Wat ik met 'lot' bedoel? In ieder geval de kans op een tragedie. De determinante buitenwereld, de stigmatisering, die ons leven absurd maakt en het op gewelddadige wijze in een door totalitarisme beheerste situatie brengt, doet die kans teniet. Als we alleen de werkelijkheid van de ons opgelegde determinanten beleven, en niet de verplichtingen die uit onze eigen - betrekkelijke - vrijheid voortvloeien, ontstaat de toestand waarin men niet door het lot wordt bepaald, de toestand van lotloosheid. Imre Kértesz
Contextuele therapie: dynamisch verband tussen persoon en zijn of haar belangrijke relaties.
Veelzijdig gerichte partijdigheid (multidirected partiality) = het aan de kant kunnen staan van de belangen van ieder afzonderlijk, te allen tijde de richtlijn van de contextuele therapie.
Nagy onderscheidt vier dimensies in de relationele werkelijkheid van iedere persoon:
1.dimensie van de feiten: gebaseerd op de invloed die uitgaat van bv genetische wortels, lichamelijke gesteldheid, erfelijke eigenschappen, belangrijke gebeurtenissen als scheiding, adoptie, invaliditeit, werkeloosheid
2.dimensie van de psychologie: basale behoeften, afweermechanismen, fantasieen, dromen etc., gebaseerd op de beschrijving van wat zich in een individu afspeelt aan behoeften en motivaties
3.dimensie van de transacties: patronen van waarneembaar gedrag en communicatie tussen personen. Structuren, subsystemen, regels, rolverdeling etc.
4.dimensie van de relationele ethiek: rechtvaardigheid van de relatie, balans van verworven verdiensten. Loyaliteit, betrouwbaarheid en gerichtigde aanspraken. Hier wordt een verbinding gelegd tussen invloed van vorige generaties en wijze waarop het individu deze gebruikt en de daaruit voortkomende invloed op komende generaties.
Deze laatste dimensie is volgens Nagy de belangrijkste.
1. Een inleidend gesprek
Beinvloeding:
·tijdens studie aan univarisiteit (Boedapest, 1945) beinvloed door Kalman Gyarfas, georienteerd op relaties tussen mensen. Heeft onder zijn leiding gewerkt in het staatspsychiatrisch instituut van Illinois.
·Martin Buber, de dialoog dat het fundament vormt van alle menselijke relaties, de relatie is onmisbaar voor het individuele zelf. Nagy gelooft dat succes in therapie uiteindelijk afhangt van het opwekken en in gang zetten van een werkelijke dialoog, waarin de persoon als individu betrokken is. Benadering van Nagy gaat verder: intergenerationele relaties in het kader van de dialoog, komt bij Buber niet voor. Nagy is meer door Buber beinvloed dan door welke ander persoon ook.
·Freud, psychodynamisch denkkader en vele varianten hierop zoals de object-relatie theorie van Fairbairn.
In 1958 introduceerde Nagy na een tijdlang intensieve individuele therapie gedaan te hebben, in alle gevallen gezinstherapie, hij was ervan overtuigd dat het een meer effectieve methode van behandelen was en minder kostbaar. Dit op grond van ervaringen en van in de loop der tijd gegroeide overtuigingen.
In het therapeutisch contract werd het gezin als geheel beschouwd en gezien, de therapie beinvloedt ook andere levens dan alleen dat van de client. Gaat hierin dus verder dan de systeemtheorie, het is een verdieping hiervan.
Nagy ziet het individu ook als een systeemniveau, het ik is een totaliteit (existentieel en psychologisch).
Relaties bestaan uit meervoudige individuele velden,.
Dus er is:
·enkelvoudig individueel perspectief
·systeem-perspectief
·meervoudig individueel perspectief
Ethiek = rechtvaardigheid, overstijgt het niveau van macht, de verwachting van gelijkwaardige terugbetaling als basis voor betrouwbare relatie. Is van toepassing in relatie waarin betrokkenen op voet van gelijkheid staan.
Assymetrische relatie= waar de een afhankelijk is van de ander, ouder/kind, kind/zieke ouder.Geen gelijkwaardigheid in terugbetaling maar de ethiek bepaalt de relatie hier, het zorg dragen voor.
in gezinsrelaties is het van essentieel belang aan te geven wat de ethiek is van de assymetrische relaties zodat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen bv zakelijke relaties en relatie tussen gelijkwaardige personen.
Waarden-renaissance= het verdienen van gerechtigde aanspraken (entitlement) en de betekenis hiervan voor alle menselijke verhoudingen binnen een groep.
3 alternatieven:
1.egocentriciteit
2.nobel altruisme (zichzelf ontkennend)
3.winst voor jezelf via een werkelijk zorgdragen voor een ander, dient het belang van de persoon zelf => motiverende kracht
Nagy beschouwt het denkbeeld van rechtvaardigheid als de stuwkracht van relaties.
Rechtvaardigheid, loyaliteit en vertrouwen staan in nauw verband met elkaar; de betrouwbare persoon heeft recht verworven (entitlement) in de relatie => recht op loyaliteit en geeft tegelijkertijd zelf zorg aan zijn ouders omdat zij dat recht verworven hebben, loyaliteit aan hen omdat ze in het verleden veel voor hem hebben gedaan.
2. Loyaliteit
Het gaat hier om een zijns loyaliteit, de wortels hiervan gaan terug tot existentiele, assymmetrische ouder-kind banden. Door geboorte is ieder mens in een niet te ontkennen, onomkeerbare verhouding met zijn ouders gekomen. Basis ligt in erfelijke verwantschap, het gezamenlijk hebben van erfgoed van verworvenheden en lasten van vorige generaties en de verwachtingen en ongeschreven wetten binnen familieverbanden.
Dit alles vormt een onvervangbare band tussen mensen, bestand tegen fysieke en geografische scheiding maar is ook bepalend voor mate waarin nakomelingen zich vrij kunnen voelen andere relaties aan te gaan die buiten die sfeer liggen.
Mensen blijven loyaal aan het oorspronkelijke gezin. Primaire loyaliteitsband tussen ouder en kind (beschikbaar zijn en in staat zijn te kunnen geven) is van invloed op de houding ten opzicht van de wereld buiten gezin van herkomst.
Loyaliteit is de fundamentele kracht bij de vorming van het individu.
Loyaliteit is fundamenteel gebonden aan het feit dat ieder mens uit zijn ouders is ontstaan en voor de ouders, dat er kinderen zijn die uit hen geboren zijn. In deze relatie begint de mens als een totaal afhankelijk wezen.
Existentiele verplichting aan moeder (zwangerschap + geboorte), vader heeft in dit opzicht een achterstand.
Loyaliteit komt tot uitdrukking in relationeel-ethische context.
Verticale loyaliteit: tussen elkaar opvolgende generaties, onomkeerbare relatie ouder-kind.
Horizontale loyaliteit: tussen alle overige relaties (broers, zussen, vrienden, relaties), hier staan de betrokkenen op voet van gelijkheid waarbij wederzijdse verplichtingen en rechten ontstaan. Zijn niet onomkeerbaar, kunnen worden verbroken.
Als verticale en horizontale loyaliteit elkaar kruisen: keuze, bewust of onbewust kiezen voor een bepaalde relatie (bv ouders of partner) => prioriteitskeuze.
Loyaliteit vindt hier plaats op grond van wederzijdse rechtvaardigheid van de relatie, niet op basis van machtsverhouding maar door daarin verworven verdiensten.
Bewegende balans: verticale en horizontale loyaliteitslijnen zullen elkaar blijven kruisen. Nieuwe relaties die men kiest brengen ook nieuwe verwachtingen en verplichtingen. Het aangaan van een relatie kent twee verticale en horizontale loyaliteiten. => zoeken naar evenwicht om openlijk loyaal te kunnen zijn.
Verticale lijnen kunnen hierbij vrijwel niet worden verbroken, vermeden, ontkend of beschadigd, dit beschadigt de nieuwe relaties ernstig.
Loyaliteitsconflicten: als men niet openlijk loyaal kan zijn aan de oorsprong kan hierdoor een levenbenemende situatie ontstaan (bv gevolg: verlating van de partner).
Onzichtbare loyaliteitenontstaan wanneer men niet openlijk loyaal mag zijn naar de oorsprong. Deze zijn beklemmend en beïnvloeden de gekozen relatie.
Het loslaten van exclusiviteit van het gezin van herkomst en het opbouwen van relaties, vriendschappen en huwelijken, vereist een basisvertrouwen van waaruit nieuwe rechten, verwachtingen en verplichtingen vorm kunnen aannemen.
In sommige gezinnen is iedere beweging naar autonomie van het kind een deloyaliteit.
Incest en loyaliteit. Parentificatie. Van groot belang loyaliteit van client te respecteren.
Grootboek: de balans van rechtvaardigheid door de generaties heen. Iedere generatie geeft aan de volgende generatie door wat van de vorige werd ontvangen. Proces omvat altijd 3 generaties. Wanneer grootouders nog iets hebben uit te zoeken met hun kinderen, worden dus ook de kleinkinderen hierin betrokken => cirkel van destructieve acties, kan alleen verbroken worden wanneer de verbindende wegen worden gezocht.
Huwelijk en loyaliteit
Conflicten tussen partners kunnen vaak gaan om verborgen loyaliteiten naar de ouders. Belangrijk is om de loyaliteiten duidelijk te krijgen. Relatie heeft de meeste kans van slagen als loyaliteiten van de ander worden gerespecteerd.
Gespleten loyaliteitontstaat als ouders aan een kind eisen stellen die in conflict met elkaar zijn en waarbij het kind alleen loyaal kan zijn aan 1 ouder ten koste van loyaliteit naar de andere ouder. Bv als moeder en haar ouders zich richten tegen vader en zijn ouders. Het kind kan niet oplossen wie het moet kiezen. Bij een cliënt met gespleten loyaliteit moet gezocht worden naar de moment waarop ouders wel een eenheid vormden, of wanneer het kind daartoe bijdroeg.
