingarten hinein. An der ersten Weggabelung halten wir uns rechts, aber bei der zweiten (an einem überdachten Tisch mit Sitzbänkchen) wenden wir uns scharf nach links. Der Weg steigt stetig an. An die beiden ersten Abzweigungen nach rechts (an der zweiten steht ein Mariabild in der Mauer) gehen wir vorbei, und an der nächsten Weggabelung (in einer Rechtskurve) wählen wir den rechten, weiter ansteigenden Weg. Wir wandern jetzt ein Stückchen durch Bäume statt Weingärten und treffen auf eine Kreuzung, an der wir mehr oder weniger geradeaus gehen, in den ansteigenden Weg rechts vor uns (etwas schmaler, mit Leitplanke), der auch als Wanderweg markiert ist. Etwas weiter wendet sich dieser Weg nach links und führt wieder in die Weingärten hinein, und noch etwas weiter erreichen wir erneut eine Weggabelung. Hier halten wir uns links und der Weg wird etwas flacher (stellenweise fällt er sogar leicht ab). Diese Atempause im Anstieg ist allerdings nur kurzer Dauer, denn nachdem der Weg eine große Rechtskurve beschrieben hat, kommen wir an eine neue Weggabelung, an der wir für den rechten Weg optieren und wieder anzusteigen beginnen. Auch an der nächsten Gabelung wählen wir den rechten, ansteigenden Weg.

So erreichen wir den Waldrand oberhalb der Weingärten. An dieser Stelle gehen wir nach rechts, einen wieder etwas flacheren Weg (Wegweiser mit Markierung ‚M‘ in Richtung Klüsserath). An einer nächsten Weggabelung halten wir uns links und verlassen den Asphalt für einen Schotterweg. Der führt uns, an einer Grillhütte vorbei, zu einer Kreuzung, an der wir rechts abbiegen (immer noch in Richtung Klüsserath). Der Weg verläuft jetzt ohne allzu große Höhenunterschiede zunächst ein Stück am Wald entlang und später völlig in den Wald hinein. Im Walde wendet sich der Weg zunächst leicht nach links und dann scharf nach rechts, und danach schlängelt er sich wieder aus dem Wald hinaus. Direkt beim Verlassen des Waldes erreichen wir eine Kreuzung mit einem Sitzbank, der eine schöne Aussicht über das Moseltal bietet. Wir folgen demselben Weg nach links (Wegweiser nach Longen), am Waldrand entlang (und nehmen also nicht die deutlich ansteigende Abzweigung zum Landwehrkreuz). Im Allgemeinen leicht abfallend führt dieser Weg (immer noch ein breiter Schotterweg) am Wald entlang, mit schönen Aussichten über das Moseltal, zu einem geteerten Fahrweg, den wir in einer Kehre erreichen. Wir halten uns hier rechts (weiter leicht absteigend), bis wir etwas weiter an einer nächsten Kehre wieder geradeaus einen breiten Schotterweg nehmen können.

Eigentlich fangen hier zwei Schotterwege an; wir nehmen den rechten, tiefer gelegenen, dessen Untergrund etwas rot aussieht. Etwas weiter, an einem kleinen Weingarten zwischen zwei Baumgruppen, führt die Wandermarkierung nach rechts, talwärts in Richtung Longen. Wir gehen aber noch kurz geradeaus, zunächst wieder leicht ansteigend, aber schon bald (nach einer Rechtskurve) wird der Weg wieder etwas flacher und fällt dann wieder leicht ab. An der nächsten Weggabelung wendet sich dieser Weg nach links. Wir können ihm folgen und an der nächsten Kreuzung den rechten, abfallenden Asphaltweg nehmen. Da Asphalt aber nicht gerade der angenehmste Untergrund für längere Wanderungen ist, gehen wir immerhin noch kurz geradeaus, über einen etwas weniger deutlich erkennbaren aber genauso breiten und genauso gut begehbaren Weg zwischen den Weingärten. An der nächsten Kreuzung gehen wir geradeaus (nach links geht es zum gerade erwähnten Asphaltweg), und erst an der nächsten Weggabelung, an der wir nicht mehr geradeaus weitergehen können, biegen wir links ab, um zum Asphaltweg zu gelangen, dem wir nach rechts (= talwärts) folgen. Im Prinzip können wir bis Mehring diesem Weg folgen, aber um noch etwas mehr Asphalt zu vermeiden, können wir auch einen ungeteerten Fahrweg zwischen den Weingärten nehmen. Dafür folgen wir ein Stückchen dem Asphaltweg und nehmen dann den vierten Schotterweg auf der rechten Seite (kurz nach einer Stütze einer Hochspannungsleitung, ebenfalls auf der rechten Seite). Dieser Weg, der sich gleich auch wieder nach links wendet, wird zunächst etwas flacher, läuft dann aber doch wieder nach Mehring ab, und wir folgen ihm, bis wir dort eintreffen.

In Mehring nehmen wir an einem kleinen Platz mit einem Baum in der Mitte den abfallenden Kapellenweg auf der rechen Seite, und folgen dem (uns an einem weiteren Platz links haltend), bis wir an der Bachstraße nicht mehr geradeaus weiterkönnen. Der Bachstraße folgen wir nach links, und an deren Ende nehmen wir schräg rechts vor uns die Neustraße, die wir ebenfalls bis zum Ende durchwandern. Dann geht’s noch ein kurzes Stückchen mehr oder weniger geradeaus weiter, bis wir rechts die Mosel überqueren können.

Nach dem Überqueren der Brücke können wir gleich links zum Moselradweg absteigen. Wer aber noch genug Zeit und Energie hat, sollte sich nicht davon abbringen lassen, den kleinen Umweg zur ‚Villa urbana‘, einer (Teil)Rekonstruktion einer Römervilla, zu machen (übrigens: auch nahe Longuich, in etwa 1km von unserer Route entfernt, wurde eine Römervilla zum Teil wiederaufgebaut; dort handelt es sich um eine ‚Villa rustica‘). Dazu können wir einfach der Straße bergaufwärts folgen und nach der großen Rechtskurve links durch die Straße ‚In der Kirchheck‘ direkt zur Villa gelangen. Etwas angenehmer für diejenigen, die nichts dagegen haben, noch ein paar Treppen zu besteigen, ist die Holztreppe direkt vor uns nach dem Überqueren der Brücke. Am Ende der Treppe wenden wir uns rechts hoch, und nachdem dieser Weg etwas flacher geworden ist, gehen wir links zwischen Tennis- und Fußballplätzen hindurch zur Straße zurück. Diese überqueren wir und mehr oder weniger direkt vor uns nehmen wir die abfallende Straße ‚Am Sportplatz‘. Hier biegen wir in die erste Seitenstraße linkerhand ein (diese heißt ebenfalls ‚In der Kirchheck‘), und kommen so zur Villa.

Unterhalb der Villa nehmen wir, am nach ihr ernannten Gasthof, die abfallende Straße ‚Am Hostert‘, und an deren Ende gehen wir auf dem Wiesenflurweg kurz nach links, um gleich danach rechts zum Moselradweg zu gelangen.  Dem folgen wir nach links, unter der Brücke hindurch, an einem kleinen Kinderspielplatz mit sogenannten ‚Flüstersteinen‘, Ferienpark Triolago und dem Ort Riol vorbei, zurück nach Longuich. Dieser letzte Abschnitt sollte nicht unterschätzt werden: Es sind immerhin noch knapp 5km (in etwa eine Stunde) zurück nach Longuich, aber andererseits ist es schon recht angenehm so an der Mosel entlang zu spazieren, auf dem gut begehbaren Moselradweg.

05-05-2013 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 27-07-2012

Ondanks het feit dat de Frischmannhütte een aardig stukje boven Umhausen ligt, wordt ze tamelijk vaak bezocht.  De voornaamste reden daarvoor is dat het mogelijk is om vanuit Umhausen een taxirit te regelen die de tamelijk lange klim (vanuit Umhausen langs de karrenweg zo’n vier uur) een flink stuk korter maakt.  Wij hebben ervoor gekozen om vanuit de bewoonde wereld te voet te vertrekken, zij het ook wel niet meteen vanaf de dalbodem maar vanuit Köfels, een gehuchtje dat wat hoger op de bergflank ligt en via een smal straatje met de wagen bereikt kan worden vanuit het Ötztal (afslag iets ten zuiden van Umhausen).   Net voor Köfels is er een afslag naar een (betalende!) wandelparking op de linkerkant.  Van hieruit duurt de klim naar de Frischmannhütte drie tot drieënhalf uur, de terugweg een kleine drie uur.

De wandelweg begint iets hogerop in het dorp.  Vanaf de parking is er een paadje dat langs een hotel direct naar hogerop in het dorp voert, maar als je hier niet thuis bent, is dit niet zo makkelijk te vinden.  In dat geval is het zaak om terug te keren naar de straat langs waar we naar boven gereden zijn, dan linksaf te slaan (bergop het dorp in), en boven in het dorp de baan te volgen naar links (er hangen een paar oude wegwijzers op de muur van een schuur).  We verlaten het dorp en het asfalt en komen op een karrenweg die meteen splitst; wij slaan hier scherp rechtsaf (wegwijzer), een bergoplopende karrenweg in.  De weg loopt eerst een stukje tussen de bomen boven het dorp, en draait dan scherp naar links, langs de bosrand.

Na een stukje zo langs de bosrand gelopen te hebben, draait de weg 90° naar rechts.  Op dit punt staan er geen duidelijke wegwijzers, maar er loopt wel een markering rechtdoor, tamelijk steil naar boven over iets wat op een rodelbaan of een skipiste lijkt.  Het is mogelijk om nog een stukje verder de karrenweg te blijven volgen (al is een goeie kaart dan wel aangewezen), maar wij hebben ervoor geopteerd om de markering te volgen en het rechtdoor lopende stijgspoor over de rodelbaan te nemen (dit is ook de route die op kaarten aangeduid staat).

Na een eerste steilere passage op de rodelbaan bereiken we opnieuw een karrenspoor.  Hier staat een wegwijzer naar links, waardoor het lijkt of we de karrenweg bergopwaarts moeten volgen.  Dat is inderdaad een optie.  We gaan dan via deze karrenweg het bos in, om bij een splitsing wat verderop (opnieuw met wegwijzer) scherp rechtsaf te slaan en zo, licht stijgend, terug te lopen naar de rodelbaan, die we aan haar bovenste einde opnieuw bereiken.  Hier zien we echter dat de wegwijzer richting Köfels niet op deze karrenweg wijst, maar gewoon naar het stijgspoor op de rodelbaan, dat tot hier boven doorloopt.  Aan de wegwijzer naar links op de rodelbaan hadden we dus eigenlijk ook gewoon rechtdoor kunnen gaan, wat in afstand ook iets korter was geweest.  Alleen is de rodelbaan duidelijk steiler en biedt ze minder schaduw, wat zeker op zonnige dagen een argument is om toch voor de kleine omweg langs de karrenweg te opteren.

Voor de weg verder naar boven bestaat er geen twijfel: daarvoor moeten we links het pad opdraaien dat het verlengde volgt van het stijgspoor op de rodelbaan.  De rodelbaan stopt trouwens op dit punt; het pad loopt vanaf nu tussen bomen en struiken, constant duidelijk stijgend, met een bochtig verloop verder naar boven, tot we nogmaals op een karrenweg uitkomen.  Het is trouwens tot op dit punt dat het mogelijk is voor wie de weg kent om op de karrenweg te blijven, maar let op: dit is niet dezelfde weg langs waar we het tweede stuk van de rodelbaan ontweken hebben!

We steken de karrenweg over en vervolgen onze weg op het pad, dat van hetzelfde kaliber blijft, en klimmen verder naar het Schartle (ook wel Köfler Jöchl, 2084m), dat we na ongeveer twee uur en een kleine 700m klimmen vanuit Köfels bereiken.  Het Schartle is het punt waar we de rug tussen het Ötztal en het Fundustal (het zijdal van het Ötztal waarin de Frischmannhütte staat) oversteken.  Van hieruit krijgen we voor het eerst de Fundusfeiler (de huisberg van de hut) en meteen daarna ook de hut te zien.  Alleen moeten we er hier wel op letten niet alleen naar het uitzicht te kijken, maar ook goed te zien waar we onze voeten zetten.  Van een echt pad kan er hier immers gedurende een kort stukje niet echt sprake zijn.  Het terrein ligt hier immers bezaaid met grote rotsblokken, waar we ons een weg over moeten banen.  Een goed evenwichtsgevoel en een vaste stap kunnen hier alleen maar in het voordeel spelen (evenals droog weer), al is het voor wie een beetje oplet wel te doen zonder al te grote risico’s te nemen of zonder echte rotsklimvaardigheden aan de dag te moeten leggen – we lopen ook niet naast een ravijn dus dat zorgt al niet voor extra hoogtevrees.

Vanaf het Schartle zijn er drie wegen naar de Frischmannhütte: de weg langs de Hintere Fundusalm, de oude rechtstreekse route, en de Köfler Waalweg.  Mensen die Köfels als vertrek- en eindpunt van de tocht hebben, kiezen er veelal voor om een kleine rondweg te maken, meestal met de eerste en de derde route.  Zo ook wij.  We hebben ervoor geopteerd om op de heenweg langs de Hintere Fundusalm te gaan.  Dat maakt dat we het laatste stukje van de heenweg nog wel een fiks klimmetje voor de boeg hebben, maar anderzijds hebben we dan na de middag niet meer zo veel te klimmen.  De Frischmannhütte ligt immers zo’n 100m hoger dan het Schartle, de Hintere Fundusalm daarentegen zo’n 100m lager.

Sowieso moeten we voor elk van de drie wegen vanaf het Schartle even de wegwijzers zuidwaarts volgen, maar al gauw bereiken we de afslag naar rechts naar de alm.  Vanaf hier voert het paadje door grasland duidelijk bergafwaarts, om na een grote zigzag vlak aan de alm (eet- en drinkgelegenheid) uit te komen.  Op de almweg die we hier bereiken gaan we niet naar links dalinwaarts, maar naar rechts aan het almgebouw en de stallen voorbij, om dan na een bocht aan een splitsing te komen waar we dan wel naar links gaan.  Hier begint de slotklim, die bij momenten toch tamelijk pittig is, en die ons in een goed half uur toch weer zo’n 200m aan hoogte doet winnen.  Over de flank van de Fundusfeiler volgen we de karrenweg, die in eerste instantie tamelijk recht dalinwaarts loopt en daarna wat bochtiger wordt.  Hier en daar zijn er afsnijders te zien, maar omdat die niet gemarkeerd zijn, houden we daar onze voeten van af en blijven we op de karrenweg tot we de hut (eet- en drinkgelegenheid) bereiken.

Wie via de “oude” weg terug aan het Schartle wil geraken, kiest voor de hut voor het bergafwaarts lopende pad en klimt dan (nog steeds op hetzelfde pad) aan de andere kant van het Fundustal weer tot aan de Waalweg.  Minstens even mooi en weliswaar iets verder in afstand, maar doordat er minder hoogteverschil overwonnen moet worden niet langer in tijd en iets minder vermoeiend is de optie om meteen vanaf de hut de Waalweg te nemen.  Daarvoor volgen we de karrenweg een klein stukje voorbij de hut, tot we linksaf een paadje zien met onder meer een wegwijzer naar de Hauerseehütte.  Dit paadje slaan we in en wat verderop bij een nieuwe splitsing gaan we opnieuw naar links (rechtsaf is effectief de overgang naar de Hauerseehütte).  Over de flanken maken we, meestal licht dalend, een grote boog rond het eind van het Fundustal, en zo komen we vanzelf langs de Köfler Waal, een aangelegd irrigatiekanaaltje terecht.  Langs dit Waal wandelen we, nog steeds over de flank, op een meestal vlak of licht dalend paadje en zonder al te veel moeilijkheden, terug naar het Schartle, van waaruit we langs de heenweg terug naar Köfels afdalen.

Letztbegehung durch den Verfasser am 27.07.2012

Obwohl die Frischmannhütte ein gutes Stück Weges über Umhausen liegt, wird sie ziemlich viel besucht. Der wichtigste Grund ist, dass man ab Umhausen eine Taxifart buchen kann, die den ziemlich langen Anstieg (ab Umhausen über den Fahrweg etwa 4 Stunden) um Einiges verkürzt. Wir haben dafür optiert, aus der bewohnten Welt zu Fuß loszumarschieren, allerdings auch nicht ganz vom Talboden sondern ab Köfels, einer kleinen Ortschaft etwas höher auf der Bergwand und mit dem Wagen über ein schmales Sträßchen aus dem Ötztal erreichbar (Abzweigung südlich von Umhausen). Kurz vor Köfels gibt es eine Abzweigung zu einem (gebührenpflichtigen!) Wanderparkplatz auf der linken Seite. Ab hier dauert der Anstieg zur Frischmannhütte drei bis dreieinhalb Stunden, der Rückweg knapp drei Stunden.

Der Wanderweg fängt etwas höher im Ort an. Ab dem Parkplatz führt ein Steig an einem Hotel entlang direkt dorthin, aber wenn man sich nicht wirklich auskennt, verfehlt man diesen leicht. In dem Fall kehrt man zurück zur Straße und wendet sich nach links (bergaufwärts ins Dorf hinein). Oben im Dorf folgt man der Straße nach links (an einer Scheunenwand hängen ein paar alte Wegweiser). Wir verlassen den Ort und den Asphalt und treffen auf einen geschotterten Fahrweg, der sich gleich gabelt. Wir wenden uns hier scharf nach rechts (Wegweiser) und biegen in einen gleichartigen ansteigenden Fahrweg ein. Der Weg führt zunächst kurz zwischen den Bäumen oberhalb des Ortes, und wendet sich dann scharf nach links, am Waldrand entlang.

Nachdem wir eine Weile so am Waldrand entlang gelaufen sind, wendet sich der Weg um 90° nach rechts. An dieser Stelle stehen keine deutlichen Wegweiser, aber es führt eine Markierung geradeaus weiter, ziemlich steil bergauf über ein Gelände, das einer Rodelbahn oder einer Schipiste ähnelt. Es ist möglich, noch ein Stückchen dem Fahrweg zu folgen (in dem Fall empfiehlt es sich, eine gute Karte mitzunehmen), aber wir haben dafür optiert, der Markierung zu folgen und die geradeaus führende Steigspur über die Rodelbahn zu nehmen (dies ist auch die Route, die auf Karten eingezeichnet ist).

