Gisteren.
'Aachh, nonkel Vroum. En, hebt ge hem gekocht?' Copain zijn zoon noemt me enkel nonkel als èm iets moet hebben van me. De gluiperd. ' Ne Jupiler vo de rallymannen, patron' Nu trakteert hij nog ook. De treitzak. Hij zal van een koele reis terugkomen.
Rond vijven waren we terug in de heimat. In de café, dus. De Capri gaan bekijken. Dat was het oorspronkelijke idéé. Hebben we gedaan ook. Na een aantal pitstops. Mooie auto. Van buiten. Maar motor vast. Muurvast. En van binnen, leeg. Zoals de bovenkamer van copain's zoontje. Ik heb de verkoper mijn telefoonnummer gegeven. Ben er toch een beetje zot van.
'En nonkel, nu ge nog altijd niks hebt voor jezelf, zou je een aankomend talent zoals ik geen beetje helpen?' Om zo een volzin in één keer uit te spreken moet hij hard getraind hebben, de puistekop. Ik gebaarde van piekens en liet hem de uitleg doen over zijn mank karretje dat hij gekocht heeft. Toen hij gedaan had zei ik dat hij hem morgen maar een keer moest naar mijn garagetje brengen. 'Ik ga er wel eens naar kijken.' Mijne maat zijn bakkes viel open. Op die van zijn zoon verscheen een brede smile. Zo van ' ziet ge wel.'
Geen van beiden hadden de grijns op mijn smoel gezien. Kon niet ook. Zoals die clown die Dakar rijdt, zingt. Hij zat vanbinnen.
|