Legaat (legacy) = de wijze waarop ieder individu alle geërfde feiten, verworvenheden en lasten voor zichzelf in het levensplan integreert en daarmee een schakel vormt naar de komende generaties.
3. Het volste recht
Betrouwbaarheid
Verdiend Vertrouwen
zijn de hoekstenen voor de contextuele therapie.
Aanspraak maken op een verdienste is mogelijk wanneer een faire balans ontstaat door de eigen belangen in het oog te houden en tegelijkertijd oog te hebben voor de belangen van de ander. Van daaruit kan men recht ontwikkelen op erkenning van de ander = entitlement
Het proces van het verwerven van recht slaat een brug tussen egoisme (ik) en altruisme (de ander).
Belangentegenstellingen in gezinnen (relaties) zijn onvermijdelijk.
Als men rekening houdt met de belangen van de partner, is men ook gerechtigd om zorg en erkenning van de ander te ontvangen. In symmetrische, horizontale relaties wordt de balans verstoord als de een investeert en de ander neemt.
In assymetrische, verticale relaties (ouder-kind) is het balans nooit in evenwicht. Het aanspraak kunnen maken op zorg en geven van zorg, kruisen elkaar op de stijgende en dalende levenslijn van kind en ouder.
Natuurrecht / inherent rechtis het recht van bv het pasgeboren kind dat niet kan overleven zonder de zorg van ouders terwijl er niets kan worden terugverwacht.
Een pasgeboren kind heeft een natuurlijk vertrouwen, ook als de moeder dit niet verdiend. Door het vertrouwen van het kind te respecteren en ervoor te gaan zorgen, ontstaat er verdiend vertrouwen, dankzij het kind.
De mate waarin de zorg wordt gegeven of ontvangen moet in overeenstemming zijn met de assymetrie van de relatie. Als ouders zich als kind gedragen en teveel zorg van kinderen vragen en te weinig teruggeven => parentificatie.
Gerechtigde aanspraakis gekoppeld aan ons levenslot. Onrechtvaardige levensomstandigheden maken iemand gerechtigd om aanpraak te maken zonder er een verdienste tegenover te hoeven stellen.
Recht op wrok / destructievan het kind dat natuurrecht niet vervuld ziet. Men gaat de mogelijkheid missen om nog vertrouwen te verdienen => roulerende rekening aan het onjuiste adres, niet degene die het kind kwaad hebben gedaan, maar bv de partner krijgt de rekening.
5. de toekenning in de praktijk
Bij het toepassen van de theorie van Nagy gaat het om 3 aspecten:
1.inzicht in de theorie
2.een persoonlijk ervaren van draagwijdte van de begrippen
"In de Mardis de Dar-es-salam van Louis Massignon, staan enkele ontroerende bladzijden: over de woestijn, de tranen van Hagar, de Moslims, de "point vierge" van de geest, het middelpunt van ons niets-zijn, waar wij, ogenschijnlijk in wanhoop, God vinden en geheel in Zijn barmhartigheid worden opgenomen."
"Mijn eenzaamheid is niet van mij alleen, want ik zie nu hoezeer zij ook anderen toebehoort - en dat ik ervoor verantwoordelijk ben, en niet enkel voor mijzelf maar ook voor de anderen. Omdat ik me één voel met hen, ben ik aan hen verplicht alléén te zijn en wanneer ik alléén ben, dan zijn zij niet "zij" maar mijn eigen zelf. Daar zijn geen vreemden!Het was alsof ik plots de geheime schoonheid van hun harten zag, de diepten van hun hart,
waar noch begeerte noch zelfkennis kunnen doordringen, de kern van hun wezen, de persoon die ieder in Gods ogen is.Als zij zich maar konden zien zoals zij werkelijk zijn.Als zij elkander maar altijd zo konden zien! Daar zou geen oorlog meer zijn, geen haat, geen wreedheid, geen hebzucht... Ik vermoed dat het grote probleem zou zijn dat we neervallen en elk-ander vereren. Dit kan echter niet worden gezien, enkel geloofd en "begrepen" door een bijzondere gave.
Hier komt de uitdrukking le point vierge (ik kan dit niet vertalen) weer te pas. In de diepste kern van ons wezen is er een punt van niets-zijn, waar zonde en illusie niet zijn doorgedrongen, een kern van loutere waarheid, een vonk die geheel God toebehoort, die nooit tot onze beschikking is, van waaruit God over onze levens beschikt, en die niet toegankelijk is voor de spelingen van onze geest of de brutaliteit van onze wil. Die kleine kern van niets-zijn en volstrekte armoede is de zuivere glorie van God in ons. Het is, om zo te zeggen, Zijn Naam die in ons is geschreven, als onze armoede, onze behoeftigheid, onze afhankelijkheid, ons kindschap. Het is als een loutere diamant die schittert met het onzichtbare licht uit de hemel. Het is in iedereen aanwezig en als wij het konden zien, wij zouden die biljoenen lichtpunten zien die samenkomen in de uitstraling en de schittering van een zon, die al de duisternis en de wreedheid van het leven volkomen zal doen verdwijnen... Ik kan daar geen programma voor opstellen. Het is een gave. Maar de poort van de hemel staat overal open."
Thomas Merton, in Oplettende toeschouwer, blz. 178-179 en 186-187 Mij bezorgd per email door Karel Van Thillo.
Ik weet niet waar ik heen ga. Ik ken de weg niet die voor me ligt. Ik kan niet met zekerheid zeggen waar hij zal eindigen. Ook ken ik mezelf niet echt, en als ik denk dat ik Uw wil volg, dan betekent dit nog niet dat ik dat ook werkelijk doe. Maar ik geloof dat het verlangen om U te behagen U in feite ook behaagt. En ik hoop in dat verlangen te leven bij alles wat ik doe. Ik hoop nooit iets te doen zonder dat verlangen. Als ik dit doe dan weet ik dat U mij zult leiden langs het rechte pad, hoewel ik er misschien niets van begrijp. Daarom zal ik altijd op U vertrouwen, ook al lijk ik verloren en in de schaduw van de dood. Ik zal niet bang zijn want U bent steeds bij mij, en U zult mij nooit aan mijn lot overlaten om mijn gevaren alleen te doorstaan.
Isaac de Syriër - Dwing jezelf om je naaste te bewonderen
Dwing jezelf om je naaste te bewonderen, wanneer je hem ontmoet. Kus zijn handen en zijn voeten en warm je hart met liefde tot hem.Doe dit op vrome wijze.Neem telkens en telkens weer zijn handen en leg ze op je ogen, streel ze met diepe eerbied.Schrijf zijn persoon schone eigenschappen toe, die hij niet bezit.Wanneer hij afwezig is, spreek op voorname wijze over hem en geef hem eervolle benamingen.Door zo te handelen, bind je hem aan de wens tot het schone en het goede. Hij zal een zekere beschaming voelen dat hij de naam die je hem toeschrijft, niet verdient.Je zult zaad van uitmuntende daden in hem uitstrooien.In jezelf zul je vreedzame en ootmoedige neigingen ontdekken en je zult bevrijd worden van velerlei ernstige twisten tegen welke anderen zich beschutten door harde arbeid.
Mary Elisabeth Frye - Do not stand at my grave and weep
Do not stand at my grave and weep,
I am not there, I do not sleep.
I am in a thousand winds that blow,
I am the softly falling snow.
I am the gentle showers of rain,
I am the fields of ripening grain.
I am in the morning hush,
I am in the graceful rush
Of beautiful birds in circling flight,
I am the starshine of the night.
I am in the flowers that bloom,
I am in a quiet room.
I am in the birds that sing,
I am in each lovely thing.
Do not stand at my grave and cry,
I am not there. I do not die.
Mary Elisabeth Frye
Do not stand at my grave and weep is a poem , written by Mary Elizabeth Frye . Although of disputed origin until later in her life, Mary Frye's authorship was confirmed in 1998 after research by Abigail Van Buren , a newspaper columnist.
Arundhati Roy - Dat je mag beminnen en bemind worden
Dat je mag beminnen en bemind worden dat je nooit je eigen kleinheid vergeet dat je nooit het onuitsprekelijke geweld gewoon wordt en de grove ongelijkheid van het leven rondom jou.
Dat je vreugde zoekt, ook op de droevigste plaatsen, schoonheid nastreeft tot in het graf.
Dat je nooit het ingewikkelde vereenvoudigt of het eenvoudige ingewikkeld maakt.
Dat je kracht respecteert, nooit macht en boven alles: dat je kijkt, probeert en begijpt dat je nooit wegkijkt.
Het oude testament vertelt het verhaal van Mozes. Hij bevrijdt de Israëlieten uit Egypte en leidt hen naar het beloofde land. Op die tocht door de Sinaïwoestijn ontvangt hij op de top van de berg Horeb tien "woorden" van de Heer. Die woorden kennen wij als de tien geboden.
"U zult geen echtbreuk plegen" is het veelbesproken zesde gebod (Ex 20,14). Oudere mensen zullen het zich herinneren als: "doe nooit wat onkuisheid is". Jan De Roeck in 'Als oud en nieuw samenklinken, deel 1, Chirojeugd Vlaanderen 1986 heeft het op de volgende manier hertaald:
Verbreek niet de band met de ander. Blijf niet steken in wantrouwen en zelfbeklag, maar groei in trouw en wederzijds begrijpen.
Als je in je hart wilt bidden en het lukt je niet, bid dan maar hardop met bekende woorden, en houd je aandacht bij wat je zegt. De Heer zal je langzaam maar zeker ook het geschenk van het innerlijk gebed geven, en dan zul je in staat zijn om geconcentreerd te bidden zonder af te dwalen.
Ik wou wel eens weten, wat erger is: honderd maal door negerpiraten te worden verkracht, een bil afgesneden te worden, stokslagen te ontvangen van de Bulgaren, in een auto-da-fé gegeseld en opgehangen te worden, op de snijtafel te belanden, op de galeien te roeien, kortom, alle ellende die wij allen beleefd hebben te doorstaan of wel hier de hele dag te blijven nietsdoen.