Nach dem ersten Steilstück auf der Rodelbahn erreichen wir erneut einen Fahrweg. Hier zeigt ein Wegweiser nach links, sodass der Eindruck entsteht, dass wir dem Fahrweg bergaufwärts folgen müssen. Das ist tatsächlich möglich. Wir gehen dann diesem Weg entlang in den Wald hinein, und wenden uns bei einer Weggabelung etwas weiter wieder scharf nach rechts um in leichtem Anstieg zur Rodelbahn zurückzugelangen und sie am oberen Ende wieder zu erreichen. Hier sehen wir aber, dass der Wegweiser in Richtung Köfels nicht auf diesen Fahrweg zeigt, sondern auf die Steigspur auf der Rodelbahn, die bis hier oben weiterführt. Beim Wegweiser nach links auf der Rodelbahn hätten wir also eigentlich auch geradeaus weitergehen können, was vom Abstand her auch etwas kürzer gewesen wäre. Nur ist die Rodelbahn wesentlich steiler und weniger schattig, was vor allem an sonnigen Tagen ein Argument ist, um doch für den kleinen Umweg über den Fahrweg zu optieren.

Über den weiteren Wegverlauf besteht kein Zweifel: Dafür müssen wir links den Pfad nehmen, der die Fortsetzung der Steigspur auf der Rodelbahn bildet. Die Rodelbahn endet übrigens auch hier; der Pfad führt ab jetzt zwischen Bäumen und Sträuchern, immer stetig ansteigend und sich dauernd drehend weiter nach oben, bis wir erneut auf einen Fahrweg treffen. Es ist übrigens bis hierher, dass die Möglichkeit besteht, auf dem Fahrweg zu bleiben, wenn man sich auskennt, aber Vorsicht: Dies ist nicht der Weg, auf dem wir einen Teil der Rodelbahn umgangen haben!

Wir überqueren den Fahrweg und setzen unseren Weg auf dem Pfad (der immer noch vom selben Kaliber ist) fort. So steigen wir weiter zum Schartle (oder Köfler Jöchl, 2084m) an, und erreichen dies nach einem Anstieg von in etwa 2 Stunden und 700 Höhenmetern ab Köfels. Das Schartle ist der Punkt, an dem wir den Kamm zwischen dem Ötztal und dem Fundustal (dem Seitental des Ötztales, in dem die Frischmannhütte steht) überqueren. Hier bekommen wir erstmalig den Fundusfeiler (den Hausberg der Hütte) und kurz danach auch die Hütte zu Gesicht. Nur sollten wir darauf achten, uns hier nicht nur den Fernblick anzuschauen, sondern auch gut zu schauen, wo wir die Füße hinstellen. An dieser Stelle kann nämlich nicht wirklich von einem Pfad gesprochen werden: Das Gelände ist hier mit Blockwerk übersät, das es zu überqueren gilt. Ein gutes Gleichgewicht und etwas Trittsicherheit können hier (genauso wie trockenes Wetter) nur von Nützen sein, aber wenn man ein bisschen aufpasst, klappt es schon ohne allzu große Risiken einzugehen oder allzu viele Kletterfähigkeiten an den Tag legen zu müssen – wir laufen nicht direkt am Abgrund, was also nicht für zusätzliche Höhenangst führt, und außerdem betrifft es nur einen kurzen Abschnitt des Weges.

Ab dem Schartle gibt es drei Routen zur Frischmannhütte: den Weg an der Hinteren Fundusalm vorbei, den alten direkten Weg und den Köfler Waalweg. Wanderer mit Köfels als Ausgangspunkt und Ziel der Tour optieren meist für eine kleine Rundtour, im Allgemeinen mit der ersten und der dritten Route; wir auch. Wir haben dafür optiert, am Hinweg an der Hinteren Fundusalm vorbeizugehen. Das impliziert, dass der letzte Teil des Hinweges noch einen beachtlichen Anstieg enthält, aber andererseits bleiben wir so am Nachmittag von allzu viel Anstiegsarbeit erspart. Die Frischmannhütte liegt nämlich etwa 100m höher als das Schartle, die Hintere Fundusalm dagegen ungefähr 100m tiefer.

Sowieso müssen wir für jeden der drei Wege ab dem Schartle kurz den Wegweisern Richtung Süden folgen, aber schon bald erreichen wir die Abzweigung nach rechts zur Alm. Ab hier führt der Pfad durch eine Wiese stetig hinunter, und führt uns in zwei großen Kehren bis direkt an der Alm (Einkehrmöglichkeit). Auf dem Almweg, den wir hier erreichen, wenden wir uns nicht nach links, sondern wir halten uns rechts, am Almgebäude mit den Stallen vorbei, und erreichen nach einer Kurve eine Weggabelung, an der wir schon links abbiegen. Hier beginnt der Schlussanstieg, der stellenweise nicht unterschätzt werden soll, und der uns in einer guten halben Stunde wieder etwa 200m an Höhe gewinnen lässt. Über den Osthang des Fundusfeilers folgen wir dem Fahrweg, der zunächst ziemlich gerade tiefer ins Tal hinein führt und nach einer Weile kurviger wird. Dann und wann sind Abschneider zu sehen, aber da diese nicht Markiert sind, bleiben wir auf dem Fahrweg, bis wir die Hütte (Einkehrmöglichkeit) erreichen.

Wer über den „alten“ Weg zum Schartle zurückgelangen will, wählt den vor der Hütte hinunterführenden Pfad und steigt dann (immer noch auf demselben Pfad) auf der gegenüberliegenden Talseite wieder bis zum Waalweg an. Wenigstens genauso schön und zwar etwas weiter vom Abstand her, aber da weniger Höhenmeter zu bewältigen sind nicht länger von der Zeit her und weniger ermüdend ist die Alternative, gleich ab der Hütte den Waalweg zu nehmen. Dafür folgt man dem Fahrweg ein kurzes Stückchen an der Hütte vorbei, bis wir links einen Pfad sehen mit unter anderem einem Wegweiser zur Hauerseehütte. Wir biegen in diesen Pfad ein und etwas weiter bei einer neuen Weggabelung halten wir uns erneut links (der rechte Weg ist tatsächlich der Übergang zur Hauerseehütte). Über die Hänge beschreiben wir, meist in leichtem Abstieg, eine große Kurve um das Ende des Fundustals, und so treffen wir von alleine auf das Köfler Waal, ein angelegtes Irrigationskanälchen. Diesem Waal entlang wandern wir, immer noch am Hang, auf einem meist flachen oder leicht abfallenden Pfad und ohne allzu große Schwierigkeiten zum Schartle zurück, und ab dort steigen wir über den Anstiegsweg wieder nach Köfels ab.

14-03-2013 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 19-07-2012

Het meest wordt de Freiburger Hütte bezocht vanaf de parking aan de Formarinsee, van waaruit je in een goeie 40 minuten rond het meer over een brede karrenweg en zonder al te veel hoogteverschil naar de hut kan wandelen.  Zeker de moeite is echter ook de weg doorheen het Steinerne Meer, die eveneens op deze parking begint en tussen de twee en tweeënhalf uur duurt.  De parking bereik je over een smalle tolweg vanaf Lech, met de wandelbus of (voor 8u en na 16u30) met de eigen wagen.

De weg van de parking naar het Steinerne Meer staat op vele wandelkaarten niet of slecht aangeduid, hoewel het een goed aangelegd en gemarkeerd pad is.  Vanaf de parking wandelen we een klein stukje terug langs de tolweg tot aan de Formarinalm, waar het pad rechts afslaat.  Er staan wegwijzers, maar als we kunnen ons ook oriënteren op het beeld van een steenbok dat hier op een rots staat.  Het pad loopt in eerste instantie licht af, maar al gauw bereiken we opnieuw een bewegwijzerde splitsing, waar we rechts afslaan en weer beginnen te klimmen.  Dit pad voert met wisselende stijging door een zadel links van de Formaletsch naar de uitlopers van het Steinerne Meer.  Dat is een rotsformatie die vanop afstand effectief iets van een versteende zee heeft.

Het eerste stuk blijft het pad van hetzelfde kaliber en zien we vooral uitlopers van het Steinerne Meer op de rechterkant.  Dat verandert als we aan een bewegwijzerde splitsing op de verbindingsweg van de Freiburger met de Ravensburger Hütte uitkomen.  Hier volgen we de wegwijzer naar rechts en gaan we echt het Steinerne Meer in.  Op dit stuk is er plaatselijk geen pad maar moeten we gewoon over de rotsen lopen.  De richting vinden is niet zo moeilijk: er zijn meer dan genoeg markeringen aangebracht.  Alleen is, ondanks het feit dat we niet vlakbij een afgrond lopen, een zekere portie stapvastheid en vrijheid van hoogtevrees mooi meegenomen, ook al omdat de spleten tussen de rotsen soms verraderlijk kunnen zijn.  Om die reden is het ook af te raden om deze weg bij vochtig weer te doen, omdat de blanke rotsen dan gevaarlijk glad kunnen worden.  Ook is het hier eerder een zegen dan een vloek (maar geen absolute noodzaak!) als je van moeder natuur een lang stel benen hebt meegekregen, want soms zijn de rotsen toch wat hoog.  Echt klauteren hoef je niet te doen, maar het Steinerne Meer is toch niet te vergelijken met een platte dalwandeling op brede wegen of een tochtje door het park.

Al naargelang hoe vlot je over de rotsen komt, heb je een klein half uur nodig om door het Steinerne Meer te geraken (maar als je de tijd hebt, neem die dan gerust om van het natuurschoon te genieten).  Als je de markeringen juist gevolgd hebt, kom je daarna weer op een pad uit dat van dezelfde aard is als dat voor we het Steinere Meer bereikten.  In eerste instantie loopt de weg nog wat verder bergop op de zuidflank van de Formaletsch, maar later wordt hij vlakker en naar het einde toe loopt hij merkelijk af richting Freiburger Hütte (eet- en drinkgelegenheid).

Voor de terugweg kan je uiteraard dezelfde route nemen, maar wie het iets rustiger aan wil doen (of als er onweer dreigt, zoals bij ons het geval was), kan ook langs de Formarinsee teruggaan.  Grosso modo zijn er twee mogelijkheden: een paadje (‘Felsensteig’ of ‘Formarinsteig’) over de oostelijke oever of de karrenweg die langs de westelijke kant rond het meertje loopt.  De eerste route is iets korter maar ook wel iets moeilijker, en vertrekt vlak achter de hut, langs dezelfde kant van waar we gekomen zijn maar iets meer naar het water toe.  De karrenweg begint voor de hut, en is dus eigenlijk min of meer rechtdoor ten opzichte van de weg langs waar we de hut bereikt hebben.  Links van een uitzichtsbult naast de hut, die ons even het zicht op het meer ontneemt, gaan we op een splitsing toe, waar we rechts aanhouden, weer in de richting van het meer.  De weg beschrijft een grote boog rond het meer, zonder echt tot aan de oever te komen.  Op een aantal plaatsen zijn er wel paadjes te zien die korter bij het water komen, maar die zijn niet altijd in even goede staat, en sowieso hebben echte bergwandelaars een afkeer van dergelijke ongemarkeerde afsnijders.  We blijven dus gewoon op de karrenweg die licht bergaf loopt, met een aantal vlakkere passages.  Waar we wel rekening mee moeten houden, is dat het venijn in de staart zit: om vanaf het meer terug aan de parking te komen, moeten we op het einde nog een stukje stevig klimmen.  De weg blijft even breed en goed te begaan, maar dat slotklimmetje is toch een kuitenbijtertje, zelfs al zijn het maar een vijftigtal hoogtemeters die te overwinnen zijn.

Letztbegehung durch den Verfasser am 19.07.2012

Am meisten wird die Freiburger Hütte vom Parkplatz am Formarinsee erwandert: Von dort aus erreicht man die Hütte in gut 40 Minuten über einen breiten Fahrweg ohne allzu viel Höhenunterschied. Gewiss lohnend ist aber auch der Weg durch das Steinerne Meer, der ebenfalls an diesem Parkplatz anfängt und zwischen zwei und zweieinhalb Stunden dauert. Den Parkplatz erreicht man über eine schmale Mautstraße ab Lech, mit dem Wanderbus oder (vor 8 Uhr und nach 16 Uhr 30) mit dem eigenen PKW. Der Weg vom Parkplatz zum Steinernen Meer ist auf vielen Wanderkarten schlecht oder gar nicht eingezeichnet, obwohl es sich um einen gut angelegten und markierten Pfad handelt. Ab dem Parkplatz wandern wir ein kurzes Stückchen der Mautstraße entlang zurück bis zur Formarinalm, wo der Pfad rechts abbiegt. Es stehen hier Wegweiser, aber wir können zur Orientierung auch das Bild eines Steinbocks auf einem Felsbrocken verwenden. Der Pfad fällt zunächst leicht ab, aber schon bald erreichen wir erneut eine Weggabelung (mit Wegweisern), wo wir uns nach rechts wenden und wieder anzusteigen beginnen. Der Pfad führt mit wechselnder Steigung durch einen Sattel links des Formaletsch zu den Ausläufern des Steinernen Meeres. Das ist eine Felsformation, der aus der Ferne wirklich einem versteinerten See ähnelt.

Am Anfang bleibt der Pfad im vertrauten Zustand und sehen wir vor allem Ausläufer des Steinernen Meeres auf der rechten Seite. Das ändert sich, wenn wir an einer neuen Weggabelung auf den Höhenweg von der Freiburger zur Ravensburger Hütte treffen. Hier folgen wir dem Wegweiser nach rechts und gehen ins Steinerne Meer hinein. In diesem Wegabschnitt gibt es stellenweise keinen Pfad, sondern es muss einfach über die Felsen gegangen werden.  Die Richtung zu finden ist nicht allzu schwierig: Die Markierungen sind zahlreich vorhanden. Nur ist, obwohl wir nicht direkt neben einem Abgrund laufen, eine gewisse Trittsicherheit und Schwindelfreiheit vorteilhaft, zumal die Spalten zwischen den Felsblöcken trügerisch sein können. Daher empfiehlt es sich auch nicht gerade, diesen weg bei Nässe zurückzulegen, da die blanken Felsen dann sehr rutschig werden können. Auch ist es gewiss ein Vorteil (aber nicht unerlässlich), wenn man über längere Beine verfügt, denn manchmal sind die Felsen doch ein bisschen hoch. Richtig klettern braucht man nicht zu tun, aber das Steinerne Meer kann man trotzdem nicht gerade mit einer flachen Talwanderung auf breiten Wegen oder einem Spaziergang im Park vergleichen.

Je nachdem, wie flott man über die Felsen kommt, braucht man für die Durchquerung des Steinernen Meeres eine kleine halbe Stunde (aber wenn man die Zeit hat, sollte man sich die auch nehmen, um die Schönheit der hiesigen Natur zu genießen). Wenn man den Markierungen richtig gefolgt ist, trifft man danach wieder auf einen Pfad, der dem ähnelt, auf dem wir vor der Durchquerung des Meeres gelaufen sind. Zunächst führt dieser Pfad über die Südflanke des Formaletsch noch leicht bergan, aber später wird er flacher und zum Ende hin fällt er deutlich ab in Richtung Freiburger Hütte (Einkehrmöglichkeit).

Für den Rückweg kann man selbstverständlich dieselbe Route nehmen, aber wer es lieber etwas gemächlicher angeht (oder bei Gewitterdrohung, wie bei uns der Fall), kann auch am Formarinsee entlang zurückgehen. Im Großen und Ganzen gibt es da zwei Möglichkeiten: einen Pfad (‚Felsensteig‘ oder ‚Formarinsteig‘) am östlichen Ufer oder den Fahrweg, der auf der westlichen Seite um den See führt. Erstere Route ist etwas kürzer, dafür aber auch etwas schwieriger, und fängt direkt hinter der Hütte an, auf der Seite, von der wir gekommen sind, aber etwas näher zum See. Der Fahrweg beginnt vor der Hütte, und ist also eigentlich mehr oder weniger geradeaus vom Weg aus gesehen, auf dem wir die Hütte erreicht haben. Links eines Aussichtshügelchens, das uns kurz den Blick auf den See entnimmt, gehen wir zu einer Weggabelung, an der wir uns rechts halten, wieder in Richtung des Sees. Der Weg beschreibt einen großen Bogen um den See, ohne wirklich ans Ufer zu kommen. An einigen Stellen sind schon Pfade zu sehen, die näher ans Wasser herangehen, aber diese befinden sich nicht immer in optimalem Zustand, und sowieso verachten richtige Bergwanderer solche unmarkierte Abschneider. Wir bleiben also auf dem Fahrweg, der leicht abfällt, mit einigen flacheren Abschnitten. Wir sollten aber durchaus berücksichtigen, dass es am Ende nochmal tückisch wird: Um vom See wieder zum Parkplatz zu gelangen, haben wir am Ende noch einen kurzen aber ordentlichen Anstieg zu absolvieren. Der Weg bleibt breit und gut zu begehen, aber der Schlussanstieg sollte doch nicht unterschätzt werden, auch wenn nur in etwa fünfzig Höhenmeter zu überwinden sind.

10-02-2013 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 23-07-2012

Voor de weg naar de Anhalter Hütte en de Tschachaun zijn er verschillende uitgangspunten mogelijk, maar wie zonder al te veel moeite op één dag terug wil geraken, vertrekt best vanaf de parking op het Hahntennjoch, te bereiken via de pas vanuit Imst of Elmen.  Wie het niet aandurft om deze smalle en bochtige pas naar boven te rijden, kan ook vanuit Imst of Elmen de bus tot boven nemen (kijk wel op voorhand de uren goed na met het oog op de terugrit, want deze bus rijdt maar viermaal per dag!).  De Tschachaun wordt niet gigantisch vaak beklommen, misschien wel omdat het een grasberg ‘pur sang’ is, relatief gemakkelijk te bereiken en lager dan de bergen errond.  Dit maakt het anderzijds wel een echte familietocht, en het uitzicht is er niet minder mooi op.

Vanaf de pashoogte gaan we eerst een paar meters door het gras naar beneden, om op de tegenoverliggende flank meteen weer te beginnen klimmen.  De weg draait meteen naar rechts (richting Imst) en loopt zo met constante maar niet echt steile stijging een stuk omhoog over de flank van de Heiterwand.  Moeilijk is het allemaal niet, maar bij nat weer is het door de lemige ondergrond toch wel uitkijken voor glibberige plekken.  Na een tijdje wordt de weg wat steiler en steniger, en draait ook meer naar links, naar de berg toe.  In dit stuk moet de weg geregeld deels heraangelegd worden, dus zorg dat je de markeringen volgt en op het juiste spoor blijft!  Na een korte vlakkere passage volgt er opnieuw een iets steiler stuk dat in enkele haarspeldbochten naar de graad van de Heiterwand voert, die we op het Steinjöchl (een inkeping met kruis) bereiken.  Tot hier hebben we zo’n 300m geklommen in een klein uur.

Vanaf het Steinjöchl dalen we langs de noordkant van de Heiterwand opnieuw zo’n 200m af.  Het eerste stuk op de steile en stenige flank is in haarspeldbochten en deels trapsgewijs aangelegd en beschikt over ballustrades.  Na dit stukje komen we weer in grasland terecht, maar het pad blijft wel plaatselijk steil aflopen en beschrijft een grote bocht over de flank van de Maldongrat.  Pas kort voor we de Anhalter Hütte (eet- en drinkgelegenheid) bereiken, krijgen we ze ook te zien, en merken we dat we een veertigtal meters terug zullen moeten klimmen om er te geraken.  Meteen krijgen we ook ons eigenlijke doel te zien: de Tschachaun, de grasberg achter de hut die er zo’n 300m boven uittorent.  De hut zelf bereiken we na zo’n anderhalf uur vanaf het Hahntennjoch geteld.

De weg naar de top van de Tschachaun is eigenlijk makkelijker dan de weg tot aan de hut (op een korte passage van een tweetal meter bij het oversteken van een beekje tussen de hut en de Kromsattel na, en zelfs dat is goed te doen).  Het is ook wel een smal pad dat plaatselijk redelijk oploopt, maar echt moeilijk is het niet.  We volgen rechts van de hut het pad naar de Kromsattel en de Tarrentonalm.  Even verderop staat er links een witte pijl naar de Tschachaun, waarvan niet meteen helemaal duidelijk is of die nu het stijgspoor links dan wel de het pad rechtdoor aangeeft.  De reden: vroeger kon je hier linksaf naar de Tschachaun, maar die weg mag eigenlijk niet meer genomen worden omdat hij door een “Quellenschutzgebiet” loopt.  We moeten dus nog een stukje rechtdoor tot aan de Kromsattel, waar ook een gemarkeerd pad linksaf loopt naar boven naar de Tschachaun.  Toen wij er waren, lag de wegwijzer hier wel omver, maar zelfs dan was de afslag makkelijk te vinden.

Kort na deze afslag komt van links het oude pad, en draaien we naar rechts om verder te klimmen tot vlakbij de zuidoostgraat van de Tschachaun.  Kort onder de graad blijven we nu, door het grasland, doorklimmen tot aan de top (met kruis).  Hier en daar zijn er verschillende sporen te zien waarbij het ene al makkelijker te begaan is dan het andere, maar echte moeilijkheden kom je niet meer tegen.  Reken op een klein uur vanaf de hut tot de top (tweeënhalf uur vanaf het Hahntennjoch).

Voor de terugweg nemen we dezelfde route, maar een kleine opmerking is hier wel op haar plaats, en wel in verband met de tijdsaanduidingen.  Op een goed half uur sta je terug aan de hut, maar dan moet je toch opnieuw met een klein anderhalf uur rekenen om vanaf de hut opnieuw op het Hahntennjoch te geraken (ongeveer 2 uur vanaf de top).  De reden: de klim terug naar het Steinjöchl is plaatselijk ietwat steil en er zijn toch zo’n 200 hoogtemeters terug te stijgen, dus die kan je maar beter niet onderschatten.  Zeker wie de tocht naar de top van de Tschachaun in de benen heeft (zoals wij), zal in goeie conditie moeten zijn om het op een uur te doen, zoals aangegeven op de wegwijzer aan de hut.  Erg verraderlijk eigenlijk, zeker voor wie de bus terug naar het dal wil halen.

Letztbegehung durch den Verfasser am 23.07.2012

Für die Tour zur Anhalter Hütte und zum Tschachaun sind mehrere Ausgangspunkte möglich, aber wer den Rückweg ohne allzu große Schwierigkeiten am selben Tag schaffen möchte, geht am besten vom Parkplatz am Hahntennjoch (erreichbar ab Imst und Elmen) los. Wer sich nicht zutraut, die enge und kurvenreiche Straße hochzufahren, kann auch in Imst oder Elmen den Bus nehmen (sollte allerdings im Hinblick auf die Rückfahrt im Voraus mal ins Kursbuch schauen, denn der Bus verkehrt nur viermal am Tag!). Der Tschachaun wird nicht allzu oft bestiegen, vielleicht auch daher, dass es ein Grasberg im wahrsten Sinne des Wortes ist, relativ einfach zu erreichen und niedriger als die umliegenden Berge. Andererseits macht dies die Tour zu einer richtigen Familientour, und die Aussichten sind nicht weniger schön.

Ab der Passhöhe geht es zunächst ein paar Meter durchs Gras abwärts, und gleich geht es auf dem gegenüberliegenden Berghang wieder hoch. Der Weg wendet sich gleich nach rechts (in Richtung Imst) und führt so konstant aber nicht wirklich steil ansteigend über die Flanke der Heiterwand hinauf. Schwierig ist der Weg keinesfalls, aber bei Nässe kann der lehmige Boden stellenweise etwas rutschig werden. Nach einer Weile wird der Weg etwas steiler und steiniger, und wendet sich mehr nach links, dem Berg zu. Dieser Abschnitt des Weges muss gelegentlich zum Teil neugebaut werden; mithin sollte man auf die Markierungen achten, damit man auf der richtigen Spur bleibt. Nach einer kurzen flacheren Passage folgt erneut ein steileres Stück, das in einigen Kehren zum Grad der Heiterwand führt, den wir am Steinjöchl (einem kreuzgekronten Einschnitt) erreichen. Bis hier haben wir in einer kleinen Stunde etwa 300 Höhenmeter überwunden.

Ab dem Steinjöchl steigen wir an der Nordseite der Heiterwand erneut ungefähr 200 Meter ab. Der erste Abschnitt am steilen und steinigen Hang ist in Kehren und zum Teil stufenweise angelegt, und verfügt über Lehnen. Danach kommen wir erneut in Grasland, aber der Pfad fällt nach wie vor stellenweise ordentlich ab und beschreibt eine große Kurve am Hang des Maldongrads. Erst kurz vor dem Erreichen der Anhalter Hütte (Einkehrmöglichkeit) bekommen wir sie auch zu Gesicht, und sehen wir, dass wir erneut etwa 40 Meter ansteigen müssen, um sie zu erreichen. Gleich erblicken wir auch unser eigentliches Ziel: den Tschachaun, den Grasberg hinter der Hütte, der in etwa 300 Meter darüber hinausragt. Die Hütte erreichen wir in etwa anderthalb Stunden ab dem Hahntennjoch.

Der Weg zum Tschachaungipfel ist eigentlich einfacher als der bis zur Hütte (bis auf einen kurzen Abschnitt von etwa zwei Metern beim Überqueren eines Bächleins zwischen der Hütte und dem Kromsattel, und auch der ist leicht zu bewältigen). Es handelt sich zwar auch um einen schmalen Pfad der stellenweise ordentliche Steigungen aufweist, aber wirklich schwierig ist es nicht. Wir folgen rechts der Hütte dem Pfad zum Kromsattel und zur Tarrentonalm. Etwas weiter steht links ein weißer Wegweiser zum Tschachaun, von dem nicht gleich ganz klar ist, ob er auf die Steigspur links oder auf den Pfad geradeaus deutet. Der Grund: Früher konnte man hier links zum Tschachaun abbiegen, aber der Weg darf eigentlich nicht mehr verwendet werden, da er durch ein Quellenschutzgebiet führt. Wir müssen also noch ein Stückchen geradeaus zum Kromsattel, an dem links auch ein markierter Pfad zum Tschachaun abzweigt. Als wir da waren, lag der Wegweiser zwar am Boden, aber sogar dann war die Abzweigung leicht zu finden.

Kurz nach dieser Abzweigung trifft von links der alte Pfad ein, und wir wenden uns nach rechts und steigen weiter bis nahe dem Südostgrat des Tschachauns. Kurz unterhalb des Grades steigen wir jetzt durch Grasland weiter zum kreuzgekronten Gipfel an. Dann und wann sind mehrere Spuren sichtbar, von der eine leichter zu begehen ist als eine andere, aber richtige Schwierigkeiten gibt es nicht mehr. Für den Gipfelanstieg braucht man eine kleine Stunde ab der Hütte (zweieinhalb Stunden ab dem Hahntennjoch).

Retour haben wir für denselben Weg optiert, aber eine kleine Anmerkung zu den Gehzeiten ist hier angebracht? In einer guten halben Stunde erreicht man wieder die Hütte, aber dann sollte man wieder mit fast anderthalb Stunden rechnen, um wieder zum Hahntennjoch zu gelangen (etwa 2 Stunden ab dem Gipfel). Der Grund: Der Anstieg zurück zum Steinjöchl ist stellenweise steil und es sind immerhin etwa 200 Höhenmeter zu überwinden. Diesen Gegenanstieg sollte man also nicht unterschätzen; vor allem, wer den Weiterweg zum Tschachaungipfel gelaufen ist (wie wir), muss in guter Form sein um es in einer Stunde zu schaffen, wie es auf dem Wegweiser an der Hütte heißt. Ziemlich tückisch eigentlich, vor allem für diejenigen, die den Bus zurück ins Tal erreichen wollen.

17-08-2012 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 18-07-2012

Het standaardvertrekpunt voor de tocht naar de Muthenaualm (Nassereither Alm, ’s zomers eet- en drinkgelegenheid) is de kleine parking aan het begin van de karrenweg.  Hiervoor moet je, als je van de Fernpass naar beneden rijdt richting Imst/Innsbruck, na enkele bochten linksaf een stukje de smalle en steile karrenweg oprijden.  Omdat dit niet zo ideaal is (ook al omdat dit een erg onoverzichtelijk stuk van de pas is), hebben wij ervoor geopteerd te vertrekken vanaf de Weißensee (van de Fernpass naar beneden richting Reutte, dan de afslag Biberwier en vlak daarna is er een parking op de rechterkant).  Deze weg is iets langer en het te overbruggen hoogteverschil is iets groter, maar uiteindelijk hebben we het toch op tweeënhalf uur klaar gekregen.  Bovendien biedt deze variant niet alleen prachtige uitzichten naar het westen en het zuiden (zoals de weg vanaf de Fernpass), maar ook richting noorden op onder meer het massief van de Zugspitze.

Aan het eind van de parking gaan we rechts door een poort en nemen we de karrenweg die langs het meertje loopt (merk op: hier staat geen wandelwegwijzer naar de alm, alleen een pijl voor mountainbikers).  Een stukje voorbij het meer splitst de weg, en hebben we de keuze tussen links de (oudere) Römerweg en rechts de (nieuwere) mountainbikeroute.  Dit is nog niet op alle kaarten goed aangeduid.  De Römerweg is zeker de aangenamere route, maar die hebben we bewaard voor de terugweg.  De mountainbikeroute voert naar rechts terug naar de Fernpassstraße, vlak aan de inrit van de camping aan de Blindsee (vanaf dit punt kan je ook vertrekken als je met de fiets of de bus komt; parkeren mag en kan hier niet).  De weg draait meteen weer linksaf en blijft zoals voorheen met wisselende stijging oplopen, tot hij plots wat vlakker wordt en we daarna weer zo’n vijftig hoogtemeters moeten dalen.  Opnieuw komen we kort bij de Fernpass, aan het punt waar het pad naar de Blindsee afbuigt.  We blijven op dezelfde weg doorgaan, die vanaf hier tamelijk constant en deels in haarspeldbochten oploopt tot aan het punt waar de pasovergang van de Fernpass ten tijde van de Romeinen lag.  Hier komt van rechts de karrenweg vanaf de eigenlijke almparking.  Merk op dat we op heel dit stuk nog geen enkele wandelwegwijzer naar de alm zijn tegengekomen: waar we ons niet op de mountainbikepijlen konden oriënteren, moesten we de pijltjes richting Fernpass en Gasthaus Zugspitzblick volgen (maar eigenlijk was het telkens dezelfde weg).

Schuin rechts voor ons is er een paadje dat naar het uitzichtspunt Fernblick een tiental meter verder loopt.  Hier staan ook een paar banken.  Om verder te gaan naar de alm moeten we echter links aanhouden en de karrenweg verder volgen.  Hier staat voor het eerst ook een wandelwegwijzer naar de alm, en een infobordje van de uitbaters.  Daarop staat aangeduid dat het nog twee uur stappen is naar de alm, maar dat is (net als de meeste andere tijdsaanduidingen voor de routes naar de Muthenaualm) met een korrel zout te nemen.  Wij hebben er een klein uur over gedaan tot hier, en nog een goed anderhalf uur verder naar boven.

In over het algemeen langgerekte serpentines gaat het nu met wisselende (maar nooit onaangename) stijging bergop langs de zuidkant van de Fernpass, op de westflank van de Wannig.  Er zijn een aantal afslagen waar we een ander karrenspoor links of rechts moeten laten liggen.  Over het algemeen zijn deze splitsingen ook gemarkeerd (al moeten we af en toe opnieuw op de mountainbikepijltjes letten), maar waar dat niet zo is, is de hoofdregel dat we de duidelijkste weg bergop nemen.  Overigens hebben de meeste karrenwegen hier ook een naam, die telkens op een houten bordje staat, en wij blijven de Hauptweg naar de Muthenaualm volgen.  De alm zelf kunnen we niet als oriënteringspunt gebruiken, want we krijgen ze pas op het laatste moment te zien.  Pas op het moment dat we het bos verlaten, zien we ze voor ons staan, en dan moeten we nog slechts een paar tientallen (licht aflopende!) meters van de karrenweg afleggen om ze te bereiken.

Op de alm komen ook paden toe vanuit Nassereith en vanuit het skigebied van Biberwier.  Vooral die laatste wordt geregeld met de hier beschreven route tot een rondtour gecombineerd.  Wij hebben er evenwel voor geopteerd om grotendeels dezelfde weg terug te nemen.  Een paar bochten voorbij de Romeinse Fernpass volgen we echter rechtsaf een pijltje dat een paadje richting Weißensee aangeeft.  Dit paadje voert door het bos (niet geschikt voor kinderwagens), maar is doorgaans tamelijk breed en zonder problemen te begaan.  Het loopt licht op en af en komt uit op de Römerweg.  Wie de afslag naar dit paadje zou missen, kan ook doorgaan tot waar vlak bij de Fernpass het pad naar de Blindsee afbuigt, en daar rechts meteen de Römerweg nemen (al moet je ook dan een stukje terug klimmen).  De Römerweg is net als de weg die we bij het opgaan genomen hebben een karrenweg, zij het net iets minder goed uitgebouwd.  Op een bepaald punt is er ook een gemarkeerd paadje om een bocht af te snijden.  Deze route is iets korter dan de eigenlijke mountainbikeroute van de heenweg, en vertoont geen tegenstijging, maar loopt over het algemeen licht dalend (nooit echt steil en plaatselijk bijna vlak) tot aan de splitsing waar we in het heengaan rechts aangehouden hebben.  Vanaf hier nemen we terug de bekende weg langs de Weißensee naar de parking, die we zo’n twee uur na het vertrek op de alm weer bereiken.

Letztbegehung durch den Verfasser am 18.07.2012

Der gängigste Ausgangspunkt für den Aufstieg zur Muthenaualm (Nassereither Alm, im Sommer Einkehrmöglichkeit) ist der kleine Parkplatz am Anfang des Fahrweges. Dafür muss man, wenn man den Fernpass runterfährt in Richtung Imst/Innsbruck, nach einigen Kurven links ein Stückchen den schmalen und steilen Fahrweg hochfahren. Da dies nicht so ideal ist (zumal dies ein sehr unübersichtlicher Abschnitt des Passes ist), haben wir dafür optiert, vom Weißensee loszuwandern (vom Fernpass runter in Richtung Reutte, dann die Abzweigung nach Biberwier und gleich danach gibt es rechts einen Parkplatz). Dieser Weg ist etwas länger und der zu überwindende Höhenunterschied etwas größer, aber im Endeffekt haben wir es in zweieinhalb Stunden geschafft. Außerdem bietet diese Variante nicht nur wunderbare Aussichten nach Westen und Süden (wie der Weg vom Fernpass), sondern auch nach Norden auf u.a. das Zugspitzmassiv.

Am Ende des Parkplatzes gehen wir nach rechts, durch ein Tor, und nehmen den Fahrweg, der am See entlangführt (Vorsicht: Hier steht kein Wanderwegweiser zur Alm, nur ein Schild für Mountainbiker). Etwas jenseits des Sees gabelt sich der Weg, und haben wir die Wahl zwischen dem (älteren) Römerweg links und der (neueren) Mountainbikeroute rechts. Dies ist noch nicht auf allen Karten gut angedeutet. Der Römerweg ist gewiss die angenehmere Variante, aber wir haben ihn für den Abstieg aufbewahrt. Die Mountainbikeroute führt nach rechts zurück zur Fernpassstraße, an der Einfahrt zum Camping beim Blindsee (wenn man mit dem Fahrrad oder dem Bus kommt, kann man hier auch loswandern; parken ist hier weder erlaubt noch möglich). Der Weg wendet sich gleich wieder nach links und führt wie vorhin mit wechselnder Steigung bergan, bis er plötzlich etwas flacher wird und kurz danach wieder etwa 50 Höhenmeter hinunterführt. Erneut nähern wir uns dem Fernpass, an der Abzweigung des Pfades zum Blindsee. Wir gehen auf demselben Weg weiter. Ab hier führt der Weg ziemlich konstant und teilweise in Kehren bergan, bis zur Stelle, wo sich zur Zeit der Römer die Fernpasshöhe befand. Hier kommt von rechts der Fahrweg vom eigentlichen Almparkpatz. Bemerkenswert ist, dass wir bislang nicht einen Wanderwegweiser zur Alm gesehen haben: An den Stellen, wo uns die Mountainbikeschilder nicht geholfen haben, mussten wir den Pfeilen zum Fernpass und zum Gasthaus Zugspitzblick folgen (aber eigentlich war es immer ein und derselbe Weg).

Schräg rechts vor uns läuft ein Pfad zum Aussichtspunkt Fernblick, etwa zehn Meter weiter. Hier stehen auch ein paar Bänke. Um zur Alm weiterzuwandern müssen wir uns allerdings links halten und weiter dem Fahrweg folgen. Hier steht erstmals auch ein Wanderwegweiser zur Alm, und eine Infotafel der Pächter. Darauf heißt es, die Gehzeit bis zur Alm betrage ab hier noch zwei Stunden, aber demgegenüber sollte man (wie bei den meisten anderen Zeitangaben für die Routen zur Muthenaualm) kritisch sein. Wir haben knapp eine Stunde gebraucht bis hierher, und noch gut anderthalb Stunden für den weiteren Anstieg zur Alm.