Uit Candide of het optimisme (1759) van Voltaire
Een autodafe (uit het Portugees: auto da fe, 'daad van geloof' daad van vertrouwen) . is een ritueel van penitentie van de door de inquisitie veroordeelde ketters en afvalligen (andersdenkenden). Het autodafe bestond uit een katholieke mis, een gebed, de openbare processie van diegenen die schuldig waren bevonden en het voorlezen van hun straf. Het ritueel vond altijd plaats in het openbaar, en duurde enkele uren. Kunstwerken over de autodafe wekken vaak de suggestie dat er marteling en verbranding aan te pas kwamen, maar in werkelijkheid gebeurde dit niet tijdens een autodafe. Het autodafe was namelijk een religieus ritueel. Marteling vond niet meer plaats na de rechtszaak, en executies stonden altijd los van het autodafe.
Ga niet naar anderen als dàt leed u slaat dat de mens kromt, of als een wig hem splijt; ga niet naar anderen: raak uw kracht niet kwijt, die harde kern waarmee ge het bestaat, En houdt uw huis in stand, gelijk altijd.
Ga niet naar anderen: hun blik verraadt weigering te beseffen wat er is. Straks woelt hùn onrust om in uw gemis. Mijd hun bedisselen, hun ergernis dat ge u blijkbaar nièt gezeggen laat.
Zoek het bij een goed vriend, u toegewijd, een die u niets verwijt niets vraagt niets raadt maar u verdraagt met uw beschreid gelaat. Die, zèlf zwijgzaam, u kent voor wie gij zijt, en merkt dat het, nog bevend, berg-op gaat.
T.S. ELIOT, De Four Quartets, vertaald door Herman Servotte 1
Hier is een oord van onbehagen Tijd voor en tijd na In een vaal licht : noch daglicht Dat vorm bekleedt met heldere roerloosheid Schaduw verandert in voorbijgaande schoonheid Trage wenteling die doet geloven aan bestendigheid Noch duisternis die de ziel zuivert Het zinnelijke ontledigt door ontbering En het hart reinigt van het tijdelijke Volheid noch leegte. Enkel een flikkering Over de gespannen door de tijd bezeten gezichten In verstrooidheid verstrooid door verstrooidheid Gevuld met waan en leeg aan betekenis Opgezwollen lusteloosheid zonder concentratie Mensen en snippers van papier, wervelend in de koude wind Die blaast voor en na de tijd Wind in en uit ongezonde longen Tijd voor en tijd na Oprisping van ongezonde zielen In de vergane lucht, de slome Gedreven door de wind die vaagt over de sombere heuvels Londen, Hampstead en Clerkenwell, Campden en Putney Highate, Pimrose en Ludgate. Niet hier Niet hier de duisternis, in deze tjirpende wereld. Daal dieper af, daal enkel af In de wereld van voortdurende eenzaamheid Wereld niet wereld, maar dat wat niet wereld is Innerlijke duisternis, ontbering En vervreemding van alle bezit Ontluistering van de wereld van de zinnen Ontlediging van de wereld van de verbeelding Onvermogen van de wereld van de geest Dit is de ene weg, en de andere Is dezelfde, niet in beweging maar in onthouding van beweging ; terwijl de wereld beweegt In begeerlijkheid ; op zijn metalen wegen Van verleden en toekomst
T.S. ELIOT, De Four Quartets, vertaald door Herman Servotte, Antwerpen-Amsterdam, 1974, p. 56-58 (Burnt Norton, III)
Monastieke spiritualiteit - deel 2 - de geloften en het gebed
Monastieke spiritualiteit
Deze namiddag wil ik met jullie stilstaan rond twee pijlers van monastieke spiritualiteit: de geloften en het gebed.
De drie monastieke geloften
Misschien eerst iets over de drie monastieke geloften: de stabilitas, de conversio morum en de obedientia. Stabilitas is de gelofte van stabiliteit. De tweede gelofte, de conversio morum, betekent: ommekeer van leven. De derde, de obedientia, is de gelofte van gehoorzaamheid. Deze drie geloften vormen geen eindpunt in de opleiding tot monnik. Ze verwoorden een levensprogramma. Benedictus gaat er immers van uit dat we als mens nooit af zijn. Volgens hem moeten we ons hele leven dagelijks aan onszelf blijven werken. Voor hem is liefde zeker een werkwoord! Kunnen die geloften ook ons, leken, inspireren om dagelijks aan onszelf te werken? Dat wil ik met jullie van dichterbij bekijken.
Maar eerst wil ik er jullie op wijzen hoe Benedictus zich ook hier een meester toont in het stellen van paradoxen. Het kwam deze morgen al aan bod, bij de inleiding op de Regel: Benedictus weet schijnbare tegenstellingen soepel te combineren. Dit blijkt ook bij de geloften. Om als mens te groeien, zegt hij, moet je bereid zijn tot stabiliteit én tot verandering. Een schitterende paradox! Benedictijns leven is stilstaan én bewegen. De eerste gelofte, de stabilitas, verwijst naar stabiliteit, en stabiliteit betekent: stilstaan, niet proberen te ontsnappen aan de realiteit van het heden, niet vluchten voor jezelf, niet weglopen. Maar dit betekent niet dat je een zoutzuil moet worden, zoals de vrouw van Lot. Integendeel. De tweede gelofte, de conversio morum, verwijst naar ommekeer van leven. En ommekeer, zegt Esther de Waal, betekent: je hele leven blijven veranderen, openstaan voor nieuwe zaken, risicos durven nemen, loslaten.
stabilitas
Eerst iets over de eerste gelofte, die van de stabilitas. Stabiliteit betekent voor de monnik: bij je gemeenschap blijven en niet weglopen van de monastieke context waarvoor je gekozen hebt. Benedictus begreep heel goed dat dit een essentiële voorwaarde is voor een leefbaar gemeenschapsleven. Samenleven lukt niet als mensen zich een beetje verbinden, maar de optie open willen houden weg te kunnen als het blijkt tegen te vallen.
Benedictijnse spiritualiteit gaat er dus van uit dat je ergens geplant moet zijn om te kunnen groeien, en dat het er om gaat te groeien waar je geplant bent, in deze situatie, in dit gezin, op dat werk, en niet ergens anders! Niet weglopen is haar motto. Ook niet bij pijn en teleurstellingen die in elke vorm van samenleven en samenwerken onvermijdelijk zijn. Ook niet als die ander of anderen minder mooi, saaier dan eerst, moeilijker dan gedacht, enz. blijken te zijn. De gelofte van stabiliteit verwijst naar een levenshouding van: niet proberen te ontsnappen aan de realiteit van het heden, niet vluchten voor jezelf in fantasieën en illusies, niet weglopen van datgene waartoe je je geëngageerd hebt.
Zien we vandaag niet de negatieve gevolgen van dit weg willen kunnen als het tegenvalt? En we moeten dat natuurlijk nuanceren. Soms is weggaan noodzakelijk, is er geen andere mogelijkheid. Maar we moeten, denk ik, onze huidige cultuur ook eens in zijn geheel durven bekijken. En dan kunnen we niet anders dan zeggen dat er enorm veel verloop is, op alle mogelijke vlakken. Mensen zijn onrustig, en denken steeds te moeten veranderen. Net of mensen het gevoel hebben dat ze het geluk niet in het heden kunnen vinden, in het hier en nu. Het geluk wenkt precies altijd elders: in een nieuwe auto, ander werk, een nieuwe opleiding, nieuwe ervaringen, een propvolle agenda, enz. Zit die onrust niet ook een stuk in ons? Hebben wij als cultuur niet iets te leren van Benedictus? Durven wij geloven dat niet proberen te ontsnappen aan de realiteit van het heden echt en diep gelukkig kan maken?
Stabilitas betekent misschien ook: niet weglopen van je dromen, je idealen, ook al krijgen ze ferme deuken, hoorde ik een leek die met deze abdij verbonden is zeggen.
Het is trouwens heel goed mogelijk je uiterlijk aan de stabilitas te houden, maar innerlijk weg te lopen. In het geval van een monnik is dat door er feitelijk niet meer bij te zijn, hoewel hij temidden van zijn medemonniken staat. Voor ons is innerlijk weglopen misschien: tafel en bed met iemand delen, maar innerlijk grote afstand genomen hebben. Of: je werk doen zoals het moet, maar je hart ligt er niet meer in. Of: wegvluchten in onrealistische dagdromerij: was het maar vast volgende week, werkte ik maar ergens anders, was ik maar niet ziek, waren de kinderen maar vast de deur uit, kon ik maar opnieuw beginnen, enz.