In im Allgemeinen langgezogenen Kehren geht es ab jetzt in wechselnder (aber nie unangenehmer) Steigung südlich des Fernpasses den Westhang des Wannigs hoch. Es gibt einige Abzweigungen, an denen wir einen anderen Fahrweg links oder rechts liegen lassen sollten. Im Allgemeinen sind diese Weggabelungen auch markiert (auch wenn wir ab und zu wieder auf die Mountainbikeschilder achten müssen), aber wenn dem nicht so ist, gilt als Hauptregel, dass wir den deutlichsten ansteigenden Weg nehmen. Übrigens haben die meisten Fahrwege hier auch einen Namen, der auf Holztafeln angedeutet ist, und wir folgen dem Hauptweg zur Muthenaualm. Die Alm können wir nicht zur Orientierung verwenden, da wir sie erst am Ende zu Gesicht bekommen. Erst wenn wir den Wald verlassen, sehen wir sie vor uns, und dann haben wir nur noch einige Dutzende (leicht abfallende) Meter des Fahrweges zurückzulegen, bis wir sie erreichen.

Zur Alm führen auch Pfade ab Nassereith und aus dem Biberwierer Schigebiet. Vor allem letzterer wird gelegentlich mit der hier beschriebenen Route zu einer Rundtour kombiniert. Wir haben jedoch dafür optiert, größtenteils den Anstiegsweg zum Abstieg zu verwenden. Einige Kehren unterhalb der römischen Fernpasshöhe folgen wir aber rechts einem Wegweiser, der auf einen Pfad zum Weißensee hinweist. Dieser Pfad führt durch den Wald (nicht für Kinderwagen geeignet), aber ist meist ziemlich breit und ohne Schwierigkeiten zu begehen. Er führt leicht auf und ab und trifft auf den Römerweg. Wer die Abzweigung zum Pfad verfehlen sollte, kann auch zur Stelle weitergehen, an der nahe der Fernpassstraße der Pfad zur Blindsee abzweigt, und dort rechts gleich den Römerweg nehmen (auch wenn man dann ein Stückchen wieder ansteigen muss). Der Römerweg ist genauso wie der Anstiegsweg ein Fahrweg, wenngleich weniger gut ausgebaut. An einer Stelle gibt es auch einen markierten Pfad, über den man eine Kurve abschneiden kann. Diese Route ist etwas kürzer als die eigentliche Mountainbikeroute des Anstiegsweges und weist keine Gegenanstiege auf, sondern führt im Allgemeinen leicht abfallend (niemals richtig steil, stellenweise nahezu flach) zur Weggabelung, an der wir uns beim Anstieg rechts gehalten haben. Ab hier nehmen wir wieder den bekannten Weg am Weißensee entlang zum Parkplatz, den wir in etwa zwei Stunden nach dem Verlassen der Alm wieder erreichen.

15-08-2012 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 01-09-2011

Het vertrekpunt voor deze rondwandeling, die hoofdzakelijk zoals in de titel bewegwijzerd is, is de parking aan de minigolf- en sporttereinen aan de zuidrand van Bayrischzell.  Reken met een kleine vier uur, waarvan je ongeveer de helft nodig hebt tot aan de Niederhofer Alm (het hoogste punt).  Tot aan de alm lopen we hoofdzakelijk over brede wegen die voor iedereen goed te doen zijn; het tweede stuk voert deels over smalle paden die wat stapvastheid vereisen.  De route kan ook andersom begaan worden; dat biedt het voordeel dat de moeilijkere passages bergopwaarts afgelegd worden, maar de klim wordt er wel merkelijk zwaarder door.

Vanaf het vertrekpunt lopen we over de geasfalteerde weg langs de tennis- en voetbalterreinen tot we rechts over een bruggetje kunnen, en meteen na het bruggetje gaan we opnieuw linksaf een brede grindweg op.  Wat verderop, aan een asfaltweg, steken we opnieuw het water over en nemen we opnieuw (rechtsaf ditmaal) een brede grindweg langs het riviertje.  Nog wat verder, aan een splitsing, hebben we eigenlijk de keuze; de weg rechts is misschien een klein beetje korter, maar de bewegwijzering voert ons langs links, een weg die zeker ook aangenaam te begaan is.  Deze weg volgen we tussen weiden en bomen (en we letten erop aan een aantal kruisingen op dezelfde weg te blijven), tot we op de straat naar Klarermühle komen (vlak rechts van ons komt ook de andere weg uit).

Opnieuw gaan we linksaf een bruggetje over.  Hier hebben we eigenlijk twee mogelijkheden: kort na het bruggetje een smal pad linksaf, of verder over de asfaltweg.  Omdat de eerste (onverharde) weg duidelijk aangenamer te begaan is, hebben we daarvoor geopteerd.  De weg voert vlak of licht stijgend, hoofdzakelijk langs het water, door bossen en weiden.  Op een aantal plaatsen lopen we ook langs een prikkeldraadafspanning, en hier en daar moeten we ook door een “poortje” een omheining passeren.  Allemaal goed te doen eigenlijk.

Op een bepaald punt draait de weg significant naar rechts en kort daarna komt hij opnieuw op de geasfalteerde weg van daarnet uit.  Net hiervoor kunnen we links even bergaf om weer wat korter bij het water te komen.  Zo sparen we nog een stukje asfalt uit, al belanden we niet veel verder toch op de asfaltweg.  Wie even wil rusten, vindt in dit hoekje trouwens een paar zitbanken.

De asfaltweg volgen we over een bruggetje over het water.  Iets verderop (de weg is hier terug onverhard) bereiken we een splitsing, waar we links aanhouden.  Merk op: hier vinden we niet de vertrouwde groene wandelwegwijzers, maar wel witte, en er staat ook nergens “Rund um den Seeberg” aangegeven.  Wel vinden we een wegwijzer naar Bayrischzell via de Niederhofer Alm, en dat is de richting die we uitgaan.  Hier begint ook het echte klimwerk, want tot aan de alm hebben we nog zo’n 200 hoogtemeters te gaan.  De brede karrenweg voert, hoofdzakelijk door bos, duidelijk bergop, maar zonder echt steil te worden.  Aan een kruising bij een afsluiting aan de rand van een weiland bereiken we het hoogste punt van de tocht.  Hier staat een grote wegwijzer linksaf naar de Klarer Alm, maar wij gaan rechtdoor, door de poort met opschrift ‘Niederhofer Alm’, een paar meter licht bergafwaarts naar de alm die die naam draagt (in de Beierse zomervakantie beperkte eet- en drinkgelegenheid).

Vanaf de alm dalen we terug af naar Bayrischzell.  Daarvoor gaan we verder over de karrenweg langs waar we de alm bereikt hebben.  Die wordt geleidelijk aan smaller en na het kruisen van een riviertje gaat hij over in een (plaatselijk erg smal) pad.  In eerste instantie loopt de weg af, maar het pad kent ook vlakkere passages en zelfs kleine stukken tegenklim.  Over het algemeen is het pad over de steile bergflank goed te begaan, maar er zijn wel een paar kortere passages waar stapvastheid voor vereist is.  Hier en daar zijn er kabels gehangen om je aan vast te houden, maar die waren toen wij er waren niet in optimale staat (eentje was zelfs gewoon doorgebroken), dus daar kon je maar beter niet te veel op rekenen.  Na een tijdje begint het pad toch weer steil af te lopen en na een paar scherpe bochten en een trapsgewijs aangelegd stukje staan we plots beneden in het Ursprungdal.  Daar komen we op een bredere weg die als wandel- en fietsroute evenwijdig met de grotere baan naar Oostenrijk, de Tiroler Straße, dienstdoet.  We gaan naar links en door het dal lopen we hoofdzakelijk vlak (soms licht op- of aflopend) zonder grote moeilijkheden in 20-30 minuten terug naar Bayrischzell.

Letztbegehung durch den Verfasser am 01.09.2011

Der Ausgangspunkt dieser Tour, die hauptsächlich wie in der Überschrift markiert ist, ist der Parkplatz an der Kleingolf- und Sportanlage am Südrand von Bayrischzell. Man sollte mit etwa vier Stunden rechnen, von denen man bis zur Niederhofer Alm (dem höchsten Punkt) ungefähr die Hälfte braucht. Bis zur Alm nehmen wir vor allem breite Wege, die für alle gut zu bewältigen sind; der Rückweg führt zum Teil über schmale Pfade, die etwas Trittsicherheit erfordern. Die Tour kann auch in der anderen Richtung begangen werden; das bietet den Vorteil, dass die schwierigeren Stellen bergaufwärts überwunden werden, aber der Anstieg wird dadurch erheblich erschwert.

Ab dem Ausgangspunkt laufen wir über den geteerten Weg entlang der Tennis- und Fußballplätze, bis wir rechts ein Brückchen überqueren können. Wir überqueren die Brücke und nehmen gleich links einen breiten Schotterweg. Etwas weiter, an einem Asphaltweg, überqueren wir erneut das Wasser und nehmen wieder (auf der rechten Seite diesmal) einen breiten Schotterweg neben dem Bach. Noch etwas weiter, an einer Weggabelung, haben wir eigentlich die Wahl. Der rechte Weg dürfte etwas kürzer sein, aber der Wegweiser schickt uns nach links, auf einen Weg, der gewiss auch angenehm zu begehen ist. Diesem Weg folgen wir durch Wald und Wiese (und wir achten darauf, an einigen Kreuzungen auf diesem Weg u bleiben), bis wir auf die Straße nach Klarermühle treffen (gerade rechts neben uns endet auch der andere Weg).

Erneut überqueren wir links eine Brücke. Ab hier gibt’s wieder zwei Möglichkeiten: kurz nach der Brücke links über einen schmalen Pfad, oder weiter über den geteerten Weg. Da der erste (ungeteerte) Weg deutlich angenehmer zu begehen ist, haben wir dafür optiert. Der Weg führt flach oder in leichtem Anstieg, hauptsächlich am Bach entlang, durch Wald und Wiesen. Stellenweise wandern wir neben einem Stacheldrahtzaun, und hie und da müssen wir durch ein „Törchen“ einen Zaun durchqueren. Alles ohne jegliche Schwierigkeiten zu bewältigen.

Auf einmal wendet sich der Weg auffällig nach rechts und trifft kurz danach wieder auf den geteerten Fahrweg, den wir kurz vor Klarermühle verlassen haben. Kurz davor können wir links einige Meter absteigen um wieder näher zum Bach zu kommen. So ersparen wir uns noch einige weitere Asphaltmeter, obwohl wir wenig später immerhin auf den geteerten Weg enden. Wer sich kurz ausruhen möchte, findet in diesem Eckchen übrigens einige Bänke.

Auf dem geteerten Fahrweg wenden wir uns nach links und überqueren eine Brücke über den Bach. Etwas weiter (der Weg ist hier erneut ungeteert) erreichen wir eine Weggabelung, an der wir uns links halten. Bemerkenswert ist, dass hier nicht die vertrauten grünen Wanderwegweiser zu finden sind, sondern weiße Exemplare, auf denen die Andeutung „Rund um den Seeberg“ fehlt. Allerdings gibt es einen Wegweiser nach Bayrischzell über die Niederhofer Alm, und das ist die Richtung, in der wir gehen. Hier fängt auch der eigentliche Anstieg an, denn bis zur Alm haben wir noch etwa 200 Höhemeter zu bewältigen. Der breite Almweg führt hauptsächlich durch den Wald und steigt deutlich an, allerdings ohne richtig steil zu werden. An einer Kreuzung bei einem Weidezaun erreichen wir den Scheitelpunkt der Tour. Hier zeigt ein großer Wegweiser links zur Klarer Alm, aber wir gehen geradeaus, durch das Tor mit einer kleinen Tafel ‚Niederhofer Alm‘, einige Meter leicht bergabwärts zur gleichnamigen Alm (in den Bayerischen Sommerferien beschränkte Einkehr).

Von der Alm steigen wir wieder nach Bayrischzell ab. Dafür gehen wir ein Stückchen weiter auf den Almweg, über den wir die Alm erreicht haben. Allmählich wird der Weg etwas schmäler, und beim Überqueren eines Bächleins geht er in einen (stellenweise arg schmalen) Pfad über. Zunächst fällt der Weg ab, aber der Pfad weist auch einige flachere Abschnitte und sogar kurze Gegenanstiege auf. Im Allgemeinen ist der Pfad über den steilen Berghang gut zu begehen, aber einige kürzere Abschnitte erfordern immerhin Trittsicherheit. Stellenweise gibt es Drahtseile zum Festhalten, aber als wir da waren, befanden sich diese nicht in optimalem Zustand (eines war sogar einfach durchgebrochen); mithin sollte man sich nicht allzu sehr darauf verlassen. Nach einer Weile fängt der Weg doch wieder steil abzufallen an, und nach einigen scharfen Kurven und einem kurzen stufenweise angelegten Abschnitt stehen wir plötzlich unten im Ursprungtal. Dort treffen wir auf einen breiteren Weg, der als Wander- und Radroute parallel zur größeren Straße nach Österreich (der Tiroler Straße) dient. Wir wenden uns nach links und durch das Tal wandern wir hauptsächlich flach (stellenweise in leichtem Auf und Ab) ohne allzu große Schwierigkeiten in etwa 20-30 Minuten zurück nach Bayrischzell.

05-04-2012 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 30-08-2011

Het vertrekpunt voor deze tocht is de kleine “Kuranlage” langs de Sudelfeldstraße in Bayrischzell.  Wie met de wagen komt en niet meteen een parkeergelegenheid vindt in het centrum, kan eventueel uitwijken naar de parking aan de minigolf- en sportterreinen van de Seeberg aan de zuidrand van het dorp, op een vijftal wandelminuutjes van het vertrekpunt.  Tot aan het Obere Sudelfeld duurt de tocht een kleine 2 uur; voor de verdere beklimming naar het kruis van de Vogelsang is ongeveer een half uur extra nodig.  De weg is plaatselijk tamelijk steil, maar tot Oberes Sudelfeld zonder al te grote moeilijkheden te begaan (wel niet geschikt voor kinderwagens); voor het laatste stukje naar de Vogelsang is wel wat stapvastheid aan te raden.

We gaan door de “Kuranlage” en volgen de wandelwegwijzers naar Sudelfeld, daarbij de Michael-Meindl-Straße en de Mühlleitenstraße overstekend en een stukje de Von-Schönborn-Weg volgend tot we bij een kapelletje de Wendelsteinstraße bereiken.  Hier gaan we enkele meters naar rechts, naar de Sudelfeldstraße, die we naar links (bergopwaarts en dorpuitwaarts volgen).  Bijna op het eind van deze straat splitst het trottoir; hier kiezen we niet het rechtse spoor, dat de rijbaan volgt, maar de iets sterker oplopende linkse variant, die recht voor de inrit van de parking van een skilift met restaurant (Schi-alm/Andreasstüberl) aan het dalstation uitkomt (het restaurant is trouwens ook ’s zomers open).

We steken de straat over en lopen bergop over de parking tot net voor het restaurant, waar we links kunnen aanhouden en een karrenweg langs het gebouw kunnen nemen (wandelwegwijzer Sudelfeld).  Met wisselende stijging blijven we deze weg volgen naar ‘Unteres Sudelfeld’ (aan een splitsing na enkele honderden meters houden we dus links aan, d.w.z. we gaan min of meer rechtdoor).  Het is er wel aan te merken dat we in skigebied zitten, want op verschillende plaatsen komen er van rechts pistes uit op de weg, die trouwens op sommige plaatsen door erosie niet meer in optimale staat is (al is hij desondanks nog goed te begaan).  Op een bepaald moment, na een door erosie erg geteisterd stuk, draait de weg scherp naar links, bergop tussen de bomen.  Hier vertrekt ook een oud spoor naar rechts rechtstreeks naar ‘Mittleres Sudelfeld’, maar dat is niet meer gemarkeerd, dus wij volgen de wandelwegwijzers naar links.

Weinig later komen we uit op de parking van het Berghotel Sudelfeld.  We gaan naar rechts en lopen naar het eind van het parkeerterrein, waar een wandelwegwijzer naar rechts opnieuw richting ‘Mittleres und Oberes Sudelfeld’ wijst.  Ietwat verwarrend misschien is dat de wegwijzer voor de afsluiting staat, terwijl we door de afsluiting moeten alvorens rechts af te slaan.  Over een spoor dat gedeeltelijk door onderhoudsvoertuigen van de skiliftbeheerders lijkt gemaakt te zijn klimmen we in de richting van het eindpunt van de sleeplift die we voor ons zien (eerst naar een zuil toe, dan verder min of meer evenwijdig met de lift).  Aan een houten constructie nabij het eind van de lift (kleine wandelwegwijzer) begint een smal pad dat ons, nu eens sterker stijgend, dan weer vlakker, over de flank naar ‘Mittleres Sudelfeld’ brengt.  Nadat we bij een paar bomen opnieuw een afsluiting gekruist zijn, komen we opnieuw vol in het skigebied terecht, en hier gaan we verder naar de geasfalteerde rijweg die door het hele skigebied loopt.  Die bereiken we bij de horecagelegenheden van ‘Mittleres Sudelfeld’, Tiroler Stüberl en Obere Sonnenalm (in principe zijn deze ook ’s zomers open, al zag de laatste wel tamelijk toe uit toen wij er waren).

Nu volgt het minst aangename deel van de weg.  Vanaf hier lopen we immers langs deze geasfalteerde karrenweg naar ‘Oberes Sudelfeld’, waar we gelukkig bij een hapje en een drankje kunnen bekomen (in de Walleralm of de Speckalm).  Nu, het minst aangename is eigenlijk nog niet eens dat de weg geasfalteerd is, want op de meeste plaatsen kunnen we er gewoon naast lopen (hier en daar zijn er zelfs stijgsporen evenwijdig met de weg).  Wel is deze weg vrij berijdbaar, dus iedereen kan gewoon met de wagen tot Oberes Sudelfeld rijden, en dat wordt bij mooi weer dan ook veel gedaan.  Handig om de wandeltocht wat in te korten (of voor de deltavliegers, die iets boven de Walleralm een vertrekpunt hebben), maar toch ietwat onaangenaam voor wie het wel met de benenwagen (of de mountainbike) doet.

Op zich is Oberes Sudelfeld ook al een mooie bestemming waar het aangenaam toeven is, maar wij hebben besloten om de gezellige drukte die er heerste toch nog even te verlaten en door te klimmen naar de eerste top van de kam erachter, de Vogelsang (1554m).  Voor die goeie 150 hoogtemeters (ongeveer een half uur klimmen) is wat bergervaring wel aangewezen.  Op de wegwijzer aan de Walleralm staat deze weg weliswaar als gemakkelijk aangeduid, maar vooral voor de laatste meters in rotsachtig terrein is een beetje stapvastheid geen overbodige luxe.

Net voor het gebouw van de Walleralm slaan we rechtsaf en we volgen de (niet meer geasfalteerde) karrenweg naar het vertrekpunt voor de deltavliegers.  De weg loopt stevig op en blijft dat ook doen na een markante linksbocht aan een gebouwtje voor het wintergebeuren van het skigebied.  Wat verderop, nabij het eindpunt van de stoeltjeslift die uit Mittleres Sudelfeld vertrekt, begint de weg opnieuw naar links te draaien, en wordt hij langzaamaan wat smaller en loopt niet meer continu zo steil op.   Opnieuw gaan we richting een skilift, waar we rechtsaf een oplopend pad nemen.  Over dit pad, dat over het algemeen goed te begaan is (al zijn er een paar door erosie wat moeilijkere stukjes) gaan we tot vlakbij het kruis van de Vogelsang.  Na het overschrijden van een houten hekje wordt de weg steniger, en kan wat stapvastheid of het gebruik van de handen hier en daar wel van pas komen, maar wie een beetje uitkijkt en het juiste spoor kiest, kan zonder echt te moeten gaan klauteren de top bereiken.

De terugweg verloopt langs de klimroute; reken met een goeie 20 minuten terug tot Oberes Sudelfeld en dan nog een klein anderhalf uur terug naar Bayrischzell.

Letztbegehung durch den Verfasser am 30.08.2011

Der Ausgangspunkt dieser Tour ist die kleine Kuranlage neben der Sudelfeldstraße in Bayrischzell. Wer mit dem Wagen anreist und nicht gleich im Ortszentrum einen Parkplatz findet, kann gegebenenfalls an den Kleingolf- und Sportanlagen des Seebergs (am Südrand des Ortes, etwa fünf Gehminuten vom Ausgangspunkt entfernt) sein Fahrzeug zurücklassen. Bis zum Oberen Sudelfeld dauert der Anstieg etwa 2 Stunden; für den weiteren Anstieg zum Kreuz des Vogelsangs braucht man zusätzlich eine gute halbe Stunde. Der Weg ist stellenweise ziemlich steil, aber bis zum Oberen Sudelfeld ohne allzu große Schwierigkeiten zu bewältigen (allerdings für Kinderwagen nicht geeignet); für den letzten Abschnitt zum Vogelsang ist dafür etwas Trittsicherheit empfehlenswert.

Wir durchqueren die Kuranlage und folgen den Wandelwegweisern zum Sudelfeld. Es werden die Michael-Meindl-Straße und die Mühlleitenstraße überquert, und ein Stückchen geht es dem Von-Schönborn-Weg entlang, bis wir bei einer kleine Kapelle die Wendelsteinstraße erreichen. Hier gehen wir einige Meter nach rechts, zur Sudelfeldstraße, der wir nach links (bergaufwärts und ortsauswärts) folgen. Am Ende der Straße gabelt sich der Bürgersteig; hier wählen wir nicht die rechte Spur, die der Fahrbahn entlang verläuft, sondern die etwas deutlicher ansteigende linke Variante, die gegenüber der Einfahrt des Parkplatzes eines Schiliftes mit Restaurant (Schi-alm/Andreasstüberl) am Talstation endet (das Restaurant hat übrigens auch im Sommer geöffnet).

Wir überqueren die Straße und gehen bergaufwärts über den Parkplatz, bis wir uns kurz vor dem Restaurant links halten können (Fahrweg mit Wanderwegweiser zum Sudelfeld). Mit wechselnder Steigung folgen wir diesem Weg zum ‚Unteren Sudelfeld‘ (an einer Weggabelung nach einigen Hektometern halten wir uns also links, d.h. wir gehen mehr oder weniger geradeaus). Hier sieht man deutlich, dass wir uns in einem Schigebiet befinden, denn an mehreren Stellen treffen von rechts Pisten auf den Weg ein. Der Weg befindet sich übrigens an einigen Stellen wegen Erosion nicht mehr in optimalem Zustand (ist aber durchaus noch gut begehbar). Nach einem stark der Erosion ausgesetzten Abschnitt wendet sich der weg scharf nach links, zwischen Bäumen bergaufwärts. Hier fängt rechts auch eine alte Spur an, die direkt zum ‚Mittleren Sudelfeld‘ führt, allerdings nicht mehr markiert ist (und die wir daher nicht nehmen).

Wenige Zeit später erreichen wir den Parkplatz des Berghotels Sudelfeld. Wir wenden uns nach rechts und gehen zum Ende des Parkplatzes, wo uns ein Wanderwegweiser nach rechts erneut die Richtung zum Mittleren und Oberen Sudelfeld zeigt. Etwas verwirrend dürfte sein, dass der Wegweiser vor dem Zaun steht, während wir den Zaun durchqueren müssen, bevor wir rechts abbiegen. Über eine Trasse, die zum Teil durch die Fahrzeuge der Seilbahnverwaltung geschaffen worden zu sein scheint, steigen wir zum Endpunkt des Schleppliftes, den wir vor uns haben, an (zunächst auf eine Stütze zu, später mehr oder weniger parallel zur Seilbahn). An einem Holzkonstrukt nahe dem Ende der Seilbahn (kleiner Wanderwegweiser) beginnt ein schmaler Pfad, der uns (mal stärker ansteigend, mal wieder flächer) über den Berghang zum ‚Mittleren Sudelfeld‘ führt. Nachdem wir bei einigen Bäumen erneut einen Zaun durchquert haben, betreten wir wieder das richtige Schigebiet, und hier gehen wir weiter zum geteerten Fahrweg, der das ganze Schigebiet durchkreuzt. Diese erreichen wir in der Nähe der Einkehrmöglichkeiten des Mittleren Sudelfelds, des Tiroler Stüberls und der Oberen Sonnenalm (im Prinzip haben diese auch im Sommer offen, obgleich letztere ziemlich geschlossen aussah, als wir dort waren).

Jetzt kommt der unangenehmste Teil des Weges. Ab hier geht es diesem geteerten Fahrweg entlang zum ‚Oberen Sudelfeld‘, wo wir uns allerdings in einer Einkehrmöglichkeit (der Walleralm oder der Speckalm) ein bisschen ausruhen können. Dass der Weg geteert ist, ist aber an sich nicht das Unangenehme, denn tatsächlich können wir meist einfach neben dem Asphalt laufen (stellenweise gibt es sogar Steigspuren parallel zum Weg). Der Weg ist aber frei befahrbar; es kann somit jeder einfach mit dem Wagen bis zum Oberen Sudelfeld hochfahren, und das wird bei Schönwetter denn auch häufig getan. Das ist zwar praktisch, wenn man die Tour etwas kürzen möchte (sowie für die Drachenflieger, die etwas oberhalb der Walleralm einen Abflugpunkt haben), aber für diejenigen, die auf Schusters Rappen (oder auf dem Drahtesel) hoch möchten, ist es doch etwas unangenehm.

An sich ist das Obere Sudelfeld schon ein schönes Ziel, an dem es sich gut verweilen lässt, aber wir haben uns entschlossen, diese Gemütlichkeit noch kurz zu verlassen und weiter zum ersten Gipfel des dahinter liegenden Kammes anzusteigen: dem Vogelsang (1554m). Für diese gut 150 weiteren Höhenmeter (etwa eine halbe Stunde Anstiegszeit) ist etwas Bergerfahrung empfehlenswert. Auf dem Wegweiser an der Walleralm steht dieser Weg zwar als einfach angedeutet, aber vor allem für die letzten Meter durch felsiges Gelände kann etwas Trittsicherheit nicht schaden.

Vor dem Gebäude der Walleralm wenden wir uns nach rechts und folgen dem (nicht mehr geteerten) Fahrweg zum Startpunkt der Drachenflieger. Der Weg steigt stetig an, und das bleibt auch nach einer markanten Linkskurve an einem kleinen Gebäude für den Schibetrieb der Fall. Wenig später, nahe der Endstation des Sesselliftes vom Mittleren Sudelfeld dreht der Weg erneut nach links, er wird allmählich etwas schmäler und steigt nicht mehr dauernd so steil an. Erneut laufen wir auf einen Schilift zu, an dem wir rechts in einen ansteigenden Pfad einbiegen. Über diesen Pfad, der im Allgemeinen gut zu begehen ist (obwohl es einige durch Erosion ausgesetztere Stellen gibt) wandern wir bis kurz unterhalb des Kreuzes des Vogelsangs. Nach dem Überschreiten eines Holzzaunes wird der Weg steiniger, und etwas Trittsicherheit (oder das stellenweise Einsetzen der Hände) kann eine gute Hilfe sein. Wenn man allerdings ein bisschen Acht gibt und die richtige Spur wählt, kann man ohne richtige Kletterei den Gipfel erreichen.

11-03-2012 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 28-08-2011

Het vertrekpunt van deze tocht is de parking “Am Seeberg”, bij het minigolfterrein van Bayrischzell.  Hier staan verschillende groene wandelwegwijzers, en eentje ervan wijst ons meteen op weg naar het Sillberghaus.  We gaan naar het eind van de parking (over de parking zelf of over de karrenweg die er parallel mee loopt), en nemen daar de onverharde weg die als wandel- en fietsweg gemarkeerd is en ons langs het riviertje Aubach het Ursprungtal inleidt.  In eerste instantie is deze weg tamelijk vlak en beschrijft hij een grote rechtsbocht; later (markering T4) begint hij wat meer te kronkelen en loopt hij ook meer op en af.  De hellinkjes zijn soms pittig, maar altijd kort en voor iedereen goed te doen (ook met kinderwagens).  Let wel op: deze weg is ook een fietsroute, maar op het kronkelende gedeelte tussen de bomen zie en hoor je fietsers niet altijd aankomen.  In het Ursprungtal loopt de weg ook min of meer parallel met de Tiroler Straße, een grote baan die van Bayrischzell naar de Oostenrijkse grens loopt.  De weg ligt wel altijd op veilige afstand van de straat, en meermaals verdwijnt de straat ook volledig uit het zicht, maar het geluid blijf je wel quasi dit hele stuk hebben, wat misschien ook niet altijd even aangenaam is.  Anderzijds kom je ook langs een zogenoemde “Kneippanlage”, waar het ook voor wie niet komt kuren aangenaam pauzeren is.

Na ruim drie kwartier bereiken we een parking van het Sillberghaus, die vlak langs de Tiroler Straße gelegen is (eventueel kan je de tocht ook inkorten door tot hier met de wagen te komen).  Vanaf hier begint het eigenlijke klimwerk.  Op een karrenweg die door erosie niet overal nog in even goede staat is en vooral in het begin tamelijk steil oploopt, klimmen we in nogmaals een goed half uur zo’n 250 hoogtemeters naar het Sillberghaus.

Het eerste, schaduwrijke stuk loopt nog min of meer parallel met de Tiroler Straße, maar door het feit dat we tegen de steile bergflank vlug aan hoogte winnen, merken we daar steeds minder van.  Na bijna twee derde van de afstand op deze weg komen we aan een markante rechtsbocht.  Vanaf hier worden sterker stijgende passages afgewisseld met iets vlakkere stukken, en wordt het bos plaatselijk ook wat lichter.  Kort na het verlaten van het bos komen we aan een splitsing waar we scherp rechts afslaan, om na een kort slotklimmetje de hut (in het weekend eet- en drinkgelegenheid) te bereiken.

Voor de terugweg zijn er verschillende mogelijkheden.  De basismogelijkheid is een terugkeer langs dezelfde weg.  Iets langer, maar ongeveer van dezelfde moeilijkheidsgraad (al is de weg wel minder aan erosie onderhevig) is de route die langs de overkant van de Sillbach terug naar het Ursprungtal voert.  Daarvoor houden we aan de splitsing net onder het Sillberghaus rechts aan (in plaats van links om langs de heenweg terug te gaan).  Licht stijgend voert deze weg nog wat verder dalinwaarts.  Aan een kruising houden we links aan, en bij een splitsing wat verderop gaan we opnieuw naar links.  Hier steken we het riviertje Sillbach over en dalen (eerst licht, later steiler) terug af naar het Ursprungtal.  Aan splitsingen en kruisingen met andere karrenwegen houden we telkens links aan, en zo bereiken we uiteindelijk opnieuw weg T4, langs waar we terug naar het vertrekpunt van de andere karrenweg wandelen en zo verder terug naar Bayrischzell.  Een andere mogelijkheid is aan de eerste kruising op deze alternatiefroute rechts af te slaan en langs de Soinhütte en de Niederhofer Alm terug te keren naar Bayrischzell.  Deze weg is aanzienlijk langer en is door de extra lengte en het extra klimwerk ook wat zwaarder.  Bovendien is hij, al naargelang de exacte route, aanzienlijk moeilijker en daardoor niet voor iedereen aan te raden.

Letztbegehung durch den Verfasser am 28.08.2011

Der Ausgangspunkt dieser Wanderung ist der Parkplatz „Am Seeberg“, am Bayrischzeller Kleingolfplatz. Hier stehen verschiedene grüne Wanderwegweiser, und einer davon zeigt uns gleich den Weg zum Sillberghaus. Wir gehen zum Ende des Parkplatzes (über den Parkplatz oder über den parallel dazu verlaufenden Fahrweg), und nehmen dort den ungeteerten Weg, der als Wander- und Radweg markiert ist und uns, entlang den Aubach, ins Usprungtal hineinführt. Zunächst ist dieser Weg ziemlich flach und beschreibt eine große Rechtskurve; später (Markierung T4) schlängelt er sich etwas mehr zwischen den Bäumen und geht etwas mehr auf und ab. An einigen Stellen ist das Gefälle schon beachtlich, aber die an- und Abstiege sind immer kurz und für jedermann gut machbar (auch mit Kinderwagen). Vorsicht allerdings: Dieser Weg ist auch eine Radelroute, aber im kurvenreichen Teil zwischen den Bäumen sieht und hört man die Radler nicht immer ankommen. Im Ursprungtal läuft der Weg auch mehr oder weniger parallel zur Tiroler Straße, eine größere Straße, die von Bayrischzell zur österreichischen Grenze führt. Der Weg befindet sich zwar immer in einer sicheren Distanz von der Straße, und manchmal verschwindet sie sogar völlig aus der Sicht der Wanderer, aber den Lärm behält man fast die ganz Zeit, was vielleicht auch nicht immer angenehm ist. Dafür kommt man aber an einer sogenannten „Kneippanlage“ vorbei, die auch für diejenigen, die keine Kur einlegen möchten, eine angenehme Stelle für eine kurze Pause ist.

Nach gut einer Dreiviertelstunde erreichen wir den Parkplatz des Sillberghauses, der gleich neben der Tiroler Straße liegt (gegebenenfalls kann man die Tour auch etwas kürzen, indem man per Auto hierher kommt). Ab hier fängt der eigentliche Anstieg an. Auf einem Fahrweg, der durch Erosion stellenweise etwas ausgesetzt ist und besonders am Anfang ziemlich steil ansteigt, überwinden wir in einer guten halben Stunde etwa 250 Höhenmeter zum Sillberghaus.

Der erste, schattenreiche Teil verläuft noch mehr oder weniger parallel zur Tiroler Straße, aber dadurch, dass wir am steilen Berghang schnell an Höhe gewinnen, merken wir immer weniger davon. Nach etwa zwei Dritteln der Distanz auf diesem Weg erreichen wir eine auffällige Rechtskurve. Ab hier wechseln sich steilere und flachere Abschnitte ab, und stellenweise lichtet sich der Wald. Kurz nachdem wir den Wald verlassen haben, erreichen wir eine Weggabelung, an der wir scharf rechts abbiegen, um nach einem kurzen Schlussanstieg die Hütte (am Wochenende eine Einkehrmöglichkeit) zu erreichen.

03-02-2012 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 25-06-2011

Deze wandeling is een fikse halvedachtocht (een kleine 15km, reken toch op een uur of vier) met aardig wat klimwerk, ook naar het einde toe nog.  Grotendeels voert ze over brede wegen, die deels geasfalteerd zijn, zodat ze op zich niet moeilijk is, maar toch moet ze niet onderschat worden.  Voor een groot stuk komt ze overeen met wandeling B vanuit Waxweiler, en een routebeschrijving of kaartje waarop dit traject duidelijk is aangeduid is zeker geen overbodige luxe, want de wandeling is niet altijd even goed gemarkeerd.

Het vertrekpunt is niet zo moeilijk te vinden: de wandelparking Ginshauser Mühle aan de noordrand van Waxweiler (Eifelgebergte) ligt vlakbij de L12 richting Lünebach en Prüm.  Vanaf deze parking volgen we een geasfalteerd wandel- en fietspad (en oude spoorwegbedding) weg van Waxweiler, in eerste instantie min of meer evenwijdig met de L12, maar nadat we de rivier de Prüm zijn overgestoken lopen we iets verder van de baan af.  We blijven dit vlakke en goed onderhouden pad volgen tot we, net na het doorkruisen van de camping Heilhauser Mühle, weer op een straat uitkomen.  Het betreft de straat die naar Manderscheid bergop voert.  Wij gaan hier evenwel niet bergop, maar wel naar rechts, en volgen dit straatje tot we op de L12 uitkomen.  We kiezen op deze kruising bij voorkeur de rechtse tak en steken (uiteraard met de nodige voorzichtigheid) rechtdoor de L12 over.  Hier vertrekken op hetzelfde punt twee onverharde karrenwegen die bergop lopen: een duidelijk gemarkeerde (weg 100) die in eerste instantie kort bij de L12 blijft, en een minder goed gemarkeerde die een hoek van zo’n 90° met de L12 beschrijft.  We kiezen voor die laatste en beginnen aan een stevige klim door het bos.  Doorheen het bos blijven we steeds op deze weg (ondanks de slechte markering is het redelijk makkelijk de juiste route te vinden), en kort nadat we het bos verlaten hebben, komen we opnieuw op een straatje uit (de K123, op sommige plannetjes ook aangeduid als wandelweg 57).  We gaan een klein stukje naar links, tot deze straat iets verderop opnieuw een karrenweg kruist.  Deze staat op sommige kaartjes aangeduid als weg (Y).  We gaan naar rechts en lopen door de licht glooiende velden en wat verder door een bosje tot we vlakbij een alleenstaand huis opnieuw een straat bereiken.