Hoe dan ook, ik vind deze eeuwenlang beoefende stabilitas een enorme bevraging van ons hedendaagse leefgevoel, waarbij alles voortdurend moet veranderen, omdat het niet saai mag zijn.
conversio morum
De tweede gelofte, de conversio morum of ommekeer van leven, heeft te maken met een bereidheid om te veranderen, en je hele leven te blijven groeien. Esther de Waal wees er al op: Wil je als mens groeien, dan moet je bereid zijn om het leven te leven, en dat houdt in: blijven veranderen, openstaan voor nieuwe zaken, risicos durven nemen, loslaten. Degenen onder ons die kinderen hebben, zullen dit zeker kunnen beamen. Esther de Waal is trouwens zelf moeder van vier kinderen. Maar het is voor ons allemaal herkenbaar, denk ik: de maatschappij verandert, het leven neemt onverwachte wendingen, enz. en dat vraagt om een houding van voortdurend evolueren, openstaan, loslaten, risicos nemen
Deze gelofte van de conversio of ommekeer van leven heeft echter niet alleen betrekking op de grote dingen van het leven. Ommekeer verwijst ook naar de kleine dingen. Ommekeer is ook: dagelijks een klein beetje veranderen. Het is dus ook een proces dat je dagelijks opnieuw moet oppakken in kleine dingen. Het is dagelijks proberen om je levensstijl een beetje te verbeteren. In plaats van een onhaalbaar alles moet helemaal anders, spoort Benedictus aan om het met kleine, haalbare dingen te proberen, en om van deze kleine verbeteringen een gewoonte te maken. Hier zie je opnieuw hoe benedictijnse spiritualiteit spiritualiteit van beneden is, down to earth. We kunnen allemaal in ons leven wel een paar zaken vinden waar dagelijks aan een beetje bekering kan worden gedaan. In plaats van het laatste kwartier voor je naar bed gaat nog langs 30 TV-zenders te zappen, kun je dat kwartier ook gebruiken om naar mooie muziek te luisteren. Je legt daarna een iets ander hoofd op het kussen. In het begin zul je je ertoe moeten forceren, maar na een tijdje gaat het vanzelf. Als je vaststelt dat je dag zo versnipperd is dat je niet meer aan lezen toekomt, kan je je aanwennen een half uur eerder op te staan en die tijd te besteden aan lezen. Dat pakt niemand je tijdens de rest van de dag meer af.
obedientia
De derde gelofte, de obedientia Gehoorzaamheid dat klinkt oubollig. Het roept associaties op met slaafsheid. Dergelijke gehoorzaamheid is zelden een zegen, en zeker niet benedictijns! Wat gehoorzaamheid in benedictijnse zin dan wel betekent, hoorde ik nooit zo mooi verwoorden als bij de benedictinessen van Egmond. Ik vond gehoorzaamheid één van de moeilijkste dingen aan een klooster, en vroeg aan Z. Karin Lelyveld, de priorin van het klooster, wat zij daaronder verstond. Ze zei: Gehoorzaamheid is: luisteren naar je eigen hart, luisteren naar de mensen om je heen, luisteren naar het Woord van God, en dan zo goed mogelijk antwoord proberen te geven op wat een situatie van je vraagt. En dat geldt ook voor mij, voegde ze eraan toe. Hieruit blijkt hoe geloftes voor monniken en monialen een levensprogramma zijn.
Ongehoorzaam zijn is in deze optiek niet simpelweg: regels overtreden. Het is: onoplettend zijn, signalen missen, kansen laten schieten, geen respons geven Je kunt het opnieuw gemakkelijk vertalen naar situaties buiten het klooster. Wanneer ik s avonds mijn dag nog eens overloop, hoef ik maar te kijken of ik openstond voor het appel dat een situatie of een persoon op mij deed, en ik weet hoe gehoorzaam ik mijn dag heb doorgebracht. Ben ik wel aandachtig genoeg ingegaan op de signalen die mijn partner of collega mij gaf toen hij liet merken dat hij ergens mee zat, of stapte ik snel over naar een minder gevaarlijk onderwerp? Kon ik mij in de conflictsituatie op mijn werk iets laten gezeggen, of hield ik koppig vast aan mijn eigen gelijk? Het zijn allemaal kansen tot gehoorzaamheid.
(afronden door de drie geloften nog eens kort te benoemen)
Gebedspraktijken van de monnik
In een tweede deel ook iets over gebedspraktijken van monniken. Ik had er eigenlijk mee moeten beginnen, want het gebed is voor monniken het belangrijkste. Benedictus beoogt allereerst een levenswijze waarin er ruimte is voor gebed. Het gaat om Iemand! Zonder deze persoonlijke, doorleefde relatie met de Onnoembare kun je niet van benedictijnse spiritualiteit spreken! De benedictijnse traditie reikt krachtige sporen aan om de weg met God te bewandelen, ook als die weg niet in het klooster ligt. Op drie van die krachtige sporen zou ik wat dieper willen ingaan: 1. de lectio divina of de geestelijke lezing, 2. het psalmgebed dat voornamelijk in de kerk gebeurt en 3. de beoefening van uiterlijke en innerlijke stilte, gedurende de gehele dag maar vooral vanaf de completen s avonds tot aan de lauden s morgens.
Deze drie sporen kunnen ons inspireren om ook in ons eigen leven ruimte te scheppen voor de Onnoembare. Voor ik die sporen echter alledrie overloop, wil ik vanuit mijn eigen ervaring iets kwijt. Ik kan het niet genoeg benadrukken, - daarvoor ben ik zelf te dikwijls met mijn kop tegen de muur gelopen, en ik hoor het ook van anderen: het belang van de haalbaarheid. Niet teveel willen. Want teveel willen frustreert. De lat te hoog leggen loopt er alleen maar op uit dat we er de brui aan geven, en niets meer doen. Wij leven niet in een abdij. Wij kunnen geen zeven gebedsmomenten in onze dag inlassen, geen 150 psalmen in onze week. En dat is ook niet nodig. De kracht ligt volgens mij in een bescheiden poging, en dat vol te houden. Elke dag een half uur bvb., en als dat niet kan: tien minuten. En ook niet alles tegelijk, denk ik. Ik kies voor één ding: of lectio, of psalmgebed, of stilte.
De Russische filmregisseur Tarkovski heeft mij dat met zijn laatste film het offer doen inzien. Die film begint met een ontroerend fragment: het verhaal speelt zich af in Zweden, je ziet de kale, ongerepte natuur, en dan een vader die met zn zoontje een boom plant. En die vader vertelt tegen zijn zoontje over een oude monnik die op een berg een dode boom plantte. En hoe die monnik zijn leerling daarna opdracht gaf om die dode boom elke dag water te geven, tot er leven in zou komen. Elke dag ging de leerling met een emmer op pad, drie jaar lang. En op een morgen zag hij de boom vol bloesem En die vader zegt tegen het kind:Als je iedere dag, op precies dezelfde tijd, hetzelfde zou doen, als ritueel, onverstoorbaar, dan zou de wereld veranderen. Dat is bidden, denk ik: elke dag die ene, kleine, bescheiden handeling stellen; elke dag met een emmer zeulen en de dode stam begieten, meer niet. En weten: iets verandert dan onherroepelijk.
lectio divina
In een eerste punt wil ik iets zeggen over de lectio divina of de geestelijke lezing. Elke morgen houden monniken een uur geestelijke lezing. Bij lectio divina wordt een tekst heel langzaam gelezen, tot iets je raakt. Dan stop je. Je bekijkt het nog eens opnieuw: je overweegt hoe het kwam dat je geraakt werd, wat het in jouw leven zou kunnen betekenen, en wat daarop je antwoord zou kunnen zijn. Het is een soort proevend herkauwen van een tekstfragment, totdat je denkt dat je er de voedende sappen zon beetje uit hebt gehaald. de oude monniken noemden dit ruminatio, het latijnse woord voor wat koeien met gras doen. Dan lees je langzaam verder tot je opnieuw door iets geraakt wordt.
Lectio divina beoogt dus een veranderingsproces. Dikwijls is dat maar een klein beetje, bvb. een bepaalde situatie anders onder ogen zien. En een enkele keer kan een tekst onverwacht opengaan. Dan kun je alleen maar dankbaar in de diepte of in de verte kijken.
Meestal echter is de lectio een taaie opgave, in woestijnachtig gebied, waar niet zo veel te zien en te beleven valt, tenzij je eigen onrust en verstrooide gedachten. Die tekst zegt me niks, is dan vaak onze reactie, en we haken af. Bidden met bijbelteksten is niet gemakkelijk. Ook monniken ervaren de lectio als een opgave. Monniken definiëren gebed niet voor niets als: zitten wachten. En ook Simone Weil benadrukt het met klem: Het belangrijkste kan niet gezocht worden, het moet worden afgewacht. Een onverwacht vergezicht kun je niet organiseren. Het wordt geschonken. Een tekst kan bovendien heel wat distels bevatten. Hij kan lelijk op slot zitten, en wijzelf trouwens ook. Lectio vraagt een houding van geduld, wachten, vertrouwen. Dode bomen kunnen bloeien, maar alleen als je het niet opgeeft elke dag een beetje water te geven.
psalmgebed
Ten tweede iets over de psalmen Het gebed in de kerk bestaat voor het grootste deel uit het zingen van psalmen. Vijf à zeven keer per dag komen monniken samen om psalmen te zingen. Wellicht vinden jullie sommige van die psalmen mooi, en denk je bij andere: Hoe kunnen ze dat zingen? Begrijpelijk. De psalmen zijn geen gemakkelijk genre!
Maar toen ik hier voor het eerst kwam, heeft juist dat mij heel diep geraakt. Ik zat toen behoorlijk aan de grond, omdat de dokters mij gezegd hadden dat ik er heel slecht aan toe was. Voor mij was het een opluchting om al die moeilijke en tegenstrijdige gevoelens in een gebedsdienst openlijk verwoord te horen. Ik herkende me in die oeroude teksten. Dit komt, denk ik, omdat ze alle diepmenselijke gevoelens aan het woord laten van dankbaarheid en ontroering tot ontgoocheling, afgunst, haat, angst, verdriet, en zelfs ongeloof Die oude teksten verwoorden een manier van geloven en van bidden die mij aanspreekt: nuchter, eerlijk, met beide voeten op de grond. Het leven is niet altijd om te lachen. De psalmisten hebben daar weet van, en durven ongegeneerd lucht geven aan hun gemoed. De dichters van de psalmen schrikken er niet voor terug om in de pijn van negatieve gevoelens te gaan staan. Er wordt in de psalmen nogal gevloekt, en juist dit vloeken en schreeuwen heb ik als zo bevrijdend ervaren.
De psalmen schuwen de werkelijkheid niet. Ze gaan de vele tegenstellingen van het leven niet uit de weg, maar gaan juist in het spanningsveld van al die tegenstellingen op weg, met vallen en opstaan, al loven en al vloeken. De verrukkingen van het leven worden er uitvoerig in bezongen, zonder dat de last verzwegen wordt. In één adem wordt er bijvoorbeeld gezegd: Gij zijt goden, zonen van de Allerhoogste gij allen, en : Toch de dood van elk mens zult gij sterven. Zo ken ik ook geen hartstochtelijker schreeuw om rechtvaardigheid dan die in de psalmen, en tegelijk wemelen ze van lelijke gedachten en onrechtvaardigheden.