Vanaf dit punt is het even wat makkelijker om de weg te vinden, omdat onze tocht hier een stukje overlapt met wandelweg E van Dackscheid, die stukken beter gemarkeerd is dan weg B van Waxweiler, waarop we ons nog steeds bevinden. Schuin links voor ons, net naast het partijtje bomen met zitbank waar we recht op uitgekomen zijn, nemen we opnieuw de onverharde karrenweg, die dus ook als weg E gemarkeerd is.  Deze weg voert eerst tussen de velden en later langs de bosrand, om uiteindelijk volledig het bos in te gaan.  Nadat we een minder uitgebouwde weg gekruist zijn, komen we aan een markante splitsing, waar we naar rechts gaan (= markering E volgen; toen wij er waren, mocht je trouwens niet rechtdoor).  Na de splitsing draait deze weg licht naar links, om vervolgens een grote rechtsbocht te beschrijven, waarna we opnieuw tussen de velden uitkomen en naar de nederzetting Dackscheid toewandelen.  Kort voordat we de Hauptstraße bereiken, draait de weg haaks naar links en loopt achter een huis door naar een haag, waar hij (nu geasfalteerd) opnieuw haaks naar rechts draait en naar de Hauptstraße toeloopt.

We gaan een stukje naar links en draaien dan rechtsaf de Bergstraße in, die we volgen tot aan het kapelletje op het eind.  Aan dit kapelletje staan trouwens wat banken en een kaart met de wandelroutes.  Hier gaan we min of meer rechtdoor (dus rechts van het kapelletje), tot aan de volgende kruising, waar we opnieuw naar rechts afdraaien (dit is nog steeds weg B van Waxweiler, maar nu weg C van Dackscheid, en opnieuw is de markering van Dackscheid duidelijk beter).  Deze weg, die in eerste instantie ook geasfalteerd is, voert ons licht zigzaggend tussen de velden bergaf en opnieuw het bos in. Aan meerdere aftakkingen volgen we de weg C, tot we na een markante rechtsbocht gevolgd door een scherpe linksbocht aan een T-splitsing komen waar weg C naar links loopt. Wij gaan hier naar rechts en blijven nog even op de nog steeds niet optimaal gemarkeerde weg B, maar kunnen nu wel even de markering van de Willibrordusweg (een gele W in een blauw vierkantje) volgen.

Wat verderop komt van rechts de weg met nummers 66 en 100, en nog een beetje verder wijzen de markeringen van de Willibrordusweg en wegen 65 en 100 linksaf over een bruggetje.  Weg B voert hier eigenlijk rechtdoor terug naar Waxweiler, en wie de route een beetje wil inkorten kan daarvoor opteren.  Wij hebben er echter voor geopteerd om hier ook linksaf te slaan en langs de Mariensäule (een groot Mariabeeld) te wandelen, ook al is dat iets verder en volgt er meteen na deze afslag nog een fikse klim.  Over een karrenweg klimmen we, eerst tussen de bomen en later tussen de velden (we kunnen de markering van de Willibrordusweg en wegen 65 en 100 volgen), naar de L10, een grotere straat, die we dan een stukje naar rechts volgen.  Wat verderop wijst er een bordje naar de Mariensäule linksaf, tussen de velden, en net voor de bosrand draait deze weg weer haaks naar rechts, min of meer evenwijdig met de straat.  We blijven deze weg volgen, tussen velden en bossen, tot we, nadat de weg merkelijk meer begon af te lopen, de Mariensäule bereiken.

Iets onder de Mariensäule vertrekt er aan de bosrand een paadje met tamelijke hellingsgraad naar beneden naar Waxweiler.  Dit paadje volgen we tot we opnieuw de L10 bereiken, die we oversteken.  Bijna recht voor ons begint een karrenweg tussen de velden, die we verder naar beneden volgen.  Aan een afsluiting kort voor de bosrand kunnen we opnieuw op een paadje verder afdalen, tot we opnieuw aan een karrenweg komen.  Die volgen we een stukje naar rechts, tot er linksaf weer een paadje verder naar beneden loopt, dat ons weer naar Waxweiler brengt.  We steken het riviertje de Weiherbach over en klimmen een paar meter terug naar de parking van de Sparkasse, van waaruit we de L12 (de hoofdbaan door Waxweiler) bereiken.  Die volgen we een stukje naar rechts, licht oplopend, tot aan de splitsing waar links de Bahnhofstraße bergaf voert.  Deze straat gaan we in en lopen we ten einde, waar we opnieuw aan het vertrekpunt uitkomen.

Letztbegehung durch den Verfasser am 25.06.2011

Diese Wanderung ist eine ordentliche Halbtagestour (knapp 15km, man sollte schon mit etwa 4 Std. Gehzeit rechnen), die beachtliche Anstiege enthält, auch gen Ende hin. Zum größten Teil führt sie über breite Wege, die zum Teil geteert sind, sollte aber trotzdem nicht unterschätzt werden. Sie stimmt zum größten Teil mit Wanderung B aus Waxweiler überein, und es empfiehlt sich, eine Wegbeschreibung oder ein Kärtchen dieser Route mitzunehmen, denn sie ist nicht immer gleich gut markiert.

Der Ausgangspunkt ist nicht allzu schwer zu finden: Der Wanderparkplatz Ginshauser Mühle am Nordrand von Waxweiler (Eifelgebirge) liegt nahe der L12 in Richtung Lünebach und Prüm. Ab diesem Parkplatz folgen wir einem geteerten Wander- und Fahrradweg (einer alten Eisenbahntrasse) weg vom Ort, zunächst mehr oder weniger parallel zur L12, aber nachdem wir den Prümfluss überquert haben, entfernen wir uns etwas mehr von der Straße. Wir folgen diesem flachen und gut unterhaltenen Pfad bis wir, nachdem wir den Campingplatz Heilhauser Mühle durchquert haben, wieder auf eine Straße treffen. Es handelt sich um die Straße, die nach Manderscheid hinaufführt. Wir gehen hier allerdings nicht bergauf, sondern wenden uns nach rechts, und folgen dieser Straße bis zur L12. An dieser Kreuzung wählen wir vorzugsweise den rechten Weg und überqueren (vorsichtig!) geradeaus die L12. Hier fangen am selben Punkt zwei unbefestigte Fahrwege an, die beide bergaufwärts führen: ein deutlich markierter (Weg 100), der zunächst nahe der L12 bleibt, und ein weniger gut markierter, der fast quer dazu verlauft. Wir wählen den letzteren und fangen an, stetig durch den Wald anzusteigen. Im Wald folgen wir immer diesem Weg (trotz der dürftigen Markierung ist es ziemlich leicht, die richtige Route zu finden), und kurz nachdem wir den Wald verlassen haben, treffen wir wieder auf ein Sträßchen (die K123, auf einigen Kärtchen auch als Wanderweg 57 angedeutet). Wir gehen kurz nach links, bis diese Straße wieder einen Fahrweg kreuzt. Dieser ist auf einigen Kärtchen als Weg (Y) eingezeichnet. Wir wenden uns nach rechts und wandern durch das leicht hügelige Gefilde und eine kleine Baumgruppe, bis wir in der Nähe eines alleine stehenden Hauses wieder eine Straße erreichen.

Ab hier ist der Weg etwas leichter zu finden, weil er ein Stückchen mit dem Dackscheider Wanderweg E überlappt, der erheblich besser markiert ist als Weg B von Waxweiler, auf dem wir uns auch immer noch befinden. Schräg links vor uns, neben der kleinen Baumgruppe mit Sitzbank, die wir gerade vor uns hatten, nehmen wir erneut den unbefestigten Fahrweg, der jetzt wie gesagt auch als Weg E markiert ist. Dieser Weg führt zunächst durch Gefilde und am Waldrand entlang, und geht letzten Endes völlig in den Wald hinein. Nachdem wir einen weniger gut ausgebauten Weg gekreuzt haben, erreichen wir eine markante Kreuzung, an der wir uns nach rechts wenden (= wir folgen der Markierung E; als wir da waren, durfte man übrigens nicht geradeaus weitergehen). Nach der Weggabelung wendet sich dieser Weg leicht nach links und beschreibt dann eine große Rechtskurve, nach der wir erneut ins Gefilde kommen und auf die Siedlung namens Dackscheid zuwandern. Kurz bevor wir die Hauptstraße erreichen, wendet sich der Weg scharf nach links und führt hinter einem Haus zu einer Hecke, an der er sich (geteert) wieder scharf nach rechts wendet und zur Hauptstraße führt.

Wir gehen ein Stückchen nach links und biegen dann rechts in die Bergstraße ein. Dieser Straße folgen wir bis zur Kapelle an ihrem Ende. Hier stehen übrigens einige Bänke und eine Karte mit den Wandelrouten. Wir gehen mehr oder weniger geradeaus (also rechts der Kapelle), bis zur nächsten Kreuzung, an der wir uns erneut nach rechts wenden (dies ist immer noch Waxweilerer Weg B, aber jetzt Dackscheider Weg C, und wieder mal ist die Dackscheider Markierung deutlich besser). Dieser Weg, dessen erster Abschnitt ebenfalls geteert ist, führt uns in leichtem Zickzack zwischen den Feldern bergabwärts und abermals in den Wald hinein. An mehreren Abzweigungen folgen wir dem Weg C, bis wir nach einer markanten Rechtskurve, der eine scharfe Linkskehre folgt, eine T-Weggabelung erreichen, an der sich Weg C nach links wendet. Wir gehen hier jedoch nach rechts und verweilen noch kurz auf dem immer noch nicht optimal markierten Weg B, können allerdings jetzt den Markierungen des Willibrorduswegs (einem gelben W in einem blauen Quadrat) folgen.

Etwas weiter trifft von rechts der Weg mit den Nummern 66 und 100 ein, und noch ein bisschen weiter weisen die Markierungen des Willibrorduswegs und der Wege 66 und 100 nach links, über ein Brückchen. Weg B führt hier eigentlich geradeaus nach Waxweiler zurück, und wer die Tour etwas kürzen möchte, kann dafür optieren. Wir haben aber dafür optiert, hier links abzubiegen und an der Mariensäule (einem großen Marienbild) vorbei zu spazieren, obwohl das etwas weiter ist und gleich nach dieser Abzweigung noch ein erheblicher Anstieg folgt. Über einen Fahrweg steigen wir, zunächst zwischen Bäumen und später zwischen Feldern, dabei der Markierung des Willibrordusweges sowie der Wege 65 und 100 folgend, zur L10 an. Der L10, einer etwas größeren Straße, folgen wir dann ein Stückchen nach rechts. Etwas weiter weist ein Wegweiser zur Mariensäule nach links, zwischen die Felder, und kurz vor dem Waldrand wendet sich dieser Weg wieder scharf nach rechts, mehr oder weniger parallel zur Straße. Wir folgen diesem Weg, zwischen Feldern und Wäldern, bis wir, nachdem der Weg wieder deutlich stärker abzufallen begonnen hat, die Mariensäule erreichen.

24-11-2011 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 04-06-2011

Deze halvedagtocht (ong. 3 uur) bevat een paar steilere passages, maar is zonder al te grote moeilijkheden te begaan.  De wegen zijn over het algemeen breed en er zitten meerdere geasfalteerde stukken tussen.

Net als bij de vorige tocht (Wintrich - Brauneberg) vertrekken we in het dorp van Wintrich en volgen we de Bergstraße (K58) richting Kasholz en Morbach tot we de grilhut aan de markante rechtsbocht bereiken.  Ook ditmaal gaan we hier linksaf, maar we nemen wel de tweede linkse, die niet langs een haag maar vrij tussen de velden licht bergaf loopt.  Na ongeveer 250 meter, bij een alleenstaande boom, gaan we rechtsaf, een brede grindweg tussen de velden in (hier hangt ook een kleine wandelwegwijzer).  Deze weg volgen we gedurende ongeveer anderhalve kilometer.  Op dit stuk kruisen we een haag, gaan we door een groepje bomen (hier kruist de weg een beekje, dat toen wij er waren wel droog stond) en gaan we door een tweede haag.  Deze haag is eraan te herkennen dat de weg hier licht rechts afbuigt, terwijl hij voor het overige een grote linksbocht beschrijft.

Het geheel van velden waar we nu uitkomen wordt ook door een aantal wildobservatiehutten gekenmerkt.  Na de tweede haag nemen we de tweede afslag rechts.  Opgelet: de eerste is niet zo goed onderhouden en je loopt er zo voorbij!  De tweede daarentegen (die die we moeten hebben dus) is duidelijk herkenbaar omdat hij in een donkerder soort kiezel is aangelegd, die ook tot op de kruising gedeeltelijk doorloopt.  Deze kruising is verder niet als afslag van de wandelweg gemarkeerd!

We nemen deze afslag en klimmen weer naar de K85 tot we er opnieuw op uitkomen.  Daar slaan we linksaf en we lopen langs de K85 tot we de kleine nederzetting Kasholz bereiken. Kasholz is slechts een klein gehucht, waar we (iets voorbij een kleine wandelparking tussen de bomen op de linkerkant) op de rechterkant een groot boerenhof zien.  Hier slaan we af en gaan we over het erf van de boerderij.  Dit is voor wandelaars toegestaan (er staan ook wandelwegwijzers), maar uiteraard houden we er rekening mee dat dit privéterrein is.  We gaan over de inrit en nemen dan rechts van een schuur de grindweg (karrenweg) links van een rijtje bomen.  Deze weg voert ons weer tussen de velden en begint merkelijk af te lopen.  Na een tijdje komen we weer tussen de bomen terecht en blijven deze weg volgen, die eraan te herkennen is dat hij blijft dalen.  Ook nadat de weg is overgegaan van grind op asfalt en aan een paar (niet allemaal even goed onderhouden) weekendhuisjes heeft voorbijgeleid blijven we gewoon verder afdalen op deze weg (aan een gemarkeerde wandelwegsplitsing is dit dus de linkse weg) tot we op de rechterkant een grilplaats met schuilhut zien.  Wat verderop beschrijft deze weg een bocht naar links en gaat over een bruggetje.  Zo ver gaan wij echter niet: aan de grilplaats kunnen we ook rechts afslaan, een eveneens geasfalteerde karrenweg die tussen de wijnvelden terug wat oploopt.  Deze weg, met mooi zicht op het Moezeldal (waar we intussen terug in zitten) volgen we tot we aan de linkerkant de Großer Herrgott hebben staan, een groot wit kruisbeeld.  Het is zeker de moeite om tot aan dit beeld te gaan en hier van het uitzicht te genieten. Aan de andere kant, hogerop tussen de ranken, staat ook een uitzichtsbank die we vanaf hier kunnen bereiken.  Dit paadje tussen de wijnstokken is tamelijk steil en voert over losse grind en stukjes leisteen; goed schoeisel en stapvastheid zijn hiervoor dus zeker aan te raden.

Vanaf het beeld hebben we eigenlijk twee mogelijkheden om terug te keren naar Wintrich.  We kunnen terugkeren naar de geasfalteerde weg waar we van komen en hem gewoon verder bergaf naar het dorp volgen (dit is ook een stuk van het plaatselijke wijnleerpad).  Zeker de moeite is ook het padje dat rechts van het beeld (als we naar de Moezel kijken) bergaf voert.  Hier staat bij dat stapvastheid aan te raden is en dat je het op eigen risico begaat, maar al bij al is het zeer goed te doen (wel niet geschikt voor kinderwagens en rolstoelen).  Het weggetje is deels trapsgewijs aangelegd en voert naast het beeld bergaf, langs een grilhut en een klein idyllisch vijvertje, tussen de bomen naar een lagergelegen karrenweg tussen de ranken.  Die karrenweg volgen we naar rechts (naar links kan trouwens niet, want we komen op het eindpunt ervan uit), en deels licht stijgend, deels licht dalend bereiken we opnieuw het centrum van Wintrich.  Wie wat korter bij de Moezel wil lopen, kan onderweg nog eens haaks linksaf slaan en via een eveneens geasfalteerde karrenweg tussen de wijnranken naar wijngoed Geierslei afdalen om van daaruit rechtsaf via de parallelweg van de grote baan of over het gecombineerde voet- en fietspad ervan naar Wintrich terug te keren.  Deze variant is iets langer en m.i. minder aangenaam omdat je langs de grote baan loopt, maar is ook zonder grote problemen te doen.

Letztbegehung durch den Verfasser am 04.06.2011

Diese Halbtagestour (etwa 3 Std.) enthält einige steilere Abschnitte, ist jedoch ohne allzu große Schwierigkeiten zu bewältigen. Die Wege sind im Allgemeinen breit und über mehrere Teilstrecken geteert.

Genauso wie bei der vorigen Tour (Wintrich - Brauneberg) legen wir in Wintrich los und folgen der Bergstraße (K58) in Richtung Kasholz und Morbach, bis wir die Grillhütte in der markanten Rechtskurve erreichen. Auch diesmal biegen wir hier links ab, nehmen aber diesmal den zweiten Weg, der nicht an einer Hecke entlang sondern frei durchs Gefilde leicht abwärts führt. Nach etwa 250m, bei einem alleine stehenden Baum, nehmen wir rechts einen breiten Schotterweg zwischen den Feldern (hier hängt auch ein kleiner Wanderwegweiser). Diesem Weg folgen wir etwa 1,5km. Auf dieser Teilstrecke durchqueren wir eine Hecke, eine kleine Baumgruppe (hier kreuzt der Weg ein Bächlein, das allerdings als wir da waren kein Wasser führte) und eine zweite Hecke. Diese zweite Hecke erkennt man daran, dass der Weg sich hier leicht nach rechts wendet, während er im Übrigen eine große Linkskurve beschreibt. Im Gefilde, das wir nun betreten, stehen mehrere Wildbeobachtungshüttchen. Nach dieser zweiten Hecke nehmen wir den zweiten Weg auf der rechten Seite. Vorsicht: der erste ist nicht allzu gut unterhalten, und man geht leicht daran vorbei, ohne ihn zu bemerken! Den zweiten hingegen (denjenigen, in den wir einbiegen) erkennt man leicht daran, dass er in dunklerem Schotter gemacht wurde (auch auf der Kreuzung liegt solcher dunklerer Kies). Diese Kreuzung ist nicht als Abzweigungspunkt des Wanderwegs markiert!