Ik heb het altijd als een diepe wijsheid ervaren dat monniken er consequent aan houden om het hele boek te zingen, ook de stukken die niet door de beugel kunnen. Hoe kun je bijvoorbeeld bidden: Geprezen die uw kinderen grijpt en tegen de rots verplettert? Dat is toch niet christelijk, zegt ons spontane gevoel. Maar Benoît Standaert zei me ooit: Leer uw mond te zeggen wat er huist in uw hart. Welnu, de psalmen leren dat. Ze stemmen tot nederigheid. Al wat er in ons hart huist, staat er open en bloot te lezen. Als je die teksten reciteert, komt je eigen donkerte aan de oppervlakte, en dat is bevrijdend.
Monniken zingen die psalmen alle 150, verspreid over twee weken. Het is de kracht van de benedictijnse traditie. Door die teksten zo vaak te zingen, zit je er tussendoor mee in je hoofd, zoals wij met een liedje van op de radio in ons hoofd kunnen zitten. Ze borrelen te pas en te onpas op, en bewegen zo het hart van degene die ermee in zn hoofd zit tot gebed. Zoals een monnik het me ons onlangs zei: Wij herhalen die teksten tot ze in ons weergalmen.
Voor ons is dit niet weggelegd. Maar er zijn misschien manieren om een beetje in de rijkdom van het mondgebed te delen. Regelmatig iets uit het hoofd leren bvb. Een gedicht, een psalm, een bijbelfragment Dan heb je het overal bij je, en kun je die tekst op elk moment bidden, borrelt hij misschien onverwacht op, terwijl je in de auto zit of in de winkel aan de kassa staat aan te schuiven. Wie het probeert, zal verrast zijn over de rijkdom ervan. Je kunt natuurlijk altijd ook één of andere psalmverdeling volgen. Als je de psalmen dan luidop bidt en het lang genoeg volhoudt, ken je op den duur ook één en ander uit het hoofd.
stilte
Tot slot iets over de stilte Als je spiritualiteit vanuit de architectuur van een abdij beschouwt, begint die rondom een stilte, een leegte, zegt Benoit Standaert. Het centrum van een abdij is immers niet de kerk, zoals wij zouden verwachten, maar een stille binnentuin. De pandgangen van een abdij (waarrond alle gebouwen liggen) zijn altijd gecentreerd rond een leeg vierkant. Het centrum van een abdij is stilte, leegte. Stilte heeft dan ook een centrale plaats in het leven van de monnik. Hun hele leven leggen monniken zich toe op de beoefening van stilte. Gedurende de dag streven ze er naar om alles zoveel mogelijk te doen in een klimaat van stilte. s Avonds na de completen gaan ze de grote stilte in. Dan praten ze echt met niemand meer tot s morgens na de lauden.
Wil Derkse wijst erop dat eerste ervaringen van gasten met de monastieke stilte nogal eens gemengd zijn. Stilte wordt niet alleen als positief ervaren. De oppervlakkige kalmte die de kloostersfeer oproept, kan aanvankelijk weldadig werken. Maar als de stilte wat langer duurt, krijgen onze demonen vrij spel. Het uiterlijk lawaai wordt vervangen door innerlijke onrust, en dat kan behoorlijk beangstigend zijn. De kunst is dan om op je cel te blijven, zoals het devies van de woestijnvaders luidt. Die innerlijke onrust kan immers alleen worden uitgehouden totdat ze soms verdwijnt. De benedictines Johanna Domek schrijft in dit verband:
Innerlijk lawaai kan behoorlijk uitputten. Waarschijnlijk vluchten veel mensen daarom in de afleiding van uiterlijke achtergrondgeluiden. Ze laten zich liever daardoor overspoelen. Maar wanneer je geestelijk wil groeien, moet je in de kamer van je geestelijk geraas blijven en volhouden. Je moet stil en eerlijk in Gods aanwezigheid blijven zitten, tot het geraas verstomt en je hart geleidelijk wordt gereinigd en gestild.
Wat dat gereinigd hart inhoudt, wordt prachtig verwoord door de benedictines Zoë Cranssen:
Je kijkt anders naar de dingen. De dingen worden veel dieper, ernstiger. Door de stilte ga je meer verantwoordelijkheid voelen voor de manier waarop je in het leven staat. Je wordt behoedzamer in de manier waarop je met dingen omgaat. In en door de stilte ontdek je dat je met alles en iedereen verbonden bent. Maar je beseft ook dat alles ten diepste van God is. Je gaat je mensen en dingen steeds minder toeëigenen. Je kunt mensen en dingen laten zijn zoals ze zijn, zonder oordeel. Dit is eenvoudig leven, en het geheim van geluk: geen bezit, geen oordeel een manier van maagdelijk in het leven staan.
Misschien is het voor jullie, pastores die veel met de lijdende mens in aanraking komen, interessant om te onthouden wat Thomas Merton over de stilte zegt: Er is meer troost in het hart van de stilte dan in een antwoord op een vraag.
In ieder geval: stilte beoefenen is uiterst moeilijk maar ongeveer het zinvolste dat we kunnen doen. Al was het maar elke dag een half uur of tien minuten. De innerlijke onrust uithouden. Geduldig wachten tot het innerlijk geraas verstomt en verwonderd ontdekken dat we in en door de stilte nieuwe ogen krijgen, een nieuw hart.
4. besluit
Tot besluit: wat je ook probeert of kiest een bijbeltekst, enkele psalmen of puur stil gebed -, het is volgens mij belangrijk en benedictijns om je gebed niet van je stemming te laten afhangen. Het is altijd goed een schema, een kader te volgen. Het heeft iets objectiefs. Dat is één kant van de medaille: het belang van een kader, een gebedstraditie... Maar ook die medaille heeft een keerzijde, denk ik: de moed om ook te durven vertrouwen op je eigen hart en te zingen zoals je gebekt bent. Iedereen moet ook een beetje zijn eigen manier van bidden vinden.
Een chassidisch verhaal heeft mij dat doen beseffen. Het gaat als volgt: er was eens een herder die elke dag, tussen zijn schapen, op een fluitje van niks een deuntje speelde voor God. Een rabbi hoorde het, en was gechoqueerd. Hij vond het ongepast, en achtte het zijn plicht om zich de moeite getroosten aan die herder het Achttiengebed te leren. Het Achttiengebed is het belangrijkste gebed voor Joden. Ze reciteren het om de Allerhoogste te loven. Hoe de rabbi zich echter ook uitsloofde, de eenvoudige man kreeg het maar niet onder de knie. En ondertussen, zo vertelt het verhaal, vroeg God zich in de hemel verwonderd af waarom hij toch nooit meer dat prachtige fluitje hoorde
Ziezo. Ik heb geprobeerd om in een notendop de rijkdom te laten oplichten van de benedictijnse traditie. Ik zou er nog veel meer over kunnen zeggen. Aan elk van de aangesneden themas zou ik een hele dag kunnen wijden, en monniken wijden er zelfs een heel leven aan.
Monastieke spiritualiteit - deel 1- de regel van Benedictus
Een levensregel voor beginners
Vandaag wil ik het met jullie hebben over monastieke spiritualiteit. Ik wil met jullie op zoek gaan hoe wij elementen uit die spiritualiteit kunnen integreren in ons eigen leven. Ik doe dit in twee delen. Deze namiddag zal ik dieper ingaan op de drie monastieke geloften en enkele gebedspraktijken van monniken. Maar eerst deze voormiddag - wil ik stilstaan bij een document dat aan de bron ligt van monastieke spiritualiteit in het Westen: de Regel van Benedictus.
Benedictus schreef zijn Regel voor monniken in de eerste helft van de 6de eeuw. De benedictijnse spiritualiteit is dus één van de oudste. En toch blijkt dit boekwerkje geschikt te zijn om ook nu nog , in de 21ste eeuw, duizenden monniken en monialen een oriëntatie in hun leven te bieden. Het is opmerkelijk dat een boek dat bijna 1500 jaar geleden geschreven is, zo vitaal is gebleven. Volgens Wil Derkse schuilt het geheim van deze vitaliteit in het soepel combineren van schijnbare tegenstellingen. Zo is er in de Regel een wonderlijk samengaan van orde met flexibiliteit, van eenheid met verscheidenheid. Er wordt volop rekening gehouden met de verschillen tussen mensen. Maar het belangrijkste dat aan blijft trekken, is dat monastiek leven goede dagen beoogt, een gaandeweg zich verruimend hart, een gezegend leven. In de Proloog van zijn Regel parafraseert Benedictus psalm 34: Is hier iemand die het leven verlangt en gelukkige dagen wil genieten?
Wij allemaal hier, denk ik. Vandaag wil ik met jullie aftasten hoe Benedictus ook ons, leken die buiten abdijmuren leven, kan inspireren om gelukkige dagen te genieten... Ik doe dit met schroom. Je doet die Regel immers geen recht door hem uit zijn context te trekken. Het is een regel voor monniken, en wij leven niet als monniken. We moeten ons daarvan bewust blijven, denk ik. Ons leven wordt niet gestructureerd door een monastiek kader, onze dagen niet geritmeerd door gebed. Wij laten ons niet dag na dag uitschuren door de prachtige, maar taaie stroom van de psalmen, zoals Benedictus het voorschrijft. Het is dan ook mijn mening dat wij als buitenstaanders eigenlijk niet veel meer kunnen dan hier en daar een graantje meepikken. Graantjes weliswaar die niettemin heel voedend kunnen zijn!
1.gevoel voor het gewone, voor het alledaagse
Een eerste graantje dat ik eruit oppik is het gevoel voor het gewone, voor het alledaagse dat uit de Regel spreekt. Binnen de christelijke spiritualiteiten is de benedictijnse ongetwijfeld de minst spectaculaire. Benedictijnse spiritualiteit isniet gericht op interessante ervaringen of vurige bekeringsmomenten. Ze is om het met de ons allemaal wellicht bekende titel van Anselm Grün te zeggen: spiritualiteit van beneden. Ze is heel down to earth. De enige verlichtingservaring die bij haar past, wordt mooi uitgedrukt in een zenspreuk: Voor de verlichting: hout hakken en water putten; na de verlichting: hout hakken en water putten. Het gaat er m.a.w. om hetzelfde anders te doen.