An dieser Kreuzung wenden wir uns also nach links und steigen wieder zur K85 an. Beim Erreichen der K85 wenden wir uns nach links und gehen dieser Straße erneut entlang, bis wir in die kleine Siedlung namens Kasholz ankommen. In Kasholz sehen wir (kurz nachdem wir an einem Wanderparkplatz zwischen den Bäumen auf der linken Seite vorbeigekommen sind) rechts einen großen Bauernhof. Hier biegen wir rechts ab und überqueren den Hof. Obwohl es sich um ein Privatgrundstück handelt, ist dies für Wanderer erlaubt (es stehen auch einige Wanderwegweiser da), aber natürlich berücksichtigen wir, dass wir uns auf Privatgrund befinden. Wir gehen über die Einfahrt und nehmen dann rechts der Scheune den Schotterweg (Fahrweg) links einer kleinen Baumgruppe. Dieser Weg führt uns wieder ins Gefilde und fängt deutlich abzufallen an. Nach kurzer Zeit kommen wir wieder in den Wald und wir bleiben auf demselben Weg, den wir daran erkennen, dass er fortdauernd weiter abfällt.

Auch nach dem Übergang von Schotter auf Asphalt gehen wir auf demselben Weg weiter bergabwärts, an einigen (nicht alle gleich gut unterhaltenen) Wochenendhäusern vorbei (an einer markierten Wanderweggabelung ist dies also der linke weg), bis wir rechts einen Grillplatz mit Schutzhüttchen sehen. Etwas weiter wendet sich der Weg nach links und führt über eine Brücke. Wir gehen jedoch nicht so weit: am Grillplatz können wir auch rechts abbiegen, auf einen ebenfalls geteerten Fahrweg der zwischen den Weingärten wieder leicht ansteigt. Dieser Weg, mit schöner Aussicht übers Moseltal (in dem wir uns jetzt wieder befinden) führt uns zum ‚Großen Herrgott‘, einem großen weißen Bildstock, der links etwas abseits des Weges steht. Es lohnt sich gewiss, an dieses Bild heranzugehen und hier die Aussicht zu genießen. Auf der anderen Seite, etwas höher im Weingarten, steht auch eine Aussichtsbank, die wir von hier aus erreichen können. Dieser Pfad ist allerdings ziemlich steil und führt über loses Gestein und Schieferstückchen; gutes Schuhwerk und Trittsicherheit sind dafür also geraten.

10-10-2011 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 03-06-2011

Deze tocht van zo’n 3 uur begint met een stevige klim, maar voert over brede wegen (grotendeels geasfalteerd) en is zonder grote moeilijkheden te begaan.  Ze komt grotendeels overeen met route 27 uit het ANWB-wandelboek Moezel.  Het vertrekpunt is aan de toeristinfo van Wintrich (parkeren in het dorp of nabij de camperstelplaats iets lager).  Hier nemen we de Bergstraße (K85) richting Kasholz en Morbach.  Dit is zonder twijfel het minst aangename stuk omdat we hier gewoon op de baan lopen (eens het dorp uit is er geen trottoir).  Toen wij de tocht hebben afgelegd, was deze weg voor het openbare verkeer afgesloten door asfalteringswerken (te voet en met de fiets kon je er wel door), dus veel last hadden we niet van verkeer, en ook anders schijnt deze weg niet druk bereden te zijn, maar het blijft toch minder aangenaam.  Eventueel zou het mogelijk zijn om een stukje baan te ontwijken over de wegen tussen de velden en de wijngaarden, maar deze zijn niet altijd even goed onderhouden en je moet wel over een goed oriëntatievermogen en/of een heel gedetailleerde kaart beschikken, en bovendien stellen mogelijk niet alle boeren dat echt op prijs, dus houden we het toch maar gewoon bij de K85.

De straat loopt aardig op en via twee haarspeldbochten overwinnen we zo’n 150m hoogteverschil.  Daarna draait de baan weg uit het Moezeldal en wordt iets vlakker.  We gaan aan een wegwijzer (afslag naar rechts) naar het Johanneshof voorbij en volgen de baan tot er in een rechtsbocht twee baantjes naar links gaan (hier staat rechts tussen de bomen een grilhut).  Hier verlaten we de K85 en we kiezen de eerste linkse (dus de scherpste afslag), die langs een haag loopt.

Nu lopen we een stukje op en af door tussen de velden boven het moezeldal.  Vlakbij de rand van een bosje draait de asfaltweg 90° naar links (net voor deze bocht loopt er links een slecht onderhouden veldweg evenwijdig met het asfalt), om wat verderop weer een markante bocht naar rechts te maken.  We blijven deze asfaltweg volgen en gaan aan een afslag naar rechts en een paar veldweggetjes voorbij tot we opnieuw aan een schuilhut komen.  Hier splitst de weg; wij kiezen voor het rechtse spoor, dat in eerste instantie weer wat oploopt, later vlakker wordt en dan begint te dalen.  Opnieuw laten we wat afslagen tussen de velden links en rechts liggen tot we aan een opvallende kruising komen (rechts staat een kruisbeeld).  Hier gaan we naar links, verder naar beneden richting Brauneberg.  Wat verderop, waar dit baantje links afbuigt, kunnen we rechts aanhouden om naar het centrum van Brauneberg af te dalen.  Met een aanzienlijke stijging gaan we tussen de huizen verder bergaf tot aan de hoofdstraat (Moselweinstraße, B53).

Aan de hoofdstraat aangekomen gaan we een stukje naar rechts, tot aan de kerk (Sint-Remigiuskerk).  Opvallend is dat deze kerk een zogenaamde ‘simultaankerk’ is, die zowel door katholieken als door protestanten gebruikt wordt.  Ook zou de toren scheef moeten staan, al moet je het wel weten om het te zien (hij zou zo’n 96cm naar het westen overhellen).  Vlak voor de kerk gaan we linksaf, tot we op een baantje komen dat slechts door wat groen van de Moezel gescheiden wordt.  Opnieuw gaan we naar links en stroomopwaarts volgen we de rivier terug richting Wintrich.  Nabij Filzen begint dit baantje licht op te lopen en het draait weg van de Moezel richting het dorp.  Het is zeker een optie om hier naar Filzen te klimmen en wat verderop terug naar de rivier af te dalen, maar wij kiezen kort na deze markante bocht, aan een opvallende kruising, voor de weg naar rechts, die in rechte lijn weer naar de rivier afdaalt en kort voor de oever 90° naar links draait (er is ook een afsnijder om dit korte klimmetje te vermijden).

Als we ongeveer aan Filzen voorbij zijn, komen we opnieuw aan een kruising waar we rechtsaf kunnen om weer wat korter bij de Moezel te komen.  We opteren voor deze weg, die opnieuw links afdraait bij de oever.  We volgen deze weg tot we aan een T-splitsing niet meer rechtdoor kunnen.  Hier gaan we een paar meter naar links (van het water weg), om dan meteen weer rechts af te draaien en min of meer evenwijdig met de rivier naar Wintrich terug te gaan.  Kort voorbij het voetbalterrein en de camperstelplaats kunnen we linksaf de Moselstraße nemen, die ons weer omhoog leidt, over de grote baan, terug naar het vertrekpunt.

Letztbegehung durch den Verfasser am 03.06.2011

Diese etwa dreistündige Tour fängt gleich mit einem erheblichen Anstieg an, führt dafür über breite Wege (hauptsächlich geteert) und ist ohne große Schwierigkeiten zu begehen. Sie stimmt zum größten Teil mit Route 27 des ANWB-Wanderbuchs Moezel überein. Der Ausgangspunkt ist die Touristinfo von Wintrich (parken im Ort oder nahe des Womostellplatzes etwas tiefer). Hier nehmen wir die Bergstraße (K85) in Richtung Kasholz und Morbach. Dies ist zweifelsohne der unangenehmste Abschnitt weil wir hier einfach auf der Straße laufen (außerhalb des Ortsbereiches gibt es keinen Bürgersteig). Als wir die Route gegangen sind, war diese Straße wegen einer Baustelle für den öffentlichen Verkehr gesperrt (zu Fuß und per Fahrrad konnte man schon vorbeigehen); somit war der Verkehr für uns kein Problem, und auch sonst scheint diese Straße nur wenig befahren zu sein, aber es bleibt trotzdem weniger angenehm. Gegebenenfalls könnte man ein Stücken davon vermeiden, indem man für die Wege durch die Felder und Weingarten optiert, aber diese befinden sich nicht immer in optimalem Zustand und man sollte über ein gutes Orientierungsvermögen bzw. eine detaillierte Karte verfügen. Außerdem mögen vielleicht nicht alle Landwirte, dass wir diese Wege benützen, und daher bleiben wir auf der K85.

Die Straße weist eine erhebliche Steigung auf und in zwei Kehren überwinden wir etwa 150 Höhemeter. Danach wendet sich die Straße aus dem Moseltal hinaus und wird etwas flacher. Wir gehen an einem Wegweiser (Abzweigung nach rechts) zum Johanneshof vorbei und folgen der Straße bis in einer Rechtskurve zwei Wege links abzweigen (hier steht rechts zwischen den Bäumen eine Grillhütte). An dieser Stelle verlassen wir die K85 und wählen den ersten linken Weg (also die schärfste Abzweigung), der an einer Hecke entlangführt.

Jetzt laufen wir ein Stücken auf und ab durchs Gefilde oberhalb des Moseltals. Nahe dem Rand eines Waldstückchens wendet sich der Asphaltweg 90° nach links (kurz vor dieser Kurve läuft links ein schlecht unterhaltener Feldweg parallel zum Asphaltweg), und etwas weiter beschreibt er eine markante Rechtskurve. Wir folgen dem Asphaltweg und gehen an einer Abzweigung nach rechts sowie an einigen Feldwegen vorbei, bis wir erneut eine Hütte erreichen. Hier gabelt sich der Weg; wir wählen die rechte Spur, die zunächst wieder etwas ansteigt, später flacher wird und dann abzufallen anfängt. Erneut lassen wir einige Abzweigungen zwischen den Feldern links und rechts liegen bis wir eine auffällige Kreuzung erreichen (rechts steht ein Bildstock). Hier wenden wir uns nach links, weiter talwärts in Richtung Brauneberg. Etwas weiter, wo sich dieser Weg nach links wendet, können wir uns rechts halten um weiter in den Ortskern von Brauneberg abzusteigen. Mit erheblicher Steigung geht es zwischen den Häusern weiter hinunter bis zur Hauptstraße (Moselweinstraße, B53).

Auf dieser gehen wir kurz nach rechts, bis zur Sankt-Remigiuskirche. Auffällig ist, dass es sich um eine sogenannte ‚Simultankirche‘ handelt, die sowohl von Katholiken als auch von Protestanten verwendet wird. Auch soll der Turm schief stehen; nur muss man es wissen, um es zu sehen (er soll etwa 96cm westwärts überhängen). Vor der Kirche biegen wir links ab, bis wir einen Weg erreichen, der nur durch etwas Grünzeug von der Mosel getrennt wird. Erneut wenden wir uns nach links und stromaufwärts gehen wir dem Fluss entlang zurück in Richtung Wintrich. In der Nähe von Filzen fängt dieser Weg leicht anzusteigen an und wendet sich vom Fluss ab, dem Ort zu. Es ist gewiss möglich, weiter nach Filzen hochzugehen und etwas weiter zurück zum Fluss abzusteigen, aber wir wählen kurz nach dieser markanten Kurve, an einer auffälligen Kreuzung, für den rechten Weg, der gradlinig zurück zum Fluss hinunterführt und sich kurz vor dem Ufer 90° nach links wendet (es gibt auch einen Abschneider um diesen kurzen Anstieg zu vermeiden).

15-08-2011 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 30-07-2010

Het vertrekpunt van deze tocht is het bergstation van de Peter-Anich-Bahn, een kabellift die in Oberperfuss begint.  Je kan eventueel ook met de auto naar boven rijden tot Stiglreith, vlakbij het bergstation, maar daar is niet zo veel parking.  Ons plan was om vanaf het bergstation een stukje richting Rosskogelhütte te klimmen, maar bij het (in de zomer gesloten) skirestaurant Sulzstich af te slaan richting het dorpje Gfass, om van daaruit naar de Krimpenbachalm (beheerd maar geen horeca) te klimmen.  Via de iets later gelegen Krimpenbachsattel zouden we dan naar het Rangger Köpfl (het bergstation van de skilift met blijkbaar een mooi uitzicht) doorgaan, om van daaruit via de Rosskogelhütte en Sulzstich weer naar Stiglreith af te dalen.  Dit plan hebben we evenwel niet kunnen uitvoeren…

Bij het verlaten van de lift was het ondanks het feit dat er een bord met wandelwegen staat toch even kijken om de juiste richting te vinden.  Het beste oriënteer je je op de eerste ‘Baumbart’.  De Baumbarts zijn uit omgekeerde bomen gehouwen figuren die bij een druk op de knop een verhaaltje vertellen aan de kinderen.  Tot aan het kunstmatige meertje kort onder de Rosskogelhütte staan deze langs de karrenweg (winterrodelbaan) opgesteld.  Dit is ook de weg die we volgden.  Iets verderop staat er een wegwijzer naar rechts die een pad naar de Rosskogelhütte via de skipiste aanduidt.  Een wegwijzer voor de rodelbaan (annex Baumbartweg) stond er niet, maar wij hebben toch voor die optie gekozen.  Met wisselende stijging (plaatselijk tamelijk steil) leidt deze weg ons tot aan het winterrestaurant Sulzstich (ongeveer 45 minuten als je niet te veel Baumbartverhaaltjes beluistert).  Hier kozen wij de licht aflopende karrenweg op de linkerkant, die al gauw uitmondt op de erg weinig bereden straat naar Gfass.

We gingen naar rechts en na ongeveer 20 minuten langs deze afwisselend licht op- en aflopende straat bereikten we het kleine bergdorpje.  In een opvallende linksbocht net na een kapelletje is er rechts een poortje waar het wandelpad naar de Krimpenbachalm via de Angeralm begint.  Dit pad bleek niet in optimale staat te zijn.  Na ongeveer 50 meter stond er dan plots een bordje dat de weg naar de almen op eigen risico begaan wordt.  Omdat het afgelegde stuk er al niet al te best meer uitzag, hebben we besloten de tocht hier af te breken en terug te keren naar Sulzstich, om van daaruit direkt naar de Rosskogelhütte te klimmen.  De weg van Sulzstich naar de hut (met eet- en drinkgelegenheid) is ongeveer van hetzelfde kaliber als het onderste stuk van de rodelbaan: een brede karrenweg die met wisselende stijging bergopvoert.  Na 30 tot 45 minuten wordt de hut bereikt.

Eventueel hadden we van daaruit dan nog door kunnen trekken naar het Rangger Köpfl, of kort onder de hut de afslag naar de Rosskogel kunnen nemen die ook naar de Krimpenbachalm leidt, maar omdat we door het afslaan naar Gfass toch wel wat tijd verloren hadden en eigenlijk al tamelijk laat aan de tocht vertrokken waren, hebben we besloten om dat niet te doen, maar op de terugweg naar wat meer Baumbartverhaaltjes te luisteren.

Letztbegehung durch den Verfasser am 30.7.2011

Ausgangspunkt dieser Tour ist die Bergstation der Peter-Anich-Bahn, einer Seilbahn mit Talstation in Oberperfuss. Man könnte auch mit dem Auto bis Stiglreith, einem Weiler nahe der Bergstation, hochfahren, aber viel Parkmöglichkeit gibt es dort nicht. Unser Plan war, von hier aus ein Stückchen in Richtung Rosskogelhütte anzusteigen, beim (im Sommer geschlossenen) Schirestaurant Sulzstich jedoch nach das Dörfchen Gfass abzubiegen, um ab dort zur Krimpenbachalm (bewirtet aber keine Einkehr) anzusteigen. Durch den Krimpenbachsattel würden wir dann zum Rangger Köpfl (der Bergstation des Schiliftes mit offenbar einer schönen Aussicht) weitergehen, um von dort aus über die Rosskogelhütte und dem Sulzstich wieder nach Stiglreith abzusteigen. Diesen Plan haben wir aber nicht durchführen können…

Beim Liftausstieg ist es, trotz einer Tafel, auf der die Wanderrouten angedeutet sind, etwas schwieriger, die richtige Richtung zu finden; am besten orientiert man sich am ersten Baumbart. Die Baumbarts sind aus umgekehrten Bäumen geschnitzte Figuren, die den Kindern auf Knopfdruck eine Geschichte erzählen. Sie säumen den Fahrweg (Winterrodelstrecke) bis zum künstlichen See kurz unterhalb der Rosskogelhütte. Dies ist auch der Weg, dem wir folgen. Etwas weiter steht ein Wegweiser nach rechts, der ein Pfad zur Hütte über die Schipiste andeutet. Einen Pfeil für die Rodelbahn (bzw. den Baumbartweg) gab es nicht, aber wir haben trotzdem dafür optiert. In wechselnder Steigung (stellenweise ziemlich steil) führt uns dieser Weg zum Sulzstich (etwa 45 Minuten, wenn man sich nicht allzu viele Baumbartgeschichten anhört). Hier haben wir den leicht abfallenden Fahrweg auf der linken Seite gewählt, der schon bald in die wenig befahrene Straße nach Gfass mündet.

Wir wendeten uns nach rechts und nach etwa 20 Minuten entlang diese wechselweise leicht ansteigende und abfallende Straße erreichten wir das kleine Bergdorf. In einer auffälligen Linkskurve (etwas hinter einer Kapelle) gibt es rechts ein Törchen. Hier fängt der Pfad zur Angeralm und weiter zur Krimpenbachalm an. Dieser Pfad befand sich nicht in optimalem Zustand. Nach etwa 50 Metern stand dann eine Tafel dar mit der Erwähnung, die Begehung dieses Pfades geschehe auf eigene Gefahr. Da der zurückgelegte Abschnitt schon nicht mehr allzu gut aussah, haben wir uns entschieden, die Tour hier abzubrechen, zum Sulzstich zurückzukehren und von dort aus direkt zur Rosskogelhütte (Einkehrmöglichkeit) anzusteigen. Der Weg vom Sulzstich zur Hütte ist desselben Typs wie der von Stiglreith zum Sulzstich: ein breiter Fahrweg der in wechselnder Steigung bergan führt. Nach 30-45 Minuten erreicht man die Hütte.

Es wäre möglich gewesen, von der Hütte noch weiter zum Rangger Köpfl anzusteigen oder kurz unterhalb der Hütte die Abzweigung zum Rosskogel, die ebenfalls zur Krimpenbachalm führt, zu wählen, aber da wir beim „Umweg“ nach Gfass immerhin etwas Zeit verloren hatten und ohnehin schon ziemlich spät losgegangen waren, haben wir den Entschluss gefasst, das nicht zu tun, sondern uns auf dem Rückweg etwas mehr Baumbartgeschichten anzuhören.