Hoe dan? Wat bedoelt Benedictus met hetzelfde anders doen? Het antwoord is merkwaardig genoeg te vinden in één van de meest wereldse hoofdstukken van de Regel: hoofdstuk 57, dat over de ambachtslieden van het klooster. Producten van monniken moeten iets lager geprijsd zijn dan in de wereld. Waarom? Opdat God in alles worde verheerlijkt, schrijft Benedictus. Benedictus gaat er dus van uit dat alles een kans biedt Gods lof te bezingen, ook de context van kopen en verkopen. In zijn ogen kan elke activiteit geheiligd worden, zelfs banale, dagelijkse handelingen zoals kopen en verkopen, aardappelen schillen en het verkeer trotseren. Een originele visie, vind ik.
Benedictijnse spiritualiteit is dus niet gericht op verre en hoge idealen, alleen te bereiken door spirituele krachtpatsers. Ze is integendeel uit op de groei van doodgewone mensen, levend en ingebed in een gemeenschap, met heel alledaagse en vaak heel wereldse bezigheden. Hier worden, denk ik, raakvlakken zichtbaar met ons leven: Willen ook wij niet als mens groeien? Is ook ons leven niet ingebed in een gemeenschap met alledaagse en wereldse bezigheden (een gezin, familie, vriendenkring, dorp of stad, werkmilieu, )? En zou ons samenleven er niet anders uitzien als wij ook maar een kleine poging ondernamen om de dingen die wij dagelijks doen, kopen en verkopen, aardappelen schillen, het verkeer trotseren , te doen tot meerdere eer en glorie van God?
2.een houding van zorg en aandacht, wat je ook doet
Een tweede graantje heeft te maken met de geest van zorg en aandacht die van abdijen uitstraalt. Ik weet niet of jullie het interview van Lucette Verboven met de Anglicaanse historica Esther de Waal gezien hebben. Het werd onlangs uitgezonden op braambos, in de reeks Wereldbeelden. Daarin vertelt Ester de Waal hoe ze ertoe kwam zich in de Regel van Benedictus te verdiepen. Ze woont met haar man in een huis dat dateert uit de periode dat Canterbury nog één van de grootste benedictijner abdijen was. Op een gegeven moment waren er herstellingen nodig. En ze botsten op een wonderbaarlijk netwerk van onderaardse gangen, in de 12de eeuw gebouwd om water aan te voeren. Ze zegt daarover:
Ik ontdekte ondergrondse stenen bogen die zorgvuldig waren uitgekapt en stond in bewondering voor de zorg die de monniken hadden besteed aan het vormgeven van iets wat toch verborgen zou blijven. Ik dacht: die mensen getroosten zich evenveel moeite voor het bouwen van ondergrondse tunnels als voor het bouwen van een kathedraal. Ik wil weten wie ze waren en vanuit welke inspiratie ze werkten.
Er valt inderdaad iets op als je als bezoeker in een abdij komt.Abdijen ademen een geest van zorg en cultuur uit, tot in de kleinste dingen: een paar goed geschikte bloemen, een verzorgde tuin, een lekkere maaltijd, Alles wordt gedaan in een geest van aandacht. Je ziet en voelt trouwens duidelijk dat de ene activiteit niet meer zorg en aandacht krijgt dan de andere. Je hoorde het van Esther de Waal: monniken besteedden evenveel zorg aan het uitkappen van ondergrondse tunnels als aan het bouwen van een kathedraal. Benedictus inspireert deze houding van zorg en aandacht, wat je ook doet. In hoofdstuk 31 van de Regel schrijft hij dat je de zaken in de keuken, de tuin en de voorraadkast met evenveel respect en ontzag moet behandelen als de gewijde schalen van het altaar.
Het cultiveren van een houding van aandacht is altijd een zegen, ook buiten abdijen: het kalmeren van een kind dat gevallen is, een gesprek met een patiënt, een babbel met een oude buurvrouw, enz. Maar evengoed: een verzorgde viering op zondag, een verzorgde maaltijd, een zorgvuldig voorbereide vergadering, enz.
Alles met evenveel zorg en aandacht doen, is echter niet gemakkelijk. Ik weet niet of jullie het al geprobeerd hebben, maar het is zo verleidelijk om de ene activiteit belangrijker te vinden dan de andere. Voor ons zijn taken niet gelijkwaardig. We delen ze in: in belangrijke en onbelangrijke zaken, in dingen die we graag en niet graag doen. Vervolgens besteden we vooral tijd en zorg aan de dingen die we belangrijk vinden of graag doen. De dingen die we onbelangrijk vinden en niet graag doen, doen we zo vlug mogelijk, of we stellen ze zo lang mogelijk uit. Elk van ons kan het voor zichzelf wel invullen, denk ik. Het zit zo diep in ons. Geen benedictijnse manier van doen dus. Begrijpen wij de waarde en de diepte van woorden als: Als ik eet, eet ik. Als ik werk, werk ik. Als ik kook, kook ik. Als ik slaap, slaap ik ?
3.een regel voor beginners
Een derde graantje: Benedictus schrijft op het einde van zijn Regel heel geruststellend: Dit is een regel voor beginners. Daarmee bedoelt hij niet dat je na het lezen van die Regel en na voldoende oefening kunt opklimmen naar een volgend niveau. Nee, er is alleen deze regel voor beginners. Op onze pelgrimsweg om God in alles te verheerlijken, raken we m.a.w. niet verder dan de fase van beginnelingen. De monnikenliteratuur is doordrongen van deze beginnersmentaliteit. Denk maar aan de vaderspreuken: Aan een monnik werd eens gevraagd: Wat doe je hier in het klooster? Hij antwoordde: Wij vallen en staan op, vallen en staan op, vallen en staan weer op." En: Abt Mozes vroeg aan abt Silvanus: Kan iemand elke dag opnieuw beginnen? De grijsaard sprak: Als hij een werker is, kan hij zelfs ieder uur opnieuw beginnen."
Sommigen vinden dit misschien teleurstellend, maar ik vind het een hoopvolle en geruststellende gedachte! Het is juist deze beginnersmentaliteit die me telkens weer treft bij monniken en monialen. Zij zijn de eersten om te beamen dat hun leven een weg is van vallen en opstaan. Zij beseffen maar al te goed hoe groot de afstand kan zijn tussen het ideaal dat Benedictus voorhoudt en wat daar in het leven van alledag van terechtkomt. En ze maken het soms met veel humor duidelijk. Ik denk bvb. aan de humoristische opmerking van Willem Van Saint-Thiery in zijn Gulden brief. Deze brief is gericht aan kandidaten voor de strengste contemplatieve roeping, - de crème van de crème als het ware, die van karthuizer. Hij zegt aan die kandidaten: Houd uzelf maar voor wilde dieren die men opsluit omdat ze niet op gewoon menselijke wijze getemd kunnen worden.
De kracht van deze beginnersmentaliteit is onvoorstelbaar. Ze verbindt. Het heeft geen zin om te denken in termen van meer en minder, van gevorderden en beginnelingen, laat staan om te gaan meten hoe ver je zelf al gevorderd bent. Zijn we niet allemaal uit hetzelfde hout gesneden? Blijven we niet allemaal een vreemde mengeling van goed en kwaad? Hebben we het niet allemaal nodig om opnieuw te mogen beginnen.
4.wonen met jezelf
Deze beginnersmentaliteit is ongetwijfeld de vrucht van de zelfkennis die monniken betrachten, en dat brengt mij bij een vierde punt: het belang van zelfkennis, echtheid, eerlijkheid. Monniken noemen het: wonen met jezelf. Van Benedictus wordt gezegd dat hij woonde met zichzelf.De weg van Benedictus leert, in het spoor van de woestijnvaders, een spiritualiteit van onder uit: Wil je God leren kennen, leer dan eerst jezelf kennen! Want, zoals br. Manu Vanhecke, de abt van deze abdij zegt: Rond God kunnen we ons van alles wijs maken. Rond onszelf, als we eerlijk zijn, na een tijdje niet meer. En juist het groeien in inzicht in wie we zelf zijn, opent ons voor het andere dan onszelf.
Benedictus heeft deze spiritualiteit van onder uit beschreven in zijn hoofdstuk over de deemoed, de nederigheid, de humilitas (hoofdstuk 7). Nederigheid roept bij ons iets negatiefs op. Het doet denken aan jezelf en/of anderen klein houden en kleineren. Maar nederigheid, deemoed is eigenlijk iets heel anders. Terecht verbindt Wil Derkse in zijn commentaar op de Regel deemoed met dienend in het leven staan. Me dunkt echter dat monniken nederigheid op een nog dieper niveau verstaan. Nederigheid, in monastieke zin, heeft allereerst betrekking op de relatie met jezelf, op zelfkennis. Dienend in het leven staan is de horizontale dimensie van nederigheid, de sociale kant ervan, namelijk onze relatie met anderen. Dit dienen moet echter hand in hand gaan met een verticale beweging: de moed namelijk om in jezelf, in je eigen hart af te dalen. Wie nederig is, zal dienstbaar in het leven staan. Maar niet iedereen die dienstbaar is, is nederig! Deemoed op zn best, zo stelt de dominicaan Timothy Radcliffe, is het langzamerhand doorgedrongen besef dat je niet alleen niet het centrum van de wereld bent, maar dat je zelfs niet eens het centrum van jezelf bent. Maar om tot dat besef te komen, moet je jezelf eerst leren kennen.