05-06-2011 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 16-09-2010

Voor deze wandeling vertrekken we op parking 2 van Stolpen, vlakbij de bushaltes aan de zogenaamde Stadtscheunen.  Eventueel is ook een vertrek vanaf parking 1 mogelijk.  Deze tocht van een halve dag (circa 14km) laat zich ook ideaal combineren met een bezoekje aan de burcht van Stolpen.

Vanaf parking 2 steken we de hoofdbaan (de Schützenhausstraße) over (opgelet: slechte zichtbaarheid!).  We volgen deze aan de rechterkant zo’n 200m richting Dresden en Bautzen, tot we rechtsaf een karrenweg kunnen nemen die naar wat volkstuintjes loopt, de Mittelweg.  Deze volgen we een stukje naar beneden, tot hij wat verderop links afdraait.  We blijven deze weg volgen tot we op de geasfalteerde Wesenitztalstraße uitkomen.  (Langs deze weg ligt parking 1; van daaruit moet je dus gewoon deze weg bergaf, van de hoofdbaan weg, om op dit punt op de route in te pikken).  We gaan min of meer rechtdoor, volgen wat verderop de baan in een rechtsbocht, en gaan aan de volgende splitsing, waar de baan links aanhoudt, opnieuw rechtdoor (wandelroutemarkering gele en groene streep).  We blijven deze quasi vlakke, deels onverharde en deels geplaveide karrenweg volgen tot we aan een splitsing niet meer rechtdoor kunnen.  Hier gaan we linksaf, dezelfde wandelwegmarkering volgend, richting Neudörfel.  Wat verderop splitst de weg opnieuw en ook hier houden we links aan, de gele streep volgend, nog steeds richting Neudörfel.  Na een kleine 300m komen we op een rustige straat, die we kort naar links volgen, tot we opnieuw rechtsaf kunnen op een eveneens met gele streep gemarkeerde karrenweg.  Tussen de velden wandelen we langs Neudörfel.  Aan een kruising met een andere karrenweg gaan we rechtdoor, zodat we in de Alte Hauptstraße van dit gehucht uitkomen.  Deze iets drukker bereden weg, die niet altijd van een trottoir voorzien is, volgen we naar rechts, richting Schönefeld, tot aan het punt in de wijk Rennersdorf waar de hoofdbaan bij een oude mijlpaal rechtsaf draait.  Wij gaan nog een stukje rechtdoor en slaan na ongeveer 300m tussen twee huizen linksaf.  Dit is opnieuw een karrenweg die gemarkeerd is met een gele streep.  Over licht glooiend terrein tussen de velden gaan we rechtdoor tot aan een kruising aan het begin van een windmolenveld, een goeie kilometer verderop.  Aan die kruising, net voor een windmolen, gaan we naar links (opgelet: hier stonden op 16-09-2010 geen wandelwegwijzers!).  Op gelijkaardig terrein blijven we deze weg, nog steeds gemarkeerd met een gele streep, volgen tot we de S159 (de Stolpener Landstraße) bereiken.  Die volgen we ongeveer 400m naar links.  Dit is zeker het minst aangename en het gevaarlijkste stuk van de route; wees voorzichtig!  Na ongeveer 400m kunnen we opnieuw rechts afslaan, een karrenspoor in (wandelwegwijzers, ditmaal met een gele bol).  We gaan een stukje door het veld, tot aan de rand van het bos.  Hier is de weg minder goed zichtbaar.  We gaan rechtsaf en volgen de (licht naar links draaiende) rand van het bos, tot we aan de hoek van het veld op de rechterkant komen.  Hier hebben we voor ons opnieuw een duidelijke en duidelijk met de gele bol als wandelweg gemarkeerde karrenweg die door een stukje bos gaat.  Wat verderop hebben we opnieuw een veld op de linkerkant, waarna we weer door een smalle bosstrook gaan om nu op de rechterkant een grote akkervlakte met modelvlieghaven te hebben.  Uiteindelijk volledig tussen de velden blijven we gewoon rechtdoor gaan tot we de Dresdner Straße bereiken.  Die steken we rechtdoor over en we volgen de nog steeds met een gele bol gemarkeerde karrenweg tussen de velden tot even in het bos.  Daar nemen we links, bij een wandelwegmarkering (nog steeds gele bol), een restant van de Bischofsweg, een weg die ooit als privéweg voor de bisschoppen van Meißen gebouwd was en vanaf hun zetel in die stad via Dresden naar de burcht van Stolpen liep.  Heden ten dage is dit een gewone openbare wandelweg.  De weg is niet overal even breed en even goed, maar is zonder noemenswaardige problemen af te leggen.  Er zijn een aantal splitsingen en kruisingen, maar wij blijven gewoon deze weg (die dit hele stuk met de intussen vertrouwde gele bol gemarkeerd is) volgen tot we vlakbij de Helmsdorfer Straße het bos verlaten.  Links voor ons hebben we nu een karrenweg tussen de velden die ons licht bergaf tot aan deze straat voert.  We steken opnieuw rechtdoor over en volgen de nu geasfalteerde (maar weinig bereden) Bischofsweg (nog steeds met gele bol gemarkeerd) tot we een landbouwbedrijf bereiken.  Langs het erf gaan we de Untere Straße van Altstadt in en die blijven we volgen tot we de hoofdstraat, de S164 (Pirnaer Landstraße) bereiken.  Wie de tocht wil inkorten, kan vanaf hier met matige steiging de markering met de blauwe bol volgen en grotendeels door de woonkernen van Altstadt en Stolpen naar het vertrekpunt terugkeren.  Wij gaan echter nog even rechtdoor, de Talstraße in (nog steeds gemarkeerd met de gele bol).  Een smal straatje dat van links komt laten we links liggen, en ook aan de volgende afslag blijven we de Talstraße (links) volgen.  Na een markante linksbocht waar het terrein wat oploopt, draaien we rechtsaf en volgen nog steeds de gele bol richting Bahnhof Stolpen en Langenwolmsdorf.  Deze geasfalteerde karrenweg voert opnieuw over glooiend terrein tussen akkers en weiden naar het gehucht Zscheppa, bij het station van Stolpen.  Aangekomen op de Bahnhofstraße gaan we naar links.  Dit is ook een minder aangenaam stuk langs een grotere weg en deels tussen bedrijven, maar hier is wel een trottoir.  De weg begint hier al op te lopen.  Bij een markante linksbocht aan het zwembad begint de slotklim terug naar het uitgangspunt.  Wij gaan rechtdoor het smalle en tamelijk steile pad richting burcht op (de Schlossberg, als wandelweg gemarkeerd met een groene en een gele streep).  Minder zwaar, maar ook minder aangenaam, is de route gewoon langs de Bahnhofstraße.  Wanneer we de eerste huizen van Stolpen bereiken, gaan we rechtsaf een iets breder (onverhard) pad op.  Je kan van hieruit ook nog een klein stukje verder klimmen en langs de burcht en/of door het centrum naar het uitgangspunt teruggaan (dit is de aangewezen optie als je van parking 1 vertrokken bent).  Het pad dat wij gekozen hebben voert langzaam dalend rechtstreeks naar parking 2 terug.

Letztbegehung durch den Verfasser am 16.9.2010

Ausgangspunkt dieser Wanderung ist Parkplatz 2 in Stolpen, an der Bushaltestelle nahe den Stadtscheunen. Gegebenenfalls böte sich auch die Möglichkeit, ab Parkplatz 1 loszugehen. Diese Halbtagestour (circa 14km) lässt sich ideal mit einer Besichtigung der Burg Stolpen kombinieren.

Ab Parkplatz 2 überqueren wir die große Landstraße (die Schützenhausstraße; Vorsicht ist geboten!) und folgen dieser an der rechten Seite in Richtung Dresden/Bautzen, bis wir nach circa 200m rechts in einen leicht ablaufenden geschotterten Fahrweg, den Mittelweg, einbiegen können. Der Weg führt zu einigen Kleingärten hinunter und wendet sich nach links. Wir folgen ihm, bis er in die geteerte Wesenitztalstraße mündet. (An dieser Straße liegt Parkplatz 1; ab dort braucht man also nur ein Stückchen diese Straße runterzugehen, weg von der Schützenhausstraße, um bei dieser Weggabelung auf die Route zu kommen.) Wir gehen mehr oder weniger geradeaus, folgen der Straße in einer Rechtskurve, und gehen bei der nächsten Weggabelung, an der die Straße nach links führt, erneut geradeaus (Wanderwegmarkierung: gelber und grüner Strich). Diesem fast ebenen, teilweise geschotterten und teilweise bepflasterten Fahrweg geht es entlang bis wir nicht mehr geradeaus weitergehen können. Hier biegen wir links ab und folgen derselben Markierung in Richtung Neudörfel. Etwas weiter gabelt sich der Weg erneut, und auch hier halten wir uns links, dem gelben Strich folgend, weiterhin nach Neudörfel. Nach knapp 300m erreichen wir eine nur wenig befahrene Straße, der wir kurz nach links folgen, bis wir etwas weiter wieder rechts abbiegen können (dieser Fahrweg ist ebenfalls mit einem gelben Strich markiert). Durch Gefilde geht es jetzt an einigen Häusern von Neudörfel vorbei. An einer Kreuzung mit einem anderen Fahrweg gehen wir geradeaus und folgen dem Weg bis wir in die Alte Hauptstraße dieses Weilers kommen. Wir gehen nach rechts und gehen dieser etwas stärker befahrenen Straße (die nicht durchgehend durch einen Bürgersteig gesäumt ist) entlang in Richtung Schönefeld, bis zur Weggabelung im Viertel Rennersdorf wo die Hauptfahrstraße bei einem alten Meilenstein nach rechts dreht. Wir gehen noch etwas weiter geradeaus und wählen nach circa 300m einen Fahrweg, der zwischen zwei Häusern auf der linken Seite anfängt. Dies ist erneut ein mit einem gelben Strich als Wanderweg markierten geschotterten Fahrweg. Über leicht hügeliges Gelände führt dieser Weg zwischen Feldern zu einer Kreuzung bei einem Windmühlenfeld, die wir nach etwa 1km erreichen. An dieser Kreuzung, kurz vor einer Windmühle, wenden wir uns nach links (Achtung: am 16.9.2010 standen hier keine Wegweiser!). Über ähnliches Gelände führt uns dieser Fahrweg, der ebenfalls mit einem gelben Strich markiert ist, zur S159 (Stolpener Landstraße). Dort halten wir uns links und gehen ihr circa 400m entlang. Dies ist zweifelsohne der unangenehmste und gefährlichste Abschnitt der Tour; Vorsicht ist geboten! Nach etwa 400m können wir bei Wegweisern (diesmal mit gelbem Kreis) rechts in eine Karrenspur einbiegen. Wir gehen ein Stückchen durchs Feld, bis zum Waldrand. Hier ist der Weg weniger gut ersichtlich. Wir wenden uns nach rechts und folgen dem  (leicht nach links drehenden) Waldrand bis wir in einer Ecke des Feldes auf der rechten Seite enden. Hier haben wir vor uns wieder der deutlich ersichtliche und deutlich mit gelbem Kreis als Wanderweg markierte Fahrweg, der in den Wald hineinführt. Etwas weiter lichtet sich der Wald auf der linken Seite wieder und geht in Gefilde über, und kurz danach führt uns der Weg wieder kurz in den Wald hinein, bis wir auf der rechten Seite erneut Felder und ein Modellflugplatz haben. Wir gehen weiter geradeaus und erreichen die Dresdner Straße. Diese überqueren wir und wir folgen dem immer noch mit gelbem Kreis markierten Fahrweg durchs Gefilde und kurz in den Wald hinein. Dort wenden wir uns bei einer Wanderwegmarkierung (immer noch der gelbe Kreis) nach links und nehmen den Bischofsweg, ein Überbleibsel einer Art Straße, die die Bischöfe von Meißen als Privatweg zwischen ihrem Sitz in Meißen und der Stolpener Burg haben bauen lassen. Heutzutage ist es ein einfacher und öffentlicher Wanderweg. Der Weg ist nicht überall gleich breit und in gleich gutem Zustand, aber er ist ohne Probleme zu bewältigen. Es gibt einige Weggabelungen und Kreuzungen, aber wir folgen diesem (mit dem inzwischen vertrauten gelben Kreis markierten) Weg, bis wir nahe der Helmsdorfer Straße den Wald verlassen. Links vor uns liegt ein Fahrweg der uns, leicht abfallend, durchs Gefilde zur Straße führt. Wir überqueren auch diese Straße geradeaus und folgen dem jetzt geteerten (aber wenig befahrenen) Bischofsweg, der immer noch mit gelbem Kreis markiert ist, bis wir eine Landwirtschaft erreichen. Am Hof entlang geht es in die Untere Straße von Altstadt hinein, und dieser folgen wir, bis die S164 (Pirnaer Landstraße) erreicht wird. Wer die Tour etwas kürzen will, kann ab hier mit mäßiger Steigung, der Markierung mit blauem Kreis folgend, hauptsächlich durch die Ortskerne von Altstadt und Stolpen zum Ausgangspunkt zurückkehren. Wir gehen noch kurz geradeaus, in die Talstraße hinein (immer noch mit dem gelben Kreis als Markierung). Eine engere Straße, die von links herunterkommt, lassen wir links liegen, und auch bei der nächsten Weggabelung folgen wir der Talstraße (links). Nach einer auffälligen Linkskurve, an der das Gelände leicht ansteigt, wenden wir uns nach rechts und folgen immer noch dem gelben Kreis in Richtung Bahnhof Stolpen und Langenwolmsdorf. Dieser geteerte Fahrweg führt zwischen Feldern und Wiesen zum Weiler Zcheppa mit dem Stolpener Bahnhof. Wir gehen weiter zur Bahnhofstraße und biegen links ab. Dies ist ein unangenehmerer Teil entlang einer größeren Straße und zum Teil an Betrieben entlang, aber hier gibt es schon einen Bürgersteig. Der Weg steigt hier schon leicht an. Bei einer auffälligen Linkskurve am Schwimmbad fängt der Schlussanstieg zum Ausgangspunkt an. Wir gehen geradeaus und nehmen den schmalen und steileren Pfad zur Burg hinauf (den Schlossberg, als Wanderweg mit einem gelben und einem grünen Strich markiert). Leichter, dafür jedoch unangenehmer, ist die Route an der Bahnhofstraße entlang hoch. Wenn wir die ersten Häuser von Stolpen erreichen, wenden wir uns nach rechts, in einen etwas breiteren, geschotterten Pfad hinein. Man kann ab hier auch ein Stückchen weiter ansteigen und durch den Ort, eventuell an der Burg vorbei, zum Ausgangspunkt zurückgehen (dies ist die angemessenere Möglichkeit, wenn man am Parkplatz 1 losgelegt hat). Der Pfad, den wir gewählt haben, führt leicht abfallend direkt zum Parkplatz 2 zurück.

02-02-2011 om 00:00 geschreven door steven  

Laatst afgelegd op 14-09-2010

Het vertrekpunt van deze wandeling is het dorpspleintje in Groß Wasserburg, waar de L71 een markante bocht maakt aan de afslag naar Köthen, vlakbij de bushalte.  Wie met de auto komt, kan die achterlaten op de kleine wandelparking aan de westrand van het dorp, bij de hoek van de Dorfstraße (let op: tweederde van het dorp heet zo) en de Kleiner Grund.  Vanaf het pleintje wandelen we over het trottoir langs de L71 een stukje richting Krausnick, tot aan het kerkhof.  Net voor het kerkhof gaan we rechtsaf (hier staat een wegwijzer voor de wandel- en fietsweg naar Krausnick).  We gaan dit straatje ten einde en komen op een aardeweg terecht (een karrenweg met vlak daarnaast een pad).  Dit volgen we het bos in, en na pakweg 200 meter volgen we dit spoor naar links.  Hier staat geen wandelwegwijzer, wel een oude stenen paal waarvan het opschrift niet meer goed leesbaar is (volgens de informatie staat hij hier al uit de tijd van Pruisen), en er is een pijl naar Krausnick op een boom geschilderd.  De juiste weg is ook herkenbaar aan het vermelde parallel lopende pad.  Zo wandelen we door bos en velden een goede drie kwartier min of meer evenwijdig met de L71, meestal vlak (soms licht op- of aflopend) naar Krausnick, waar we in de Alte Wasserburgerstraße uitkomen.  Deze gaan we ten einde, tot we weer op de L71 (Hauptstraße) uitkomen, en die volgen we een klein stukje dorpinwaarts.  We nemen meteen weer de eerste straat rechts, de Köthener Straße, waar een wegwijzer naar de uitkijktoren op de Wehlaberg staat.  Vanaf Krausnick duurt de klim naar de toren ongeveer een uur.  We gaan de Köthener Straße bergopwaarts en gaan boven de velden in.  De geasfalteerde weg gaat hier terug over in een onverharde karrenweg.  Wat verder gaan we terug het bos in.  We blijven deze weg, die met wisselende maar nooit echt steile stijging oploopt, volgen tot we na ruim een half uur aan een splitsing komen waar de weg naar rechts naar Groß Wasserburg loopt en de weg naar links richting Köthen.  Een beetje verscholen aan de rechterkant, apart van de andere wegwijzers, staat hier ook een pijl naar de uitkijktoren.  We volgen die pijl en gaan linksaf richting Köthen, verder bergopwaarts. Bij de eerstvolgende splitsing houden we, de markering volgend, links aan.  Wat verder zien we op de rechterkant een eerste uitkijktoren staan, vlak naast een zendmast.  Dit is niet onze bestemming, maar een waaktoren die bij droogte gebruikt wordt om bosbranden te detecteren. Wij volgen de karrenweg in een grote rechtsbocht om die toren heen en dalen een stukje terug af, tot we aan een houten wegwijzer komen die ons naar de uitkijktoren leidt.  We gaan hier rechtsaf en kort daarna weer naar links bergop, zodat we recht op de vrij toegankelijke toren (die bij helder weer een mooi uitzicht biedt) toelopen.  De terugweg van de toren naar Groß Wasserburg duurt zo’n drie kwartier.  We volgen terug de heenweg voorbij aan de waaktoren tot aan de splitsing waar we van rechts gekomen zijn.  Hier volgen we nu de linkerweg (de wegwijzer naar Groß Wasserburg), eveneens een karrenweg, hoofdzakelijk licht dalend maar met ook een stukje tegenstijging tot we aan de wandelparking in de Dorfstraße uitkomen.  Om terug te keren naar het vertrekpunt gaan we nog een stukje rechtdoor en slaan aan het eind van de straat rechtsaf, waarna we meteen weer het pleintje bereiken.

30-10-2010 om 00:00 geschreven door steven