Nederigheid, in benedictijnse zin, heeft dus allereerst te maken met de relatie met jezelf, met een streven naar eerlijkheid, echtheid, zelfkennis. Benedictus pleit voor een weg naar God via de ontmoeting met jezelf, via een afdalen in je eigen werkelijkheid. Want, zegt hij, alleen die weg leidt naar de ware God. Hij gebruikt de Jakobsladder als beeld voor onze weg naar God. De paradox van onze spirituele weg is dat we opklimmen naar God door af te dalen in onze eigen werkelijkheid. Dat is zijn interpretatie van Jezus woorden: Wie zich vernedert, zal verheven worden. Door af te dalen naar de aarde waar we deel van uitmaken (humilitas komt van humus, aarde), komen we in aanraking met de hemel. De hemelbestormer daarentegen, de mens met hoge idealen en er is op zich natuurlijk niets verkeerd aan idealen -, komt alleen zijn eigen voorstellingen van God, zijn eigen projecties tegen.
Het vergt moed om met jezelf te wonen. Als je met jezelf woont, leer je jezelf immers steeds dieper kennen. Je ziet je sterke kanten, maar ook je schaduwzijde. Je ontdekt je onvermogen, je onwil, je onmacht. Het is niet gemakkelijk om met jezelf geconfronteerd te worden, maar het is wel goed. Dorotheus van Gaza zegt: Je afvalligheid zal je opvoeder zijn. Als we vallen, leren we een les die onze deugden ons niet kunnen leren. Want als we te pletter lopen tegen onze onmacht, als we beseffen dat we het zelf niet kunnen, worden we ontvankelijk voor God.Un coeur blessé est un coeur ouvert, zegt Benoit Standaert. Het besef van onze schaduwzijde maakt ons open. Juist onze zwakheid opent ons voor God, omdat het ons onze handen doet uitstrekken. Dan pas kan God ons hart raken, en van ons een herboren mens maken, een nieuwe schepping. Alleen dan kunnen we de ware God ervaren als de God die ons optilt uit de diepte, die ons uit het moeras trekt en met ons door water en vuur gaat.
Thomas Merton spreekt van een punt van niets-zijn in de diepste kern van ons wezen, een punt van volstrekte armoede. En hij zegt: Dit punt van volstrekte armoede is de zuivere glorie van God in ons. Anselm Grün spreekt in dezelfde zin.Wat God met ons van plan is, ontdekken we niet in de hoge idealen die wij vooropstellen, maar juist in onze armoede. Onze idealen zijn immers vaak uitingen van onze eerzucht. We jagen hoge idealen na om indruk te maken op anderen en op God. Maar in onze zwakheid en onze onmacht wordt duidelijk wat God met ons voor heeft, wat Hij van ons kan maken als Hij ons helemaal vult met zijn genade. De diepste zin van religie ligt precies daarin dat ze ons op het punt brengt waar we ontdekken dat we onszelf niet kunnen redden, hoe groot onze inspanning ook is. Verlossing, in religieuze zin, is juist gelegen in deze ontdekking, en in de daaruit voortvloeiende totale en onvoorwaardelijke overgave.
Misschien zijn er onder jullie wel die dit al ervaren hebben: dat er echte vrede komt waar je met heel je wezen beseft dat je het zelf niet kunt. We kunnen onszelf niet uit het moeras trekken. En hoe je dat dan allemaal noemt: overgave, vertrouwen, geloof, een sprong, genade, dat doet er niet toe. Dat zijn betrekkelijke woorden. Uiteindelijk komt er punt waarop je ontdekt dat ik, wat dat ik ook is, doorbroken moet worden. Er moet iets gaan stromen. Of liever: Iemand (met een hoofdletter) moet levend worden in ons. Maar dat kost eerst een hele weg naar beneden. Je moet altijd eerst vallen om op te kunnen staan. Je moet eerst je onmacht, je onkunde, je niet-willen, je eigen ik ontdekken. Wie staat ons in de weg? Niemand staat ons in de weg. Alleen ons eigen ik, ons ego staat in de weg. Ik ben zelf degene die me in de weg staat. Als we dat op een dag inzien, en als we ons ego los kunnen laten, krijgt de Ander een kans, en krijgt alles een diepere glans.
Als ik zo uitgebreid stilsta bij dit vierde punt het belang van zelfkennis, wonen met jezelf, afdalen in het eigen hart, een spiritualiteit van onder uit -, is dat omdat het mijns inziens een kernpunt is van monastieke spiritualiteit. Als je deze paradox dat juist onze volstrekte armoede de heerlijkheid van God in ons openbaart - weglaat, doe je de Regel onrecht. Dan vervlak je die Regel tot een methode om je goed in je vel te voelen. Dan herleidt je hem tot enkele tips om het functioneren onder mensen te optimaliseren. Terwijl hij in werkelijkheid een weg aanreikt om de levende God als het centrum van je leven te ontdekken!
Armoede, gebrokenheid, onmacht, onvermogen, als kans, als kairos om de ware God op het spoor te komen. Niet onze voorstellingen van God, niet de God van de filosofen, maar de levende God van Abraham, Mozes, Job, Jezus De God die van ons een herboren mens maakt, een nieuwe schepping Het lijkt mij een belangrijk inzicht voor jullie, pastores, die op vele manieren met de gekwetste mens te maken krijgen. Mensen kunnen met zoveel schaduw, onmacht en onvermogen geconfronteerd worden dat Godsbeelden hoe waar en goed bedoeld ook het niet meer doen. Benedictus reikt een weg aan als Godsbeelden in duigen vallen: durf met mensen af te dalen in hun gebrokenheid. Het is mijn overtuiging dat een hulpverlener dit alleen kan in de mate dat hij zijn eigen onmacht en schaduw onder ogen leert zien.
Ik wil over dit wonen met jezelf nog één ding kwijt. Zelfkennis is de weg naar mildheid, begrip, mededogen t.o.v. de mensen met wie we samenleven en werken. Wie zichzelf kent, veroordeelt niemand, zeggen de vaders.
5.leven in gemeenschap
Benedictijns leven is niet alleen met jezelf wonen, het is ook en evenzeer leven in gemeenschap. Als we ons door Benedictus willen laten inspireren, moet ik zeker ook daar iets over zeggen. Benedictus koppelt het zoeken naar God aan leven in gemeenschap. Dat was in zijn tijd nieuw. Hoofdstuk 72 is een meesterstuk over de broederliefde. Monniken moeten zich toeleggen op de goede ijver die naar God voert door lief te hebben, d.w.z.: zij moeten wedijveren in respect voor elkaar.
Wat dit respect voor elkaar inhoudt, hoorde ik onlangs van een jonge benedictines die het op een eigentijdse manier verwoordt: Respect hebben voor de ander is beseffen dat niets absoluut is, ook niet het geloof in de zin dat er maar één manier, één weg bestaat om tot de diepste werkelijkheid door te dringen. Het is niet onze taak om elkaar te bekeren. Het is onze taak om elkaar te achten, en elkaar te vinden in het meest wezenlijke van het geloof: de mystiek en de spiritualiteit. In ruime zin proberen wij dat door de ontmoeting aan te gaan met andere geloofstradities en hier in onze gemeenschap door open te staan voor elkaar. Ook hier heeft iedereen zijn eigen godsbeelden en geloofsideeën, en dat is niet gemakkelijk. Maar het is iets moois, dat je kunt samenleven én tegelijk heel verschillend zijn. Verscheidenheid is groeikracht, vitaliteit. Het is de schoonheid van God. Verscheidenheid als de schoonheid van God Als we onze multiculturele samenleving en onze verschillen zo zouden kunnen bekijken en beleven
6.gastvrijheid: iedere gast kan de Heer zijn
Er valt zeker ook een graantje mee te pikken van de benedictijnse gastvrijheid! De Regel stelt in het begin van hoofdstuk 53 over het ontvangen van gasten: Alle gasten die aankomen, moeten ontvangen worden als Christus zelf, want eens zal Hij zeggen Ik kwam als gast en gij hebt Mij ontvangen. Wil Derkse, gehuwd en als oblaat verbonden aan een benedictijnerabdij, verwijst naar twee onverwachte oefenplaatsen voor gastvrijheid: telefoongesprekken en recepties.
Onze spontane reactie als de telefoon gaat is om het te ervaren als een storing, als een interruptie van ons werk of iets anders waar we mee bezig zijn. We voelen ons geïrriteerd, en aan de andere kant wordt daar niet zelden op geanticipeerd: Stoor ik? Bel ik ongelegen? Dit kan ook anders. Een telefoongesprek is een kans om een gast te ontvangen. Als de telefoon gaat, kun je bvb. even wachten met opnemen om je innerlijke houding te veranderen, van irritatie in de richting van gastvrijheid. Je verandering van houding, hoe bescheiden die ook gelukt is, zal gevoeld worden. Het gesprek zal er een iets andere toon en inhoud door krijgen.
En dan recepties Wie kent niet het fenomeen van de receptieblik? Je bent in gesprek met iemand tijdens een receptie op een feest, maar het valt je op dat diens blik enkele graden naast je kijkt, in de richting van iemand anders met wie hij ook wil praten. Wanneer dat nieuwe gesprek dan wordt aangeknoopt, gebeurt waarschijnlijk hetzelfde. Wie het verschijnsel niet herkent, staat op recepties wellicht zelf in de richting van andere mogelijke gesprekspartners te kijken. Gastvrijheid is hier: de blik enkele graden terugzwenken en je concentreren op de persoon met wie je spreekt. Het gesprek zal aan kwaliteit winnen. Als je iemand echt aankijkt, ga je als vanzelf echte vragen stellen, echt luisteren, respons geven. Je gespreksgenoot zal je interesse opmerken, en wie weet, zich misschien zelf ook meer concentreren op de persoon met wie hij praat.
7.het stilzwijgen
En dan, iets over stilzwijgen In hoofdstuk 6 van de Regel, over de zwijgzaamheid, wijst Benedictus op het grote belang van stilzwijgen. Er mag maar zelden verlof gegeven worden voor een gesprek, zegt hij, zelfs als het goede, heilige en vruchtbare gesprekken betreft. Want er staat geschreven: Bij veel spreken kan men de zonde niet vermijden.
De eerste keer dat ik dit las, vond ik het krankzinnig. Ik kon het me niet voorstellen: een leven met een minimum aan gesprekken. Het is een kort hoofdstukje, maar ik ga het steeds meer naar waarde schatten. Het is zo waar dat men bij veel spreken de zonde niet kan vermijden. Je moet maar eens nagaan hoe vlug en hoe gemakkelijk wij in gesprekken aan het roddelen slaan, soms zonder dat we daar erg in hebben. Het gesprek bolt gewoon die kant uit, en wij bollen mee. Het is nog zo onzinnig niet om bij je mond een wacht te stellen.
Benedictus citeert in dit hoofdstukje ook uit het boek Spreuken: De tong kan leven en dood brengen. Wellicht kende hij de ervaring dat je op je woorden moet passen, en dat je, wanneer je dat niet doet, heel wat schade kunt aanrichten. Ik denk dat wij dit allemaal herkennen. Woorden kunnen kwetsen en zegenen. Een uitnodiging om behoedzaam te zijn in ons spreken.
8. mopperen
Tot slot: iets over mopperen Benedictus beschouwt mopperen als een ernstige zonde. Maar liefst twaalf maal wordt in de Regel de murmuratio genoemd als een ernstige bedreiging van de gemeenschap. Mopperen werkt inderdaad als een onderhuids gif. Het vertroebelt de visie, het tapt energie af en tast het hart aan. Dit geldt zowel voor het inwendig als het uitwendig mopperen. Wie inwendig moppert, kan niet meer helder zien en luisteren, want er is al een andere stem aan het woord. Het uitwendige mopperen is nog schadelijker, want het verspreidt zich razendsnel. Mopperaars zoeken elkaar op, versterken elkaar, en besmetten anderen.
Benedictus wijst op een tegengif: de blijmoedigheid. Van Dale geeft voor blijmoedigheid onder meer als betekenissen: opgeruimd van geest, opgewekt, leed en tegenspoed aanvaardend. Deze laatste betekenis toont dat blijmoedigheid met moed te maken heeft, de moed namelijk om ook in moeilijke situaties een aanstekelijk en positief elan te tonen. Evelyn Underhill verbindt blijmoedigheid met kalmte, vriendelijkheid en kracht, wat de uiterlijke omstandigheden ook zijn. Ze schrijft:
Als we criteria zoeken om ons geestelijk leven op zijn kwaliteit te beoordelen, dan zijn dat eerder de kalmte, de vriendelijkheid en de kracht van ons dagelijks leven, dan verheven religieuze inzichten of vurige religieuze emoties. Je kunt die criteria overal en altijd toepassen. Het gaat om de kalmte, de vriendelijkheid en de kracht waarmee we op weg zijn, in de wisselende weersomstandigheden van het leven, bij het klimmen en dalen, op alle soorten wegplaveisel; in wisselende familieomstandigheden, bij teleurstellingen die ons overkomen in ons persoonlijk leven en in ons beroepsleven, bij onverwachte tegenslag of ziekte. Kalmte, vriendelijkheid en kracht zijn de drie stempels die de Geest drukt op degenen die zich in zijn werkingskracht laten meevoeren.
Blijmoedigheid is niet gemakkelijk. Het komt niet vanzelf. Je moet eraan werken. Je moet als het ware ruimte scheppen zodat de Geest zijn werk kan doen. Hoe? Door af en toe iets moois of inspirerends te lezen een gedicht, een goede roman, een mysticus , door tijd te maken voor een wandeling, een goede viering, door te luisteren naar klassieke muziek, door af en toe naar hier te komen bvb. Voor anderen is dat misschien: in de tuin werken, schilderen, beeldhouwen, enz. M.a.w. het heeft te maken met: aan je eigen horizonverruiming werken, met situaties zoeken waarin stilte en bezinning kunnen gedijen, - en dat niet incidenteel, maar regelmatig.
Ik zou eigenlijk ook nog iets moeten zeggen over de kunst van het beginnen en van het ophouden, maar ik zal me beperken tot het toepassen van deze kunst. Het is tijd om op te houden! Auteur onbekend
Uit Kees Waaijman âHet leed doorleven. Meditaties bij zes Klaagzangenâ
Klaagzang 2
Ach hoe sloeg mijn Heer de Sion
in het duister van zijn toorn, uit de hoogte heeft Hij neergehaald de pracht van Israël. Hij dacht niet aan zijn voetbank, toen Hij in zijn toorn ontbrandde.
Niet te geloven zo vrijmoedig als de Klaagzangen hun verdriet eruit gooien. Iedere keer weer als ik ze lees, ben ik verbaasd. Ze lijken zich nergens aan te storen. Zonder enige schaamte wordt de Heer van hemel en aarde ter verantwoording geroepen.
Meedogenloos verslond mijn Heer
het land van Jakob,
in zijn woede sloeg hij neer
de vestingen van Juda,
roemloos ging tegen de grond
het koninkrijk met al zijn vorsten.
Ziedend van woede brak Hij
alle levenskracht van Israël.
En nog erger: De Heer van hemel en aarde wordt zelfs bij de vijand ingedeeld. Hij wordt beschuldigd van landverraad.
Hij trok zijn hand terug,
juist toen de vijand kwam,
verteerde Jakob als een vuur
dat laaiend om zich heen greep.
Onze vijand was Hij:
met gespannen boog en met
gebalde vuisten: een benauwer
die verdelgt alwat ons lief is.
Geen schaamte, geen terughoudendheid. De oorzaak van de ondergang van Jeruzalem wordt gedeponeerd bij de Schepper van hemel en aard, bij de Heer van Israël.
Hij haalde als een muur omlaag zijn huis,
geen plaats meer voor de feesten.
Van Sion liet Hij
feest en sabbat wijken.
Ziedend van woede verwierp Hij
koning en priester.
Dit is bidden vanuit het leven. Dit is zonder terughoudendheid spreken tegenover God. Dit is God serieus nemen en jezelf. Ziedend van woede verwierp Hij de Sion. Hij haalde als een muur omlaag zijn huis, geen plaats meer om met Hem te feesten.
Het is een constant ervaringsgegeven bij leed en crisis, bij scheuren en breuken dat in eerste instantie de oorzaak buiten onszelf wordt gezocht: God heeft het gedaan! Hij in zijn almacht had toch tussenbeide kunnen komen! De omstanders hebben het gedaan! Zij met hun eeuwige spot!
Het is vanzelfsprekend dat dit gebeurt. Het mag. De klaagliederen blokkeren deze beweging niet, maar lijken deze beweging juist te voeden. Zelfs als er een verwijtende ondertoon in zit naar God toe het mag. Ze worden niet gehinderd door een priesterlijke dogmatiek die hen leert netjes te zijn tegenover God, hun fatsoen te bewaren.
Bij het bidden van deze Klaagzang moet ik steeds denken aan dat lied van Elie Wiesel. Elie Wiesel is een jood die als door een wonder ontkwam aan de concentratiekampen van de nazis. In zijn Cantate Ani maamin Ik geloof in de komst van de Messias spreekt hij zeer vrijmoedig tot God. Hij legt Abraham, Isaak en Jakob woorden in de mond, waardoor God wordt uitgedaagd. Abraham zegt:
De Tora verbiedt het dier en zijn jongen op dezelfde dag te slachten. Maar zie: vaders en zonen worden nu geslacht, de een in tegenwoordigheid van de ander en dat iedere dag! Zijn de joden dan minderwaardig aan de dieren? Of heb Jij de Tora geschonden? Maar kan de Rechter onder de rechters onrechtvaardig zijn? Ik vraag je niet mij al je bedoelingen te onthullen. Ik vraag je ook niet al je geheimen prijs te geven. Maar verklaar mij er één, slechts één: waarom bleven er énkelen in leven? Die overlevenden leven nu gebukt en schuldig verder door jouw schuld! En waarom, Heer, moeten zij zich schuldig voelen: te lijden en te leven? Schepper van de wereld en de mensheid, God, wiens rechtvaardigheid mededogen is, erken de waarheid van mijn woorden: ik had het recht voor Sodom te pleiten en niet voor een miljoen kinderen, onschuldige kinderen?
Dit is oerjoods bidden. Dit spreken is diep geworteld in de traditie van de Klaagliederen en van Job. Dit is God en jezelf serieus nemen in het leed. Dit is vechten met God. Hem tegemoet treden in de geest van de Klaagliederen.
Uit Kees Waaijman Het leed doorleven. Meditaties bij zes Klaagzangen 1989 Gooi en Sticht BV, Hilversum blz. 20-30
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle mijn Du coors die doot du liets mi tleven Dat was gheselscap goet ende fijn Het sceen teen moeste ghestorven sijn
Nu bestu in den troon verheven Claerre dan der zonnen scijn Alle vruecht es di ghegheven
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle mijn Du coors die doot du liets mi tleven
Nu bidt vor mi ic moet noch sneven Ende in de weerelt liden pijn Verware mijn stede di beneven Ic moet noch zinghen een liedekijn Nochtan moet emmer ghestorven sijn
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle mijn Du coors die doot du liets mi tleven Dat was gheselscap goet ende fijn Het sceen teen moeste ghestorven sijn
Egidius, waar ben je gebleven? Ik mis je zo, mijn kameraad. Jij koos de dood, liet mij het leven. Je vriendschap was er vroeg en laat, maar 't moest zo zijn, een van ons gaat.
Nu ben je in 't hemelrijk verheven, helderder dan de zonneschijn, alle vreugd is jou gegeven.
Egidius, waar ben je gebleven? Ik mis je zo, mijn kameraad. Jij koos de dood, liet mij het leven.
Bid nu voor mij, ik ben verweven met deze wereld en zijn kwaad. Bewaar mijn plaats naast jou nog even, ik moet nog zingen, in de maat, tot de dood, die elk te wachten staat.
Egidius, waar ben je gebleven? Ik mis je zo, mijn kameraad. Jij koos de dood, liet mij het leven. Je vriendschap was er vroeg en laat, maar 't moest zo zijn, een van ons gaat.